Persoonlijkheidsstoornissen R.F.W. Diekstra Het belangrijkste deel van dit artikel gaat over de verschillende persoonlijkheidsstoornissen en de kenmerken van elke stoornis. Daaraan vooraf gaat een inleiding en daarop volgend maakt de schrijver nog enkele andere punten. Inleiding Er zijn enkele fundamentele problemen rond de diagnostiek van persoonlijkheidsstoornissen. 1. wat is een nauwkeurige en algemeen aanvaarbare definitie. 2. hoe kunnen betrouwbare persoonlijkheidsdiagnoses verkregen worden. 3. wat is het onderscheid tussen normale en gestoorde persoonlijkheden. 1. definitie Allport onderscheid vijf categorieën in persoonlijkheidsdefinities: - verzameldefinities: persoonlijkheid is de som van biologische disposities - integrerende definities: deze leggen de nadruk op de eenheid van een persoon - hierarchische definities: een persoon bestaat uit hiërarchische eenheden die geleid worden door een soort stuurman (ego) - adaptie definities: een persoonlijkheid ontstaat door aanpassing aan zijn omgeving - differentiële definities: persoonlijkheid is een functionerend geheel waarmee mensen zich onderscheiden van anderen. Millon, de auteurs van DSM-III-R en de auteurs van ICD-10 (beiden classificatiesystemen) geven verschillende definities waarin altijd de volgende drie punten naar voren komen: 1. aanwezigheid van ziekelijke persoonlijkheidstrekken 2. verstoring van relaties 3. het lijden van de betrokkene. Impliciet is de opvatting dat: - ieder individu inflexibele denk- en gedragspatronen heeft - en dat een persoonlijkheidsstoornis langdurig is. 2. diagnose Informatie over het individu is nodig dat zich uitstrekt over: - vele jaren - uiteenlopende situaties Diagnoses worden dus gesteld op grond van een uitvoerig klinisch interview met de betrokkene zelf en met anderen uit zijn omgeving. 3. onderscheid In de meeste gevallen is het erg lastig om een onderscheid te maken. Over het algemeen drie criteria: - statische: kwantitatieve afwijkingen van normale gemiddelden - sociale: of anderen onder de persoonlijkheid van de patiënt lijden. - Subjectieve: of de patiënt zelf lijdt. Kenmerken van persoonlijkheidsstoornissen Bij het beschrijven van de volgende persoonlijkheidsstoornissen maakt de schrijver gebruik van een Amerikaans handboek DSM-III-R (Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders). Dat is een classificatiesysteem voor psychiatrische aandoeningen. Dit systeem maakt onderscheid tussen drie categorieën persoonlijkheidsstoornissen. Deze indeling is in eerste instantie gebaseerd op afspraken tussen vakgenoten, maar blijkt ook uit de praktijk. paranoïde, schizoïde en schizotypische stoornissen. Kenmerk: vreemd en excentriek gedrag antisociale, borderline, theatrale en narcistische stoornis. Kenmerk: dramatisch, emotioneel grillig gedrag obsessief-compulsief, ontwijkende, afhankelijke en passief-agressieve stoornis Kenmerk: angst Nu beschrijft de auteur de kenmerken die bij een stoornis horen. Bij elke stoornis geeft hij een tabel. Ik zal de hoofdkenmerken geven. Voor alle volledige kenmerken zie het artikel zelf. Paranoïde stoornis Deze mensen ervaren anderen als opzettelijk beledigend of bedreigend. Kenmerken: - ziekelijke jaloezie - zeer achterdochtig en wantrouwend tegen anderen - alles wat anderen doen op zichzelf betrekken. - De neiging om eigen belangrijkheid te overschatten Schizoïde stoornis Deze mensen zijn onverschillig voor sociale relaties met beperkte emotionaliteit. Kenmerken: - gebrek aan emotionele warmte en binding - vrijwel geen intieme vriendschappen - meer intellectueel dan praktisch gericht Schizotypische stoornis Schizoïde stoornis gepaard met vreemde ideeën, vreemd voorkomen en gedrag. Kenmerken: - onlogische redeneringen - depersonalisatie - betrekkingsideeën. (onrealistische ideeën op betrekkingsniveau. Bijv: ik moet nu dit zeggen, want…) Antisociale stoornis Deze mensen hebben voortdurende tijdens hun leven rechten van anderen met voeten getreden. Kenmerken: - onvermogen om rekening te houden met anderen - onvermogen om duurzame liefdesrelaties aan te gaan - gebrekkig invoelend vermogen - manipulatie Opvallend is dat de kenmerken minder worden naarmate een persoon ouder wordt. Borderline Instabiele persoonlijkheid, beginnend bij de adolescentie. Kenmerken: - instabiliteit op aantal gebieden, zoals stemming, interpersoonlijk gedrag en zelfbeeld - verwarring over zin van het leven Theatrale stoornis Deze mensen zijn overdreven emotioneel en aandacht