'•"^at ^^•m 1961-3 J I » II HW»»>iii .iiMi ikmmtM ^ssmofsr SOCIAAL-ECONOMISCHE RAAD ADVIES OVER HET ONTWERP VAN EEN WET GEVAARLIJKE STOFFEN .S^ UITGAVE VAN DE SOCIAAL-ECONOMISCHE RAAD Bezuidenhoutseweg 60, 's-Giavenhage SOCIAAL-ECONOMISCHE RAAD ADVIES OVER HET ONTWERP VAN EEN WET GEVAARLIJKE STOFFEN UITGEBRACHT NAMENS DE RAAD AAN DE STAATSSECRETARIS VAN VERKEER EN WATERSTAAT, STAATSSECRETARIS DE VAN SOCIALE ZAKEN EN VOLKSGEZONDHEID EN DE MINISTER VAN DEFENSIE SOCIAAL-ECONOMISCHE RAAD Commissie Arbeidswetgeving 's-Gravenhage, 12 januari 1 9 6 1 . Advies over het ontwerp van een Wet Gevaarlijke Stoffen P a r . l . TOTSTANDKOMING VAN H E T ADVIES Bij brief van 4 juli 1960, nr. 660 B, heeft de s t a a t s s e c r e t a r i s van Verkeer en Waterstaat, made namens de s t a a t s s e c r e t a r i s van Sociale Zaken en Volksgezondheid en de minister van Defensie, h e t advies van de Sociaal-Economische Raad gevraagd omtrent een a l s bijlage bij dit advies opgenomen ontwerp van wet welke, in het belang van de openbare veiligheid, van de volksgezondheid en van de bescharming var personen werkzaam in ondernemingen, beoogt regelen te stellen met betrekking tot gevaarlijke stoffen. De raad heeft dit verzoek om advies in handen gesteld van zijn Commissie Arbeidswetgeving. De vergaderingen van deze comm i s s i e werden bijgewoond door de heren F . P . P e i j s t e r an mr. C.S.H.van Lokhorst a l s vertegenwoordigers van de minister van Verkeer en Waterstaat, ir. F.Groeneveld en mr.dr. J . L . J . v a n de Kamp als vertegenwoordigers van de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid en mr. W.J.Th.Bosselaers a l s vertegenwoordiger van de minister van Algemene Zaken. De commissie heaft h e t verzoek om advies gepubliceerd in het Mededalingenblad Bedrijfsorganisatie van 19 juli 1960, waarbij belanghebbenden in de gelegenheid werden gesteld eventuele wensen met betrekking tot het advies schriftelijk kenbaar te itiaken aan de commissie. Naar aanleiding hiervan zijn brieven ingekomen van: 1. het Verbond van Nederlandsche Werkgevers; 2 . de Stichting van de Nederlandse V i s s e r i j ; 3 . de Vereniging van de Nederlandse Chemische Industrie (V.N.C.I.) 4 . de F e d e r a t i e van Werkgevarsvakverenigingen in de Metaalindustrie, omvattende: de Metaalbond; de Katholieke Vereniging van Werkgevers in de Metaalindustrie; de Vereniging van Prot.Christelijke Metaalindustrielen in Nederland; de Vereniging voor Fabrieken op Elektrotechnisch Gebied in Nederland; 5 . de Vereniging van Fabrikanten van Agrarischa Plakmiddelen en Textielhulpmiddelen; de Vereniging van Fabrikanten van Chemische Kantoorbehoeften; de de de 6. de Vereniging van Fabrikanten van Lakharsen; Vereniging van Fabrikanten van Chemische Verfstoffen; Vereniging van Fabrikanten van A s p h a l t e m u l s i e s ; Vereniging van Fabrikanten van Aetherische Olien, E s s e n c e s en Synthetische Reukstoffen; 7. de Algemeene Werkgevers-Vereeniging; 8. de Koninklijke Nederlandsche Reedersvereniging; 9. de Vereniging van Verkoopondernemingen van Aardolieprodukten. De comraissie is bij het Algemeen machtigingsbesluit adviezen gemachtigd bij eenstemmigheid namens de Sociaal-Economische Raad rechtstreeks advies uit te brengen. Met gebruikmaking van deze bevoegdheid heeft de comraissie op 12 januari 1961 het navolgende advies vastgesteld. P a r . 2 . O P Z E T VAN HET WETSONTWERP Het wetsontwerp vertoont twee hoofdkenmerken. In de eerste p l a a t s is het een raamwet of kaderwet. De belangrijkste artikelen, de artikelen 2 - 4 , houden uitsluitend d e l e g a t i e s in om de daar omschreven materie bij algeraene maatregel van bestuur of krachtens zulk een maatregel door een lagere wetgever, bijvoorbeeld de betrokken minister, te regelen. Deze opzet ligt bij deze materie voor de hand. In de raemorie van toelichting wordt terecht gewezen op de voortdurende veranderingen die op dit terrein optreden, zowel in dit opzicht dat regelmatig nieuwe gevaarlijke produkten aan de markt komen, als in dier voege dat nieuwe verpakkingstechnieken en andere technieken worden ontwikkeld, waardoor aan de gevaren het hoofd wordt geboden. Bovendien kunnen er zich omstandigheden voordoen die een uitermate snel wetgevend optreden noodzakelijk maken. In de bij de commissie ingekomen brieven is dan ook tegen deze opzet geen bezwaar gemaakt. Zijzelf kan zich e v e n e e n s hiermede verenigen. Reeds hier vestigt zij er echter de aandacht op dat dan naar haar inzicht in de wet zelf waarborgen dienen te worden opgenomen om aan de bezwaren die deze soort gedelegeerde wetgeving plegen aan te kleven tegeraoet te komen. Het gaat hier m.n. om de vraag, hoe de belanghebbenden bij de voorbereiding van deze wetgeving dienen te worden betrokken. Deze vraag wordt in de volgende paragraaf behandeld. In de tweede p l a a t s heeft het wetsontwerp een aanvullend karakter. Het vervangt alleen de huidige Buskruitwet van 1884 en de Wet betreffende de in-, door- en vervoer van vergiftige stoffen 1876 en laat overigens de bestaande wetgeving intact. Het is vooral van belang dit te eonstateren met betrekking tot de Veiligheidswet 1934. Terwijl de artikelen 2 en 3 van h e t ontwerp welhaast onbeperkte mogelijkheden openen om het vervoer van gevaarlijke stoffen te regelen, i s artikel 4 daarvan, dat betrekking heeft op het gebruik van die stoffen, in zijn werkingssfeer vrij sterk beperkt. De hierachter liggende gedachtengang is dat het gebruik van gevaarlijke stoffen in de onderneming primair door de Veiligheidswet moet worden beheerst. De krachtens artikel 4 van h e t ontwerp te stellen regelen hebben dan ook vooral de strekking gevaarlijke stoffen a l s zodanig kenbaar te doen zijn bij degenen die er in de ondememing raede in aanraking komen, bijvoorbeeld door verplichte etikettering. Ook op dit punt kan de commissie zich met de opzet van h e t ontwerp verenigen. Par.3. INSCHAKELING VAN BELANGHEBBENDEN BIJ DE VOORBEREIDING DER UITVOERINGSVOORSCHRIFTEN De commissie wees er reeds op dat in de brieven die haar bereikten, weinig of geen bezwaren tegen de algemene opzet van h e t ontwerp werden geuit. In die brieven werd echter wel de aandacht gevestigd op velerlei praktische problemen die zich bij de uitvoering van de wet zullen voordoen. M.n. werd een nauwe aansluiting bij reeds bestaande internationale regelingen van diverse vervoertakken bepleit. In het algemeen werd er de aandacht op gevestigd dat bepaalde takken van bedrijf groot belang hebben bij de aard en de inhoud der te stellen regelen. Daarom acht de commissie het een leerate in het wetsontwerp en de memorie van toelichting, dat aan de inschakeling van belanghebbenden bij de voorbereiding der uitvoeringsvoorschriften in h e t geheel geen aandacht is besteed. In dit verband wijst de commiss i e op artikel 7 van de Wet op de gevaarlijke werktuigen — een wet derhalve die een verwante materie regelt — dat bepaalt dat algemene maatregelen van bestuur niet worden vastgesteld dan nadat de daarvoor naar het oordeel van de minister in aanmerking komende belanghebbenden of organisaties van belanghebbenden in de gelegenheid zijn gesteld om te worden gehoord. Het is de commissie bekend dat het stilzwijgen van wetsontwerp en memorie van toelichting op dit punt niet betekent dat de betrokken ministers niet tot inschakeling van belanghebbenden bereid zouden zijn. A. Vervoer van gevaarlijke stoffen. Voor vraagstukken betreffende het vervoer van gevaarlijke stoffen kent het rainisterie van Verkeer en Waterstaat sedert 1959 een ambtelijke commissie waarin alle betrokken departementen zijn vertegenwoordigd, met een aantal subcommissies, waaronder een subcommissie vervoer. In die subcommissie hebben deskundigen van de departementen van Verkeer en Waterstaat en van Defensie, alsmede deskundigen uit de Industrie en de vervoersector zitting. De commissie acht de inschakeling van belanghebbenden evenwel onvoldoende verzekerd wanneer deze s l e c h t s plaatsvindt door middel van een subcommissie, die geen bij de wet geregelde s t a t u s heeft en waarvan ook de samenstelling geheel aan h e t inzicht van de betrokken bewindsman is overgelaten. Naar het gevoelen van de commissie is het dan ook vereist dat alsnog in het wetsontwerp een vast centraal adviesorgaan voor de met betrekking tot het vervoer van gevaarlijke stoffen te stellen regelen wordt opgenomen. Uit deze uitspraak blijkt dat de commissie meer algemeen georlJnteerde adviesorganen voor deze taak minder geschikt acht. M.n. geldt dit voor de Sociaal-Economische Raad, In de eerste p l a a t s is dit college niet het aangewezene oradat de materie, hoewel sociale en economische aspecten vertonend, toch vooral on het terrein van de openbare veiligheid en volksgezondheid is gelegen. In de tweede p l a a t s is de Sociaal-Economische Raad ten aanzien van de materie niet deskundig, zodat hij toch op de meer direct betrokkenen zou moeten terugvallen en rechtstreekse inschakeling van die betrokkenen vvel zo efficient zal blijken. Het is duidelijk dat wanneer in de wet een centraal gespecialiseerd adviesorgaan wordt opgenomen, de inschakeling van dat orgaan bij de voorbereiding van de te stellen regelen in het algemeen verplicht dient te zijn. Uitzondering ware echter te maken voor spoedeisende gevallen en voor militair vervoer. Het adviesorgaan kan naar het gevoelen van de coramissie het beste a l d u s zijn saraengesteld, dat daarin zowel een ambtelijk element a l s een het bedrijfsleven representerend element is opgenomen. In dit l a a t s t e element zouden dan de verladers en de vervoerders adequaat vertegenwoordigd moeten zijn. Tot zulk een adequate representatie rekent de comraissie ook een vertegenwoordiging van de op het gebied van het vervoer werkzame organ i s a t i e s van werknemers. Dit heeft de coramissie ertoe geleid de invoeging van onderstaande bepalingen in het ontwerp voor te stellen. "Artikel 3a Het ontwerp voor de uitvoeringsvoorschriften als bedoeld in de artikelen 2, tweede lid en 3 wordt, behoudens in spoedgevallen, door de zorg van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat bekendgemaakt door plaatsing in de Nederlandse Staatscourant. Artikel 3b 1. Er is een Centraal Adviesorgaan Vervoer Gevaarlijke Stoffen. 