SKH-Publicatie 17-01 d.d. 08-06-2017 Het gedrag van houtconstructies en houtskeletbouw bij aardbevingen Uitgave: SKH Nadruk verboden SKH-Publicatie 17-01 Het gedrag van houtconstructies en houtskeletbouw bij aardbevingen d.d. 08-06-2017 Pagina 2 van 66 Uitgave: SKH Postbus 159 6700 AD Wageningen Tel. 0317 – 45 34 25 Email: [email protected] Website: www.skh.nl © SKH Niets uit dit drukwerk mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van SKH, noch mag het zonder een dergelijke toestemming worden gebruikt voor enig ander werk dan waarvoor het is vervaardigd. Disclaimer: Ondanks alle aan de samenstelling van de tekst bestede zorg, kan SKH geen enkele aansprakelijkheid aanvaarden voor eventuele schade die zou kunnen voortvloeien uit enige fout die in deze uitgave zou kunnen voorkomen. SKH-Publicatie 17-01 Het gedrag van houtconstructies en houtskeletbouw bij aardbevingen INHOUD d.d. 08-06-2017 Pagina 3 van 66 Pagina 1. AARDBEVINGEN ALGEMEEN.......................................................................................................... 6 1.1 Inleiding.............................................................................................................................................. 6 1.2 Richter, Mercalli, Epicentrum [1] ..................................................................................................... 6 1.3 Gevolgen van aardbevingen [1] ....................................................................................................... 8 1.4 De aardbeving als belasting............................................................................................................. 8 1.5 Gedrag van de constructie ............................................................................................................. 11 1.6 Gebouwvormen ............................................................................................................................... 12 1.7 Berekeningsmethoden – NPR 9998 [4] en EN1998 [5] ................................................................ 13 1.7.1 Zijdelingse belastingsmethode [4] ..................................................................................................... 13 1.7.2 Spectrale modale responseberekening [4] ....................................................................................... 14 1.7.3 Push over berekeningen ................................................................................................................... 14 1.7.4 Tijdsdomeinberekeningen [4] ............................................................................................................ 14 2. HOUTEN GEBOUWEN .................................................................................................................... 15 2.1 Materiaal hout .................................................................................................................................. 15 2.2 Verbindingen ................................................................................................................................... 18 2.3 Berekeningsmethoden – NPR 9998 [4] en EN1998 [5] ................................................................ 23 2.4 Gedrag van houten gebouwen ...................................................................................................... 25 3. REKENVOORBEELD HSB (HOUTSKELETBOUW) ....................................................................... 26 3.1 Inleiding............................................................................................................................................ 26 3.2 Berekeningsmethode ...................................................................................................................... 26 3.2.1 Beoordeling van de regelmatigheid van de plattegrond ................................................................... 28 3.2.2 Beoordeling van regelmatigheid over de hoogte .............................................................................. 28 3.2.3 Beoordeling van de constructie ......................................................................................................... 29 3.3 Achtergronden bij de berekening .................................................................................................. 29 3.3.1 Statisch equivalent voor de dynamische aardbevingsbelasting ....................................................... 29 3.3.2 Maatgevende eigentrillingstijd (T) ..................................................................................................... 32 3.3.3 Maximale horizontale statische belasting ......................................................................................... 33 3.4 Berekeningen .................................................................................................................................. 34 3.4.1 Windbelasting .................................................................................................................................... 34 3.4.2 De in rekening te brengen massa ..................................................................................................... 35 SKH-Publicatie 17-01 Het gedrag van houtconstructies en houtskeletbouw bij aardbevingen d.d. 08-06-2017 Pagina 4 van 66 3.4.3 Eigenfrequentie ................................................................................................................................. 36 3.4.4 Aardbevingsbelasting ........................................................................................................................ 43 3.4.5 Toevallige torsie effecten .................................................................................................................. 44 3.4.6 Belastingen op de fundering ............................................................................................................. 45 3.4.7 Controle van de stabiliteitswanden ................................................................................................... 46 3.4.8 Conclusies ......................................................................................................................................... 50 REFERENTIES................................................................................................................................................. 51 BIJLAGE A: HORIZONTALE UITWIJKING HSB-WONING [9] ..................................................................... 53 BIJLAGE B: BASISPRINCIPES VOOR HET BOUWKUNDIG ONTWERPEN VAN ......................................... AARDBEVINGSBESTENDIGE GEBOUWEN [17] .................................................................... 55 BIJLAGE C: DUCTILITEITSRATIO ( ) EN GEDRAGSFACTOR ( q ) ....................................................... 56 BIJLAGE D: STAPPENPLAN: BEREKENING OP AARDBEVINGSBELASTING VOLGENS DE ‘LATERAL FORCE METHOD’ [17] ............................................................................................ 58 BIJLAGE E: VOORBEELDONTWERPEN EN VOORBEELDCONSTRUCTIES ........................................... 59 BIJLAGE F: TABEL 8.3 UIT NPR9998: DUCTILITEITSKLASSEN ............................................................... 65 SKH-Publicatie 17-01 Het gedrag van houtconstructies en houtskeletbouw bij aardbevingen d.d. 08-06-2017 Pagina 5 van 66 Voorwoord In het kader van de Pilot Nieuwbouw Innovatieregeling van de NAM zijn onderzoeken uitgevoerd naar houtskeletbouw en houtconstructies onder aardbevingsbelastingen en is een aardbevingsbestendig houtskeletbouwsysteem op basis van de NPR 9998 ontwikkeld. Het SHR-rapport “Samenvatting onderzoek naar aardbevingsbelasting bij houtskeletbouw en houtconstructies” [17] geeft een samenvattende beschrijving van die uitgevoerde onderzoeken. De resultaten van deze onderzoeken en de ervaringen in dit ontwerptraject staan aan de basis van deze SKHpublicatie. Met deze publicatie wordt aardbevingsbestendig bouwen met houtskeletbouw in het Groningenveld mogelijk onder de bestaande KOMO-certificering Houtskeletbouw en erkende SKH Bouwbesluitaansluitdocumenten Houtskeletbouw. Deze SKH-Publicatie is tot stand gekomen in samenwerking met de volgende organisaties: Nederlands Branchevereniging voor de Timmerindustrie (NBvT) VDM Woningen B.V. De Groot Vroomshoop B.V. Ingenieurs- en adviesbureau TOECK B.V. Technische Universiteit Eindhoven, faculteit Bouwkunde SHR SKH De publicatie is samengesteld door SHR.prof. dr. ir. A.J.M Jorissen en ir. W.H. de Groot SKH-Publicatie 17-01 Het gedrag van houtconstructies en houtskeletbouw bij aardbevingen 1. AARDBEVINGEN ALGEMEEN 1.1 Inleiding d.d. 08-06-2017 Pagina 6 van 66 De wereld wordt zo nu en dan, letterlijk, opgeschrikt door aardbevingen. Een willekeurig jaar (2010): Haïti (12 januari; hevigheid M = 7,0), Chili (27 februari; magnitude M = 8,8), Turkije (8 maart; magnitude M = 5,9), Mexico (5 april; magnitude M = 7,2), Spijk (3 mei; magnitude M = 2,3). Aardbevingen komen regelmatig voor. Tussen 3 mei en 9 mei 2010 zijn er zelfs vijf aardbevingen in Nederland geregistreerd met een hevigheid van 1,0 tot 2,5; deze aardbevingen worden niet veroorzaakt door natuurlijke spanningen in de ondergrond maar door de gaswinning in Groningen. De hevigste geregistreerde natuurlijke aardbeving in Nederland vond plaats op 13 april 1992 (magnitude 5,8) nabij Roermond. 1.2 Richter, Mercalli, Epicentrum [1] Om de sterkte en de gevolgen van een aardbeving weer te geven zijn twee verschillende schalen in gebruik: de magnitudeschaal van Richter(1935) en de intensiteit schaal van Mercalli (1902). Beide schalen zijn opgedeeld in 12 eenheden. De schaal van Richter is een maat voor de kracht van de aardbeving (objectief meetbare eenheid); de schaal van Mercalli richt zich op de gevolgen (subjectief). Iedere toename met één magnitude-eenheid (Richter) komt overeen met een 103/2 = 31,6 voudige verhoging van de vrijgekomen energie in de vorm van seismische trillingen (experimenteel vastgesteld). De hoeveelheid energie die vrijkomt bij een beving met magnitude 7 is dus 1000 maal (31,6 x 31,6) zo groot als die welke vrijkomt bij een beving met magnitude 5. De Aardbeving op 27 februari 2010 in Chili was qua vrijgekomen energie dan ook ruim 31,6(8,8-7,0) = 500 keer zo groot als de aardbeving op 12 januari in Haïti 2010. De schalen van Mercalli (intensiteit) en Richter (magnitude) verschillen duidelijk. De intensiteit van een beving is afhankelijk van de plaats van waarneming en daardoor een “betrouwbare” maat voor het bepalen van de mogelijk aangerichte schade. Dit in tegenstelling tot de magnitude volgens de schaal van Richter (ook wel “kracht op de schaal van Richter” genoemd, die karakteristiek is voor de bij de aardbeving vrijgekomen energie. Voor de in het Groningse gemeten magnitudes (tot op heden Mmax = 3,6 – Huizinge 2012) kan figuur 1-1 worden gepresenteerd [2]. SKH-Publicatie 17-01 Het gedrag van houtconstructies en houtskeletbouw bij aardbevingen Figuur 1-1: d.d. 08-06-2017 Pagina 7 van 66 Gemeten aardbevingen op verschillende locaties in Groningen [2]. De Magnitude op zich zegt nog niet zo veel over de gevolgen, de optredende schade. Zo