Thema 4: DNA - Wikiwijs Maken

advertisement
Thema 4: DNA
HAVO 4
Boek: biologie voor jou
HAVO A
Basiskennis!
• In de chromosomen bevinden zich erfelijke
eigenschappen van een individu
• (Bijna) alle erfelijke eigenschappen komen tot
uiting door enzymen
• Enzymen zijn eiwitten
• Eiwitten bestaan uit aminozuren
-vervolg
• De eigenschappen en de werking van een eiwit
wordt bepaald door het aantal aminozuren waaruit
een eiwit bestaat en de volgorde waarin de
verschillende aminozuren voorkomen in het
eiwitmolecuul.
Chromosomen
• bestaan uit een lang molecuul van de stof DNA.
(desoxyribonucleinezuur)
• een chromosoom bevat veel eiwitmoleculen
• Het DNA-molecuul ligt opgerold om de
eiwitmoleculen
• zie afbeeldingen 1 en 2 op blz. 161 van je boek!
• Het geheel van DNA- en eiwitmoleculen is
spiraalsgewijs opgevouwen
DNA
• Een DNA- molecuul bestaat uit twee
nucleotideketens
• Een nucleotide bestaat uit een fosfaatgroep,
desoxyribose en een stikstofbase
• In een DNA-molecuul komen vier verschillende
stikstofbasen voor : adenine (A) , thymine (T)
,cytosine (C) en guanine (G)
- vervolg
• De stikstofbasen van twee nucluotideketens zijn
met elkaar verbonden.
• Ze vormen vaste paren – basenparing
• Adenine is steeds met thymine verbonden
• Cytosine is steeds met guanine verbonden
DNA
DNA
Mitose
Mitose
• Voordat een mitose begint vormt elk chromosoom er een
tweede draad bij. DNA- replicatie heet dit proces
• Na DNA-replicatie bestaat een chromosoom uit twee
identieke delen, de chromatiden
• De plaats waar de chromatiden aan elkaar vastzitten heet
centromeer
• Zie afbeelding 7 op blz. 163 je boek!
Mitose
Mitose
•
•
•
•
•
•
Interfase
Profase
Metafase
Anafase
Telofase
2N > 2N + 2N
Meiose
Meiose
• Bij de vorming van geslachtscellen vindt meiose plaats
• Meiose bestaat uit twee opeenvolgende delingen
• Bij meiose 1 ontstaan uit een diploide cel twee haploide
cellen. (reductiedeling)
• Bij meiose 2 ontstaan uit die twee haploide cellen vier
haploide cellen
Meiose
Meiose
•
•
•
•
•
Interfase
Profase 1
Metafase 1
Anafase 1
Telofase 1
• 2N > N + N ( meiose 1)
Meiose
•
•
•
•
Profase 2
Metafase 2
Anafase 2
Telofase 2
• N > N + N (meiose 2)
Belangrijke afbeeldingen
• Afbeelding 8 op blz. 164
• Afbeelding 25 op blz. 171
De teksten onder deze afbeeldingen moet je
uit je hoofd kennen! Inclusief de afbeelding
natuurlijk!
Ongeslachtelijke voortplanting
• Bij ongeslachtelijke voortplanting groeit
een deel van een individu uit tot een nieuw
individu.
• Dit kan op verschillende manieren
gebeuren.
Ongeslachtelijke voortplanting
•
•
•
•
•
Door deling
Door knollen
Door bollen
Door stekken
Door enten
Ongeslachtelijke voortplanting
• Ongeslachtelijke vindt plaats door mitose en
celdeling.
• De dochtercellen hebben precies hetzelfde
genotype als de moedercel.
• Zo’n individu noemen we een kloon.
• Het kweken noemen we kloneren of klonen.
Weefselkweek
• Hierbij wordt uit een gezonde, goed
groeiende plant een stukje weefsel
gesneden.
• Dit wordt ontsmet en op een
voedingsbodem gebracht met
plantenhormonen.
• Hieruit ontstaat na celdeling uiteindelijk het
callus.
Weefselkweek
• Het callus wordt in stukken gesneden en op
een voedingsbodem gebracht met
plantenhormonen.
• Hieruit ontstaan na differntiatie en
specialisatie kleine plantjes: de embryoiden.
• Deze worden gesplitst en apart opgekweekt.
Geslachtelijke voortplanting
• Bij geslachtelijke voortplanting verschilt het
genotype van de nakomeling van dat van de
ouders.
• Na de bevruchting treedt recombinatie op.
• Door recombinatie ontstaat er een grote
verscheidenheid (diversiteit) in genotypen.
Geslachtelijke voortplanting
• Afbeelding 29 op blz. 173 moet je kennen.
• Bij een bloem zijn de meeldraden en de
stamper de voorplantingsorganen.
• In het vruchtbeginsel bevinden zich
zaadbeginsels.
Geslachtelijke voortplanting
• Door bestuiving vindt bevruchting plaats.
• Na de bestuiving groeit er uit de
stuifmeelbuis een stuifmeelkorrel en zodra
deze kern van de stuifmeelkorrel versmelt
met de kern van een eicel heeft bevruchting
plaatsgevonden.
Vermijden van variatie
• Door selectie: alleen de nakomelingen met de
meest gunstige eigenschappen worden gebruikt
voor verdere kruisingen.
• Door veredeling: kruisen met geselecteerde
individuen.
• Door klonen
• Zuivere lijn: groep individuen die homozygoot is
voor de gewenste eigenschap.
Mutatie
• Mutatie: plotselinge verandering in het
genotype.
• Mutant: een individu waarbij een mutatie
tot uiting komt.
• Mutaties kunnen grote uitwerking hebben,
als de mutatie plaatsvind in de
geslachtscellen
Mutatie
• Mutaties kunnen vaker voorkomen door
mutagene invloeden zoals:
• kortgolvige straling
• bepaalde chemische stoffen
• virussen
Mutatie
• Je moet weten hoe kanker ontstaat en hoe
kanker wordt behandeld.
• Dit staat heel helder in je boek op blz. 181
en 182
Erfelijkheidsonderzoek
• Prenatale diagnostiek: onderzoek dat
verricht wordt voor de geboorte van een
kind.
• Echoscopie
• Vlokkentest
• Vruchtwaterpunctie
Trisomie
• Bijvoorbeeld: syndroom van Down
• Trisomie: bij een chromosomenpaar komt
een chromosoom extra voor.
• Non-disjunctie: beide chromsomen van een
paar of beide chromatiden van een
chromosoom gaan naar dezelfde pool van
de cel.
Biotechnologie
• Biotechnologie: het gebruiken van organismen om
te vervaardigen voor de mens
• Polyploide: behandeling met colchicine, waardoor
na mitose geen celdeling optreedt.
• Recombinant-DNA-techniek: een stukje DNA van
een bepaald organisme wordt overgebracht in een
cel van een ander organisme, bv stier Herman
Biotechnologie
• Celfusietechniek: twee typen versmelten tot een
hybridecel
• DNA- fingerprinting : ieder persoon heeft een
eigen, uniek DNA patroon
• Alle basisstoffen zijn belangrijk!
• Alle afbeeldingen zijn belangrijk!
Download