2. Het orgaan oravat: a. een vaste coordinatiecommissie; b. een vaste commissie voor vervoeraangelegenheden; c. een vaste comraissie voor juridische aangelegenheden. Onze Minister van Verkeer en Waterstaat kan daarnaast andere vaste commissies instellen, hetzij voor de verschillende vervoertakken, hetzij voor het vervoer van bepaalde gevaarlijke stoffen of groepen van zodanige stoffen. 3 . Onze Minister van Verkeer en Waterstaat wint, behoudens in spoedgevallen, omtrent aangelegenheden die betrekking hebben op het vervoer van gevaarlijke stoffen het a d v i e s in van de v a s t e ' coramissie voor vervoeraangelegenheden, alsmede van de meest betrokken overige vaste commissies; hiervan zijn uitgezonderd de voorschriften, bedoeld in artikel 2, derde lid. 4 . De v a s t e commissies worden op zodanige wijze saraengesteld, dat de onderscheidene, bij de verlading en het vervoer van gevaarlijke stoffen betrokken, belangen daarin een deskundige en aan het gewicht daarvan evenredige behartiging vinden. 5. De voorzitters, leden en secretarissen der v a s t e commissies worden door Onze Minister van Verkeer en Waterstaat benoemd en ontslagen. Zij worden benoemd voor de tijd van ten hoogste vijf jaren, 6 . Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen verdere voorschriften omtrent de samenstelling, taak en werkwijze der v a s t e commissies worden gegeven, alsmede voorschriften omtrent h e t indienen van opraerkingen door belanghebbenden naar aanleiding van de publikatie bedoeld in het voorgaande a r t i k e l . " T o t toelichting op deze artikelen wijst de commissie nog op het volgende. H e t vervoer van gevaarlijke stoffen kenmerkt zich door een veelheid van belangen die daarbij zijn betrokken. Enerzijds zijn hier in het geding de belangen der industriele ondememingen, die a l s v e r l a d e r s aan bepaalde verpakkings- en andere veiligheidsvoorzieningen worden gebonden. Voorts zijn uiteraard de vervoerondememingen belanghebbenden. Daarnaast dienen te dezen ook de werknemers als belanghebbenden te worden aangemerkt, Ook hun organisaties dienen in het adviesorgaan te zijn vertegenwoordigd. T e n slotte kunnen de vervoereisen hun weerslag vinden in produktie- en gebruiksmogeUjkheden die onder de zorg van andere departementen vallen. Uit dien hoofde i s reeds in een vroeg stadium een behoorlijke coordinatie met andere departementen vereist. Dit a l l e s brengt een intensief vooroverleg met de verschillende groepen van belanghebbenden met zich. Gezien de ervaring i s h e t noodzakelijk een snelle en doeltreffende advisering mogelijk te maken; de raadpleging van vaste comm i s s i e s , die ook voor zich representatief zijn te achten voor hun s p e c i a l e werkterrein, biedt hiertoe de geeigende oplossing. Hierbij moat worden bedacht dat, ingevolge artikel 3b, derde lid, van h e t ontwerp s t e e d s het advies dient te worden ingewonnen van de v a s t e commissie voor vervoeraangelegenheden. E e n voorafgaande publikatie van de voorontwerpen der uitvoeringsmaatregelen (artikel 3a) maakt het mogelijk dat belanghebbenden daarvan tijdig kennis dragen, zodat zij hun opmerkingen en d e s i d e r a t a bij het a d v i e s kunnen doen betrekken, bijvoorbeeld via hun vertegenwoordigers in de v a s t e commissies. B. Gebruik van gevaarlijke stoffen Terwijl het vervoer van gevaarlijke stoffen de publieke veiligheid en volksgezondheid raakt, ligt het gebruik van die stoffen meer op het terrein van de veiligheid in de onderneming. Het betreft derhalve naar de mening van de betrokken m i n i s t e r s vooral een onderwerp van arbeidersbescherming, waarover het overleg t u s s e n overheid en bedrijfsleven in de gedachtengang van de ontwerpers van de wet het beste kan plaatsvinden in het kader van het nor^ male overleg over sociale aangelegenheden. Dit overleg geschiedt in het algemeen door inschakeling van de Sociaal-Economische Raad a l s adviesorgaan, die dan op zijn beurt belanghebbende o r g a n i s a t i e s of andere belanghebbenden in de gelegenheid s t e l t hun belangen voor te dragen. Artikel 41 van de Wet op de Bedrijfsorganisatie is in deze gedachtengang voor de inschakeling van de Sociaal-Economische Raad het meest voor de hand liggende wettelijke aanknopingspunt. De commissie kan zich met deze gedachtengang en conclusie verenigen. P a r . 4 . DE DEFINITIE VAN GEVAARLIJKE S T Q F F E N Artikel 1, eerste lid, van het ontwerp houdt in feite geen definitie van gevaarlijke stoffen in, doch alleen een indeling in klassen. Tegen deze opzet zouden wellicht in het kader van dit wetsontwerp bezwaren zijn aan te voeren: zo is bijvoorbeeld de indeling in klassen, behalve. voor de k l a s s e n la, lb en Ic die overigens in h e t ontwerp ook weer niet onderling worden onderscheiden, voor het verdere ontwerp irrelevant. Aangezien deze opzet echter internationaal vrij algemeen erkenning heeft gevonden, is de commissie van pordeel dat zij niettemin dient te worden gehandhaafd. In deze gedachtengang zal ook de rubriek "walgingwekkende stoffen" niet mogen ontbreken, ofschoon deze stoffen naar normaal spraakgebruik n i e t onder de gevaarlijke stoffen kunnen worden geklasseerd. De commissie vertrouwt echter dat de uitvoeringsvoorschriften met betrekking tot walgingwekkende stoffen een aanzienlijk minder stringent karakter zullen kunnen hebben dan die voor de overige stoffen die het ontwerp op het oog heeft. De constructie van artikel 2 van het ontwerp is deze dat het vervoer van alle stoffen gerangschikt in de k l a s s e n l a , lb en Ic, verboden i s , voor zover het n i e t uitdrukkelijk is t o e g e s t a a n . Met deze opzet verdraagt zich s l e c h t dat k l a s s e Ic is oraschreven a l s "ontvlammingsraiddelen, vuurwerk en dergelijke artikelen". Aan dit bezwaar wordt evenwel tegemoetgekomen door de aanhef van artikel 2, eerste lid,- te lezen: " H e t i s verboden hif algemene maatregel van bestuur omschreven gevaarlijke stoffen van de klassen ". Aan de commissie is trouwens gebleken dat het opnemen in de wet van een techhisch-wetenschappelijke omschrijving van ontplofbare stoffen wel zeer bezwaarlijk zou zijn. P a r . 5 . INTERN VERVOER Uit de tekst van het ontwerp volgt dat ook intern vervoer, d.w.z. vervoer van gevaarlijke stoffen binnen de ondememing, a l s vervoer in de zin van dat ontwerp moet worden aangemerkt, waarbij dan uiteraard a l s vervoer dienen te worden beschouwd die handelingen die naar normaal spraakgebruik daartoe moeten worden gerekend. Dit heeft de instemming van de commissie. In paragraaf 2 van dit advies werd erop gewezen dat het ontwerp een aanvullend karakter heeft en dus enerzijds de werkingssfeer van andere wetten onverlet l a a t , doch anderzijds alleen gehanteerd wordt indien regeling gewenst, doch de overige wetgeving niet toereikend i s . In veel gevallen zal het intern vervoer van gevaarlijke stoffen kunnen worden geregeld krachtens de Veiligheidswet. Deze schept echter n i e t de mogelijkheid voorzieningen te treffen voor alle fabrieken of werkplaatsen; m.n. zijn fabrieken of werkplaatsen waarin minder dan vijf personen plegen te verblijven, uitgezonderd. Voorts kunnen krachtens de Veiligheidswet alleen regelen op het gebied van de arbeidersbescherming worden gesteld; voor de bestrijding van gevaren voortvloeiende uit h e t vervoer van gevaarlijke stoffen, voor anderen dan werknemers, geeft de Veiligheidswet dus geen b a s i s . Uit het voorgaande volgt dat het ontwerp zich tot het intern vervoer dient uit te strekken, doch dat het ten aanzien van dat vervoer slechts betrekkelijk zelden toepassing zal behoeven te vinden. Het komt de commissie gewenst voor dat een beschouwing in de trant van het bovenstaande, zij het wellicht ten overvloede, in de memorie van toelichting bij het wetsontwerp wordt opgenomen. L.E.DE GEER VAN OUDEGEIN, plv.voorzitter. W.J.VAN EIJKERN, secretaris. BIJLAGE ONTWERP Artikel 1 1. Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde, wordt verstaan onder: a) gevaarlijke stoffen van klasse la: „ lb: Ic: „ Id: „ le: „ „ „ „ II: Ilia: Illb: Illc: „ „ „ „ IVa: V: VI: Vila: „ VIlb: ontplofbare stoffen en voorwerpen; met ontplofbare stoffen geladen voorwerpen; ontvlammingsmiddelen, vuurwerk en dergelijke artikelen; samengeperste, vloeibaar gemaakte of onder druk opgeloste gassen; stoffen, weike bij aanraking met water brandbare gassen ontwikkelen; voor zelfontbranding vatbare stoffen; brandbare vloeistoffen; brandbare vaste stoffen; stoffen, welke de verbranding bevorderen (oxyderend werkende stoffen); vergiftige stoffen; bijtende stoffen; walgingwekkende stoffen; andere stoffen, welke gevaar kunnen opleveren voor de openbare veiligheid, voor de volksgezondheid of voor personen werkzaam in ondememingen, met uitzondering van radioactieve stoffen en van splijtstoffen; organische peroxyden; b) nederleggen: het opslaan, zonder dat daartoe ingevolge de Hinderwet een vergunning is verleend. 2. Vooi de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde worden met een onderneming gelijkgestejd bedrijven en diensten onder beheer van het Rijk, een provincie, een gemeente of een ander publiekrechtelijk lichaam, van een rechtspersoonlijkheid bezittende vereniging of van een stichting, alsmede universiteiten, hogescholen, technische scholen en nijverheidsscholen. Artikel 2 1. Het is verboden gevaarlijke stoffen van de klassen la, lb en Ic te vervoeren, ten vervoer aan te bieden, te laden, te lossen, neder te leggen, binnen of buiten Nederlands grondgebied te brengen, af te leveren, ter aflevering aanwezig te houden of te bezigen, dan wel zich van zodanige stoffen te ontdoen. 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet ten aanzien van bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen handelingen met bij of krachtens die algemene maatregel aan te wijzen gevaarlijke stoffen. Omtrent zodanige handelingen kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur in het belang der openbare veiligheid regelen worden gesteld. 3. Het in het eerste lid gestelde verbod en de krachtens het tweede lid gestelde regelen gelden niet ten aanzien van aldaar genoemde handelingen met gevaarlijke stoffen, welke door het personeel van 's lands krijgsmacht of van een bondgenootschappelijke krijgsmacht worden verricht. Omtrent de in dit lid bedoelde handelingen kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur in het belang der openbare veiligheid afzonderlijke regelen worden gesteld. 4. Een voordracht -tot vaststelling, wijziging of intrekking van een algemene maatregel van bestuur als in het tweede lid bedoeld wordt 0ns gedaan door Onze Minister van Verkeer en Waterstaat. Een voordracht tot vaststelling, wijziging of intrekking van een algemene maatregel van bestuur als in het derde lid bedoeld wordt 0ns gedaan door Onze Minister van Defensie in overeenstemming met Onze Minister van Verkeer en Waterstaat. Artikel 3 1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen in het belang van de openbare veiligheid regelen worden gesteld omtrent het vervoer, het ten vervoer aanbieden, het laden, het lossen, het nederleggen tijdens het vervoer en het binnen of buiten Nederlands grondgebied brengen van bij of krachtens die algemene maatregel aangewezen gevaarlijke stoffen van de klassen Id tot en met Vllb. 2. Een voordracht tot vaststelling, wijziging of intrekking van een algemene maatregel van bestuur als in het eerste lid bedoeld wordt Ons gedaan door Onze Minister van Verkeer en Waterstaat. 3. Indien de daarbij gestelde regelen betrekking zuUen hebben op de verpakking, de kenmerking, of de aanduidingen of aanwijzingen op de verpakking, van bestrijdingsmiddelen in de zin van de Bestrijdingsmiddelenwet, zal de voordracht tot vaststelling, wijziging of intrekking van een algemene maatregel van bestuur als in het eerste lid bedoeld Ons worden gedaan door Onze Minister van Verkeer en Waterstaat in overeenstemming met Onze Ministers van Sociale Zaken en Volksgezondheid en van Landbouw en Visserij. Artikel 4 1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen in het belang van de volksgezondheid of van de bescherming van personen, werkzaam in ondememingen, gevaarlijke stoffen van de klassen Id tot en met Vllb worden aangewezen, alsmede regelen worden gesteld omtrent a) b) de wijze waarop die stoffen bij de aflevering, of gedurende het ter aflevering aanwezig houden, moeten zijn verpakt en, door toevoeging van bijmengselen of op andere wijze, moeten zijn gekenmerkt; de aaiiduidingen en aanwijzingen, welke bij de aflevering of gedurende het ter aflevering aanwezig hou- c) d) e) den op die stoffen, op de verpakking daarvan en op de die stoffen begeleidende documenten moeten zijn aangebracht; de wijze van nederleggen van die stoffen in ondememingen; de registratie van de aflevering van die stoffen; de wijze van zich ontdoen van die stoffen. 2. Het in het eerste lid bepaalde is -aiet van toepassing ten aanzien van bestrijdingslniddelen in de zin van de Bestrijdingsmiddelenwet. 3. Een voordracht tot vaststelling, wijziging of intrekking van een algemene maatregel van bestuur als in het eerste lid bedoeld wordt 0ns gedaan door Onze Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid. Artikel 5 1. In bijzondere gevallen kan ten aanzien van bepaalde stoffen ontheffing worden verleend, a) b) door of namens Onze Minister van Verkeer en Waterstaat, van het in artikel 2, eerste lid, gegeven verbod, of van een of meer der regelen, gesteld krachtens artikel 2, tweede lid, of artikel 3, eerste lid; door of namens Onze Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, van een of meer der regelen, gesteld krachtens artikel 4, eerste lid. 2. Ten aanzien van bepaalde ondememingen of groepen van ondememingen kan door of namens Onze Minister van Sociale Zaken ontheffing worden verleend van een of meer der regelen, gegeven krachtens artikel 4, eerste lid, onder c, onderscheidenlijk d. 3. Aan ontheffingen als bedoeld in de voorgaande leden worden de in het belang van de openbare veiligheid, onderscheidenlijk van de volksgezondheid of de bescherming van personen, werkzaam in ondememingen, nodige voorschriften verbonden. Deze voorschriften kunnen de inachtneming eisen van nadere aanwijzingen, welke door overheidsorganen, aangewezen door Onze Minister van Verkeer en Waterstaat onderscheidenlijk Onze Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid worden gegeven. Artikel 6 1. Het hoofd of de bestuurder van een onderneming is verplicht te zorgen, dat in zijn onderneming niet in strijd wordt gehandeld met het in artikel 2, eerste lid gestelde verbod en de krachtens de artikelen 2, tweede of derde lid, 3, eerste lid, 4, eerste lid, of 5, derde lid, gestelde regelen, voorschriften of aanwijzingen. 2. Gelijke verplichting mst op het toezichthoudend personeel, voor zover het door het hoofd of de bestuurder schriftelijk met de zorg voor de naleving van die bepalingen is belast en door deze in staat is gesteld de tniddelen te verstrekken, bedoeld in het derde lid. 3. Aan de verplichting van het hoofd of de bestuurder en van het toezichthoudend personeel wordt geacht te zijn voldaan, wanneer zij aantonen, dat door hen de nodige bevelen zijn gegeven, de nodige maatregelen zijn genomen, de nodige middelen zijn verstrekt en het redelijkerwijze te vor- deren toezicht is gehouden om de naleving te verzekeren van de bepalingen, voor welker naleving zij verplicht waren te zorgen. Artikel 7 In de gevallen, bepaald bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in de artikelen 2, tweede lid, 3, eerste lid, of 4, eerste lid, zijn de daarbij aangewezen belanghebbenden verplicht aan het Rijk te vergoeden de kosten van ambtelijke werkzaamheden naar een daarbij vast te stellen tarief alsmede de daarbij door het Rijk te verrichten uitgaven. Artikel 8 1. Met de zorg voor de naleving van de bij en krachtens deze wet gegeven regelen en voorschriften zijn belast: a) b) c) d) e) de kommandant en de kontroleurs van het Korps Geleiders van Ontplofbare Stoffen; de ambtenaren, bedoeld in artikel 77 van de Arbeidswet 1919 en artikel 17 van de Stuwadoorswet; de hoofden van de laboratoria en de ambtenaren van de keuringsdiensten van waren, die ingevolge artikel 18 of artikel 33, tweede lid, van de Warenwet (Stb. 1935, 793) met de opsporing van overtredingen van voorschriften, gesteld bij of krachtens die wet, zijn belast; de farmaceutische inspecteurs van de Volksgezondheid; andere door Onze Ministers van Verkeer en Waterstaat, van Sociale Zaken en Volksgezondheid of van Defensie daartoe aangewezen ambtenaren. 