heeft een krachtige aardbeving (grote magnitude) op grote diepte een relatief geringe intensiteit aan het aardoppervlak, en daardoor mogelijk relatief weinig gevolgen, terwijl een zwakke aardbeving (lage magnitude) op geringe diepte een hoge intensiteit met mogelijk grote gevolgen. Dit werd op 6 april 2009 in L’ Aquila (Italië) gedemonstreerd: een aardbeving met een magnitude van 6,3 op geringe diepte slechts < 10 km kilometer diepte, resulterend in veel schade. De aardbeving op de relatief geringe diepte van 13 kilometer in Haiti op 12 januari 2010 was met 310.000 doden verwoestend (intensiteit IX op de schaal van Mercalli). Naast de diepte speelt de opbouw van het “grondpakket” een essentiële rol – bijvoorbeeld, door de opbouw van het grondpakket in Groningen worden signalen van de aardbeving in de bovenste 30 meter fors vertraagd waardoor opslingeren optreedt (versterking van de gevolgen). Verreweg de meeste aardbevingen worden veroorzaakt door (plotselinge) bewegingen van de aardkorst. Deze bewegingen vinden tot op 700 kilometer beneden het aardoppervlak plaats in het zogenaamde hypocentrum. De intensiteit aan het aardoppervlak is het grootste in het epicentrum, recht boven het hypocentrum; zie figuur 1-2. SKH-Publicatie 17-01 Het gedrag van houtconstructies en houtskeletbouw bij aardbevingen Figuur 1-2: 1.3 d.d. 08-06-2017 Pagina 8 van 66 Hypocentrum en het recht daarboven gelegen epicentrum. Gevolgen van aardbevingen [1] De meeste aardbevingen hebben geen gevolgen. De meesten worden zelfs niet eens gevoeld. Ook in Nederland komen tientallen aardbevingen per jaar voor. Door de geringe magnitude op relatief grote diepte, in Nederland tot ca. 30 kilometer, hebben deze zelden gevolgen. Een klein aantal zware bevingen veroorzaakt (enorme) schade en heeft soms vele slachtoffers tot gevolg. Gebouwen storten in, in de aarde ontstaan breuken, leidingen gaan kapot waardoor er vaak branden uitbreken, die in een aantal gevallen veel meer schade en slachtoffers maken dan de aardbeving zelf; voorbeelden hiervan zijn de Kobe aardbeving, Japan 1995, waarbij grote branden uitbraken en Sendai, Japan 2011, waarop een alles verwoestende zeebeving (tsunami) volgde. De redenen voor grote gevolgen van aardbevingen zijn: Opslingeren door zachte grondlagen (in Groningen locatie specifiek aan de orde) Onvoldoende samenhang in de constructie Asymmetrische constructieve vormen Onvoldoende sterkte van “niet constructieve elementen” (ook wel secundaire seismische elementen genoemd) zoals schoorstenen en borstweringen Onvoldoende sterkte / energie dissiperend vermogen van verbindingen / constructies (bros bezwijkgedrag) 1.4 Zware daken zonder voldoende vooral horizontale weerstand tegen beweging van deze hoog liggende grote massa’s Wat betreft van bestaande (historische) houten gebouwen: afgenomen sterkte als gevolg van aantasting (schimmels zowel als insecten) Onvoldoende weerstand tegen branden die na de beving uitbreken De aardbeving als belasting Een aardbeving is geen belasting zoals permanente- , veranderlijke, sneeuw- of windbelasting; een aardbeving is een opgelegde verplaatsing gekenschetst door versnellingen in de ondergrond. Deze versnellingen worden met een zekere frequentie geproduceerd. Figuur 1-3, gebaseerd op aardbeving in Mexico van 19 september 1985 (magnitude 8,1), geeft hiervan een voorbeeld [3]. SKH-Publicatie 17-01 Het gedrag van houtconstructies en houtskeletbouw bij aardbevingen d.d. 08-06-2017 Pagina 9 van 66 Figuur 1-3: Relatie horizontale grondversnelling – frequentie, gemeten voor de Mexico aardbeving op 19 september 1985 [3]. Indien een eigenfrequentie van een bouwwerk (nagenoeg) overeenkomt met een frequentie van de ondergrond waarbij een grote versnelling wordt geproduceerd kan dit tot instorten van het bouwwerk leiden. In dat geval treedt opslingeren op. Om dit in rekening te brengen worden de krachten met een zogenaamde dynamische vergrotingsfactor (Engels: dynamic amplification factor – DAF) vermenigvuldigd. Het is daardoor van belang dat de eigenfrequentie(s) van het bouwwerk en de in de aardbeving voorkomende frequenties aan elkaar gerelateerd worden. Tijdens een aardbeving treden altijd versnellingen in meerdere richtingen op: horizontaal (x en y) en verticaal (z). De horizontale grondversnelling is vrijwel altijd de belangrijkste bij het analyseren van de aardbevingen en het effect hiervan op bouwwerken. Verticale versnelling kunnen van belang zijn bij het analyseren van bijvoorbeeld vloeren en bij koppelingen tussen constructie-elementen. Het effect ten gevolge van aardbevingen is duidelijk anders dan die ten gevolge van andere “horizontale belastingen” zoals wind. Dit wordt wellicht duidelijk door het volgende experiment uit te voeren, zie figuur 1-4. Figuur 1-4 toont één “zeer licht gebouw” in vier verschillende situaties. Situaties (a): de constructie wordt horizontaal met wind belast. Situaties (b): de constructie wordt “belast” met een opgelegde horizontale verplaatsing van de fundering. SKH-Publicatie 17-01 Het gedrag van houtconstructies en houtskeletbouw bij aardbevingen d.d. 08-06-2017 Pagina 10 van 66 De doorsnede van de constructie is rond gedacht; dit is overigens voor het experiment niet noodzakelijk. De constructie is NIET aan de ondergrond verankerd. Situatie (a1): de met wind belaste constructie waait, doordat het licht is, weg. Situatie (a2): de met wind belaste constructie wordt aanvullend met een zware verticale belasting op de top belast. Nu blijft de constructie staan. Situatie (b1) de constructie krijgt een opgelegde beweging aan de fundering. Indien de versnellingen niet te groot zijn kan de niet verankerde constructie deze versnellingen volgen. Bij grotere versnellingen valt de constructie om. Situatie (b2): de constructie krijgt EN een opgelegde beweging aan de fundering EN een zware verticale belasting op de top. Nu wordt het tijdens een aardbeving gevaarlijk. De constructie dreigt met zware belasting en al om te vallen. Figuur 1-4: Experiment. (a) lichte stijve constructie belast door wind. (b) lichte stijve constructie met horizontaal bewegende fundering. In de situatie (b2) zorgt de versnelling van de ondergrond voor een groot moment; formule (1.1). M om ent m assa*versnelling*arm * D A F m . a . h . D A F Met: a = h: (1.1) horizontale versnelling van de ondergrond = versnelling van de stijve constructie. zie figuur 1-4. DAF = dynamische vergrotingsfactor kracht = massa * versnelling = m . a . DAF (1.2) Op basis van het in relatie tot figuur 1-3 besprokene is de dynamische vergrotingsfactor toegevoegd. SKH-Publicatie 17-01 Het gedrag van houtconstructies en houtskeletbouw bij aardbevingen 1.5 d.d. 08-06-2017 Pagina 11 van 66 Gedrag van de constructie Tijdens een aardbeving komt een hoeveelheid energie vrij waarvan een gedeelte de constructies bereikt en door deze constructies zal moeten worden verwerkt. Afhankelijk van de opbouw van de constructie en van de toegepaste materialen kan de constructie in meer of mindere mate energie dissiperen (door bijvoorbeeld interne wrijving – wellicht door het omzetten van energie in warmte). De gedissipeerde energie is verdwenen en de constructie worden hiermee dan ook niet belast. Conclusie: hoe meer energie gedissipeerd wordt hoe minder energie tot daadwerkelijke belasting op de constructie leidt. Een en ander wordt verder geïllustreerd aan de hand van figuur 1-5. Figuur 1-5: Energie dissiperend vermogen; de last - verplaatsing – ontlasting volgorde is met pijlen weergegeven. Figuur 5a: De constructie (en de toegepaste materialen) reageert volledig lineair elastisch – ook bij ontlasten (waardoor er na ontlasten geen blijvende vervormingen zijn). Dat betekent dat de door de constructie opgenomen energie = de door de aardbeving aan de constructie afgegeven energie gelijk is aan het oppervlak onder de driehoek: E 1 2 . F el . el (1.3) De op de constructie werkende kracht F = Fel. Figuur 5b: de constructie en/of de toegepaste materialen reageren beperkt elastisch-plastisch. Aangezien de constructie zich elastisch ontlast verdwijnen bij ontlasten de vervormingen niet geheel. De door de constructie opgenomen energie = de door de aardbeving aan de constructie afgegeven energie is dit geval gelijk aan E 1 2 . F1 . 1 F1 2 1 (1.4) Ten gevolge van de mogelijkheid tot niet lineair vervormen reduceert de op de constructie werkende kracht van Fel naar F1. SKH-Publicatie 17-01 Het gedrag van houtconstructies en houtskeletbouw bij aardbevingen d.d. 08-06-2017 Pagina 12 van 66 Figuur 5c: de constructie en/of de toegepaste materialen reageren sterk elastisch-plastisch. Aangezien de constructie zich elastisch ontlast blijft de constructie na ontlasten sterk vervormd. De door de constructie opgenomen energie = de door de aardbeving aan de constructie afgegeven energie is dit geval gelijk aan E 1 2 . F p . p F p p e (1.5) Ten gevolge van de mogelijkheid tot niet lineair vervormen reduceert de op de constructie werkende kracht af van Fel naar Fp. Op basis van de energievergelijking tussen Fel naar Fp kan de q-factor worden afgeleid. De volledige uitwerking hiervan is opgenomen in bijlage C. 1.6 Gebouwvormen Figuur 1-6 toont een aantal plattegronden van gebouwen, die goed (gunstig – minder schade – minder grote krachten) dan wel minder goed / slecht (ongunstig) reageren op aardbevingen [3]. Figuur 1-6: Gunstige en ongunstige grondvormen in relatie tot aardbevingsbestendig bouwen [3]. Onregelmatigheden in de plattegrond geeft tijdens aardbevingen (grote) aanvullende krachten. Op basis van dit gegeven worden steeds meer “vierkante blokken”, met weinig vrijheid voor de architectuur, gebouwd. Figuur 1-6 toont, dat door loskoppeling van volumes regelmatige plattegronden kunnen worden gerealiseerd, die uiteindelijk, architectonisch, toch een geheel vormen. In bijlage B is, door het combineren van de hierboven genoemde basisprincipes, gekomen tot een hoofdvorm welke is gehanteerd binnen het pilot project ‘Nieuwbouw-innovatieregeling’ georganiseerd door de NAM. De voorbeeldontwerpen en voorbeeldconstructies volgend uit dit pilot project zijn opgenomen in bijlage E. SKH-Publicatie 17-01 Het gedrag van houtconstructies en houtskeletbouw bij aardbevingen 1.7 d.d. 08-06-2017 Pagina 13 van 66 Berekeningsmethoden – NPR 9998 [4] en EN1998 [5] Zie ook de reader “Modellerings- en rekenmethoden” van het EPI kenniscentrum [6]. Voor het berekenen van de respons van een constructie op aardbevingsbelastingen zijn vier berekeningsmethoden gangbaar, die in figuur 1-7 zijn weergegeven. Figuur 1-7: Gangbare berekeningsmethoden [4] en [5]. Opmerking: bij de lineaire rekenmethoden wordt het (niet lineaire) gedrag van de constructie weergegeven met een zogenaamde gedragsfactor (q), die het energie dissiperend vermogen van de constructie weergeeft. Bij de niet-lineaire rekenmethoden is dat niet nodig aangezien de niet-lineariteiten, die de mogelijkheden tot energiedissipatie bepalen, worden gemodelleerd. Logischerwijze kunnen niet-lineaire rekenmethoden gebruikt worden voor het bepalen van het “werkelijke” gedrag waaruit gedragsfactoren (q) voor toepassing in lineaire rekenmethoden kunnen worden afgeleid. 