Zelfstudietaak H9, H10 en H11 Wilkinson & Pickett en sociale ongelijkheid ZELFSTUDIETAAK H9, H10 en H11 Standaardoplossing BB 1. 2. 3. 4. 5. Wat bedoelen wij (in sociologie) met sociale ongelijkheid’? (in ‘eigen woorden’) Geef enkele voorbeelden van structuren van sociale ongelijkheid. Effecten van sociale ongelijkheid zijn (voorbeelden) … Wat leren de cijfers van Wilkinson en Pickett (2010)? Geef een kritische reflectie (als toekomstig wetenschapper) op de cijfers van Wilkinson en Pickett (2010) 1. WAT BEDOELEN WIJ (IN SOCIOLOGIE) MET SOCIALE ONGELIJKHEID’? (in ‘eigen woorden’) Binnen netwerken (en groepen) hebben mensen posities binnen sociale relaties (H5). Binnen sociologie worden mensen als leden op posities binnen allerlei sociale netwerken gesitueerd. Deze relaties typeren zich door nevenschikking (verscheidenheid) dan wel boven- en onderschikking (sociale ongelijkheid). Sociale posities van ongelijke rang, reputatie, status, privileges of rijkdom (en verwerving daarvan) in termen van hoog of laag zijn het cruciale concept binnen de sociologie. Sociale gelaagdheid is het structurerende kenmerk van de sociologie. Sociale ongelijkheid zorgt voor een mogelijke uitsluiting van de samenleving, zo spreken wij over ‘in’ en ‘out’. ‘Outsiders’ zijn de ‘buitenstaanders’ die niet (meer) beschikken over de nodige middelen (economisch, sociaal en cultureel kapitaal) om de kloof met de rest van de samenleving op eigen kracht te overbruggen (voorbeeld zijn de ‘leefloners’). Inkomensongelijkheid is de meetbare variabele, berekend via de gini-index. De gini-coëfficiënt heeft een waarde tussen 0 (perfecte gelijkheid: iedereen heeft hetzelfde inkomen) en 1 (perfecte ongelijkheid: alle inkomen is in handen van één persoon). In ontwikkelde landen varieert deze coëfficiënt tussen 0.25 en 0.40. 2. VOORBEELDEN VAN STRUCTUREN VAN SOCIALE ONGELIJKHEID Structuren van sociale ongelijkheid verschillen temporeel (historisch) en/of naar sociale ruimte (bv. ontwikkelingsland en verzorgingsstaat). Voorbeelden van structuren van sociale ongelijkheid zijn: de Maya’s met hun klassenpiramide, de middeleeuwse (gesloten) driestanden of feodale maatschappij of het kastensysteem in Indië. VANDAAG binnen de moderne samenleving wordt de samenleving veeleer als een klassenmaatschappij en/of gestratificeerde maatschappij getypeerd, maar met mogelijkheden tot sociale mobiliteit. Toegepast op de dimensie sociale ruimte: als voorbeeld het huidige liberale model in UK en US (weinig door de staat verzorgd en een schrijnende sociale ongelijkheid) en het ander uiterste is het Scandinavische model (met 1 Zelfstudietaak H9, H10 en H11 Wilkinson & Pickett en sociale ongelijkheid veel sociale correcties door de overheid). Het corporatische model zoals in België en Nerderland heeft hier een tussenpositie (Esping-Andersen, 1990). De vragen zijn: hoe groot is de afstand tussen hoog en laag (arm en rijk); is er sprake van verscherping (meer rijk en meer arm) of nivellering?; hoe groot is de maatschappelijke middenklasse en gaat deze er op vooruit of achteruit? 3. EFFECTEN VAN SOCIALE ONGELIJKHEID ZIJN… Hoog of laag binnen de sociale orde of klasse heeft – als sociologisch gegeven - impact op de kansen en mogelijkheden van individuen en/of groepen. Voorbeelden zijn: verwachte levensduur (‘niet alle Belgen zijn gelijk voor de wet’, zoals de Grondwet stelt); zoals objectieve (meetbaar door een arts) en subjectieve gezondheid (eigen perceptie en gevoelens), onderwijskansen (type richting, wel of geen hoger onderwijs etc.), de kansen op de (gesegmenteerde) arbeidsmarkt (type loopbanen, werk(on)zekerheid…), type