voor de inactieven inhaal van de tot 1 januari

advertisement
Stichting TOTAL Pensioenfonds Nederland
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota
editie 2012
editie 2012 (24-5-2012)
blad 1 van 53
Stichting TOTAL Pensioenfonds Nederland
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota
Inhoudsopgave
1. Inleiding .............................................................................................................................................................3
1.1.
Algemene uitgangspunten .......................................................................................................................3
1.2.
Aangesloten ondernemingen ...................................................................................................................3
2. Organisatie van het fonds ..................................................................................................................................4
2.1.
Bestuur.....................................................................................................................................................4
2.1.1.
Compliance ......................................................................................................................................4
2.2.
Pensioenbureau .......................................................................................................................................5
2.3.
Commissies ingesteld door het bestuur ..................................................................................................5
2.3.1.
Beleggingscommissie ......................................................................................................................5
2.3.2.
Communicatiecommissie .................................................................................................................5
2.3.3.
Bestuursorganisatiecommissie ........................................................................................................6
2.4.
Deelnemersraad ......................................................................................................................................6
2.5.
Verantwoordingsorgaan ...........................................................................................................................6
2.6.
Visitatiecommissie ...................................................................................................................................7
2.7.
Accountant, certificerend actuaris, adviserend actuaris ..........................................................................7
2.8.
Deskundigheid .........................................................................................................................................7
2.8.1.
Deskundigheid van het bestuur .......................................................................................................7
2.8.2.
Deskundigheid van de deelnemersraad en het verantwoordingsorgaan ........................................8
2.8.3.
Toetsing en zelfevaluatie .................................................................................................................8
2.8.4.
Deskundigheidsbevordering ............................................................................................................9
2.9.
Uitbesteding .............................................................................................................................................9
2.9.1.
Uitbestedingovereenkomst ............................................................................................................10
2.9.2.
Opvolging en controle ....................................................................................................................10
2.10. Gedragscode, klachten en geschillen ....................................................................................................10
3. Kenmerken van de pensioenregeling ..............................................................................................................11
4. Waarderingsgrondslagen van de balans .........................................................................................................12
5. Premiebeleid ....................................................................................................................................................14
6. Herverzekeringsbeleid .....................................................................................................................................15
7. Beleggingsbeleid .............................................................................................................................................16
8. Toeslag- en kortingsbeleid ..............................................................................................................................17
8.1.
Inhalen van achterstanden en kortingen ...............................................................................................17
9. Effectiviteit van het beleid ................................................................................................................................19
9.1.
Prognoses en ALM studie ......................................................................................................................19
10. Crisismanagement .........................................................................................................................................20
10.1. Vaststelling en typering crisis ................................................................................................................20
10.2. Beheersen van een crisis, niet zijnde financiële crisis ..........................................................................20
10.3. Beheersen van een financiële crisis ......................................................................................................20
10.3.1.
Mogelijke maatregelen ...................................................................................................................21
10.3.2.
Korte Termijn Herstelplan ..............................................................................................................21
10.3.3.
Beleid bij het korten van de aanspraken .......................................................................................22
10.3.4.
Communicatie met belanghebbenden ...........................................................................................22
Bijlage A:
Actuariële grondslagen en veronderstellingen ..................................................................................24
Bijlage B:
Uitkomsten continuïteitsanalyse 2012 ...............................................................................................33
Bijlage C:
Investment Policy Statement .............................................................................................................46
Bijlage D.
Begrippenlijst .....................................................................................................................................51
editie 2012 (24-5-2012)
blad 2 van 53
Stichting TOTAL Pensioenfonds Nederland
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota
1. Inleiding
Zoals in haar statuten vermeld, werkt Stichting TOTAL Pensioenfonds Nederland volgens een actuariële en
bedrijfstechnische nota (ABTN). Conform het bepaalde in artikel 145 van de Pensioenwet omschrijft de ABTN
de wijze waarop het fonds de middelen beheert en de pensioenregeling uitvoert. Met name wordt aangegeven
op welke wijze het fonds uitvoering geeft aan het bepaalde in de artikelen 25, 95,126 tot en met 137 en 143 van
de Pensioenwet.
In deze ABTN is het beleid zoveel mogelijk in strategische zin omschreven. Binnen het beschreven beleid
kunnen tactische keuzes gemaakt worden gebaseerd op (verwachte) veranderingen in economische,
demografische of andersoortige omstandigheden. Dergelijke keuzes leiden echter niet tot nieuw beleid.