1.7.1 Zijdelingse belastingsmethode [4] De zijdelingse belastingsmethode mag worden toegepast voor gebouwen waarvan de respons niet significant wordt beïnvloed door andere trilvormen dan de fundamentele trilvorm in elke hoofdrichting. Aan dit criterium wordt geacht te zijn voldaan indien het gebouw voldoet aan de twee hierna volgende voorwaarden: (1) De fundamentele trillingsperioden T 1 (de eigen trillingstijd) in de twee hoofdrichtingen zijn kleiner dan of gelijk zijn aan in NPR9998 vastgelegde waarden. (2) Het gebouw voldoet aan de criteria voor regelmatigheid in de doorsnede, gegeven in 4.2.3.3 van NPR 9998. Het stappenplan, ontwikkeld tijdens de pilot ‘Nieuwbouw-innovatieregeling’, voor het uitvoeren van berekeningen volgens de zijdelingse belastingsmethode is opgenomen in bijlage D. SKH-Publicatie 17-01 Het gedrag van houtconstructies en houtskeletbouw bij aardbevingen 1.7.2 d.d. 08-06-2017 Pagina 14 van 66 Spectrale modale responseberekening [4] De spectrale modale responsberekening is toepasbaar voor gebouwen die niet voldoen aan de voorwaarden voor toepassing van de zijdelingse belastingsmethode. De respons van alle trilvormen die significant bijdragen aan de globale respons moeten in rekening worden gebracht. 1.7.3 Push over berekeningen De niet lineaire push over analyse is gebaseerd op het zogenaamde “displacement based seismic design”. De capaciteit van een constructie is voldoende als de vervormingscapaciteit, bepaald met de push over analyse, groot genoeg is (> “vervormingsvraag” af te leiden uit het zogenaamde “ontwerp spectrum”). Als er verwacht wordt dat hogere trilling modes het gedrag van de constructie significant beïnvloeden is een “push over analyse” niet toepasbaar. Niet lineair materiaalgedrag moet worden gemodelleerd. 1.7.4 Tijdsdomeinberekeningen [4] De volledige constructie is gemodelleerd in een Eindige Elementen Model. Met dit model, waarin de materiaalgegevens adequaat moeten zijn aangegeven, wordt de response van de constructie op een specifiek accelerogram (vastgelegde versnellingen (acceleraties) gedurende een aardbeving) bepaald; figuur 1-8 toont een accelerogram. Figuur 1-8: Accelerogram. SKH-Publicatie 17-01 Het gedrag van houtconstructies en houtskeletbouw bij aardbevingen 2. d.d. 08-06-2017 Pagina 15 van 66 HOUTEN GEBOUWEN Houten gebouwen zijn licht; hout is een zeer licht bouwmateriaal – de massa van een houten gebouw is gering. Dat is gunstig. De optredende belastingen tijdens aardbevingen, in relatie tot figuur 1-4 beschreven als kracht m assa * versnelling * D A F m . a . D A F - formule (1.2), blijven daardoor relatief laag. 2.1 Materiaal hout Het gedrag van een materiaal wordt vaak gekarakteriseerd via het zogenaamde spanning-rek (-) diagram. Voor hout is dat diagram weergegeven in figuur 2-1. Figuur 2-1: Materiaalmodel van hout. In het algemene hoofdstuk over aardbevingen, hoofdstuk 1, is aangegeven dat voor energiedissipatie niet-lineair gedrag nodig is. Op trek belast vertoont hout een lineair gedrag tot aan breuk; ook wel bros bezwijkgedrag genoemd. Op druk belast vertoont hout wel niet lineair gedrag; ook wel “ductiel” of “taai” gedrag genoemd. Aangezien houten elementen vaak op buiging worden belast en deze uiteindelijk aan de trekzijde bezwijken vertonen houten liggers, en andere overwegend op buiging belaste elementen, lineair gedrag; met andere woorden: het bezwijkmechanisme is bros. Brosse bezwijkmechanismen dragen niet bij aan een positief gedrag tijdens aardbevingen en moeten daarom voorkomen worden. Hout op druk belast vertoont (grote) niet-lineaire vervormingscapaciteit, indicatie dat in op druk belaste elementen energie wordt gedissipeerd. Dat is zo mits de elementen niet uitknikken. Het bezwijkmechanisme van op druk belaste elementen is echter over het algemeen knik, hetgeen eveneens een bros bezwijkmechanisme is. Daarom wordt voor houten kolommen eveneens niet op energiedissipatie gerekend. Op druk belast hout komt ook voor bij mechanische verbindingen. Onder voorwaarde dat in het verbinding geen splijten optreedt, kan hier het niet-lineaire gedrag vol worden benut – aardbevingsbestendig ontwerpen met hout = verbindingen met niet-lineair gedrag (plastische gedrag) ontwerpen. SKH-Publicatie 17-01 Het gedrag van houtconstructies en houtskeletbouw bij aardbevingen d.d. 08-06-2017 Pagina 16 van 66 Het in figuur 2-1 getoonde materiaalmodel – parallel aan elkaar gekleefde buisjes – geeft inzicht in het eveneens in figuur 2-1 getoonde spanning-rek diagram. De buisjes representeren de houtvezels, die hoofdzakelijk evenwijdig aan de stam van de boom gericht zijn. In deze richting, evenwijdig aan de houtvezel, is hout sterk en stijf. Indien het hout loodrecht op de vezel wordt gedrukt, zoals in figuur 2-1 is aangegeven, worden de buisjes in elkaar gedrukt hetgeen niet zoveel weerstand oproept: de sterkte en stijfheid van hout is niet zo groot als het loodrecht op de vezel wordt gedrukt; wel is de vervormingscapaciteit groot (de buisjes worden zonder dat de weerstand afneemt, dichtgedrukt): ductiel gedrag. Indien er loodrecht op de vezel wordt getrokken moet volledig op de onderlinge kleefkracht tussen de buisjes worden vertrouwd. Deze kleefkracht is niet zo groot en eenmaal bezweken is bezweken: bros gedrag. Voor druk evenwijdig aan de vezel is de kleefkracht tussen de buisjes wel in staat om uitknikken van de individuele buisjes te voorkomen waardoor niet lineaire vervormingen mogelijk zijn zonder dat de weertand afneemt: ductiel gedrag. Samenvattend kan worden gesteld: bros bezwijkgedrag – ongunstig (1) Buiging Afschuiving trek, zowel evenwijdig als loodrecht op de vezel gelijmde verbindingen (2) verbindingen met ring/plaat deuvels ductiel (taai) bezwijkgedrag – gunstig’ locale druk, zowel evenwijdig als loodrecht op de vezel verbindingen met stiftvormige verbindingsmiddelen verbindingen met kramplaten Bros bezwijkgedrag moet worden voorkomen. Dit wordt bewerkstelligd door die elementen die bros kunnen bezwijken met een oversterkte uit te voeren. Er worden zogenaamde “oversterkte factoren” Rd - toegepast, die bepaald worden m.b.v. formule (2.1). Rd F 0 , 95 F Rk Met: F0,95 = de 95% sterktewaarde van de ductiele elementen (vrijwel altijd de verbindingen) FRk = de karakteristieke sterkte van de ductiele elementen Deze benadering is te verklaren m.b.v. figuur 2-2. (2.1) SKH-Publicatie 17-01 Het gedrag van houtconstructies en houtskeletbouw bij aardbevingen Figuur 2-2: d.d. 08-06-2017 Pagina 17 van 66 Sterktewaarden van het ductiel bezwijkende element. FRk, de karakteristieke sterkte, wordt m.b.v. formules, bijvoorbeeld gegeven in EN1995-1-1 [7], bepaald. Deze formules zijn of wiskundig afgeleid of het resultaat van regressieanalyse. F Rk wordt geacht F0,05, de in figuur 2-2 weergegeven 5% onderschrijdingswaarde, te beschrijven (hetgeen natuurlijk nooit precies het geval zal zijn). F0,95 is de 95% overschrijdingswaarde. Dat betekent, dat wellicht 5% van de sterktewaarden F0,95 zal overstijgen. Al deze waarden betreffen de sterktewaarden van het ductiel bezwijkende element. Dit element moet maatgevend zijn; het bros bezwijkende element mag niet maatgevend zijn. Om vrij zeker te zijn dat bros bezwijkende elementen niet maatgevend zijn moet ook bij een sterkte F0,95 van het ductiele element dit element nog maatgevend zijn. Dat betekent, dat de belasting waarbij het brosse element bezwijkt F 0 , 95 F Rk bezwijkt. maal de belasting waarbij het ductiele element SKH-Publicatie 17-01 Het gedrag van houtconstructies en houtskeletbouw bij aardbevingen 2.2 d.d. 08-06-2017 Pagina 18 van 66 Verbindingen In paragraaf 2.1 is beschreven dat houten elementen over het algemeen bros bezwijken; zelfs de elementen die op druk worden belast en waarvoor knik het bezwijkmechanisme is. Daar staat tegenover, dat op druk belast hout en waarbij knik niet aan de orde is ductiel / taai bezwijkt. Dit is het geval als het hout lokaal op druk wordt belast: in de verbindingszone. Figuur 2-3 toont een paar voorbeelden. Figuur 2-3: Voorbeelden van situaties waar hout lokaal op druk wordt belast. Voor de energiedissipatie in houtconstructies focussen we dus op de verbindingen; en wel op verbindingen met mechanische verbindingsmiddelen. Gelijmde verbindingen zijn wel zeer stijf en sterk en dragen de belastingen gelijkmatig over; de vervormingscapaciteit van gelijmde verbindingen is echter gering en het bezwijkmechanisme is bros waardoor geen energiedissipatie mogelijk is. Dit speelt ook voor verbindingen met ring- en plaatdeuvels en ook voor nagelplaten (al zijn dit mechanische verbindingsmiddelen). Dit wordt geïllustreerd in figuur 2-4 waar de last-verplaatsing karakteristiek van verbindingen met verschillende verbindingsmiddelen wordt weergegeven. Figuur 2-4: Kracht – vervorming diagrammen voor verbindingen met verschillende typen verbindingsmiddelen. SKH-Publicatie 17-01 Het gedrag van houtconstructies en houtskeletbouw bij aardbevingen d.d. 08-06-2017 Pagina 19 van 66 Figuur 2-4 toont, dat verbindingen met lijm, ringdeuvels/plaatdeuvels en met nagelplaten een zeer geringe vervormingscapaciteit hebben voordat een bros bezwijkpatroon inzet. Opmerking: verbindingsmiddelen met verschillende kracht – vervorming karakteristiek kunnen niet worden gecombineerd (de verbinding met de meest stijve karakteristiek moet bezwijken alvorens de overige verbindingsmiddelen een bijdrage in de krachtoverdracht kunnen leveren. Opmerking: de nagelplaat vertoont een stijf en bros gedrag door de vele “nagels” bij elkaar die bij het bereiken van de sterkte het hout doen splijten (splijten is een gevolg van het overschrijden van vooral de treksterkte loodrecht op de houtvezel: bros). Figuur 2-4 toont kracht-verplaatsing diagrammen voor op afschuiving belaste verbindingsmiddelen: de kracht overdacht is loodrecht op de as van het verbindingsmiddel. Voor de berekening van de sterkte van verbindingen met op deze wijze belaste stiftvormige verbindingsmiddelen is het zogenaamde European Yield Model (EYM), ook wel de “Johansen formules” genoemd, uitgewerkt en opgenomen in EN 1995-1-1: Eurocode 5 [7]. Verbindingsmiddelen kunnen ook op uittrekken worden belast. Aangezien verbindingen met op uittrekken belaste verbindingsmiddelen sterk en stijf zijn en, door speciaal voor deze verbindingen ontwikkelde schroeven – zie voorbeelden in figuur 2-5 - efficiënt te maken zijn, komen dit soort verbindingen steeds vaker voor. Echter, verbindingen met op uittrekken belaste verbindingsmiddelen vertonen een bros bezwijkgedrag en zijn daarom niet geschikt in aardbevingsbestendige ontwerpen. Figuur 2-5: Moderne schroeven – sterk en stijf en bros bezwijkend indien op uittrekken belast (en daardoor niet geschikt voor energiedissipatie). SKH-Publicatie 17-01 Het gedrag van houtconstructies en houtskeletbouw bij aardbevingen Opmerking: d.d. 08-06-2017 Pagina 20 van 66 indien voldraadse schroeven op uittrekken belast zijn toegepast moeten deze voldoen aan de in paragraaf 2.1 beschreven eisen t.a.v. oversterkte. Voor de energiedissipatie in houtconstructies focussen we dus op de verbindingen met stiftvormige verbindingsmiddelen die loodrecht op de as (op afschuiving) worden