2. Met de opsporing van bij deze wet strafbaar gestelde feiten zijn, behalve de ambtenaren, genoemd in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering, en die, genoemd in het eerste lid van dit artikel, belast de ambtenaren der invoerrechten en accijnzen, alsmede de door Onze Minister van Verkeer en Waterstaat in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken aangewezen ambtenaren van de Inspectie voor het Brandweerwezen voor zover het betreft de bij die aanwijzing te vermelden strafbare feiten. Artikel 9 1. De ambtenaren, genoemd in artikel 8, eerste lid, hebben behoudens in de gevallen, genoemd in artikel 123 van het Wetboek van Strafvordering, te ajlen tijde toegang tot alle plaatsen, waarvan naar bun redelijk oordeel de betreding voor de vervulling van hun taak ingevolge deze wet nodig is. Zij zijn bevoegd zich van door hen aangewezen personen te doen vergezellen. Zo nodig verschaffen zij zich toegang met behulp van de sterke arm. 2. In een woning treden zij tegen de wil van de bewoner niet binnen dan in tegenwoordigheid van een commissaris van politic of van de burgemeester der gemeente, dan wel voorzien van een algemene of bijzondere schriftelijke last van Onze Minister, door wie zij zijn aangewezen, en Onze Minister van Justitie tezamen. 3. Van dit binnentreden maken zij binnen tweemaal vier en twintig uur proces-verbaal op, waarin van het tijdstip van het binnentreden en van het daarmede beoogde doel melding wordt gemaakt. Indien zij zich bij het binnentreden van een door hen aangewezen persoon hebben doen vergezellen, wordt daarvan in het proces-verbaal melding gemaakt. Zij dragen zorg dat een afschrift van het proces-verbaal aan de officier van Justitie wordt toegezonden en dat een afschrift aan de bewoner wordt uitgereikt of te zijnen behoeve aan de woning bezorgd. Artikel 10 De ambtenaren genoemd in artikel 8, eersie lid, zijn, voor zover dit naar hun redelijk oordeel voor de verviijling van hun taak nodig is, bevoegd vervoerraiddelen te onderzoeken. Zij kunnen daartoe de bestuurders verplichten de vervoerraiddelen tot stilstand te brengen en deze vervoerraiddelen naar een door hen aangewezen plaats over te brengen. Artikel 11 1. De arabtenaren genoemd in artikel 8, eerste lid, zijn bevoegd goederen aan onderzoekingen en opneraingen te onderwerpen en daarvan monsters te nemen, voor zover dit naar hun redelijk oordeel voor de vervuUing van hun taak nodig is. De bevoegdheid tot het nemen van monsters houdt in de bevoegdheid tot het nemen van een omhulsel, houder of verpakking met de inhoud daarvan. Op verzoek van de belanghebbende worden aan deze, bij het nemen van monsters, gelijke monsters, welke in zijn tegenwoordigheid door de arabtenaar deugdelijk zijn verpakt, ter hand gesteld. Artikel 14 1. De arabtenaren genoerad in artikel 8, eerste lid, zijn behoudens tegenover hen, aan wier bevelen of toezicht zij uit kracht van hun ambt zijn onderworpen, verplicht tot geheirahouding van hetgeen hun bij het verrichten van hun taak ingevolge deze wet is bekend geworden oratrent de wijze van uitoefening van enig bedrijf of de samenstelling eigenschappen en wijze van vervaardigen van enig goed, voorzover die geheirahouding niet in strijd is met bepalingen van deze of andere wet, tenzij het hoofd of de bestuurder van de onderneraing hun schriftelijk heeft verkjaard, tegen het bekend raaken geen bezwaar te hebben. 2. Zij zijn behoudens tegenover hen, aan wier bevelen of toezicht zij uit kracht van hun ambt zijn onderworpen, verplicht tot geheirahouding van de namen der personen, door wie aangifte is gedaan van een overtreding van het bij of krachtens deze wet bepaalde, tenzij de personen, die aangifte hebben gedaan, hun schriftelijk hebben verklaard, tegen mededeling van hun namen geen bezwaar te hebben. Artikel 15 1. Met hechtenis van ten hoogste een jaar of geldboete van ten hoogste vijfduizend gulden wordt gestraft a. 2. De genomen raonsters worden, voor zover mogelijk, aan de rechthebbende op de goederen teruggegeven. b. Artikel 12 De arabtenaren, genoerad in artikel 8, eerste lid, zijn bevoegd om ter uitvoering van het bij of krachtens deze wet bepaalde op kosten der overtreders te doen wegnemen, beletten, of in de vorige toestand te herstellen al hetgeen in strijd met deze bepalingen is of wordt gehouden, gemaakt of gestejd, ondernomen of nagelaten. Spoedeisende gevallen uitgezonderd, wordt van deze bevoegdheid geen gebruik gemaakt, dan nadat de belanghebbende schriftelijk is gewaarschuwd. Artikel 13 1. leder is verplicht aan de in artikel 8, eerste lid, genoemde arabtenaren alle medewerking te verlenen, en de inlichtingen te verschaffen, welke naar hun redelijk oordeel voor de uitoefening van hun bij deze wet verleende bevoegdheden nodig zijn. De inlichtingen raoeten zo dit verzocht wordt schriftelijk binnen de door die arabtenaren gestelde terraijn en in de door die arabtenaar gewenste vorm verstrekt worden. 2. Wanneer naar het redelijk oordeel van de in het eerste lid bedoelde arabtenaren in onvoldoende raate medewerking wordt verleend, kunnen zij op kosten van de nalatige en zo nodig met behulp van de sterke arm de nodige raaatregelen treffen. hij, die handelt in strijd met het in artikel 2, eerste lid, gestelde verbod of met de krachtens de artikejen 2, tweede lid, 3, eerste lid, 4, eerste lid of 5, derde lid, gestelde regelen, voorschriften of aanwijzingen; hij, die niet voldoet aan zijn verplichtingen ingevolge artikel 6, eerste of tweede lid, of 13, eerste lid. 2. De in dit artikel strafbaar gestelde feiten zijn overtredingen. Artikel 16 1. Met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van ten hoogste zesduizend gulden wordt gestraft hij, die opzettelijk enig geheira schendt, hetwelk hij ingevolge artikel 14 verplicht is te bewaren. 2. Met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste zeshonderd gulden wordt gestraft hij, aan wiens schuld te wijten is de schending van enig geheim, hetwelk hij ingevolge artikej 14 verplicht is te bewaren. 3. De in dit artikel strafbaar gestelde feiten zijn misdrijven. 4. Geen vervolging heeft plaats dan op klachte a, van het hoofd of de bestuurder van de betrokken onderneraing, in het geval van overtreding van artikel 14, eerste lid; van een persoon, door wie aangifte van de overtreding is gedaan in het geval van overtreding van artikel 14, tweede lid. b. Artikel 17 3. Zij die uit hoofde van hun stand, beroep of ambt tot geheirahouding verplicht zijn, kunnen zich verschonen van het verschaffen van inlichtingen, doch uitsluitend voor zover het betreft hetgeen hun in hun hoedanigheid is toevertrouwd. Zij kunnen voorts het verlenen van raedewerking weigeren, voor zover hun plicht tot geheirahouding zich daartoe uitstrekt. 10 In gevaj van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden, welke gevaren opleveren voor de uit- of inwendige veiligheid van de Staat, kan Onze Minister van Defensie, voorzover militaire belangen zulks vorderen, de krachtens deze wet uitgevaardigde regelen en voorschriften buiten werking stellen of wijzigen. Artikel 18 Het bij of krachtens deze wet bepaalde is niet van toepassing ten aanzien van punten, waaromtrent is voorzien bij of krachtens de Mijnwet 1903, de Schepenwet, de Stuwadoorswet, de Arbeidswet 1919, de Opiumwet, de Huisarbeidswet 1933, de Veihgheidswet 1934, de Warenwet (Stb. 1935, 793), de Wet op de gevaarlijke werktuigen, de Brandweerwet, de Postwet 1954 en de Destructiewet. Artikel 19 Deze wet kan worden aangehaald als „Wet Gevaarlijke Stoffen". Artikel 20 De wet van 26 april 1884 (Stb. 81), houdende nadere bepalingen omtrent het vervoer, de in-, uit- en doorvoer, verkoop en opslag van buskruit en andere licht ontvlambare of ontplofbare stoffen en de wet van 28 juni 1876 (Stb. 150), houdende maatregelen tegen het gevaar, hetwelk door de in-, door- en vervoer van vergiftige stoffen kan ontstaan, worden ingetrokken. in de metaalindustrie gebruikt men bij de oppervlaktebehandeling van metalen voorwerpen, vergiftige, ontplofbare, brandbare en bijtende stoffen; het gebruik van ontplofbare stoffen bij geofysische onderzoekingen en de winning van aardolie, alsmede bij opruimingswerkzaamheden, is sterk toegenomen; het verbruik van het z.g. kleine vuurwerk neemt toe en daarmede ook de verwerking van ontplofbare stoffen bij de vuurwerkindustrie; zeer vergiftige stoffen worden gebruikt bij het conserveren van hout; de vervaardiging van moderne verfsoorten, op een geheel andere basis dan de klassieke verven, brengt het gebruik van sommige zware vergiften mede; bij de vervaardiging van bestrijdingsmiddelen voor schadelijke insecten, schimmels, etc., worden in de industrie op grote schaal uiterst vergiftige stoffen gebezigd, waarvan vele tot voor kort nog laboratoriumcuriosa waren. De praktijk heeft geleerd, dat het een gebiedende eis is het publiek en de meer onmiddellijk bij het vervoer en het gebruik van gevaarlijke stoffen betrokken personen tegen de daaruit voortvloeiende gevaren te beschermen door het treffen van daartoe geeigende wettelijke maatregelen. Artikel 21 VervocT Deze wet treedt in werking op een door 0ns te bepalen tijdstip. MEMORIE VAN TOELICHTING Algemeen Inleiding In de laatste decennia, doch in het bijzonder gedurende en na de tweede wereldoorlog, heeft de produktie en het gebruik van chemicalien over de gehele wereld een ontwikkeling doorgemaakt, die met recht stormachtig kan worden genoemd. Niet alleen is de kwantiteit der produktie voortdurend opgevoerd, doch ook zijn er in snelle opeenvolging nieuwe chemicalien aan de markt gekomen. Hiermede is een toeneming van het vervoer van deze stoffen gepaard gegaan. Het is