Voorbeelden hiervan zijn de aanpassing van de berekeningsgrondslagen aan nieuwe overlevingstafels en
wijzigingen van de beleggingsmix op grond van economische omstandigheden. Indien het bestuur meent dat
het algemene beleid bijstelling behoeft, zal deze ABTN aangepast worden.
1.1.
Algemene uitgangspunten
Het doel van het fonds is het met de beschikbare middelen van het fonds verlenen van pensioenen aan
werknemers en ex-werknemers van de aangesloten ondernemingen en aan hun nagelaten betrekkingen,
overeenkomstig de bepalingen in de statuten en reglementen.
Het fonds is een ondernemingspensioenfonds met een (collectieve) beschikbare premieovereenkomst. De
premies en de opbrengst van de beleggingen zijn voor het fonds de enige inkomstenbronnen. Hieruit worden de
pensioenaanspraken en pensioenrechten gefinancierd. Er zal geen vermogen terugvloeien naar de
onderneming, dan wel een premiekorting aan de onderneming worden toegekend indien de dekkingsgraad van
het fonds zich boven de streefgrens bevindt. Er zal geen vermogen van de onderneming worden gevorderd
indien de dekkingsgraad van het fonds zich onder het Vereist Vermogen bevindt.
Het beleid van het fonds is er op gericht om, op basis van de solvabiliteitspositie van het fonds, de beschikbare
sturingsmiddelen zodanig in te zetten dat de financiële positie van het fonds zich in de richting van de
streefgrens begeeft. De beschikbare sturingsmiddelen hebben betrekking op maatregelen op het gebied van
beleggingen, toeslagverlening en de pensioenregeling. De solvabiliteitspositie wordt gemeten in termen van de
dekkingsgraad. Deze geeft de mate weer waarin het fonds aan haar aangegane verplichtingen jegens de
actieve en niet-actieve deelnemers kan voldoen.
Bij het vaststellen van de toe te passen actuariële technieken, het beleggingsbeleid en de balanswaardering
heeft het bestuur zich laten leiden door:
1. Algemene verwachtingen ten aanzien van TN en ZR: gezien de historie van de ondernemingen en de
ontwikkeling van de markten waarin deze opereren, is de continuïteitsverwachting hoog;
2. Omvang van het deelnemersbestand: er wordt geen structurele inkrimping of uitbreiding van het
deelnemersbestand voorzien;
3. Algemene economische omstandigheden: het gemiddelde loonniveau zal naar verwachting meegroeien met
de algemene loonontwikkeling in Nederland.
De uitgangspunten van de continuïteitsanalyse van april 2012 en de ALM-studie uit 2009 zijn opgenomen in
bijlage B.
1.2.
Aangesloten ondernemingen
Als aangesloten ondernemingen zijn bij de oprichting van het fonds de naamloze vennootschappen TOTAL
Nederland N.V. (TN) en Zeeland Refinery N.V (ZR) toegetreden. De raad van bestuur van TN of ZR kan het
fonds verzoeken werknemers van een groepsmaatschappij als deelnemers in het fonds op te nemen. Op
verzoek van TN en/of ZR zijn Combined Refuelling Services, Aardolie Opslag Groningen B.V., Mafina B.V. en
TOTAL Gestion Internationale toegelaten als aangesloten onderneming.
editie 2012 (24-5-2012)
blad 3 van 53
Stichting TOTAL Pensioenfonds Nederland
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota
2. Organisatie van het fonds
In dit hoofdstuk worden de taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de verschillende
organisatorische groepen en de kenmerken van een aantal beleidsterreinen op hoofdlijnen beschreven. In
betreffende procedures en reglementen zijn de gedetailleerde regelingen vastgelegd.
2.1.
Bestuur
Het bestuur bestaat uit 8 leden die deels worden aangewezen respectievelijk gekozen, met inachtneming van
het beginsel van pariteit van werkgevers- en werknemersleden. Van de 8 leden worden 2 leden aangewezen
door TN en 2 leden worden aangewezen door ZR. De andere 4 bestuursleden vertegenwoordigen de
deelnemers in het bestuur en worden conform de statuten van het fonds gekozen.
Het bestuur is bevoegd de vertegenwoordiging in en buiten rechte schriftelijk op te dragen aan twee
bestuursleden gezamenlijk. Eén van deze bestuursleden moet behoren tot de vertegenwoordigers van de
deelnemers en de andere tot de door TN of ZR benoemde bestuursleden.
