Het hart heeft zijn redenen die het verstand niet begrijpt Lezing door Arjan Plaisier Het hart verstaat God Dit symposium heeft een titel die ontleend is aan Pascal. Ik wil op die manier ook een held van mijn bestaan eren. Bovendien is deze uitspraak wel zoiets als een lijfspreuk. Omdat deze in de bijdrage van Guus Labooy als aforisme aan de orde is gekomen, wil ik me richten op een parallelle uitspraak van dezelfde Pascal: het is het hart dat God waarneemt, niet het verstand. Dat is geloven: God in het hart voelen, niet met het verstand (fr. 424). Om maar meteen duidelijk te maken waar ik sta: wij zijn weer toe aan dit woord, als gelovigen maar ook als kerk. Te lang hebben we verkeerd in een vlakke verstandswereld. Daarbij heb ik niets tegen het verstand, behalve wanneer dat ertoe heeft geleid dat het christelijk geloof is voorgesteld als een intellectuele puzzel, als een opgave, als een te bewijzen werkelijkheid. Dat heeft als gevolg gehad dat de wereld van het geloof iets buiten ons is geworden, waar we vervolgens een voorzichtige verhouding mee hebben. Het heeft geleid tot een God op afstand. Volgens Pascal neemt het hart God waar en wordt God zelfs in het hart gevoeld. In verzet tegen abstractie Ik heb gemerkt hoe er een theologie heeft rondgewaard en een kerkelijke cultuur dominant is geworden, die de harten op slot heeft gedaan. De taal is abstract geworden, de beeldspraak algemeen, de zinnen clichématig. Die theologie en die cultuur, die taal en die beeldspraak is versleten. Er is honger en dorst naar God, naar het waarnemen van God met het hart en naar de inwoning van God in het hart. Er is verlangen om te komen tot het brandend hart van de Emmaüsgangers toen ze onderweg liepen met Jezus. Er is verlangen naar God in het hart, naar een openen van het hart voor God, naar de diepe vrede van het evangelie, naar de liefde van Christus. Hoogte en diepte Het hart is de zetel van ons diepst verlangen. Het is de zetel van geloof, hoop en liefde. Het hart is daarom niet iets neutraals. Het staat voor de hoogte van ons bestaan. Geloof en hoop en liefde gaat immers over de hoogte van het bestaan. Om met Augustinus te spreken: in elk mens leeft een oneindig verlangen naar God. Zolang mensen niet op een fabriek worden geproduceerd maar worden geboren, is elk mens bedoeld voor God en is er een verborgen verlangen naar God. Tegelijk is er in elk mens ook een diepe kloof omdat God niet het natuurlijke bezit van ons is. God is een God die zich verborgen houdt. God is de God die zich onttrekt. Daarom is er verlangen en afstand. Daarom is het hart ook de plaats van wanhoop, van verkilling, van verslagenheid, van verlatenheid, van tristesse en van vervreemding. Mijn hart In dat alles is het hart mijn hart. Waar ik een relatie met mijzelf heb. Waar ik ‘ik‘ ben. Zelf ben ik van meet af aan gestempeld door het existentialisme, vooral waar het christelijk geïnspireerd is, zoals bij Kierkegaard, waarmee ik nog een held van mijn bestaan genoemd heb. Er is zoveel gepraat in de wereld, en je praat mee met de wereld. Met de slogans van de tijd. Je praat zoals je geacht wordt te praten. Je bent zo vaak een sluis waar de stroom van de tijd doorheen gaat. De tijd denkt in jou, voelt in jou, praat in jou. Maar je hebt een hart. En dat blijft dromen van een ultieme vervulling en een ultieme bestemming, en dat tegelijk weet van een vacuüm, een afgrond, een afgrond die roept tot de afgrond. Verstand kan nog een algemeenheid zijn, maar het hart is mijn hart. Ik ben ook ik. Het is misschien vreemd om in een eeuw van individualisme dit te benadrukken, maar het is niet overbodig. Juist het ik kan ondersneeuwen. Dat kan zeker in onze wereld. We zitten in een world-wide-web en zijn zo weinig nog bij onszelf. De ontelbare berichtjes maken dat we niet bij onszelf kunnen zijn. Het vermogen om bij jezelf te zijn wordt door de eeuwige drang om online te zijn of de angst om offline te zijn aangetast. Het kan ook in de kerk gebeuren: daar gaat het over alles en nog wat maar niet over mij, over mijn verlangen, mijn schuld, mijn geluk, mijn eeuwig geluk. Nooit een woord voor mijn hart. Nooit aangesproken in de afgrondelijkheid van je bestaan, nooit een appèl op het wilde verlangen naar de eeuwigheid, nooit een woord dat dit wakker roept. Wie durft het nog aan: het verlangen