belast. In deze verbindingen wordt het hout op druk belast, ook wel stuikbelasting genoemd, en het verbindingsmiddel op buiging. De spanningen rond een dergelijk verbindingsmiddel worden in figuur 2-6 getoond. Figuur 2-6: Stuikspanningen “rond” een op afschuiving belast stiftvormig verbindingsmiddel. De stuikspanningen staan loodrecht op de doorsnede van het verbindingsmiddel. Omdat een stiftvormig verbindingsmiddel over het algemeen een ronde doorsnede heeft ontstaan er trekcomponenten loodrecht op de belasting richting. Indien deze trekcomponenten loodrecht op de vezel gericht zijn kunnen deze tot splijten van het hout leiden – bros bezwijkgedrag. Dit bezwijkmechanisme moet worden voorkomen – leidt tot geringe vervormingscapaciteit en draagt niet bij tot de nodige energiedissipatie. In voorkomende gevallen moeten de verbindingen daarom worden gewapend met bijvoorbeeld voldraadse schroeven zoals in figuur 2-6 is weergegeven. Verbindingen met stiftvormige verbindingsmiddelen – loodrecht op de staafas (op afschuiving) belast – kunnen op verschillende manieren in het hout vervormen. Voor een symmetrische hout-op-hout verbinding zijn de vervormingsmogelijkheden weergegeven in figuur 2-7. SKH-Publicatie 17-01 Het gedrag van houtconstructies en houtskeletbouw bij aardbevingen Figuur 2-7: d.d. 08-06-2017 Pagina 21 van 66 Vervormingsmogelijkheden van de verbindingsmiddelen in het hout. Bij iedere vervormingsmogelijkheid hoort een snedekracht F waarbij deze zal optreden – deze krachten volgen uit het evenwicht van het verbindingsmiddel – de basis voor het eerder vermelde European Yield Model (EYM). Indien de in figuur 2-7 aangegeven stuiksterkten fh,1 = fh,2 = fh worden de waarden voor de snedekracht F met de formules (2.2), (2,3), (2.4) en (2.5) berekend. F f h .t 1 .d F 1 2 F F (2.2) (2.3) . f h .t 2 .d 12 M y f h d t1 1 4 2 3 f h t1 d 2M y fh d (2.4) (2.5) In de formules is d = diameter verbindingsmiddel en My = de vol plastische buigcapaciteit van het verbindingsmiddel. Aangezien de verbindingsmiddelen waarbij F wordt berekend met formules (2.4) en (2.5) een hoek maken met de over te brengen kracht, kan hier een waarde ten gevolge van zogenaamde koordwerking bij worden opgeteld. Opmerking: de vervorming van het verbindingsmiddel dat verwacht wordt op te treden hoort bij de laagste waarde voor F (berekent met bovenstaande formules). Met andere woorden: de sterkte van de verbinding volgt uit de laagste waarde berekent met (2.2), (2.3), (2.4) en (2.5), eventueel verhoogd met de koordwerking. Formules (2.2) t/m 2.5) kunnen grafisch worden weergegeven; zie figuur 2-8. SKH-Publicatie 17-01 Het gedrag van houtconstructies en houtskeletbouw bij aardbevingen Figuur 2-8: d.d. 08-06-2017 Pagina 22 van 66 Grafische weergave van formules (2.2) t/m (2.5). Dus, in situatie aangeduid met (4) is de vervormingscapaciteit voortkomende uit het verbindingsmiddel groter zal dan bij de situaties aangeduid met (1), (2) en (3) in figuur 2-7. Indien situatie (4) optreedt – het verbindingsontwerp is dusdanig dat (4) maatgevend is – zal de energiedissipatie groter zijn dan indien situaties (1), (2) of (3) optreden. De waarde voor F behorende bij situatie (4) - F 2M y f h d - is onafhankelijk van de houtdikten (t1 of t2). Dit is uitsluitend het geval als t1 en t2 groter zijn dan bepaalde minimum waarden. Uitgaande van de theoretische waarde voor de volplastische buigcapaciteit M 1 3 voor een ronde doorsnede 6 met diameter d volgt voor de in figuur 2-7 aangegeven hout-op-hout verbindingen de in figuur 2-8 aangegeven t 1 1, 4 fy y f yd [mm] met fy is de vloeicapaciteit in N/mm2 van het staal van het fh verbindingsmiddel en fh, eveneens in N/mm 2, is de stuiksterkte van het hout. Het is duidelijk dat optimale vervormingscapaciteit wordt verkregen met verbindingsmiddelen met een lage staalkwaliteit en hout met een hoge stuiksterkte. Tabel 2-1: Minimum houtdikten voor het verkrijgen van een optimale vervormingscapaciteit (optimale ductiliteit – optimale energiedissipatie) Hout-op-hout verbindingen voor staal op hout verbindingen met dunne staalplaten; t = houtdikte t1 en t 2 1, 4 t 1, 4 fy fy d fh d fh voor staal op hout verbindingen met dikke staalplaten; t = houtdikte t 1, 6 fy d fh voor staal in hout verbindingen; tz en tm, zie figuur 2-8 t s en t m 1, 65 fy fh d SKH-Publicatie 17-01 Het gedrag van houtconstructies en houtskeletbouw bij aardbevingen 2.3 d.d. 08-06-2017 Pagina 23 van 66 Berekeningsmethoden – NPR 9998 [4] en EN1998 [5] Voor houten gebouwen worden in eerste instantie lineaire methoden toegepast. Niet-lineaire methoden, in de vorm van tijdsdomein berekeningen, zie figuur 1-7, worden eveneens toegepast. Op dit moment echter vooral voor het bepalen van het gedrag van met duidelijk gedefinieerde houten elementen opgebouwde constructies. Met andere woorden, de niet-lineaire (zeer tijdrovende) methoden worden op dit moment vooral gebruikt voor het bepalen van de zogenaamde q-factor, die, zie de opmerking onder figuur 1-7, het energie dissiperend vermogen van de constructie weergeeft: hoe groter het energiedissiperend vermogen, hoe groter de q-factor (gedragsfactor). Aan de hand van figuur 1-5 in paragraaf 1.5 is besproken, dat de belasting op de constructie daalt indien het energiedissiperend vermogen stijgt. Beschouw figuur 2-9, een gedeelte van figuur 1-5. Figuur 2-9: Volledig elastisch (a) en “vol plastisch” gedrag. De bij een aardbeving op een gebouw afgegeven energie is onafhankelijk van het gedrag van de constructie. Het gedrag – lees energie dissiperend vermogen – bepaald de uiteindelijke krachten, die de constructie te verwerken krijgt (bij zogenaamde “base isolation”, waar de energie in dissiperende elementen wordt geneutraliseerd, zullen de te verwerken krachten klein zijn). Hieruit volgt dat, zie figuur 2-9, 1 2 Per definitie geldt dat Daarnaast geldt F el el Fp p p e F el el 1 2 F p e F p p e dit is een maat voor de ductiliteit waaruit volgt dat Fe Fp 2 1 (2.6) (2.7) (2.8) SKH-Publicatie 17-01 Het gedrag van houtconstructies en houtskeletbouw bij aardbevingen d.d. 08-06-2017 Pagina 24 van 66 Formule (2.8) geeft een verhouding tussen de op de constructie werkende kracht indien GEEN dissiperend vermogen aanwezig is (volledig elastisch – lineair - gedrag) en indien het dissiperend vermogen wel aanwezig is (niet lineair gedrag: q Fe 2 1 . Met andere woorden: de Fp constructie wordt lineair elastisch uitgerekend met ten opzichte van F e gereduceerde belasting. Formule (1.2) wijzigt hierdoor in F m . a . DAF (2.9) q De dynamische vergrotingsfactor – DAF – is afhankelijk van de eigenfrequentie t.o.v. de in de aardbeving voorkomende frequenties – zie figuur 1-3. Figuur 2-9 toont de vergroting in termen van S e T ) DAF . a zoals dat is opgenomen in NPR9998 [4] voor normale grondcondities (normaal voor Groningen), waarbij S MS en SM1 afhankelijk zijn van de referentie piek grond versnelling, de gevolgklasse en de beschouwde grenstoestand (Near Collapse, NC, Serious Damage, SD, Damage Limitation, DL). Op de horizontale as is, in tegenstelling tot figuur 1-3, de eigen trillingstijd (T) uitgezet; In figuur 1-3 is op de horizontale as de 1 eigenfrequentie f e uitgezet. Figuur 2-10 wordt het elastisch response spectrum genoemd. T Figuur 2-10: Elastisch response spectrum. In hoofdstuk 3 wordt de toepassing van het elastisch response spectrum bij een beschouwing van een houtskelet bouw (HSB) project duidelijk. SKH-Publicatie 17-01 Het gedrag van houtconstructies en houtskeletbouw bij aardbevingen 2.4 d.d. 08-06-2017 Pagina 25 van 66 Gedrag van houten gebouwen Voor verschillende typen gebouwen (HSB, CLT, Log, etc.) worden voor het ontwikkelen van een nieuw hoofdstuk 8 van EN1998-1 [5] gedragsfactoren (q-factoren) opgesteld op basis van experimenten op componenten (individuele verbindingen), op gebouwdelen en op gehele gebouwen. Deze experimenten worden, in Europa, standaard uitgevoerd volgens het in EN12512 beschreven protocol [8]. Daarnaast worden met de resultaten van de experimenten op componenten het gedrag van gebouwen gesimuleerd in met zogenaamde tijdsdomein berekeningen (time history analyses). Experimenten op componenten kunnen niet één op één vertaald worden naar het gedrag van volledige constructies. De experimenten op componenten leidt in vrijwel alle gevallen tot hogere gedragsfactoren (q-factoren) dan voor de met deze componenten gerealiseerde constructies. SKH-Publicatie 17-01 Het gedrag van houtconstructies en houtskeletbouw bij aardbevingen 3. REKENVOORBEELD HSB (HOUTSKELETBOUW) 3.1 Inleiding d.d. 08-06-2017 Pagina 26 van 66 Er is een nieuw te bouwen rij van vier woningen beschouwd. Een beschrijving van de constructie is opgenomen in figuur 3-1. In figuur 3-1 zijn veel onderdelen benoemd, met verwijzing naar NEN-EN 1990 en NPR 9998, die later in dit hoofdstuk aan de orde komen. Beoordeeld wordt of een te bouwen HSB woning, te beschouwen voor gevolgklasse CC1B (zie NEN-EN 1990, Eurocode 0), een aardbevingsniveau uitgedrukt in de referentie piek grondversnelling ag,ref = 3,6 m/s2, zie NPR 9998 – figuur 3.1, kan weerstaan. In de paragrafen 3.2. en 3.3 worden nog wat achtergronden geschetst. 3.2 Berekeningsmethode De berekening is uitgevoerd volgens de “zijdelingse belasting-methode”, die geldt voor gebouwen die voldoen aan de voorwaarden in NPR 9998 - 4.3.3.2: De laagste eigenfrequentie T 1 in twee hoofdrichtingen zijn kleiner of gelijk aan T 1 ≤ 4 TC en T1 ≤ 2,0 s. Dit criterium kan pas na het uitvoeren van enig rekenwerk worden getoetst. Het gebouw voldoet aan criteria ten aanzien van regelmatigheid (in plattegrond en) in hoogte, NPR 9998 – 4.2.3.3; zie paragraaf 3.2.1 t/m 3.2.3 voor de beoordeling van de in dit voorbeeld beschreven gebouw. Regelmatigheid in hoogte: Stabiliserende elementen moeten doorlopen vanaf de fundering tot aan het dak. De stabiliserende elementen en de massa zijn constant verdeeld over de hoogte of nemen gelijkmatig af. Indien niet wordt voldaan aan de regelmatigheidscriteria voor regelmatigheid in de plattegrond moet een ruimtelijk model worden opgesteld (zie NPR 9998 – tabel 4.1) Opmerking: de fundering is buiten beschouwing gelaten. Conform NPR 9998 is ervan uitgegaan dat het in NPR 9998 gegeven ontwerpspectrum geldt op maaiveldniveau = funderingsniveau. In het rekenvoorbeeld worden, onder deze veronderstelling, wel de krachten op de fundering tijdens aardbevingen bepaald. SKH-Publicatie 17-01 Het gedrag van houtconstructies en houtskeletbouw bij aardbevingen Figuur 3-1: d.d. 08-06-2017 Pagina 27 van 66 Opbouw en afmetingen van één woning uit de rij van vier woningen. SKH-Publicatie 17-01 Het gedrag van houtconstructies en houtskeletbouw bij aardbevingen 3.2.1 d.d. 08-06-2017 Pagina 28 van 66 Beoordeling van de regelmatigheid van de plattegrond De beoordeling wordt uitgevoerd volgens 4.2.3.2 van NPR 9998. de verdeling van de stijfheden en de massa moet in beide richtingen (bij benadering) symmetrisch zijn (2); de plattegrond heeft zo’n vorm dat er geen sprake is van relatief grote inhammen (compacte plattegrond) (3) de stijfheid van de vloerschijf is voldoende groot in vergelijking met de stijfheid van de verticale elementen (4) tussen de grootste en de kleinste afmetingen van de plattegrond is niet groter dan 4 (5) de excentriciteit tussen het zwaartepunt van de stijfheden en het zwaartepunt van de massa moet kleiner zijn dan 0,3 maal de torsie straal (6) Omdat de plattegrond van de constructie van de vier woningen in beide richtingen geheel symmetrisch is, wordt aan (2) voldaan. De plattegrond betreft een rechthoek. Er is daarom geen sprake van inhammen, aan (3) wordt voldaan. Als verplaatsingen optreden in de richting haaks op de bouwmuren is de stijfheid van de vloerschijf groot in vergelijking met de stijfheid van de bouwmuren. Als de verplaatsingen optreden in de richting evenwijdig aan de bouwmuren, dan is de stijfheid van de vloerschijf van een gelijke orde als die van de bouwmuren. Vooralsnog wordt aangenomen dat aan (4) is voldaan. De lengte van de rij woningen is gelijk aan 4×5,4 = 21,6 m. De diepte van de woningen is gelijk aan circa 8,5 m. Hieruit volgt dat = 21,6/8,5 = 2,5 < 4. Het kan zijn dat de stabiliteitselementen in de zwakke richting asymmetrisch zijn geplaatst; zie de maat e in de plattegrond van figuur 3-1. In dit geval is e de afstand tussen het zwaartepunt van de stabiliserende elementen en het massazwaartepunt. Deze afstand moet kleiner zijn dan 0,3 maal de torsiestraal r. Vooralsnog wordt ervan uitgegaan dat aan deze voorwaarde (6) wordt voldaan. 