Het bestuur heeft tot taak pensioenovereenkomsten uit te (doen) voeren op basis van
uitvoeringsovereenkomsten en het reglement. Het bestuur is daarbij onder meer verantwoordelijk voor:
 De omzetting van de pensioenovereenkomsten naar het pensioenreglement;
 Het actueel houden van statuten, reglementen, ABTN en procedures op basis van wet- en regelgeving en
voortschrijdend inzicht;
 De naleving van de statuten en reglementen van het fonds en van alle relevante wet- en regelgeving
alsmede voor het beheersen van de risico’s verbonden aan de activiteiten van het fonds;
 Het vaststellen van de beleggingsbeginselen en het algemene beleggingsbeleid en de jaarlijkse vaststelling
van het beleggingsplan. Het bestuur draagt er zorg voor dat het beleggingsbeleid aansluit bij de richtlijnen
verwoord in het Financieel Toetsingskader;
 De benoeming van de leden van de commissies en haar (fiduciair) vermogensbeheerder(s);
 De selectie en benoeming van de accountant, de certificerend actuaris, de adviserend actuaris en eventuele
interne en/of externe beleggingsdeskundige(n);
 Het zorgdragen dat de leden van het bestuur, de bestuurscommissies, de deelnemersraad, het
verantwoordingsorgaan en de visitatiecommissie over de nodige deskundigheid beschikken om hun
werkzaamheden naar behoren uit te kunnen voeren;
 Het voorzien in gedragscode ter voorkoming van belangenconflicten en van misbruik en oneigenlijk gebruik
van de bij het fonds aanwezige informatie;
 Het voorzien in een adequate klachtenregeling.
Het bestuur wordt ondersteund door een aantal commissies op verschillende terreinen. Naast de
beleggingscommissie is er een communicatiecommissie en een bestuursorganisatiecommissie. De uitvoerende
taken zijn door het bestuur uitbesteed aan het Pensioenbureau.
2.1.1.
Compliance
Compliance betreft het geheel van maatregelen dat zich richt op de implementatie, handhaving en naleving van
wet- en regelgeving. Het bestuur legt hierover verantwoording af aan het verantwoordingsorgaan.
Het bestuur draagt zorg voor het treffen van effectieve beheersmaatregelen waaronder het opstellen en
implementeren van interne procedures en gedragsregels om te voorkomen dat wet- en regelgeving wordt
overtreden en de reputatie en integriteit van het fonds wordt aangetast. Ook ten aanzien van uitbestede
activiteiten is het bestuur verantwoordelijk voor het compliant zijn van (de uitvoering van) deze activiteiten. Het
bestuur draagt daartoe zorg voor het treffen van effectieve beheersmaatregelen.
Het bestuur heeft voor bestuursleden, verbonden personen, insiders en gelieerde derden een gedragscode
opgesteld ter voorkoming van belangenconflicten en van misbruik en oneigenlijk gebruik van de bij het fonds
aanwezige informatie. Het bestuur heeft een Compliance Officer aangesteld die belast is met de controle op de
naleving van de gedragscode. Het hoofd pensioenbureau is belast met alle overige compliance
werkzaamheden.
editie 2012 (24-5-2012)
blad 4 van 53
Stichting TOTAL Pensioenfonds Nederland
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota
2.2.
Pensioenbureau
Het pensioenbureau bestaat uit het Hoofd Pensioenbureau, de Administrateur en de Cost Accountant.
Het pensioenbureau is verantwoordelijk voor het beheer en de uitvoering van de pensioenregeling van het
fonds. Tevens informeert en adviseert het Pensioenbureau het bestuur over zaken die van belang zijn voor het
bestuur.
De belangrijkste taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden van het pensioenbureau zijn:
 Beleidsvoorbereiding voor het bestuur;
 Communicatie met toezichthoudende organisaties;
 Voorlichting aan de deelnemers, over de pensioenregeling;
 Volledige communicatie met de deelnemers;
 Voorbereiden en uitvoeren van alle wettelijk verplichte rapportages en overige door het bestuur gewenste
rapportages;
 Sturing geven aan de administratieve organisatie en interne controle;
 Beheer deelnemers-, uitkerings-, beleggings- en financiële administratie;
 Ondersteuning bestuurscommissies;
 Vaststellen en innen van de pensioenpremies;
 Vaststellen van de dekkingsgraad;
 Opstellen van de jaarrekening;
 Voorbereiding en verslaglegging van de bestuursvergaderingen;
 Uitvoering geven aan het door het bestuur vastgestelde risicobeleid.
2.3.
Commissies ingesteld door het bestuur
2.3.1.