en buurt huisvesting, type vrije tijdsgedrag, cultuurparticipatie of type cultuurconsumptie etc. 4. WAT LEREN DE CIJFERS VAN RICHARD WILKINSON EN KATE PICKETT (2010)? The Spirit Level van Wilkinson & Pickett heeft een grote collectie data verza meld en geanalyseerd. Daaruit concludeerden z i j dat in landen met een HOGERE INKOMENSONGELIJKHEID – en het ging dan meestal over de VS en het VK – veel MEER SOCIALE PROBLEMEN voorkomen dan in landen waar het inkomen (relatief) gelijker is verdeeld (Scandinavische landen, België, Nederland …). Voorbeelden van sociale problemen zijn: obesitas, geestelijke gezondheidsproblemen (psyche), onderwijsprestaties, levensverwachting en stijgingskansen inzake sociale mobiliteit (naast dalingskansen). Verder wordt geïllustreerd dat er in landen met een lagere inkomensongelijkheid sprake is van minder misdaad, minder baby’s die sterven, minder mensen in de gevangenis en dat mensen ook nog gelukkiger zijn etc. Politiek of in termen van beleid is sociale ongelijkheid dus een belangrijk vraagstuk, zeker als die sociale ongelijkheid (ondanks het hoge bruto binnenlands product) aangroeit. DUS gelijkere samenlevingen zijn niet alleen rechtvaardiger (voor wie de ‘waarde’ minder ongelijkheid) belangrijk is, ze zijn eveneens beter om in te leven. Alleen ‘slechte’ of ‘domme’ mensen verkiezen een ongelijke boven een meer gelijke samenleving (Elchardus, 2012). 2 Zelfstudietaak H9, H10 en H11 Wilkinson & Pickett en sociale ongelijkheid 5 . KRITISCHE REFLECTIE Mijn kritische reflectie is dat sociale ongelijkheid een sociologische realiteit is in elke samenleving. De boodschap van Wilkinson en Pickett (2010) is helder en scherp! Maar, meer is dit niet. De bewering dat het beter leven in meer gelijke samenlevingen OMDAT daar meer inkomensgelijkheid is, was de stelling van Wilkinson en Pickett (2010). Deze stelling is wetenschappelijk niet correct. Een kritische wetenschapper stelt kritische vragen bij de stelling dat mensen beter, gezonder en gelukkiger zouden leven, als die samenlevingen meer gelijkheid kennen.. Er is – voor een wetenschapper – een verschil tussen een verband en een oorzakelijke relatie. Dus blijft de vraag van ‘de kip’ en ‘het ei’. Een verband wijst niet noodzakelijk op een oorzaak-gevolg relatie (causaliteit). Dat is de fout bij Wilkinson en Pickett. Zij beschouwen – dus ten onrechte – dat sociale ongelijkheid zou leiden tot meer geluk (als een oorzakelijk verband), en zij beschouwen daarbij gelijkheid steeds als de oorzaak (onafhankelijke variabele) en andere toestanden (zoals gemiddeld betere gezondheid, langere levensverwachting, veiliger leven… als gevolg. Dus de veronderstelling: het is daar beter leven omdat meer gelijkheid is, is niet wetenschappelijk correct. Het leerpunt is dat je via een cross-sectie (dwarsdoorsnede) van gegevens enkel een samenhang kan zien en GEEN ‘oorzaak-gevolg’ schema. En dat wordt je duidelijker binnen je ‘leerlijn statistiek’ gemaakt. Enkel longitudinaal onderzoek (cf. temporele dimensie met opeenvolgende meetmomenten) of experimenteel onderzoek (cf. vergelijking tussen verschillende sociale ruimten WEL omstreden wegens ethiek in de sociale wetenschappen) kan hier een correct antwoord geven. Dus een academicus stelt haar/zijn kritische vragen, ook is dit een wetenschappelijk interessant boek! Daarom studeer je statistiek binnen je opleiding. Bronnen ESPING-ANDERSEN, G. (1990). The three worlds of welfare capitalism. Cambridge: Polity Press. ELCHARDUS, M. & GLORIEUX, E. (eds) (2012), Voorspelbaar uniek, Dieper graven in de symbolische samenleving. Tielt: LannooCampus. 3