Klimaatverandering en kustveiligheid Context Voor een land als Nederland, waarvan grote delen beneden de zeespiegel liggen, is het belangrijk om goed beveiligd te zijn tegen overstromingen. Door in de kustzone zandsuppleties (het opspuiten van zand op het strand of onder water) uit te voeren, wordt er toe bijgedragen dat een groot gedeelte van Nederland droge voeten houdt. Door klimaatverandering krijgt de kust te maken met zeespiegelstijging en mogelijk meer en heviger stormen. De zeespiegel is in de afgelopen 18.000 jaar geleden ongeveer 120 meter gestegen, waarvan 18 à 19 cm stijging in de afgelopen eeuw plaatsvond. Grafiek 1 geeft het verloop van de gemiddelde zeestand langs de Nederlandse kust weer over de 6 hoofdmeetstations in de periode 1900-2007. Grafiek 1 - De zeespiegel voor de Nederlandse kust is de afgelopen eeuw gemiddeld met circa 20 cm gestegen t.o.v. NAP Op 3 september 2008 kwam de Deltacommissie met haar advies ‘Samen werken met water’, waarin de commissie een uitspraak doet over de mogelijke toekomstige zeespiegelstijging. Voor het jaar 2100 moet Nederland rekening houden met een ‘zeespiegelstijging’ van 0,65 tot 1,30 meter. Hierin is ook de gemiddelde autonome bodemdaling langs de kust van Nederland meegenomen, die ruim 10 cm tot 2100 bedraagt. Voor 2200 moet volgens het voor de Deltacommissie verrichte onderzoek wereldwijd rekening gehouden worden met een maximale zeespiegelstijging van 1,5 tot 3 meter, afhankelijk van de gehanteerde methode; lokaal kan dit oplopen tot 2 tot 4 meter (zie grafiek 2). De Deltacommissie heeft haar advies gebaseerd op de meest recente wetenschappelijke inzichten ten aanzien van een plausibele bovengrens voor de mondiale en regionale zeespiegelstijging, Grafiek 2: Scenario’s voor zeespiegelstijging. De verwachte toename zeespiegel voor de Nederlandse kust in 2050, 2100 en 2200 (referentiejaar is 1990, effecten van de bodemdaling zijn in de grafiek niet meegenomen) Bron: Samen werken met water, Deltacommissie 2008 Probleem Zeespiegelstijging, veranderende stromingsrichtingen en een heviger stormklimaat hebben gevolgen voor het fysische kustsysteem. Volgens de huidige inzichten zal de verandering in het stormklimaat voor Nederland zich echter afspelen binnen de marge van de natuurlijke variabiliteit. Meer specifiek kunnen de volgende ontwikkelingen zich voor doen: • • • Zeespiegelstijging en mogelijke veranderingen in het windklimaat leiden tot veranderingen in de sedimentatie- en erosieprocessen langs de kust, waardoor er naar verwachting meer duinen strandafslag zal optreden. De dijken langs de kust moeten worden verhoogd en er zal meer zand moeten worden gesuppleerd. De economische schade en het aantal slachtoffers is groter in het geval er toch een overstroming plaatsvindt. Maatregelen en beleid De rijksoverheid staat voor de opgave om in de toekomst de veiligheid van het achterland te waarborgen én de ruimtelijke kwaliteit van de kustzone te behouden en waar mogelijk te versterken. e De basis voor het huidige, nationale kustbeleid is gelegd in de 3 Kustnota (2000) en de PKB Nota Ruimte (2006). De Nota Ruimte kondigt de Beleidslijn kust aan. De Beleidslijn kust: • • • verheldert rollen en verantwoordelijkheden van de verschillende overheden in het kustfundament voor de ruimtelijke ordening, waterveiligheid en natuur; e geeft een uitleg van het rijksbeleid voor waterveiligheid uit de 3 Kustnota en de Nota Ruimte; bevat een kader vanuit het waterveiligheidsbelang voor toetsing van ingrepen/activiteiten met ruimtebeslag; het kader is bindend voor het rijk en biedt een handreiking voor andere overheden. Inmiddels zijn ook het advies van de Deltacommissie en het ontwerp-Nationaal waterplan verschenen. In grote lijnen wordt de huidige strategie om met zandsuppleties de veiligheid van de zandige kust te handhaven onderscheven. Maatregelen om de veiligheid te waarborgen Per regio worden verschillende veiligheidsniveaus gehanteerd. Zo geldt voor de dichtbevolkte Randstad een veiligheidsnorm van 1/10.000 per jaar. Dit betekent dat de zeewering minstens bestand moet zijn tegen een belasting die eens in de 10.000 jaar voorkomt. Voor de minder dichtbevolkte en economisch minder belangrijke gebieden wordt uitgegaan van de overschrijdingsfrequentie 1/4000 of 1/2000 per jaar. Om deze veiligheid te kunnen garanderen worden er in Nederland een aantal maatregelen toegepast. Veiligheidstoetsing In de Wet op de waterkering wordt de vijfjaarlijkse veiligheidstoetsing van primaire waterkeringen geregeld. Deze worden aan de hand van het Voorschrift Toetsen op Veiligheid (De veiligheid van de primaire waterkeringen in Nederland, Ministerie van Verkeer en Waterstaat, 2004) getoetst. Als blijkt dat een waterkering niet voldoet, moeten er maatregelen worden genomen. Hier wordt in de factsheet ‘Toetsing en waarborging van de waterveiligheid’ dieper op ingegaan. Suppletieprogramma Sinds 1990 is