te verwachten dat deze ontwikkeling zich zal voortzetten, daar vooral in de industrie, doch ook in de land- en tuinbouw de vraag naar chemicalien nog voortdurend stijgt. Deze ontwikkeling brengt ook mede, dat in toenemende mate stoffen zullen worden vervoerd en in de bedrijven gebruikt, die specifieke gevaren zoals vergiftiging, huidverbranding of ontploffing yeroorzaken. Er zijn tegenwoordig weinig industrieen en landbouwbedrijven te vinden, welke geen vergiftige, licht brandbare of bijtende stoffen gebruiken. In vele bedrijven worden ook ontplofbare stoffen verwerkt. Zoals reeds uit ernstige ongevallen is gebleken, kunnen vele der genoemde stoffen zowel voor het publiek als voor de meer rechtstreeks daarbij betrokkenen levensgevaarlijk zijn. Ten aanzien van het vervoer dezer stoffen komt daar nog bij, dat als gevolg zowel van de bevolkingstoename als van de voortschrijdende, meer gespreide industrialisatie de kans op ongevallen toeneemt, enerzijds door de grotere drukte van het verkeer in het algemeen, anderzijds door de grotere betekenis van genoemd vervoer. Enkele voorbeelden, uit vele, van het gebruik van gevaarlijke stoffen mogen hier worden vermeld: Ofschoon ten aanzien van het vervoer de bescherming van de daarbij meer rechtstreeks betrokkenen, zoals het personeel van de vervoersondernemingen, uiteraard de voile aandacht verdient, treden daarbij andere belangen meer op de voorgrond. Hier toch vraagt in de eerste pjaats de bescherming van het publiek de aandacht, zoals bij ongevallen met vervoermiddelen meer dan eens is gebleken. Als voorbeeld kan worden vermeld een vrij recent ongeval op een onzer hoofdwegen, waarbij de tank van een tankauto met tot vloeistof verdicht brandbaar gas lek werd en grote wolken gas zich in de omgeving verspreidden. Dit ongeval had catastrofale gevolgen kunnen hebben indien het niet op de grote weg, doch in een bebouwde kom had plaatsgehad. Behalve, zoals bij het voorgaande ongeval, aan gevaren voor de overige deelnemers aan het verkeer en de omwonenden, is in dit verband te denken aan gevaren voor het publiek, veroorzaakt door verwisseling, tijdens het vervoer, van gevaarlijke stoffen met levensmiddelen, indien op de verpakking de aard van de inhoud niet, niet duidelijk of zelfs onjuist is aangegeven. Voorbeelden van het laatste vormen de gevallen, waarbij materiaal dat voor de verpakking van levensmiddelen heeft gediend, zonder meer als verpakkingsmateriaal voor zware vergiften wordt gebruikt. Zo is het hier te lande voorgekomen, dat het zeer giftige bariumcarbonaat in gebruikte suikerzakken werd vervoerd, waardoor, na verwisseling op een station en via een grossierderij in slagerijgrondstoffen, een aantal gevallen van worstvergiftiging optrad, waarvan een met dodelijke afloop. Een oorzaak van gevaar voor het publiek kan ook gelegen zijn in de samenlading van levensmiddelen met vergiftige stoffen, of zelfs in het vervoer van levensmiddelen met voertuigen, waarin te voren vergiftige stoffen zijn vervoerd. Zo werd enige tijd geleden een aantal personen ernstig ziek na het eten van brood, gebakken van meel dat vervoerd was in een wagen, waarmede te voren een vergiftige vloeistof in een lekkend vat was vervoerd. De met het oog op dergeUjke gevaren noodzakelijke wettelijke voorschriften betreffen voor een groot deel de wijze, 11 waarop de te vervoeren stoffen moeten zijn verpakt en de wijze, waarop de aard dezer stoffen kenbaar moet worden gemaakt. Daarnaast zijn voorschriften nodig betreffende gezamenlijke verpakking en samenlading met andere stoffen, alsmede ten aanzien van de constructie en de inrichting van de vervoermiddelen. In bepaalde gevallen zijn ook voorschriften noodzakehjk met betrekking tot de wijze van laden en lossen. Tenslotte zuUen in bepaalde gevallen speciale voorschriften nodig zijn omtrent de wijze, waarop met de met gevaarlijke stoffen beladen vervoermiddelen aan het verkeer dient te worden deelgenomen. Wanneer men nagaat, in welke mate en op welke wijze op het ogenblik in onze nationale wetgeving voor wat het zuiver nationale vervoer betreft in de behoefte aan wettelijke regelen op het onderhavige gebied is voorzien, blijkt, dat slechts voor het spoorwegvervoer een alle categorieen van gevaarlijke stoffen omvattend systeem van voorschriften bestaat, gebaseerd op de Spoorwegwet. Voor het wegvervoer en de binnenvaart daarentegen ontbreekt zelfs grotendeels de wettelijke basis voor een zodanige regeling. Het vervoer van enkele soorten dezer stoffen, t.w. de ontplofbare en de licht ontvlambare stoffen, is voor het wegvervoer en de binnenvaart weliswaar geregeld bij en krachtens de Wet van 26 april 1884 (Stb. 81), doch deze wet is zowel materieel als wetstechnisch geheel verouderd. In dit verband zij niet onvermeld gelaten, dat in beginsel de Warenwet (Stb. 1935, 793) o.m. een mogelijkheid biedt tot het uitvaardigen, in het belang van de volksgezondheid, van voorschriften aan welke bij de verpakking en het vervoer van bepaalde waren moet worden voldaan. Nog afgezien van de beperkingen, welke aan het begrip „waren" in de zin van genoemde wet zijn verbonden, vormt de Warenwet, gezien de strekking van die wet, in het algemeen echter niet de geschikte basis voor het stellen van regelen als de hier beoogde. Deze wet strekt immers ter bevordering van de goede hoedanigheid van waren en tot het regelen van de aanduiding dier waren; een en ander in het belang van de volksgezondheid en de eerlijkheid in de handel. Uit een oogpunt van systematiek en uitvoering is het daarom niet wenselijk, door wijziging c.q. aanvulling van de Warenwet andere dan de laatstgenoemde belangen binnen de sfeer van de wet te brengen. Afeezien van de noodzaak uit een oogpunt van openbare veiligheid, dat ook voor het nationale wegvervoer en de nationale binnenvaart een bevredigende regeling wordt getroffen, dreigt er op dit gebied een achterstand te ontstaan bij de voorschriften, welke krachtens multilaterale overeenkomsten tussen de Europese landen voor het grensoverschrijdende vervoer zullen gelden. Voor het spoorwegvervoer is de aanslniting bij de desbetreffende overeenkomst (Bijlage I (RID) van het Internationale Verdrag betreffende het goederenvervoer per spoorweg (CIM), Trb. 1957, 106) reeds tot stand gebracht door het opnemen van vrijwel gelijkluidende voorschriften voor het nationale spoorwegvervoer in Bijlage I (ARV) van het Algemeen Reglement Vervoer krachtens de Spoorwegwet. Voor alle vervoerstakken is het van belang, dat de voorschriften, welke voor het zuiver nationale vervoer gelden, zoveel mogelijk gelijkluidend zijri aan die voor het grensoverschrijdende vervoer. Dit geldt niet slechts ten aanzien van de tot de vervoerder gerichte voorschriften met betrekking tot de inrichting, de constructie e.d. van de vervoermiddelen, doch in nog hogere mate ten aanzien van die voorschriften, welke betrekking hebben op de verpakking der te vervoeren goederen. Het is van groot belang voor de verladers (handel en industrie), dat zij niet belast worden met de naleving van 12 uiteenlopende voorschriften te dien aanzien, verschillend naar gelang het een nationaal of een internationaal transport betreft. De wenselijkheid van een zo groot mogelijke uniformiteit geldt tevens ten aanzien van de verschillende vervoerstakken onderling. Zoveel mogelijk dienen de voor de afzonderjijke wijzen van vervoer geldende voorschriften, met name die met betrekking tot de verpakking, dezelfde te zijn. Deze onderlinge coordinatie is en wordt voor het grensoverschrijdende vervoer verwezenlijkt door de Europese overeenkomsten op dit gebied. In nauwe aansluiting aan de eerdergenoemde overeenkomst voor het internationale spoorwegvervoer is in 1957 een dergelijke overeenkomst voor het wegvervoer gesloten, waarbij ook Nederland partij is. (Europees Verdrag betreffende het internationale vervoer van gevaarlijke goederen over de weg (ADR), Trb. 1959, 171) en waarvoor binnenkort de goedkeuring door Staten-Generaal zal worden gevraagd. Voorts wordt momenteel gewerkt aan een dergelijke overeenkomst voor de binnenvaart. Deze onder de auspicign van de Economische Commissie voor Europa voorbereide overeenkomsten alsmede de eerdergenoemde overeenkomst voor het spoorwegvervoer zijn alle op dezelfde leest geschoeid en bevatten, mutatis mutandis, een vrijwel gelijk systeem van voorschriften volgens 6enzelfde indeling in categorieen (klassen) van gevaarlijke stoffen. Aanpassing van de nationale voorschriften aan deze overeenkomsten zal derhalve reeds als vanzelf voeren tot een zekere mate van onderlinge coordinatie van de nationale voorschriften voor de afzonderlijke vervoerstakken. Niettemin achten de ondergetekenden deze eenheid nog beter verzekerd indien de desbetreffende voorschriften zouden steunen op een, alle vervoerstakken en alle gevaarlijke stoffen omvattende wet. De aard der onderhavige materie brengt mede, dat voortdurend wijzigingen in afzonderlijke voorschriften te verwachten zijn. Met het oog hierop is in de genoemde internationale overeenkomsten in een vereenvoudigde wijzigingsprocedure voorzien en wordt ernaar gestreefd wijzigingen