3.2.2 Beoordeling van regelmatigheid over de hoogte De beoordeling wordt uitgevoerd volgens 4.2.3.3 van NPR 9998. de constructie-onderdelen die weerstand bieden tegen horizontale verplaatsingen, de stabiliserende onderdelen, zijn doorgaand van de fundering tot de bovenzijde van het gebouw (2). zowel de stijfheden en de massa’s zijn constant verdeeld over de hoogte of zullen slechts geleidelijk afnemen (3). bij raamwerkconstructies mag de verhouding tussen de aanwezige capaciteit van het raamwerk en de benodigde capaciteit per bouwlaag niet disproportioneel verschillen (4). als de stabiliserende onderdelen niet continue zijn maar inspringen gelden aanvullende eisen (5). SKH-Publicatie 17-01 Het gedrag van houtconstructies en houtskeletbouw bij aardbevingen d.d. 08-06-2017 Pagina 29 van 66 In de constructie van de vier woningen lopen de stabiliserende elementen continue door tot de tweede verdiepingsvloer, het niveau waar de hoogste concentratie van massa zich bevindt. Aan (2), (3) en (5) wordt voldaan. In de HSB woning zijn geen portalen opgenomen waardoor aan (4) wordt voldaan. Overigens worden de stabiliserende elementen per verdieping bepaald op wat nodig is; dit heeft betrekking op de verbindingen. De stijfheden van deze elementen zullen niet disproportioneel van elkaar verschillen. 3.2.3 Beoordeling van de constructie Op basis van de hiervoor uitgevoerde beoordeling van de regelmatigheid van de plattegrond en de regelmatigheid over de hoogte kan de constructie worden beoordeeld en kan een keuze uit verschillende modellen en analyse-wijzen worden gemaakt. De constructie is zowel over de hoogte als met betrekking tot de plattegrond als regelmatig beoordeeld. Hieruit volgt dat volgens 4.2.3.1 van de NPR 9998 de beoordeling van de constructie bij aardbevingsbelasting mag zijn uitgevoerd met een 2D model en waarbij de aardbevingsbelasting middels een zijdelingse, statisch equivalente last wordt aangebracht. Voor de gedragsfactor q mag volgens tabel 4.1 van de NPR 9998 de referentiewaarde worden aangehouden. Voor de te beoordelen houtskeletbouw woning wordt de in paragraaf 1.7.1 van dit rapport beschreven lineair elastische rekenmethode “berekening volgens de zijdelingse belasting-methode” aangehouden. 3.3 Achtergronden bij de berekening 3.3.1 Statisch equivalent voor de dynamische aardbevingsbelasting Algemeen geldt: kracht = massa * versnelling * dynamische vergrotingsfactor * “belastingsfactor” / reductiefactor. In formulevorm: F m * a g , d * S d (T ) (3.1) q In het geval van een aardbevingsberekening voor gebouwen in Groningen geldt: ag,d = ag,ref.kag [m/s2] In dit rekenvoorbeeld ag,ref ≈ 3,53 m/s2 (= 0,36 g = piek grondversnelling die volgens NPR 9998 voor Loppersum en omgeving moet worden aangehouden) kag [-] belastingsfactor afhankelijk van de belangrijkheid van het gebouw conform NPR 9998 – tabel 2.1 (nieuwbouw) of tabel 2.2 (verbouw en afkeuren). In dit rekenvoorbeeld betreffen het nieuwbouwwoningen in gevolgklasse CC1B (NENEN 1990) waarvoor kag = 1,4. In de berekeningen wordt in formule (3.1) a g,d = ag,ref . kag = 3,53 . 1,4 = 4,94 m/s2 betrokken. q reductiefactor afhankelijk van de energie die in de constructie wordt gedissipeerd (“vernietigd”). Alle energie die in de constructie wordt gedissipeerd belast de constructie niet verder. Hierdoor worden de “pieken” die normaal gesproken bij een lineair elastisch gedrag zouden ontstaan afgezwakt – zie figuren 1-5 en 2-9. De factor SKH-Publicatie 17-01 Het gedrag van houtconstructies en houtskeletbouw bij aardbevingen d.d. 08-06-2017 Pagina 30 van 66 q is daarom ook sterk afhankelijk van het niet lineaire gedrag van de constructie; bij houtconstructies heeft dit, zoals besproken in paragraaf 2.1, vooral betrekking op de vervormingscapaciteit in de verbindingen. Waarden voor de q-factor (ook wel gedragsfactorgenoemd) kunnen worden ontleend aan NPR 9998 – tabel 8.3, zie bijlage F. Deze waarden mogen conform NPR 9998 – 3.2.2.2.3 met 1,33 worden vermenigvuldigd. Conform NPR 9998 – tabel 8.3 wordt voor het HSB rekenvoorbeeld q = 3,0 (effectief 1,33 * 3,0 = 4,0) aangehouden. Sd (T)[-] dynamische vergrotingsfactor – in formule (1.1) wordt deze DAF genoemd afhankelijk van de eigenfrequentie (eigen trillingstijd (T)) van de constructie. Indien de eigentrillingstijd in de buurt ligt van de maatgevende trillingstijd (T) van de aardbeving leidt dit tot opslingeren (hoge waarde voor de dynamische vergrotingsfactor). De dynamische vergrotingsfactor is afhankelijk van de ondergrond. Voor Groningen wordt in NPR 9998, figuur 3.2, - gekopieerd in figuur 3-2, een “beslis diagram” ten aanzien van het responsspectrum, en daarmee ten aanzien van de dynamische vergrotingsfactor, gepresenteerd. SKH-Publicatie 17-01 Het gedrag van houtconstructies en houtskeletbouw bij aardbevingen d.d. 08-06-2017 Pagina 31 van 66 Figuur 3-2: Procedure voor de bepaling van een geschikt elastisch responsspectrum; In rood (vet) het pad aangegeven dat in dit rekenvoorbeeld wordt bewandeld. Er wordt uitgegaan van “normale bodemcondities”. Volgens NPR 9998, 3.2.2.1, betekent dit dat: Geen veenlagen voor met een totale dikte van meer dan 1 m in de bovenste 10 m. De schuifgolfsnelheid 150 < vs,30 > 275 m/s De meeste bodemcondities in Groningen zijn geclassificeerd als normale bodemcondities. Voor het rekenvoorbeeld wordt van deze normale bodemcondities uitgegaan. Voor deze condities wordt de waarde voor de dynamische vergrotingsfactor voor de horizontale belasting gedefinieerd in NPR 9998 – 3.2.2.2.3. Deze luidt als volgt: SKH-Publicatie 17-01 Het gedrag van houtconstructies en houtskeletbouw bij aardbevingen 0 T1 T B T B T1 TC S MS T 3, 0 1 1 3 TB q S d (T ) S d (T ) d.d. 08-06-2017 Pagina 32 van 66 S MS q SM1 2 S d (T ) T q T1 TC Met: TC 3.3.2 SM 1 Fa 0, 50 ln a g , ref k ag 0, 65 S MS T B 0, 2 TC Fv 0, 87 a g , ref k ag 2, 44 S M S Fa S S S S 2, 2 a g , ref k ag S M 1 Fv S 1 S 1 0, 654 a g , ref k ag Maatgevende eigentrillingstijd (T) Eigenfrequenties worden bepaald in het elastische bereik – niet-lineaire vervormingen worden niet beschouwd. NPR 9998 – 4.3.3.2.2 - verwijst voor het bepalen van de laagste (dominante) eigenfrequentie naar NEN-EN 1998-1 (Eurocode 8 deel 1) artikel 4.3.3.2.2. In dit artikel wordt een aantal methoden aangegeven waaronder de methode Rayleigh. In dit rekenvoorbeeld wordt voor het bepalen van de laagste eigenfrequentie de methode Rayleigh (gebaseerd op het uitgangspunt dat potentiele + kinetische energie = constant), weergegeven met formule 3.2, gebruikt (conform aanbeveling in NPR 9998 – hoofdstuk 8). fe T1 1 2 1 m g u m u i i 2 i i 1 sec (3.2) [sec] fe Conform in NPR 9998 – 4.3.3.2 voor de “zijdelingse belasting-methode” omschreven, volgen de verplaatsingen ui op elke verdieping i uit een analyse waarbij de op iedere verdieping werkende permanente verticale belasting ( m i g ) horizontaal wordt aangebracht. Aangezien de eigenfrequentie(s) uitsluitend in het elastische traject worden gedefiniëerd worden voor de vervormingen ui de vervormingen in het elastische gebied genomen. Verbindingen in houtconstructies vertonen een sterk niet-lineair – niet elastisch – gedrag waardoor het bepalen van de elastische vervormingen op problemen stuit. Analoog aan NEN-EN 1998-1 - figuur B1 – wordt een “gemodificeerde” waarde voor de elastische verplaatsing (uel) bepaald. Deze wordt in figuur 3-3 verklaard. SKH-Publicatie 17-01 Het gedrag van houtconstructies en houtskeletbouw bij aardbevingen Figuur 3-3: d.d. 08-06-2017 Pagina 33 van 66 Niet lineair last-verplaatsingsdiagram met de bepaling van de verplaatsingen in het elastische bereik (el). 3.3.3 Maximale horizontale statische belasting De afschuifkracht ter plaatse van de fundering Fb , oftewel de te verwachten maximale horizontale statische belasting, wordt conform NPR 9998 – 4.3.3.2.2 berekend met formule (3.3): F b S d (T ) . m . (formule 4.5 uit NPR 9998) (3.3) = 1,0 voor gebouwen t/m twee verdiepingen (correctiefactor op de massa) Sd(T) = de dynamische vergrotingsfactor afhankelijk van de eigentrillingstijd T van de constructie. m = massa in kg Formule (3.3) - = formule (4.5) uit NPR 9998 - is, zie paragraaf 5.1, in principe gelijk aan formule (3.1). De massa van het gebouw dient gerekend te worden als het gewicht van het gebouw boven de fundering. De afschuifkracht ter plaatse van de fundering Fb wordt als een equivalente (statische) kracht aangebracht. Deze kracht wordt over de hoogte van het gebouw verdeeld naar rato van de horizontale uitwijking van de massa’s op de verschillende hoogten; dit is weergegeven m.b.v. de formule (3.4).: Fi Fb ui mi u j mj (formule 4.10 uit NPR 9998) (3.4) waarin ui gelijk is aan de verplaatsing van de massa mi op verdieping i en uj gelijk is aan de verplaatsing van de massa mj op verdieping j. De verplaatsingen worden berekend door de op de verdieping aanwezige massa als m*g horizontaal op deze verdieping aan te brengen (statische belastingen). SKH-Publicatie 17-01 Het gedrag van houtconstructies en houtskeletbouw bij aardbevingen d.d. 08-06-2017 Pagina 34 van 66 De verplaatsingen u worden geanalyseerd aan de hand van [9], een methode die in bijlage A is weergegeven. 