zoekend. Kenmerken: - levenslange neiging tot overdreven gedrag - emotionele uitbundigheid, maar met labiel gevoelsleven - gemakkelijk te beïnvloeden - egocentrisch - niet in staat tot diepgaande en stabiele gevoelens van affectie Narcistische stoornis Grootheidsfantasieen, gebrek aan empathie en overgevoeligheid voor beoordeling. Kenmerken: - geen eigen fouten toegeven - gebrek aan inlevingsvermogen - gedrag heeft als doel om andermans goedkeuring en bewondering te verkrijgen voor het eigen superieure gedrag Ontwijkende stoornis Onbehaaglijk voelen in sociale situaties met angst voor negatief oordeel en verlegenheid. Kenmerken: - sociale relaties worden vermeden vanwege mening van anderen - laag zelfbeeld - ongemakkelijk in contacten en dus meestal ook geen diepgaande contacten Afhankelijke stoornis Afhankelijk en onderdanig gedrag. Kenmerken: - angst voor afwijzing - passieve houding in sociale contacten - overgeven aan anderen van beslissingen - geen eisen stellen aan anderen Obsessief-compulsieve stoornis Dwangmatige trekken van perfectionisme en starheid. Kenmerken: - gebrek aan aanpassingsvermogen aan een nieuwe situatie - besluiteloosheid en twijfelzucht - vasthouden aan gewoonten - grote gevoeligheid voor kritiek - overdreven aandacht voor kleine details Passief-agressieve stoornis Passieve weerstand om aan adequate sociale en beroepseisen te voldoen. Kenmerken: - agressie als opzettelijke vorm van kwaadaardigheid in relaties. - Koppigheid - Weerstand tegen andermans beslissingen/aanmoedigingen over het eigen leven - Tegendraads Hoe vaak komt een stoornis voor Bij 2 tot 4 procent van 1e wereld landen Diagnostiek Men is vooral aangewezen op het klinische interview als methode. Om betrouwbaarheid van het diagnosticeren te vergroten wordt gebruik gemaakt van gestandaardiseerde interviewschema’s. In de methode IDPE wordt onderscheid gemaakt in zeven gebieden: werk, zelfbeeld, relaties, affecten, impulscontrole, realiteitstoetsing en gedrag voor de leeftijd van 15. Als een patiënt op één van de gebieden aangeeft dat hij aan de kenmerken van de stoornis voldoet wordt dat gecontroleerd door 1. voorbeeldsituaties aan hem voor te leggen en 2. door vragen te stellen aan familieleden. Er wordt onderscheid gemaakt tussen een categoriale en dimensionele diagnose: Bij de eerste gaat het om de aanwezigheid van een stoornis. De tweede gaat om de mate waarin de patiënt kenmerken van de verschillende stoornissen vertoont. Hoe kom je te weten of een diagnose betrouwbaar is? Dit kan je toetsen op stabiliteit (eensluidendheid), tijd en validiteit door verschillende beoordelaars met elkaar te vergelijken. In de praktijk blijkt dat de stabiliteit van acceptabel tot goed niveau is. In een onderzoek van Loranger blijkt dat verschillende beoordelaars een grote mate van overeenstemming hadden in het diagnosticeren van dezelfde patiënten. Wat betreft tijd is de betrouwbaarheid acceptabel voor een aantal stoornissen, maar minder duidelijk voor andere. Dit wordt onderzocht door op verschillende tijdsmomenten een test af te nemen bij patiënten. Wat betreft validiteit van het concept persoonlijkheidsstoornis kan ook over een grote betrouwbaarheid worden gesproken. Bij een onderzoek naar aanmeldingsklachten diagnosticeerde Van den Brink bij een aantal patiënten een persoonlijkheidsstoornis en bij anderen niet. Deze mensen werden een tijd gevolgd en daaruit bleek dat de eerste groep meer psychosociale problemen vertoonde dan de tweede groep. Wetenschappelijke inzichten Er is geen enkele wetenschappelijke theorie die volledig kan duidelijk maken wat de oorzaken van persoonlijkheidsstoornissen zijn. De huidige stand van zaken is dat ze ontstaan door zowel omgevingsfactoren als genetische factoren. Steeds vaker worden stoornissen toegeschreven aan afwijkingen in de hersenen. Uit tweelingenonderzoek blijkt dan wel dat het negatieve gedrag wordt beïnvloed door het karakten van het gezin en de opvoeding. Recent onderzoek deelt persoonlijkheid in drie groepen in: - positieve emotionaliteit (affectie) - negatieve emotionaliteit (angst) - ingehoudenheid (aarzelend) Rond 50% van deze emoties kan worden toegeschreven aan erfelijkheid. Tweelingen vertonen dan in verschillende situaties voor ongeveer 50% hetzelfde gedrag. De omgevingsfactoren die een rol spelen gaan vooral over factoren die op een betrokkene individueel inwerken (relaties) en niet over factoren die te maken hebben op de sociale positie waarin een individu verkeerd.