zoveel mogelijk gelijktijdig en gelijkluidend voor de verschillende vervoerstakken tot stand te brengen. De in aansluiting hieraan aan te brengen wijzigingen in de nationale voorschriften dienen eveneens op eenvoudige wijze zoveel mogelijk gelijktijdig en gelijkluidend voor de verschillende vervoerstakken tot stand gebracht te worden. Daarbij komt, dat de aard der materie medebrengt, dat bij de toepassing van de voorschriften in vele gevallen enige ruimte dient te worden gelaten aan de met de uitvoering belaste instanties. Het scheppen van een wettelijke basis zal kunnen bijdragen tot de nodige eenheid bij de toepassing van de voorschriften en de controle op de naleving daarvan. Ofschoon, zoals eerder vermeld, voor het spoorwegvervoer reeds een bevredigende regeling krachtens de Spoorwegwet getroffen is, hebben de ondergetekenden op grond van het voorgaande het ontwerp mede van toepassing doen zijn op het spoorwegvervoer, zodat in beginsel de mogelijkheid zal bestaan voorschriften voor dit vervoer krachtens de Wet Gevaarlijke Stoffen uit te vaardigen. Het ligt echter niet in het voornemen, de bestaande regeling reeds aanstonds door een regeling krachtens het onderhavige ontwerp te vervangen. Ook voor wat het vervoer ter zee en het luchtvervoer betreft is het in beginsel gewenst, dat de voorschriften, meer in het bijzonder die omtrent de verpakking, zoveel mogelijk zijn afgestemd met die welke voor andere vervoerstakken gelden. Daarbij doet zich echter de moeilijkheid voor, dat hier sprake is enerzijds van soorten van vervoer, welke zich over de gehele wereld uitstrekken, en welke hetzij in het geheel niet (vervoer ter zee), hetzij op geheel andere wijze (luchtvervoer) algemeen internationaal regeling hebben gevonden, anderzijds van soorten van vervoer, welke zich slechts te land over een beperkte afstand uitstrekken en welke in het meer beperkte Europese verband geregeld zijn. In deze omstandigheden zijn voor de nationale wetgeving vooralsnog slechts beperkte mogelijkheden aanwezig om eenzijdig tot onderlinge aanpassing bij te dragen. (Voor wat de zeescheepvaart betreft zijn deze mogelijkheden zoveel mogelijk benut bij het geven van voorschriften krachtens de Schepenwet). Niettemin kan het niet anders dan van voordeel zijn, indien bij een verruiming van deze mogelijkheden een wettelijke regeling voorhanden is, waardoor ook in dit geval de onderlinge afstemming van de nationale voorschriften zo goed mogelijk verzekerd zal worden. Hieruit zou volgen, dat ook het vervoer ter zee en het luchtvervoer onder de werking van het ontwerp zouden dienen te vallen. Voor wat het luchtvervoer betreft is zulks in het ontwerp voorzien. Daarbij zij echter opgemerkt, dat het om gelijkluidende redenen als ten aanzien van de regeling van het spoorvervoer vermeld, vooralsnog niet in het voornemen ligt wijziging te brengen in de bestaande situatie, waarbij deze materie is geregeld krachtens de Luchtvaartwet. Voor wat het vervoer ter zee betreft is van belang, dat ten aanzien van het vervoer met Nederlandse, Surinaamse of Antilliaanse schepen reeds een regeling bestaat krachtens de Schepenwet. Gezien de omstandigheid, dat het hier een Rijksregeling betreft is er v^n afgezien deze materie in he* onderhavige ontwerp te regelen. In artikel 18 van het ontwerp is derhalve bepaald, dat het bij of krachtens het ontwerp bepaalde niet van toepassing is ten aanzien van punten, waaromtrent is voorzien bij of krachtens de Schepenwet. Hieruit volgt echter mede dat op die punten, waaromtrent bij of krachtens de Schepenwet geen regeling is getroffen, de Wet Gevaarlijke Stoffen van toepassing zal zijn. Dit is in de eerste plaats van belang met het oog op de hierdoor geschapen mogelijkheid om de aanen afvoer van gevaarlijke stoffen met buitenlandse schepen naar en van Nederlandse havens aan bepaalde voorschriften te onderwerpen. Voorts zij hierbij gedacht aan bepaalde, met het vervoer in engere zin samenhangende handelingen, zoals het laden en lessen in en uit zeeschepen. Gelijk in het voorgaande vermeld, betreffen de bij het vervoer van gevaarlijke stoffen in het belang van de openbare veiligheid uit te vaardigen voorschriften onder meer de wijze van verpakking, de kenmerking en het aanbrengen van aanduidingen en aanwijzingen op de verpakking van de stoffen tijdens het vervoer. Voor een deel van de tot de gevaarlijke stoffen van de verschillende klassen te rekenen stoffen, te weten de zogenaamde bestrijdingsmiddelen, zullen echter, nadat een desbetreffend door de tweede ondergetekende en diens ambtgenoot van Landbouw en Visserij in te dienen ontwerp kracht van wet verkregen zal hebben, krachtens die wet uit een oogpunt van veiligheid en gezondheid voorschriften kunnen worden gegeven, ten aanzien van de verpakking, de kenmerking, enzovoort, in het algemeen van bedoelde stoffen. Het betreft hier een groot aantal veelal vergiftige stoffen, welke zijn bestemd om te worden gebruikt voor bepaalde in eerder genoemd ontwerp van wet nader omschreven doeleinden, zoals de bestrijding van voor planten schadelijke dieren, van verwekkers van plantenziekten, van onkruid, van bepaalde dieren of micro-organismen in de huishouding, in gebouwen of in vervoermiddelen, en dergelijke. Niet alleen behoren de krachtens beide wetten te geven voorschriften, voorzover zij tijdens het vervoer van toepassing zouden zijn, geen onderlinge strijdigheid te ver- tonen, doch ook dienen zij in het commerciele belang van de betrokkenen zo goed mogeljjk op elkaar afgestemd te zijn. Met het oog hierop zal krachtens het derde lid van artikel 3 van het onderhavige ontwerp de vdordracht tot een op deze materie betrekking hebbende algemene maatregel van bestuur moeten geschieden in overeenstemming tussen de beide eerste ondergetekenden en hun ambtgenoot van Landbouw en Visserij, terwijl het ook in de bedoeling ligt de verdere uitvoering in onderling overleg te doen plaats vinden. Bescherming van personen, werkzaam in ondernemingen Ten aanzien van het gebruik van gevaarlijke stoffen in de ondernemingen kunnen krachtens de Veiligheidswet 1934 voorschriften worden gegeven, voor de nalevingwaarvan dan het hoofd of de bestuurder verantwoordelijk is. Deze kon vroeger, toen in de gehele industrie geen andere gevaarlijke stoffen werden gebezigd dan enkele „klasieke" bijtende stoffen en vergiften, wellicht deze verantwoordelijkheid dragen. Thans echter, nu het aantal der in gebruik zijnde gevaarlijke stoffen in hoge mate is toegenomen, zou de ondernemer welhaast tevens chemicus en toxicoloog moeten zijn om de verantwoordelijkheid te kunnen dragen voor de naleving der krachtens de Veiligheidswet 1934 gestelde verplichtingen. Ook zou hij van iedere, hem onder een handelsnaam geleverde stof eerst de samenstelling te weten moeten komen. Anders zou dit worden indien aan degenen die de gevaarlijke stoffen aan de ondernemer afleveren een wettelijke „kenmerkingspHcht" zou zijn opgelegd. Nadat zij hun afnemers duidelijk hebben ingelicht omtrent de gevaarlijke eigenschappen van hun produkten, zijn de afnemers in staat, aan hun verplichtingen ingevolge de Veiligheidswet 1934 te voldoen en maatregelen in hun bedrijven te treffen ter bestrijding van gevaar voor hun arbeiders. Voorts dient de nodige zekerheid verschaft te worden dat de aan de ondernemers af te leveren gevaarlijke stoffen bij aankomst in hun onderneming op een veilige manier verpakt zijn. De in dit verband te stellen eisen omtrent verpakking en aanduiding dienen om begrijpelijke economische redenen zoveel mogelijk afgesteld te zijn op de voorschriften, welke bij het vervoer gelden. Het is daarom dat de ondergetekenden hebben gemeend ook deze materie in dit ontwerp te moeten regelen. Aangezien, zoals reeds eerder in deze toelichting vermeld is, ten aanzien van bestrijdingsmiddelen in de zin van het in te dienen ontwerp van wet omtrent die stoffen mede de regeling van hoger genoemde materie is voorzien en aan een concentratie van alle wettelijke regelen op het gebied van deze bestrijdingsmiddelen de voorkeur wordt gegeven, hebben de ondergetekenden, teneinde doublures te vermijden, de bestrijdingsmiddelen van de toepassing van het desbetreffende artikel 4 van het ontwerp uitgezonderd. Bescherming van de volksgezondheid In bepaalde gevallen van aflevering aan het publiek, zoals bij de verkoop in de kleinhandel van vergiftige chemicalign, is het gewenst maatregelen te kunnen treffen ter bescherming van de volksgezondheid. De in het voorafgaande besproken, in het ontwerp voorziene mogelijkheid tot het stellen van regelen omtrent de verpakking en de aanduidingen der stoffen bij de aflevering zal mede tot dit doel kunnen worden benut. Het is daarbij echter tevens gewenst, dat voorschriften kunnen worden gegeven ten aanzien van de registratie van de afgeleverde stoffen, terwijl ten behoeve van 13 een doeltreffende controle voorschriften met betrekking tot de wijze van opslag van de stoffen nodig worden geacht. De mogelijkheid hiertoe is mede in artikel 4 van het ontwerp voorzien, Ook ten deze zijn echter de bestrijdingsmiddelen van de toepassing van het artikel