3.4 Berekeningen 3.4.1 Windbelasting Windbelasting en belastingen uit aardbevingen zijn beide (fundamenteel van elkaar afwijkende) horizontale belastingen. Ter vergelijking wordt een berekening op wind uitgevoerd. NO-Groningen: Windgebied II, onbebouwd. Gebouwhoogte: 10 m. q p ( z ) 0, 85 kN/m2 A zijgevel 5, 8 8, 46 Adak zijgevel 4 8, 46 49, 0 16, 9 65, 9 m2 2 4, 0 4, 5 21, 6 2 5, 8 21, 6 260,1 250, 6 510, 7 m2 (vier geschakelde 2 2 woningen: 4 ∙ 5,4 = 21,6 m). Dan volgt voor winddruk op de zijgevel en windwrijving aan dak en voorgevel: Fw , k 65, 9 (0, 8 0, 7 ) 0, 85 510, 7 0, 04 0, 85 84, 0 17, 4 101, 3 kN De rekenwaarde van de windbelasting is: Fw , d Fw , k K F I Q 101, 3 0, 9 1, 5 136, 9 kN Deze kracht levert een kantelmoment ten gevolge van wind van: Wind op de zijgevel: 4 4 8, 46 M w , d (0, 8 0, 7 ) 0, 85 2, 9 5, 8 8, 64 5, 8 0, 9 1, 5 245 208 453 kNm 3 2 Windwrijving aan langsgevel en dak: 4 2 2 M w , d 0, 04 0, 85 2, 9 5, 8 21, 6 2 5, 8 4 4, 5 2 21, 6 0, 9 1, 5 2 33, 4 81, 2 114, 6 kNm Totaal: 453 + 115 = 568 kNm (voor 4 geschakelde woningen). Deze waarde mag conform EN 1991-1-4, artikel 7.2.2, met 0,85 worden vermenigvuldigd. SKH-Publicatie 17-01 Het gedrag van houtconstructies en houtskeletbouw bij aardbevingen 3.4.2 d.d. 08-06-2017 Pagina 35 van 66 De in rekening te brengen massa Belastingen HSB-dakconstructie 0,40 kN/m2 pannen dakelement Gk,dak = Ψ2 = 0,0 + 0,25 kN/m2 0,65 kN/m2 (pannendak) “momentaanfactor” (van toepassing op veranderlijke belasting) Qk,dak = 0,00 kN/m2 HSB-zoldervloer Vloerplaat 18 mm triplex 0,09 kN/m2 balklaag plafond 2 x 12 mm gips 0,15 kN/m2 0,27 kN/m2 + 0,04 kN/m2 overig Gk,verdiepingsvloer = 0,55 kN/m2 Ψ2;i = 0,3 (EN 1990, tabel NB.2 categorie A: woon- en verblijfsruimtes) ΨE;i = ϕ ∙ Ψ2;i = 0,6 ∙ 0,3 = 0,18 (NPR 99898 - 4.2.4 tabel 4.2) HSB- verdiepingsvloer Qk, verdiepingsvloer = 0,18∙1,75 = 0,32 kN/m2 Vloerplaat 18 mm triplex balklaag plafond 2 x 12 mm gips scheidingswanden 0,09 kN/m2 0,15 kN/m2 0,27 kN/m2 0,80 kN/m2 – overig Gk,verdiepingsvloer = + 0,04 kN/m2 1,35 kN/m2 Ψ2;i = 0,3 (EN 1990, tabel NB.2 categorie A: woon- en verblijfsruimtes) ΨE;i = ϕ ∙ Ψ2;i = 0,6 ∙ 0,3 = 0,18 (NPR 99898 - 4.2.4 tabel 4.2) HSB-buitenwand + rabat Qk, verdiepingsvloer = 0,18∙1,75 = 0,32 kN/m2 wand 0,50 kN/m2 Rabat Gk,wand = HSB-bouwmuur Kozijnpui + 0,20 kN/m2 0,70 kN/m2 wand 0,50 kN/m2 wand + 0,50 kN/m2 Gk,wand = 1,00 kN/m2 Gk,pui 0,60 kN/m2 Oppervlaktes (per 4 woningen) = bij de permanente belasting geteld SKH-Publicatie 17-01 Het gedrag van houtconstructies en houtskeletbouw bij aardbevingen 4, 0 4, 5 2 2 d.d. 08-06-2017 Pagina 36 van 66 · 21,6 · 2 = 262,3 m2 (incl. overstek) HSB-dakconstructie Adak = HSB-verdiepingsvloer Averdiepingsvloer = 8,46 · 21,6 = 182,7 m2 HSB-zoldervloer HSB-wand + rabat Azoldervloer = 8,46 · 21,6 = 182,7 m2 zijgevel 2 · (2,9 + 2,9 + 4,0/2) · 8,5 = 134,4 m2 30% voorgevel 0,3 · 2 · (2,9 + 2,9) · 21,6 Awand = + 77,1 m2 = 211,5 m2 Kozijnpui HSB-bouwmuur Apui = 0,7 · 2 · (2,9 + 2,9) · 21,6 = 179,9 m2 (70% voor en achtergevel) 3 · (2,9 + 2,9 + 4,0/2) · 8,5 = 199 m2 In rekening te brengen belasting M*g inclusief de equivalente veranderlij HSB-dakconstructie 262,3 m2 · 0,65 kN/m2 = 172,9 kN HSB-verdiepingsvloer 182,7 m2 · (1,35 + 0,32) kN/m2 = HSB-zoldervloer 182,7 m2 · (0,55 + 0,32) kN/m2 = HSB-wand + rabat Kozijnpui HSB-bouwmuur 211,5 m2 · 0,70 kN/m2 = 148,1 kN kN/m2 179,9 m2 · 0,60 = 199 · 1,00 kN/m2 = M*g 305,1 kN 158,9 kN = 106,0 kN 200,0 kN 1.091 kN M = 1.091.000 N / 9,81 = 111.181 kg (voor 4 geschakelde woningen M = 27.795 kg per woning) 3.4.3 Eigenfrequentie De stabiliteitsvoorzieningen lopen van onder tot boven door (zie figuur 3-1). De breedte van de stabiliteitswanden is, zie figuur 3-1, net als de hoogte, 2700 mm. Op de begane grondvloer en verdiepingsvloer zijn wanden aangenomen met dubbelzijdige OSB beplating. Op de verdiepingsvloer zijn draadnagels h.o.h. ≤ 86 mm aangebracht; op de begane grond zijn draadnagels met een diameter d = 3,1 mm h.o.h ≤ 57 mm. Voor het bepalen van de stijfheid wordt van de vermelde h.o.h, afstanden uitgegaan waarbij de draadnagels tot karakteristieke sterkte worden belast. De formules voor het bepalen van de horizontale verplaatsingen, maat voor de stijfheid, worden in bijlage A gegeven (afgeleid). Relatieve horizontale verplaatsing op begane grond niveau: 0 mm. SKH-Publicatie 17-01 Het gedrag van houtconstructies en houtskeletbouw bij aardbevingen d.d. 08-06-2017 Pagina 37 van 66 De verplaatsingen in het elastische bereik u1 en u2, zie figuur 3-4, moeten, ter invulling in formule (3.2) waarmee de eigenfrequentie volgens Rayleigh wordt berekend, worden bepaald. u 1 1 H bg verschuiving t . p .v . begane grond vloer u 2 u 1 2 H e verschuiving verdiepingsvloer Figuur 3-4: Verplaatsingen, relatief ten opzichte van de begane grond, op eerste (u1) en tweede (u2) verdiepingsniveau. De krachten F1 en F2 zijn gelijk aan de op de eerste en tweede verdieping samengebrachte eigen gewicht belasting + een gedeelte van de veranderlijke belasting zoals beschreven in 3.4.2. F1 = verdiepingsvloer + totaal wanden/2 = 305,1 + 148 . 1 106 , 0 200 , 0 ≈ 532 kN 2 F2 = 1,23*dak + zoldervloer + totaal wanden/4 = 1,23*172,9 + 158,9 + 148 . 1 106 , 0 200 , 0 ≈ 485 kN 4 Opmerking: de factor 1,23 waarmee de belasting uit het dak wordt vermenigvuldigd komt voort uit het feit, dat de dakbelasting ca. 4 1,33 meter naar beneden is verschoven (naar niveau 3 zoldervloer). Dan volgt ten opzichte van de begane grond een factor 2 * 2 , 9 1,33 1, 23 . 2 * 2 ,9 De horizontale vervormingen aangegeven in figuur 3-4 zijn, conform Hoekstra [9] op te splitsen in een aantal componenten: Slip in de verbindingsmiddelen, die het plaatmateriaal en het stijl en regelwerk onderling verbinden Slip in de trekverankering Druk loodrecht op de houtvezel Afschuiving in de plaat Rek in de stijlen Verschuiving van de onderregel SKH-Publicatie 17-01 Het gedrag van houtconstructies en houtskeletbouw bij aardbevingen d.d. 08-06-2017 Pagina 38 van 66 Conform Hoekstra [9] wordt verondersteld, dat de bijdragen van (1) en (2) samen ca. 65% van het totaal aan vervorming is in zowel het elastische bereik als totaal. Er wordt een inschatting van de vervormingen ten gevolge van de slip in verbindingsmiddelen en de slip in de trekverankering gemaakt op basis van het last-verplaatsingsdiagram dat bij verbindingen met SLANKE verbindingsmiddelen kan worden verwacht. Zie hiervoor figuren 3-3 en 3-5. Figuren 3-3 en 3-5 tonen een lineair elastische tak (ongeveer tot een belasting van 40% van de maximale waarde voor de belasting (F0 ≈ F0,4), een niet lineaire tak (niet elastisch) en een plastische tak. De plastische tak is afhankelijk van de slankheid van het verbindingsmiddel (afhankelijk van de vloeisterkte en de diameter van de verbindingsmiddelen en de stuiksterkte en dikte van het hout). Figuur 3-5: Last verplaatsing diagram voor verbindingen met SLANKE verbindingsmiddelen. In NPR 9998 – hoofdstuk 8 worden eisen aan de slankheid van verbindingsmiddelen gesteld – zie ook paragraaf 2.2 (o.a. tabel 2-1); voor hout-op-hout verbindingen geldt 1, 4 fy , voor-staal-op- fh hout verbindingen geldt 1, 4 fy tot 1, 6 fh fy met fy is de vloeisterkte van het materiaal fh waaruit het stiftvormige verbindingsmiddel is gemaakt en fh de stuiksterkte van het hout conform NEN-EN 1995-1-1 (Eurocode 5). m d 1,5 Volgens EN 1995-1-1 (Eurocode 5) geldt voor bouten / schroeven k 0 m d 1,5 draadnagels k 0 30 0 ,8 m d 1,5 en voor nieten k 0 80 [N/mm], voor 23 0 ,8 met m m 1 * m 2 zijnde de gemiddelde waarden voor de volumieke massa’s van de onderling aan te sluiten delen. Voor staalop-hout verbindingen wordt de waarde voor k0 verdubbeld (conform NEN-EN 1995-1-1 – 7.1). Opgemerkt zij, dat verbindingen met nieten tijdens aardbevingsbelastingen een aanzienlijke afname in de sterkte te zien geven (sterkte degradatie ten gevolge van de cyclische belasting) waardoor het SKH-Publicatie 17-01 Het gedrag van houtconstructies en houtskeletbouw bij aardbevingen d.d. 08-06-2017 Pagina 39 van 66 afgeraden wordt deze verbindingsmiddelen in die onderdelen die de aardbevingsbelastingen moeten overdragen toe te passen. Voor k1 kan voor SLANKE stiftvormige verbindingsmiddelen globaal k 1 k0 worden aangehouden. 4 Voor de draadnagels met d = 3,1 mm waarmee de OSB beplating met m = 650 kg/m3 op het houten stijl en regelwerk met m = 400 kg/m3 wordt bevestigd geldt aldus m k0 510 1, 5 * 3 ,1 30 0 ,8 949 N/mm en k 1 949 400 * 650 510 kg/m3, 237 N/mm. 4 Voor de staal-op-hout verbinding waarmee de wanden door de stijlen, met m = 400 kg/m 3, heen worden verankerd met bouten d = 12 mm geldt k 0 2 * k1 8348 400 1, 5 * 12 8348 N/mm en 23 2087 N/mm. 4 Voor het bepalen van de karakteristieke waarde van de sterkte van de verbindingen worden de karakteristieke waarden van de volumieke massa’s, k, gebruikt; verondersteld wordt dat m 1, 2 . k Voor de sterkte PER SNEDE van de verbindingen met de toegepaste SLANKE stiftvormige verbindingsmiddelen gelden, volgens NEN-EN 1995-1-1 – hoofdstuk 8, de volgende formules: Voor hout-op-hout verbindingen 1,15 Met f h,2 2 1 2M y f h ,1 d F ax 4 zijnde de verhouding in stuiksterkte van de aan te sluiten delen. f h ,1 Fax = uittreksterkte (verantwoordelijk voor de zogenaamde koordwerking). Voor staal-op-hout verbindingen met t ≤ 0,5d (dunne staalplaat): 1,15 Voor staal-op-hout verbindingen met t ≥ d (dikke staalplaat): 1,15 4M 2M y y fh d fh d Fax 4 Fax 4 Voor staal-op-hout verbindingen met 0,5d < t < d wordt het plastisch moment in het stiftvormig verbindingsmiddel bij de staalplaat niet bereikt. Dit moment ontwikkelt zich tot M t 0 ,5 d M 0 ,5 d (lineaire interpolatie volgens NEN-EN 1995-1-1 – 8.2.3). (1) OSB-op-stijl/regel verbinding met draadnagels d = 3,1 mm. De dikte van de OSB beplating = 13 mm. Er wordt verondersteld dat de koordwerking zich niet ontwikkelt. y SKH-Publicatie 17-01 Het gedrag van houtconstructies en houtskeletbouw bij aardbevingen Stuiksterkte OSB: f h 65 d 0 , 7 0 ,1 t 65 * 3,1 0 ,7 * 13 0 ,1 d.d. 08-06-2017 Pagina 40 van 66 38 , 0 N/mm2 (NEN-EN 1995-1-1 – 8.3 – formule (8.22). Stuiksterkte hout (stijl/regel): f h 0 , 082 k d 0 ,3 0 , 082 * 400 0 ,3 * 3 ,1 19 ,5 N/mm2 (NEN-EN 1, 2 1995-1-1 – 8.3 – formule (8.15). Dus: 19 ,5 0 ,51 . 38 , 0 M y 1 6 f yd 3 * 600 * 3,1 2979 3 6 2 F k 1,15 1 1 Nmm 2M y f h ,1 d F ax 2 * 0 ,51 1,15 * 2 * 2979 * 38 * 3 ,1 793 N * 1 0 ,51 4 Deze waarde wordt gelijk gesteld aan de in figuren 3-3 en 3-5 aangegeven Fmax. De vervorming op F = 0,4 Fmax ≈ F0 ≈ e 0 , 4 * 793 0 ,33 mm 949 F = Fmax ≈ 1 totaal 0 ,33 el 2 e ep ep e 0 , 6 * 793 0 ,33 2 , 01 2 ,34 mm 237 F0 Fm ax el 2 0, 33 2, 01 2, 01 0, 33 0, 4 1, 74 mm (2) Stalen strip met dikte t = 8 mm aan weerszijden op de eindstijlen ter verankering van de wand Deze worden met bouten d = 12 mm vastgezet. Stuiksterkte hout: f h 0 , 082 1 0 , 01 d k 0 , 082 1 0 , 01 * 12 * 400 24 ,1 N/mm2 (NEN-EN 1, 2 1995-1-1 – 8.5 – formule (8.32). M y 0, 3 f u d 2 ,6 0, 3 * 0, 8 * 400 *12 2 ,6 61396 Nmm Het moment in de bout nabij de staalplaten M t 0 ,5 d 0 ,5 d M y 86 * 61396 20466 Nmm. De 6 optelsom van deze momenten: 61396 + 20466 = 81862 Nmm. Hieruit volgt, exclusief koordwerking, 1,15 2M y f h d 1,15 2 * 81862 * 24 ,1 * 12 7906 N. Voor de koordwerking, die zich door de aanwezigheid van de staalplaten en de kop en moer zeker ontwikkelt volgt m.b.v. NEN-EN 1995-1-1 – 8.2.2 (2): F = 1357 N. De sterkte van de bout bedraagt dus: Fk = 7906 + 1357 = 9263 N PER SNEDE. Deze waarde wordt gelijk gesteld aan de in figuren 3-3 en 3-5 aangegeven Fmax. SKH-Publicatie 17-01 Het gedrag van houtconstructies en houtskeletbouw bij aardbevingen De vervorming op F = 0,4 Fmax F0 e 0 , 4 * 9263 d.d. 08-06-2017 Pagina 41 van 66 0 , 44 mm 8348 F = Fmax 2 totaal 0 , 44 el 2 e ep ep e 0 , 6 * 9263 0 , 44 2 , 66 3 ,11 mm 2087 F0 Fm ax el 2 0, 44 2, 66 2, 66 0, 44 0, 4 2, 31 mm Voor de verdere uitwerking worden stabiliteitsvoorzieningen conform figuur 3-6 beschouwd met b = h1 = 2700 mm. Figuur 3-6: Stabiliteitswand. De formules, gebaseerd op het onderzoek van Tunis Hoekstra [9] zijn in Bijlage A gegeven. Horizontale (gemodificeerde) elastische verplaatsing op eerste verdiepingsniveau ten gevolge van de slip in de verbindingen h 2700 u 1 2 el 1 1 2 1, 74 1 6, 96 mm (elastisch); u1 is in figuur 3-4 aangegeven. b 2700 Horizontale (gemodificeerde) elastische verplaatsing op eerste verdiepingsniveau ten gevolge van slip in de trekverankering u1 el h1 b 2, 31 2700 2, 31 mm; zie figuur 3-4. 