naar eeuwig leven? We zijn bescheiden geworden. Als we maar nuttig zijn. De schreeuw van het hart is gesmoord, de kloof gedempt, we doen het met ons hier en nu en stellen ons tevreden met ons dagelijks lot. Het wordt daarom ook tijd het hart weer op te graven. Jezus is het hart van God Het hart: daar gaat het om. God verschijnt op het niveau van het hart. God spreekt ons aan in onze angsten, ons verlangen naar geluk, onze afgrond, onze vervreemding. God verschijnt zelf als hart. Jezus kun je niet begrijpen in de sfeer van overwegingen of verstandelijke redenering. Je kunt hem alleen begrijpen in een wereld van mensen met een hart. Jezus graaft het hart op van mensen. Hij wekt geloof op, hij activeert ook de haat, want ook die hoort bij het hart. Een genezing is altijd gericht op het hart: wat doe je ermee? Ga je er God door loven of zeg je: mooi meegenomen? In de buurt van Jezus begint het hart wild te kloppen. Het is nu of nooit. Een verlangen wordt wakker: dan maar de boom in als tollenaar. Jezus en het hart horen bij elkaar. Jezus is niet zozeer een grote geest als wel een groot hart. Christelijke geloof als religie van het hart Jezus doet recht aan het menselijk hart. En omgekeerd: het menselijk hart is geschapen voor Jezus, God met ons. Het is alleen het christelijk geloof waarin echt recht aan het hart wordt gedaan. Op de markt van religies is genoeg aanbod voor de wil, voor het verstand, maar voor het verlangend hart moet je in het domein van de Schrift komen en in het domein van Jezus Christus. In zekere zin kun je zeggen dat het hart ontdekt is in de Bijbel. Het is in de buurt van de God van de Bijbel dat de diepte en hoogte van het menselijk bestaan pas echt tot openbaring komt. Daarbuiten is er wel iets van die hoogte en afgrondelijkheid gezien, maar als door matglas. Het is niet voor niets dat waar de naam van Jezus marginaal wordt, hele registers van het mens-zijn worden uitgeschakeld. De sfeer wordt zakelijk, doenerig, idealistisch, of gewoon vlak. Het is rond Jezus Christus dat de mens opstaat. Het dogma In de theologie gaat het erom de redenen van het hart niet te frustreren. Er wordt soms een beeld opgehangen als zou de kerk gefixeerd zijn op dogma’s. Als zou het om rigide verstandelijke operaties gaan of om machtsdenken: dit is de waarheid, slikken of stikken. Hoe vaak heb ik dit niet gehoord. Opruimen die dogma’s, want die sluiten het christelijk geloof op in een al te enge kooi. Dat is een vertekening van de werkelijkheid. Het dogma is niet anders dan een regel die de ruimte openhoudt voor het hart. Voor een God met een hart. Als God niet langer de drie-enige God is, niet langer Vader, Zoon en heilige Geest, dan zal de ruimte voor het hart worden ingeperkt en uiteindelijk verdwijnen. Als Jezus niet langer God met ons is, waarin de wereld van God en mens elkaar ontmoeten, dan wordt God een ideaal en de aarde leeg. Hier luister het nauw. Afwijking van de regel voert niet in de grazige weide van een creatieve theologie, maar voert naar dorre oorden waar het hart niet kan wonen. Het hart heeft zijn redenen Het hart is een hart dat de God met een hart ontmoet. God is liefde. God is een God met een hart. Dat hart van God heeft zijn redenen. God is te rade gegaan bij zijn hart, Hi heeft om met de klassieke theologie te spreken ‘redenen uit zichzelf genomen’. In de theologie denken wij die na. Die redenen zijn geen irrationaliteit. God is niet in tegenspraak met zichzelf. De liefde heeft een universum geschapen waar wij in kunnen verkeren en die samenhang vertoont. God zet ons niet in een spookwereld. De redenen van het hart zijn daarom ook echt redenen die in menselijk redeneren weerspiegeld worden. Daarom blijf ik hartstochtelijk theoloog en vind ik dat de kerk die de theologie buiten de deur zet, zich veroordeelt tot of sentimentaliteit of gewoon domheid. Tot slot Als kerk staan wij weer op een tweesprong. Een tweesprong waar een denker als Pascal ons de weg wijst. We willen weer kerk zijn van het hart. Kerk waarin het hart weer wordt opgegraven. Waarin harten weer branden omdat we de weg gaan met Jezus, de opgestane Heer. Die kerk zoeken wij en met ons onze tijdgenoten. We mogen weten en geloven dat we ten diepste die kerk zijn. Zolang de verborgen hartklop van Christus er in hoorbaar is, kan het ook niet anders.