uitgezonderd, zulks om gelijke redenen als eerder ten aanzien van de verpakking en aanduiding vermeld. Ontplofbare stoffen Ten aanzien van de ontplofbare stoffen, in artikel 2 van het ontwerp afzonderlijk geregeld, is in navolging van de eerdergenoemde Wet van 26 april 1884 (Stb. 81) de mogelijkheid tot het stellen van regelen niet beperkt gehouden tot het vervQgr en de daaraan aansluitende handelingen, zeals laden en lossen, doch strekt deze zich in het ontwerp mede uit tot de aflevering in het algemeen en het bezigen van die stoffen. De wenselijkheid van het geven van voorschriften te dien aanzien is in de praktijk wel gebleken, terwijl het voorts aanbeveling verdient deze materie in nauw verband met de overige regelingen op het gebied van ontplofbare stoffen te regelen. Met het cog op de belangen, welke van militaire zijde bestaan ten aanzien van de wijze van regeling met betrekking tot ontplofbare stoffen, zal deze voor wat betreft handelingen, welke door het personeej van 's Lands Krijgsmacht worden verricht, geschieden bij of krachtens afzonderlijke algemene maatregel van bestuur op voordracht van de derde ondergetekende, waarbij terwille van de nodige coordinatie overeenstemming dient te zijn bereikt met de eerste ondergetekende. Radioactieve stoffen Ofschoon ook de radioactieve stoffen ernstige gevaren kunnen opleveren en zij dan ook een plaats gevonden hebben in het hiervoor besproken systeem van Internationale regelingen, hebben de ondergetekenden na overleg met hun betrokken ambtgenoten besloten van een regeling van het vervoer dezer stoffen (en ook de aflevering aan ondernemingen) in dit ontwerp af te zien. Een en ander zal worden geregeld krachtens een wet die het gehele terrein der kernenergie bestrijkt; het desbetreffend wetsontwerp is inmiddels aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal aangeboden. Walgingwekkende stoffen Het vervoer van walgingwekkende stoffen geschiedt menigmaal op zodanige wijze, dat van ernstige overlast sprake is. De meergenoemde Internationale regelingen inzake het grensoverschrijdende vervoer geven dan ook alle mede voorschriften voor het vervoer van deze stoffen op overeenkomstige wijze als voor gevaarlijke stoffen. In ons land hebben enkele gemeentebesturen reeds langs de weg van pojitieverordeningen getracht dit euvel te beteugelen, hetgeen echter slechts tot verplaatsing van de overlast leidde. In het ontwerp is derhalve mede de mogelijkheid van het stellen van regelen terzake voorzien. Opslag van gevaarlijke stoffen In enkele artikelen van het ontwerp wordt voorzien in de mogelijkheid tot het stellen van regelen omtrent het „nederleggen" van Gevaarlijke Stoffen. Wat onder „nederleggen" 14 dient te worden verstaan, is nader gedefinieerd in artikel 1, lid 1, onder b, van het ontwerp. De daar gegeven definitie, bij eerste aanblik wellicht niet geheel duidelijk, is met opzet zo gekozen, teneinde daaronder niet alleen te laten vallen die gevallen van opslag, waarvoor geen vergunning vereist is, doch ook die in de praktijk zich meer dan eens voordoende gevallen, waarbij een zodanige vergunning wel is vereist, doch (nog) niet verleend. Daartoe behoort ook de tijdelijke opslag, welke niet zelden tijdens of in onmiddellijke aansluiting aan het vervoer moet geschieden, b.v. bij overlading of bij tijdelijke stagnatie in het vervoer, zonder dat daarvoor binnen redelijke afstand een opslagplaats beschikbaar is, waarvoor ingevolge de Hinderwet een vergunning is verleend. Gezien het incidentele en tijdelijke karakter van deze opslag levert de vaak langdurige procedure ingevclge de Hinderwet geen voldoende mogelijkheden. Niettemin moet het mogelijk zijn voor deze gevallen de nodige veiligheidsvoorschriften te geven. Het zich ontdoen van gevaarlijke stoffen Een ander punt, dat met het oog op de openbare veiligheid en gezondheid de aandacht vraagt, is de wijze waarop men zich van nutteloos geworden gevaarlijke stoffen of van ,,ledige" emballage, die niettemin resten van deze stoffen bevat, ontdoet. Ondergetekenden hebben het noodzakelijk geacht, in dit ontwerp mede de mogelijkheid tot het stellen van regelen op dit punt te openen. Karakter der wettelijke regeling Uit bepaalde passages van het voorgaande moge reeds gebleken zijn dat het door het ontwerp te bestrijken terrein er een is dat voortdurend aan veranderingen onderhevig is. Enerzijds verschijnen er steeds nieuwe gevaarlijke produkten aan de markt. Anderzijds kan het voorkomen dat tengevolge van de ontwikkeling van de verpakkingstechniek minder strenge eisen dan tevoren geldende gerechtvaardigd worden. Het is dan ook niet verwonderlijk dat ook in de eerdergenoemde Internationale overeenkomsten op dit gebied vrijwel voortdurend wijzigingen worden aangebracht, waarvoor een vereenvoudigde wijzigingsprocedure is overeengekomen. Hetzelfde probleem doet zich ook voor t.a.v. de nationale wetgeving op dit terrein. Een achteraanlopen bij de feitelijke ontwikkeling zou handel en nijverheid de mogelijkheid ontnemen van deze ontwikkeling de mogelijke voordelen te plukken. De ervaring heeft geleerd dat het niet mogelijk is zelfs een algemene maatregel van bestuur voortdurend en met de nodige snelheid aan zulk een zeer snel wisselende behoefte aangepast te houden. Om deze redenen voorziet het ontwerp in vrij grote mate in de mogelijkheid van nadere uitwerking bij ministeriele beschikking van de bij algemene maatregel van bestuur te stellen regelen. Gezien het speciale karakter der materie zal het in vele gevallen ook niet te vermijden zijn dat aan bepaalde autoriteiten door de met de uitvoering belaste Ministers de bevoegdheid wordt gegeven nadere bindende aanwijzingen te verstrekken. In het algemeen is in het ontwerp het systeem gevolgd waarbij bij of krachtens algemene maatregel van bestuur bepaalde regelen kunnen worden gesteld. Een uitzondering hierop vormt het in de wet zelve neergelegde verbod om ontplofbare stoffen te vervoeren, ten vervoer aan te bieden, te laden, te lossen etc. (zie art. 2), behoudens bij algemene maatregel van bestuur te bepalen uitzonderingen, waarbij dan tevens de regelen kunnen worden gesteld, welke in die gevallen in acht moeten word en genomen. Aanleiding tot de keuze van dit afwijkende systeem t.a.v. ontpjofbare stoffen vormde de overweging, dat het noodzakelijk is bedoelde handelingen met ontplofbare stoffen bij voorbaat te verbieden, zolang het juiste karakter van een zodanige stof en de daarvoor nodige voorschriften nog niet zijn vastgesteld. Gezien het speciale karakter dezer stoffen en het meer beperkte veld van toepassing daarvan menen ondergetekenden in dit geval een dergelijk verbod zonder overwegende bezwaren van praktische en economische aard te mogen voorstellen. Ten aanzien van de overige categorieen gevaarlijke stoffen zou zulks op veel grotere bezwaren stuiten en is een dergelijke maatregel trouwens ook niet noodzakelijk te achten. Tenslotte zij opgemerkt, dat het onderhavige wetsontwerp uiteraard onverlet laat de bevoegdheid van de gemeenten cm uit hoofde van zorg voor de openbare orde voorschriften te geven omtrent de verkoop, opslag en verbruik van vuurwerk. Artikelsgewijs Artikel 1, eerste lid In dit lid onder a wordt een opsomming gegeven van de verschillende categorieen van gevaarlijke stoffen, waarop het ontwerp betrekking heeft en wordt aangegeven, welke klassebenamingen daarvoor gebruikt worden. Ofschoon uit een oogpunt van wetstechniek deze opsomming in het ontwerp wellicht wel gemist zou kunnen worden, is er om praktische redenen de voorkeur aan gegeven, deze niettemin hierin op te nemen, teneinde op eenvoudige en uniforme wijze in de uitvoeringsmaatregelen van de wet daaraan te kunnen aansjuiten. De gegeven indeling is, behoudens het ontbreken van de radio-actieve stoffen en de gevaar voor besmetting opleverende stoffen, vrijwel dezelde als die, welke gebruikt wordt in de Internationale overeenkomsten op het gebied van gevaarlijke stoffen en is dan ook vatbaar voor dezelfde kritiek, welke op de daar gebruikte indeling zou kunnen worden geleverd. Gezien het grote belang van een nauwe aansluiting bij het internationaal gangbafe systeem zullen de onvolkomendheden daarvan aanvaard dienen te worden. Als voorbeeld kan worden gewezen op de omschrijving „brandbare vaste stoffen"; naar de letter is deze omschrijving defmate ruim, dat ingevolge de machtiging, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van het ontwerp, beperkende voorschriften zouden kunnen worden gegeven omtrent alle stoffen die voor verbranding vatbaar zijn. Een zo ver gaande regeling ligt uiteraard niet in de bedoeling: de stoffen waarom het hier gaat zijn lichtvlambare stoffen zoals celluloid, nitrocellulose en rode fosfor, waarvan het gevaarlijke karakter enige voorzorgsmaatregelen bepaald wettigt. Aan de omschrijving „brandbare vaste stoffen" is in het ontwerp dan ook alleen vastgehouden terwille van de eenheid van terminologie, aangezien deze term in de nationale spoorwetregeling reeds ingang heeft gevonden (vgl. bijlage I bij het Algemeen Reglement Vervoer, randnummer 1, onder (2) en bovendien in de meergenoemde