2700 Op het eerste verdiepingsniveau treedt horizontaal rekenkundig een vervorming van u1 = 6,96 + 2,31 = 9,26 mm op. SKH-Publicatie 17-01 Het gedrag van houtconstructies en houtskeletbouw bij aardbevingen d.d. 08-06-2017 Pagina 42 van 66 De stabiliteitswand wand op de begane grond vertoont een kanteling van 9, 26 2 1, 74 1 0, 002143 rad. 2700 Op het zoldervloerniveau treedt horizontaal rekenkundig een vervorming op van u1 =9,26 + 2 *2,31 + 4 * 1,74 = 20,8 mm. Hierin is opgenomen dat de verschuiving in de verankering op eerste verdiepingsniveau dubbel optreedt (de verankering moet dubbel worden aangebracht: naar boven en naar onder). De stabiliteitswand op de verdieping vertoont een kanteling van 20, 8 9, 26 2 1, 74 2 0, 002998 rad. 2700 Een van de conclusies van het onderzoek van Tunis Hoekstra [9] is, dat in het elastische traject de verplaatsingen ten gevolge van de slip in de verbindingen tussen plaatmateriaal en het stijl en regelwerk samen met die ten gevolge van de slip in de trekverankering ca. 65% van de totale horizontale verplaatsing verklaard. Voor de totale elastische vervorming volgt dan: u1 9, 26 u2 20, 8 14, 3 mm 0, 65 32,1 mm 0, 65 Zie figuur 3-4 voor de verklaring van u1 en u2. Een inschatting van de laagste eigenfrequentie volgt uit formule (3.2). fe T1 Met: m g u m u 1 i 2 1 2 i i i 1 sec (3.2) [sec] fe 3 m1 532 *10 m2 485 *10 1 fe 3 12289 kg (per woning) en u2 = 0,0321 m 4 * 9, 81 Volgt dat: f e En: T1 13588 kg (per woning) en u1 = 0,0143 m 4 * 9, 81 1 13.588 0, 0143 9, 81 12.289 0, 0321 9, 81 2 13.588 0, 0143 12.289 0, 0321 1 3, 08 2 0, 32 [s] 2 3, 08 [Hz] SKH-Publicatie 17-01 Het gedrag van houtconstructies en houtskeletbouw bij aardbevingen 3.4.4 d.d. 08-06-2017 Pagina 43 van 66 Aardbevingsbelasting ag,ref = 0,36 g (= 0,36 ∙ 9,81 = 3,53 m/s2) Elastisch respons spectrum: S S 2, 2 . a g , ref k ag 2, 2 . 0, 36 .1, 4 1,11 g S 1 0, 654 . a g , ref k ag 0, 654 . 0, 36 .1, 4 0, 33 g Fa 0, 50 . ln a g , ref . k ag 0, 65 0, 50 . ln 0, 36 .1, 4 0, 65 0, 99 Fv 0, 87 . a g , ref . k ag 2, 44 0, 87 . 0, 36 .1, 4 2, 44 2, 00 S M S Fa S S 0, 99 .1,11 1,10 g S M 1 Fv S 1 2, 00 . 0, 33 0, 66 g TC SM1 0, 66 S MS 0, 77 [ s ] 1,10 T B 0, 2 TC 0,15 [ s ] Aangezien TB < T < TC volgt dat S d (T ) S MS 1,10 g q 0, 28 g 0, 28 9, 81 2, 70 m/s2; zie NPR 4 9998 – 3.2.2.2.3 – formule (3.22). De massa van het gebouw dient, conform NPR 4.3.3.2.2 gerekend te worden als de sommatie van F alle massa’s boven de fundering. De afschuifkracht ter plaatse van de fundering b kan als een equivalente (statische) kracht worden aangebracht. Deze is per woning te berekenen met: Fb S d (T ) m tot 2, 70 * 27795 *1, 0 *10 3 75, 0 kN (3.3) De “base shear force” wordt verdeeld over de twee verdiepingen volgens: Fi Fb ui mi u j (3.4) mj Equivalente kracht op eerste verdiepingsniveau F1 Fb u1 m1 u1 m1 u 2 m 2 75 * 11, 0 *13588 11, 0 *13588 24, 7 *12289 24, 7 kN Equivalente kracht op tweede verdiepingsniveau F2 Fb u2 m2 u1 m1 u 2 m 2 75 * 24, 7 *12289 11, 0 *13588 24, 7 *12289 50, 3 kN SKH-Publicatie 17-01 Het gedrag van houtconstructies en houtskeletbouw bij aardbevingen d.d. 08-06-2017 Pagina 44 van 66 Nu kunnen eventueel de horizontale verplaatsingen worden her berekend met als horizontale belastingen F1 en F2. Totaal rotatiemoment op 4 woningen tijdens aardbevingen: M 4 * F1 * 2 ,9 F 2 * 5 ,8 4 * ( 24 , 7 * 2 ,9 50 ,3 * 5 ,8 ) 1453 kNm Opmerking: het rotatiemoment ten gevolge van wind bedraagt M = 568 kNm; zie paragraaf 3.4.1. Het rotatiemoment ten gevolge van de in dit voorbeeld gehanteerde aardbevingsbelasting (piek grondversnelling = 0,36 g = 0,36 ∙ 9,81 = 3,53 m/s2 volgens NPR 9998 – figuur 3.1) is dus ca. 2,56 maal zo hoog. Logischerwijze zijn de stabiliteitsvoorzieningen voortkomende uit de aardbevingsbelastingen “zwaarder” in vergelijking met deze voorzieningen voortkomende uit windbelasting. 3.4.5 Toevallige torsie effecten Deze worden bepaald aan de hand van NPR 9998 – 4.3.2. In dit rekenvoorbeeld is uitsluitend een aardbeving “in de zwakke richting” beschouwd: loodrecht op de “woningscheidende wanden”. Conform NPR 9998 – 4.3.2 worden de toevallige torsie effecten ook in deze richting beschouwd. Uit figuur 1 volgt, dat de stabiliteitswanden in deze richting al bij voorbaat met een excentriciteit e = 400 mm zijn geplaatst. Hier moet e ai 0 , 05 * 8460 423 mm bij worden opgeteld zodat de totale in rekening te brengen excentriciteit etot = 823 mm bedraagt. Niveau verdiepingsvloer Niveau zoldervloer F1 = 24,7 kN F2 = 50,3 kN M = 0,823 * 24,7 = 20,3 kNm M = 0,823 * 50,3 = 41,4 kNm Deze torsiemomenten worden opgenomen door de “woning scheidende wanden”. Deze wanden liggen 5400 mm uit elkaar. Horizontaal op de woning scheidende wand Zolderniveau 41 , 4 7 , 7 kN 5,4 Begane grond niveau 7, 7 20, 3 11, 5 kN 5, 4 Deze krachten kunnen, zeker in het licht van de verdere berekeningen die zijn uitgevoerd, door de lange wanden gemakkelijk worden opgenomen. SKH-Publicatie 17-01 Het gedrag van houtconstructies en houtskeletbouw bij aardbevingen 3.4.6 d.d. 08-06-2017 Pagina 45 van 66 Belastingen op de fundering De woning scheidende wanden zijnde dragende wanden; hierop wordt de statische verticale belasting afgedragen. Het dak draagt af op de voor- en achtergevel. In de hieronder aangegeven berekening van de statische belastingen wordt de (in beton uitgevoerde) begane grond vloer belast met de volle veranderlijke belasting terwijl de verdiepingsvloer en de zoldervloer worden belast met o * veranderlijke belasting met o = 0,5 conform NEN-EN 1990. Gewicht Begane grond vloer veranderlijk 228,4 80 Verdiepingsvloer 61,7 40 Zoldervloer Dak 25,1 42,6 40 0 Voorgevel Achtergevel 20,2 20,2 0 0 Woning scheidende wanden Totaal Figuur 3-7: 67,3 465,6 kN 0 160 kN Plattegrond fundering. Belasting op de fundering onder de woning scheidende wanden: 228 , 4 61 . 7 25 ,1 80 40 40 2 67 ,3 36 , 0 kN/m 8 , 46 SKH-Publicatie 17-01 Het gedrag van houtconstructies en houtskeletbouw bij aardbevingen d.d. 08-06-2017 Pagina 46 van 66 Belasting op de fundering onder de voor- en achtergevel: 42 , 6 20 , 2 2 7 , 7 KN/m 5,4 De beschouwde aardbeving is in de zwakke richting van de woningen gericht. De wand draagt deze belasting, die de stabiliserende wanden wilt doen kantelen, af met twee puntlasten P [kN],zie figuur 3-7. De puntlasten P zijn te berekenen met behulp van het in paragraaf 3.4.4 bepaalde kantelmoment M = 1453 kNm: P 1453 134 , 6 kN 4 * 2 ,7 gedeeld door 4 (4 woningen); gedeeld door 2,7 (lengte stabiliserende wand = 2,7 m). 3.4.7 Controle van de stabiliteitswanden 3.4.7.1 Controle capaciteit stabiliteitswand op de eerste verdieping De controle wordt uitgevoerd aan de hand van figuur 3-8. Figuur 3-8: Verdeling van de krachten op de stabiliteitswand op de eerste verdieping. Zie paragraaf 3.4.3. b = 2700 mm, h = 2700 mm beplating OSB, dikte = 13 mm, dubbelzijdig bevestiging beplating, draadnagels d = 3,1 mm, sterkte Fk = 793 N, s = 85 mm (onderlinge afstand) SKH-Publicatie 17-01 Het gedrag van houtconstructies en houtskeletbouw bij aardbevingen d.d. 08-06-2017 Pagina 47 van 66 verticale verankering plaatstaal t = 8 mm, 3 bouten M12 – zowel boven als onder de vloer, sterkte Fk = 9263 N (per snede) F2 = 50,3 kN (zie paragraaf 3.4.4) Schuifkracht = 50 , 3 18 , 6 kN/m 2 ,7 Er zijn 2 * 1000 24 draadnagels per meter aanwezig (totaal aan weerszijden). De belasting per 85 draadnagel = 18600 775 N. 24 De sterkte per draadnagel volgt uit R d Fk m * k mod M met m = 1,0 en kmod = 1,1 (NPR 9998 – 8.1.1) en M = 1,1 (NPR 9998 – 4.4.2.2, gevolgklasse CC1B). Rd Fk m * k mod M Verankering: R 2 793 * 1, 0 h1 F 2 b 1,1 793 N > 775 N: voldoet 2900 * 50 , 3 54 kN. 1,1 2700 De belasting per snede bedraagt 54 9 , 0 kN 6 De sterkte per snede M12 volgt uit R d Fk m * k mod M 9263 1, 0 * 1,1 1,1 9263 N > 9,0 kN: voldoet. SKH-Publicatie 17-01 Het gedrag van houtconstructies en houtskeletbouw bij aardbevingen 3.4.7.2 d.d. 08-06-2017 Pagina 48 van 66 Controle capaciteit stabiliteitswand op de begane grond De controle wordt uitgevoerd aan de hand van figuur 3-9. Figuur 3-9: Verdeling van de krachten op de stabiliteitswand op de begane grond. Zie paragraaf 3.4.3. b = 2700 mm, h = 2700 mm beplating OSB, dikte = 13 mm, dubbelzijdig bevestiging beplating, draadnagels d = 3,1 mm, sterkte Fk = 793 N, s = 58 mm (onderlinge afstand) verticale verankering, plaatstaal t = 8 mm; 7 bouten M12; sterkte Fk = 9263 N (per snede) F1 + F2 = 24,7 + 50,3 = 75,0 kN (= Fb; zie paragraaf 3.4.4) Schuifkracht = 75 27 ,8 kN/m 2 ,7 Er zijn 2 * 1000 35 draadnagels per meter aanwezig (totaal aan weerszijden). 57 OPMERKING: Feitelijk voldoet de gekozen h.o.h.-afstand van de nagels niet aan de minimale h.o.h.-afstand: 58 3,1 20 62 mm SKH-Publicatie 17-01 Het gedrag van houtconstructies en houtskeletbouw bij aardbevingen De belasting per draadnagel = 27800 d.d. 08-06-2017 Pagina 49 van 66 793 N. 35 De sterkte per draadnagel volgt uit R d Fk * m k mod M met m = 1,0 en kmod = 1,1 (NPR 9998 – 8.1.1) en M = 1,1 (NPR 9998 – 2.1 – tabel 2.1; gevolgklasse CC1B). Rd Fk m * k mod M Verankering: R 2 793 1, 0 * 1,1 793 N = 793 N: voldoet 1,1 hi F i b 5600 50, 3 2700 24, 7 2700 104, 3 24, 7 129, 0 kN. 2700 De belasting per snede bedraagt kN De sterkte per snede M12 volgt uit R d OPMERKING: Fk m * k mod M 9263 1, 0 * 1,1 9263 N > 9,2 kN: voldoet. 