het kustbeleid gericht op het ‘dynamisch handhaven’ van de kust. Hiervoor is in 1990 het begrip Basiskustlijn geïntroduceerd. De Basiskustlijn is bepaald uit de trend in kustlijnliggingen tussen 1980 en 1989. Na overleg met alle partijen is de ligging van de Basiskustlijn in 1992 bestuurlijk vastgesteld en in 2001 herzien. Met het handhaven van de Basiskustlijn wordt er, populair gezegd, voor gezorgd dat Nederland niet kleiner wordt. Doel hiervan is dat er voldoende oppervlak aanwezig blijft om de functies, zoals deze in 1990 aanwezig waren, te kunnen handhaven. Daarnaast is in 2001 het beleid Dynamisch Handhaven uitgebreid naar het gehele kustfundament. Het kustfundament (het gebied van -20 meter onder NAP tot en met de duingebieden) levert een belangrijke bijdrage aan de veiligheid van de Nederlandse kust. Het kustfundament is echter voortdurend in beweging. Er worden elk jaar miljoenen kubieke meters zand verplaatst , waardoor op sommige plekken zandtekorten ontstaan. Deze worden middels suppleties weer aangevuld. Het handhaven van het zandvolume van het kustfundament is nodig om ook op langere termijn ervoor te zorgen dat de kustlijn gehandhaafd kan blijven en de kustzone mee groeit met de zeespiegelstijging. Hiervoor is het suppletieprogramma sinds 2001 uitgebreid van gemiddeld 6 naar gemiddeld 12 miljoen m3 zand per jaar. Voor het behalen van beide bovenstaande doelen staan ons 2 suppletietypen ten dienste: suppletie op het strand en suppletie onder water. Er wordt zoveel mogelijk voor de laatste methode gekozen. Deze zijn kosteneffectiever dan strandsuppleties, leveren minder hinder op voor de strandrecreatie en sluiten beter aan bij het natuurlijke systeem. Als gevolg van de verwachte zeespiegelstijging zijn meer en grotere zandsuppleties nodig om de zandverliezen in het kustsysteem aan te vullen en het huidige veiligheidsniveau te handhaven. In de Noordzee is voldoende zand aanwezig om deze strategie voort te zetten. Zwakke Schakels De 268 kilometer lange kust van Nederland voldeed op 1 januari 2002, bij de eerste toetsing volgens de Wet op de waterkering (Wow), bijna volledig aan de gestelde normen. Naar aanleiding van nieuwe inzichten in het gedrag van golven voor de kust, werd in 2003 in een extra toets geconcludeerd dat een aantal plekken langs de kust na 2020 niet meer aan de norm van de WoW zou voldoen. Vervolgens zijn acht prioritaire zwakke schakels vastgesteld, waarvoor voor 2020 een structurele oplossing moet komen. Behalve de veiligheid behoeft óók de ruimtelijke kwaliteit daar een verbetering. Het versterkingsprogramma is in 2007 in Noordwijk gestart. Ruimte reserveren Om in de toekomst te kunnen reageren op toegenomen belasting op de waterkering, wordt landwaarts van de zeewering ruimte voor versterking gereserveerd. Hierbij wordt uitgegaan van het maximale scenario voor zeespiegelstijging van 85 centimeter en 10 procent meer wind in de komende tweehonderd jaar. Kosten Op dit moment wordt er jaarlijks 80 miljoen euro voor kustsuppleties gereserveerd. In een normaal jaar (maximale storm windkracht 9) bedragen de kosten om kustafslag aan te vullen doorgaans zo’n 40 miljoen euro. Bij een verdere zeespiegelstijging lopen de kosten voor het kustbeheer op tot boven het huidige uitgavenniveau, maar veiligheid tegen hoogwater en overstromingen blijft voor de kust, als voor de rivieren, relatief goedkoop ten opzichte van andere rijksuitgaven. Verantwoordelijkheden van betrokken actoren Het Rijk is verantwoordelijk voor handhaving van de kustlijn en het kustfundament. Op landelijk niveau werken de vier ministeries VROM, LNV, EZ en VenW gezamenlijk aan de uitwerking van het rijksbeleid voor de kustzone. In projectgroepen werken medewerkers van de vier ministeries aan het beleid voor de kustzone. Daarin nemen doorgaans ook andere overheden (provincies, waterschappen en gemeenten) deel, alsmede het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De besluitvorming over het landelijke kustbeleid vindt vanaf 2006 plaats in het Landelijk Bestuurlijk Overleg Hoogwater (LBOH), voorheen het Bestuurlijk Overleg Kust. Dit wordt voorgezeten door de staatssecretaris van VenW. Op regionaal niveau zijn de Provinciale overlegorganen voor de Kust (POK's) van belang. Hierin zijn in ieder geval gemeenten, waterschappen en Rijkswaterstaat vertegenwoordigd. De provincies zijn hiervan de voorzitter. De POK's adviseren de staatssecretaris van VenW over het jaarlijkse suppletieprogramma en over de ontwikkeling van het kustbeleid. Verantwoording en aanvullende informatie Websites • www.knmi.nl/klimaatdesk/oceaan.html (zeespiegelstijging) • www.verkeerenwaterstaat.nl/onderwerpen/water/kust_en_zee/kustbeleid Documentatie • 3e Kustnota (Ministerie van Verkeer en Waterstaat, 2000) • Nota Ruimte (2006) • Ontwerpprogramma Kustsuppleties 2007 ((Ministerie van Verkeer en Waterstaat, 2007 Auteur • Ronald Rense (Rijkswaterstaat Waterdienst)