Internationale verdragen wordt gebezigd. Deze eenheid van terminojogie komt met name bij sterk technische detailregelingen als de onderhavige, gewerist voor. Hetzelfde geldt ten aanzien van de „walgingwekkende stoffen"; ten aanzien hiervan kan nog worden opgemerkt, dat deze klasse ook die stoffen omvat die gevaar voor besmetting bpleveren. De in dit lid onder b gegeven begripsomschrijving behoeft na hetgeen daarover in het algemeen gedeelte is gezegd geen verdere toelichting. Artikel 1, tweede lid De in dit hd gegeven uitbreiding is speciaal van belang met het oog op het bepaalde in artikel 4. In verband met de betekenis van deze bepaling voor universiteiten en hogescholen zij nog verwezen naar de toelichting op het bepaalde in artikel 5, tweede en derde lid. Artikel 2 De bepalingen van dit artikel bevatten de regehng ten aanzien van het vervoer van, en andere handelingen met ontplofbare stoffen. Voor de betekenis hiervan zij verwezen naar de algemene toelichting. De voordracht tot en in het algemeen de uitvoering van de in het tweede lid van dit artikel bedoelde algemene maatregel van bestuur zal geschieden door de eerste ondergetekende. De ondergetekenden zijn het erover eens, dat een en ander waar zulks nodig is zal dienen te geschieden in onderling overleg; voor zover het betreft de opslag van ontplofbare stoffen zullen, gezien de verantwoordelijkheid van de Minister van Binnenlandse Zaken, voor de brandveiligheid, de betrokken regelingen niet worden gegeven dan in overleg met de onder deze bewindsman ressorterende desbetreffende dienst. Artikel 3 Dit artikel regelt het vervoer en hetgeen daarmede samenhangt van alle overige klassen van gevaarlijkse stoffen. Ook hier zal de uitvoering van de in het tweede lid bedoelde algemene maatregel van bestuur dienen te geschieden in onderling overleg, hetwelk zich, voor zover het de opslag van brandbare stoffen betreft, mede zal uitstrekken tot de desbetreffende, onder de Minister van Binnenlandse Zaken ressorterende dienst. Artikel 4 Artikel 4 betreft speciaal de bescherming van personen, werkzaam in ondernemingen, door middel van het stellen van regelen omtrent de verpakking, aanduiding e.d. der gevaarlijke stoffen bij de aflevering. Het stellen van bedoelde regelen en de uitvoering daarvan zal geschieden in nauw overleg tussen de ondergetekenden. Artikel 5 Het bepaalde in het eerste lid van dit artikel schept de mogelijkheid tot het maken van incidentele uitzonderingen op het algemeen verbod van artikel 2, eerste lid en de algemene regelen krachtens het tweede en derde lid. Hoewel enerzijds, gelijk in het algemene gedeelte der toelichting nader is toegelicht, een algeheel verbod met betrekking tot het vervoer en andere genoemde handelingen met ontplofbare stoffen wenselijk is geacht, schept zulks anderzijds de noodzaak, te beschikken over een middel om in sommige gevallen op korte termijn daarvan af te wijken. Indien daartoe aanleiding bestaat kan na enige tijd de bestaande praktijk geconsolideerd worden door aanwijzing van de betreffende handeling, resp. de betreffende stof in e§n algemene maatregel als bedoeld in artikel 2, tweede lid, waarbij tevens de nodige voorschriften kunnen worden gegeven. Het bepaalde in het tweede lid van dit artikel opent de mogelijkheid om ondernemingen, die over een adequate in15 terne veiligheidsdienst beschikken ontheffing te verlenen van de voorschriften, gegeven ingevolge artikel 4, eerste lid, pnder c en d. Hierbij is onder meer gedacht aan universiteiten en hogescholen (ondernemingen ingevolge artikel 1, tweede lid), die terzake van de interne veiligheid een eigen verantwoordelijkheid dragen. Ontheffing van de bepalingen betreffende bet externe verkeer van gevaarlijke stoffen achten de ondergetekenden in dit verband evenwel ongewenst. Het bepaajde in bet derde lid van dit artikel voorziet in het stellen van voorwaarden aan de in de voorgaande leden bedoelde ontheffingen. Artikelen 6 en 7 Deze artikelen behoeven naar het voorkomt geen nadere toelichting. Artikel 8 In dit artikel is een onderscheid gemaakt tussen ambtenaren, belast met de zorg voor de naleving van de bij of krachtens de wet gegeven regelen — welke ambtenaren tevens de normale opsporingsbevoegdheden zullen hebben - en ambtenaren die aUeen met de opsporing der bij de wet strafbaar gestelde feiten zullen zijn belast. Aanleiding tot deze constructie vormt de wens om de in de volgende artikelen 9 tot en met 13 bedoelde bevoegdheden bij deze wet uitsluitend aan de eerste categorie van ambtenaren te verlenen. Het verdient opmerking, dat de in dit artikel genoemde ambtenaren alien reeds een taak hebben bij de uitvoering van bestaande wetten, zoals de Buskruitwet, de Arbeidswet, de Veiligheidswet en de Warenwet. De indruk zou kunnen rijzen, dat de door het ontwerp beoogde regelingen voor de genoemde diensten, elk voor zich, een taakuitbreiding inhoudt die tot een ongewenste uitbreiding van het ambtelijk apparaat zou leiden. Dienaangaande merken de ondergetekenden op, dat een zodanige uitbreiding in verband met het onderhavige ontwerp niet wordt overwogen. Dit vloeit voort uit het feit, dat de uitvoering van meergenoemde wetten de opsporing van strafbare feiten als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van het ontwerp mogelijk maakt zonder dat zulks tot een meer aanmerkelijke verzwaring van de werkzaamheden aanleiding behoeft te geven. Daarnaast houdt ten aanzien van een aantal onderwerpen - zoals bijvoorbeeld die, welke zijn geregeld in het Reglement Vervoer Benzine en het Reglement Vervoer Ontplofbare Stoffen - het ontwerp geen nieuwe taak in, aangezien deze regelingen ook thans reeds van kracht zijn, zij het op grond van een voor de huidige omstandigheden minder geeigende wettelijke basis (nl. de totaal verouderde Buskruitwet). Bovendien vloeit uit de cumulatieve opsomming vaii bevoegde diensten in artikel 8 niet voort, dat elk daarvan zich op het totaal van de door het ontwerp beheerste onderwerpen zal gaan bewegen. Deze opsomming betekent slechts, dat terzake van overtredingen, welke naast, doch in verband met zijn eigenlijke taak door een bepaalde dienst worden geconstateerd, die voorlopige maatregelen kunnen worden getroffen die de verdere afdoening door de rechtstreeks betrokken dienst yermogen te verzekeren. Als voorbeeld voor een zodanige samenwerking (die geen novum inhoudt) kan 16 worden gewezen op het feit, dat ook thans reeds de ambtenaren van het Korps Geleiders Ontplofbare Stoffen zijn aangewezen als opsporingsambtenaar ingevolge de Hinderwet waarbij evenwel op de naleving dier wet ten principale wordt toegezien door de rechtstreeks betrokken ambtenaren, zoals de door het gemeentebestuur aangewezen gemeente-ambtenaren. Artikelen 9 tot en met 17 Deze artikelen behoeven naar de mening van ondergetekenden geen verdere toelichting. Artikel 18 Behalve de in het algemene gedeelte dezer toelichting reeds besproken uitzondering van punten, geregeld bij of krachtens de Schepenwet, is in dit artikel tevens een uitzondering gemaakt ten aanzien van punten, geregeld bij of krachtens een aantal andere wetten. Gezien het speciale karakter en de doelstellingen dezer wettelijke regelingen lijkt het niet wenselijk en overigens ook niet nodig, de door deze wetten geregelde punten mede krachens het ontwerp te kunnen regelen. De eerste ondergetekende heeft evenwel geen aanleiding gevonden om, wat de ingevolge artikel 3 op zijn voordracht te nemen besluiten aangaat, deze constructie mede te volgen ten aanzien van het ontwerp-Bestrijdingsmiddelenwet. De regelen welke — nadat dit ontwerp tot wet zal zijn verheven -• krachtens de Bestrijdingsmiddelenwet zullen worden gegeven, zullen zich, immers, voor zover hier van belang, beperken tot voorschriften omtrent kleinverpakking van bestrijdingsmiddelen alsmede tot het specified in de verbruikerssfeer te verrichten vervoer daarvan, zulks teneinde samenloop te voorkomen met de vervoersregelingen; deze komen onder meer voor in de bijlage I van het Algemeen Reglement Vervoer (Stb. 1959, 219) en in meergenoemd verdrag nopens het vervoer van gevaarlijke stoffen langs de weg (Trb. 1959, 171). Van de mogelijkheid om ten aanzien van deze soort gevaarlijke stoffen regelen te stellen krachtens het onderhavige ontwerp kan derhalve niet worden afgezien, te meer waar zodanige regelingen onderwerp vormen van specifieke vervoersverdragen. De eerste ondergetekende stelt zich voor om door een nauw overleg met de diensten, belast met de uitvoering der Bestrijdingsmiddelenwet, tot een bevredigende regeling te geraken. Uit dien hoofde wordt in artikel 3, derde lid, van het ontwerp voor zover hier van belang voorziei;! in een nadere regeling in overeenstemming met zijn ambtgenoten van Sociale Zaken en Vojksgezondheid en van Landbouw en Visserij. Artikel 21 Gezien het in artikel 2 van het ontwerp vervatte algemene verbod met betrekking tot de aldaar genoemde handelingen met ontplofbare stoffen is het noodzakelijk, dat het ontwerp van wet niet eerder in werking treedt dan tegelijk met de in het tweede lid van genoemd artikel bedoelde maatregelen van bestuur.