1,1 tussen de verschillende verankeringsbouten M12 wordt een voldraadse schroef 5 haaks op de bouten M12 aangebracht om de veronderstelde ductiliteit, weergegeven m.b.v. figuur 3-3 en 3-5, te garanderen (om splijten van het hout te voorkomen). Dit geldt ook voor de verticale verankering van de stabiliteitswand op de eerste verdieping. De verankering is in de principetekening van figuur 3-10 weergegeven. Figuur 3-10: Principe van de verankering. SKH-Publicatie 17-01 Het gedrag van houtconstructies en houtskeletbouw bij aardbevingen 3.4.8 d.d. 08-06-2017 Pagina 50 van 66 Conclusies In onderliggend document is een voorbeeldberekening gemaakt met aardbevingsbelastingen voor een doorzonwoning. De belastingen en uitgangspunten volgens NPR 9998 zijn aangehouden. Van een viertal geschakelde doorzonwoningen uitgevoerd in houtskeletbouw is een berekening ten gevolge van windbelasting en aardbevingsbelasting gemaakt. Hierbij is gebleken dat de belastingen veroorzaakt door de aardbeving maatgevend zijn ten opzichte van de windbelasting. De rekenwaarde van het kantelmoment op de woning is voor de aardbeving M = 1453 kNm te vergelijken met Mw,d = 568 kNm kNm ten gevolge van de windbelasting. Het is duidelijk dat de belastingen voortkomende uit aardbevingen maatgevend zijn. Er is een “ground peak accelaration” (PGA) aangehouden van ag,ref = 0,36 g = 0,36 ∙ 9,81 = 3,53 m/s2, zie NPR 9998 – figuur 3.1. De eigenfrequentie van de HSB-woning is afhankelijk van de uitvoering van de stabiliteitswanden. Het aantal nagels en aantal stabiliteitswanden bepalen de stijfheid en zijn daarmee van invloed op de eigenfrequentie. Mocht tijdens het controleren van de stabiliteitswanden blijken dat deze lichter uitgevoerd kunnen worden, zal opnieuw de eigenfrequentie bepaald moeten worden. Waarna de berekening opnieuw gestart moet worden. Zodra de eigenfrequentie en de uitvoering van de stabiliteitswanden op elkaar zijn afgestemd kan het iteratieve proces worden gestopt. Mits zorgvuldig ontworpen is uit voorgaande constructieberekeningen gebleken dat het zeer goed mogelijk is om houtskeletbouwwoningen aardbevingsbestendig uit te voeren. Het lichte eigen gewicht van de constructie en een hoge ductiliteit van de verbindingen, vooral de verbinding waarmee het plaatmateriaal op het stijl en regelwerk is bevestigd (draadnagels) liggen hieraan ten grondslag. Hierbij moet worden opgemerkt dat de aangenomen verticale verankering van de stabiliteitswanden alleen de veronderstelde ductiliteit, weergegeven mbv. het last-verplaatsingsdiagram van figuren 3-3 en 3-5, is te garanderen als tussen iedere bout een voldraadse schroef loodrecht op de boutas wordt aangebracht. SKH-Publicatie 17-01 Het gedrag van houtconstructies en houtskeletbouw bij aardbevingen d.d. 08-06-2017 Pagina 51 van 66 REFERENTIES [1] Website van het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (KNMI), Ministerie van Verkeer en Waterstaat. [2] http://www.vbno.info/uploads/0000/4034/20150315_Dossier_Aardbevingen_2.jpg [3] Götz Schneider. Erdbeben, eine Einführung für Geowissenschaftler und Bauingenieure. Elsevier Spektrum Akademischer Verlag, München, 2004. [4] NPR 9998. 2016. Beoordeling van de constructieve veiligheid van een gebouw bij nieuwbouw, verbouw en afkeuren – Grondslagen voor aardbevingsbelastingen: geïnduceerde aardbevingen. Nederlands Normalisatie-instituut, Delft. [5] EN1998-1. 2006. Eurocode 8: Design of structures for earthquake resistance – part 1: General rules, seismic actions and rules for buildings. Nederlands Normalisatie-instituut, Delft. [6] Rein de Vries en Henco Burggraaf. September 2016. Modellerings- en rekenmethoden. EPI kenniscentrum. [7] EN 1995-1-1. Eurocode 5 - Ontwerp en berekening van houtconstructies - Deel 1-1: Algemeen - Gemeenschappelijke regels en regels voor gebouwen. Nederlands Normalisatie-instituut, Delft. [8] EN 12512. Houtconstructies – Beproevingsmethoden – Cyclische beproeving van verbindingen met mechanische verbindingsmiddelen. Nederlands Normalisatie-instituut, Delft. [9] Tunis Hoekstra. Stapelen met Houtskeletbouw – Berekenen en modelleren van de schrankstijfheid van meerlaagse houtskeletbouw – afstuderen Technische Universiteit Delft (TUD), 24 april 2012. [10] Samenvatting onderzoek naar aardbevingsbelasting bij houtskeletbouw en houtconstructies, SHR-rapport 15.0173-3 d.d. 19 april 2016 [11] Jorissen, A.J.M. & Fragiacomo, M. (2011). General notes on ductility in timber structures. Engineering Structures, 33(11), 2987-2997. [11] ‘Nachweis der Erdbebensicherheit von Holzgebäuden’ Ingenieurkammer-Bau Nordrhein- Westfalen, Düsseldorf www.ikbaunrw.de [12] optimberQUAKE ‘Seismic design of timber structures: guideline’. W.Seim, J. Hummel Universiteit Kassel. [13] optimberQUAKE ‘Seismic design of timber structures: Abschlussbericht’. W.Seim, M. Fragiacomo Universiteit Kassel. SKH-Publicatie 17-01 Het gedrag van houtconstructies en houtskeletbouw bij aardbevingen d.d. 08-06-2017 Pagina 52 van 66 [14] Proposal of an analytical procedure and a simplified numerical model for elastic response of single-storey timber shear-walls. D. Casagrande, S. Rossi, T. Sartori, R. Tomasi [15] A predictive analytical model for the elasto-plastic behaviour of a light timber-frame shear-wall D. Casagrande, S. Rossi, R. Tomasi, G. Mischi [16] Het gedrag van houtskeletbouw elementen tijdens aardbevingen, C. Bekkers, A.J.M. Jorissen Construeren met Hout 2016 [17] Samenvatting onderzoek naar aardbevingsbelasting bij houtskeletbouw en houtconstructies, SHR-rapport 150173-3 d.d. 19-4-2016. ir. W.H. de Groot, prof. dr. ir. A.J.M. Jorissen SKH-Publicatie 17-01 Het gedrag van houtconstructies en houtskeletbouw bij aardbevingen d.d. 08-06-2017 Pagina 53 van 66 BIJLAGE A: HORIZONTALE UITWIJKING HSB-WONING [9] Vervormingen (horizontale uitwijking). De gebruikte grootheden en de te bepalen vervorming u zijn in de volgende figuur aangegeven. Voor de bepaling van de vervorming (u) wordt de door Tunis Hoekstra (2012) ontwikkelde methode aangehouden. u s F h1 2s s panel panel b1 b1 V b V faces In principe is dit een iteratieve berekening Een HSB stabiliteitswand bestaat uit een stijl en regelwerk met beplating. Deze beplating kan aan beide zijden worden aangebracht. De beplating vervormt onder afschuiving. De vervorming volgt uit een optelsom van de volgende deelvervormingen: Slip in de verbindingsmiddelen u f h 2 F s 1 1 b1 [mm] n panels b1 K ser n faces Indien = slip in de verbinding kan de horizontale verplaatsing ook geschreven worden als h u f 2 1 1 [mm]. b1 SKH-Publicatie 17-01 Het gedrag van houtconstructies en houtskeletbouw bij aardbevingen F h1 d.d. 08-06-2017 Pagina 54 van 66 2 Slip in de trekverankering u hd k hd n panels b1 2 [mm] Indien = slip in de verbinding kan de horizontale verplaatsing ook geschreven worden als u hd h1 n panels b1 [mm]. F h1 2 Druk loodrecht op de houtvezel u c Met k c ,90 n panels b1 2 [mm] Kc,90 = 1,3 (nstuds b2 + 30) h2 b2 en h2 als doorsnede afmetingen van de stijl Afschuiving in de plaat u G F h1 n panels n faces G m ean b1 t [mm] Met Gmean = 780 N/mm 2 F h1 3 Met Rek in de stijlen u str E 2 b 2 h 2 n studs n panels b1 2 [mm] b2 en h2 als doorsnede afmetingen van de stijl. Emean = 11000 N/mm2 Verschuiving van de onderregel u v F n panels n connection K v [mm] Met nconnection is het aantal verbindingsmiddelen waarmee de onderregel aan de ondergrond is bevestigd en Kv de verschuiving van deze verbinding. Volgens Hoekstra [9] is de bijdrage van de deelvervormingen in het elastische traject aan de totale vervorming globaal als volgt: Slip in de verbindingsmiddelen: 50 % Slip in de trekverankering: 13 % Druk loodrecht op de houtvezel: 15 % Afschuiving in de plaat: Rek in de stijlen: Verschuiving van de onder regel: 2 % 12 % 8% SKH-Publicatie 17-01 Het gedrag van houtconstructies en houtskeletbouw bij aardbevingen d.d. 08-06-2017 Pagina 55 van 66 BIJLAGE B: BASISPRINCIPES VOOR HET BOUWKUNDIG ONTWERPEN VAN AARDBEVINGSBESTENDIGE GEBOUWEN [17] A: Gelijkmatige afname van de stijfheid over de hoogte. B: Gelijkmatige eenduidige hoofdvorm C: Het massamiddelpunt en het stijfheidsmiddelpunt komen met elkaar overeen Combinatie van A, B en C SKH-Publicatie 17-01 Het gedrag van houtconstructies en houtskeletbouw bij aardbevingen d.d. 08-06-2017 Pagina 56 van 66 BIJLAGE C: DUCTILITEITSRATIO ( ) EN GEDRAGSFACTOR ( q ) In geval van een aardbeving wordt enkel gekeken naar de Uiterste Grenstoestand (UGT), de vervormingen worden niet beschouwd. Bij aardbevingen wordt deze grenstoestand beschreven als ‘Near Collapse’: de bouwconstructie staat vrijwel op instorten. Het is op dat moment nog nét veilig genoeg om uit het gebouw te vluchten. Het laten optreden van grote plastische vervormingen zorgt ervoor dat constructies in staat zijn om de energie uit de aardbeving op te kunnen nemen. De rekenmethodes die hieraan ten grondslag liggen volgen daarom de plasticiteitsleer. In de constructeurswereld is men, vanwege de eenvoud, gewoon om lineair elastisch te rekenen. Middels een energievergelijking, zie hiervoor onderstaande uitwerking, wordt een koppeling gemaakt tussen deze twee rekenmethoden uitgedrukt in de gedragsfactor (q-factor). In feite wordt de totale belasting op funderingsniveau, bepaald volgens de lineaire elasticiteitstheorie door de q-factor gedeeld om zodoende de opneembare energie (volgens de werkelijk optredende plasticiteitstheorie) in rekening te brengen. Simpelweg geldt er dan ook: hoe groter de q-factor hoe meer energie de constructie kan opnemen hoe lager de krachten op het gebouw en hoe beter het gebouw in staat is aardbevingsbelastingen te weerstaan. De ductiliteitsratio ( ) van een constructie, oftewel het vermogen om na een elastisch traject zonder afname van de opneembare belasting plastisch te kunnen vervormen, wordt uitgedrukt door de verhouding (zie figuur 3.1) tussen de elastische ( el ) en de plastische vervorming ( p l ): pl el [C.1] Met behulp van de hiervoor genoemde energievergelijking is vervolgens de q-factor te berekenen: q 2 1 [C.2] Bovenstaande geldt voor een zuiver bi-lineair gedrag zoals schematisch weergegeven in figuur 3.1. Figuur C.1 – Schematische weergave gedragsfactor. De gedragsfactor en q-factor kan met behulp van de volgende energievergelijking worden afgeleid: SKH-Publicatie 17-01 Het gedrag van houtconstructies en houtskeletbouw bij aardbevingen Figuur C.2 – Afleiding gedragsfactor (q) d.m.v. energievergelijking. E p l E el E pl E el el F p p l el F p p l el F p 2 2 1 F Fel el F p l el F 2 2 pl 1 * 2 1 el 1 pl F p el F p l 2 2 F el F pl 2 q F pl el 1 2 pl el q 2 2 pl 2 2 q p l el 2 1 2 el el q 2 1 2 q 2 1 Fel pl el d.d. 08-06-2017 Pagina 57 van 66 SKH-Publicatie 17-01 Het gedrag van houtconstructies en houtskeletbouw bij aardbevingen d.d. 08-06-2017 Pagina 58 van 66 BIJLAGE D: STAPPENPLAN: BEREKENING OP AARDBEVINGSBELASTING VOLGENS DE ‘LATERAL FORCE METHOD’ [17] SKH-Publicatie 17-01 Het gedrag van houtconstructies en houtskeletbouw bij aardbevingen d.d. 08-06-2017 Pagina 59 van 66 BIJLAGE E: VOORBEELDONTWERPEN EN VOORBEELDCONSTRUCTIES Figuur E.1 – Bouwkundig ontwerp: Rijwoningen [17]. SKH-Publicatie 17-01 Het gedrag van houtconstructies en houtskeletbouw bij aardbevingen Figuur E.2 – Bouwkundig ontwerp: Twee onder een kap [17]. d.d. 08-06-2017 Pagina 60 van 66 SKH-Publicatie 17-01 Het gedrag van houtconstructies en houtskeletbouw bij aardbevingen Figuur E.3 – Bouwkundig ontwerp: Vrijstaande woning [17]. d.d. 08-06-2017 Pagina 61 van 66 SKH-Publicatie 17-01 Het gedrag van houtconstructies en houtskeletbouw bij aardbevingen Figuur E.4 – Detail verdiepingsvloer – wanden in de gevel [17]. d.d. 08-06-2017 Pagina 62 van 66 SKH-Publicatie 17-01 Het gedrag van houtconstructies en houtskeletbouw bij aardbevingen Figuur E.5 – Detail dak – zoldervloer – wand [17]. d.d. 08-06-2017 Pagina 63 van 66 SKH-Publicatie 17-01 Het gedrag van houtconstructies en houtskeletbouw bij aardbevingen Figuur E.6 – Detail wand – begane grondvloer – fundering [17]. d.d. 08-06-2017 Pagina 64 van 66 SKH-Publicatie 17-01 Het gedrag van houtconstructies en houtskeletbouw bij aardbevingen BIJLAGE F: TABEL 8.3 UIT NPR9998: DUCTILITEITSKLASSEN d.d. 08-06-2017 Pagina 65 van 66 SKH-Publicatie 17-01 Het gedrag van houtconstructies en houtskeletbouw bij aardbevingen d.d. 08-06-2017 Pagina 66 van 66