Beleggingscommissie
De beleggingscommissie wordt door het bestuur samengesteld uit minimaal drie bestuursleden. De voorzitter
wordt door de beleggingscommissie uit hun midden gekozen. De beleggingscommissie kan worden
ondersteund door interne adviseur(s) en een onafhankelijke externe beleggingsdeskundige, dit na instemming
van het bestuur.
De beleggingscommissie adviseert het bestuur ten aanzien van het beleggingsbeleid en controleert de fiduciair
vermogensbeheerder. De beleggingscommissie doet voorstellen voor het vaststellen van de
beleggingsbeginselen en het algemene beleggingsbeleid en bereid de jaarlijkse update van het beleggingsplan
voor.
De beleggingsadviseur(s) kunnen op verzoek van de beleggingscommissie de vergaderingen van de
beleggingscommissie bijwonen en ondersteunen de beleggingscommissie ten aanzien van het beleggingsbeleid
en de contacten met en het monitoren van de fiduciair vermogensbeheerder.
2.3.2.
Communicatiecommissie
De communicatiecommissie bestaat uit minimaal 3 leden, waarvan minimaal 1 bestuurslid. Op verzoek van de
communicatiecommissie en na instemming van het bestuur kan/kunnen aan de communicatiecommissie één of
meer interne en/of externe adviseurs worden toegevoegd.
De communicatiecommissie heeft als voornaamste taak de actieve (aspirant)deelnemers, de
pensioengerechtigden en premievrije deelnemers volledig en op een begrijpelijke manier te informeren over
voor hen relevante zaken met betrekking tot hun fonds en hun pensioen en hun rechten en plichten op
pensioengebied. Daarnaast streeft de communicatiecommissie ernaar het pensioenbewustzijn van de
deelnemers en pensioengerechtigden te vergroten, zodat zij zich meer betrokken voelen bij het fonds en het
fonds wordt gezien als betrouwbaar, betrokken en toegewijd.
De communicatiecommissie beheert een communicatiematrix waarin is vastgelegd welke wettelijk verplichte en
niet verplichte informatie aan de deelnemers verstrekt moet/kan worden, wanneer dat plaatsvindt en de manier
waarop dat geschiedt.
editie 2012 (24-5-2012)
blad 5 van 53
Stichting TOTAL Pensioenfonds Nederland
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota
Aan de hand van deze matrix stelt de communicatiecommissie jaarlijks een communicatieplan op, waarbij
minimaal aan de wettelijke vereisten wordt voldaan. Aan het einde van elk kalenderjaar rapporteert de
communicatiecommissie aan het bestuur en wordt in een bestuursvergadering getoetst of het
communicatiejaarplan (nog) voldoet aan het beleid. Waar nodig wordt gecorrigeerd en/of aangevuld. De
voortgang van het communicatiejaarplan is een vast agendapunt van de bestuursvergaderingen.
2.3.3.
Bestuursorganisatiecommissie
De bestuursorganisatiecommissie bestaat uit minimaal 3 leden, waarvan minimaal 1 bestuurslid. Op verzoek
van de bestuursorganisatiecommissie en na instemming van het bestuur kan de bestuursorganisatiecommissie
worden ondersteund door één of meer interne en/of externe deskundigen.
De commissie heeft als taak te bevorderen dat de bestuurlijke en organisatie inrichtende documenten van een
voldoende kwalitatief niveau zijn en dat zij voldoen en blijven voldoen aan eventuele wettelijke eisen. Tot het
aandachtsgebied van de commissie behoren onder meer de Actuariële en Bedrijfstechnische Nota, statuten,
pensioenreglementen, organisatie inrichtende procedures en overige inrichtende documenten van het fonds.
Op initiatief van (één van) de commissieleden of op aanvraag van het bestuur zal de
bestuursorganisatiecommissie deze documenten herzien. De herziene documenten worden door de
bestuursorganisatiecommissie in concept aangeboden aan het bestuur. Het bestuur zal zorgdragen voor
accordering via de reguliere weg.
2.4.
Deelnemersraad
Er is een deelnemersraad, bestaande uit 10 leden, waarbij de deelnemers en de pensioengerechtigden
evenredig zijn vertegenwoordigd. Om de drie jaar treden de leden van de deelnemersraad op 1 januari af, maar
zij zijn terstond herkiesbaar. De deelnemersraad komt minimaal twee keer per jaar met het bestuur bijeen.
De deelnemersraad adviseert het bestuur gevraagd en ongevraagd met betrekking tot zaken die het fonds
betreffen, maar in ieder geval over elk voorgenomen besluit van het bestuur aangaande:
 Het nemen van maatregelen van algemene strekking;
 Wijziging van de statuten en reglementen van het fonds;
 Vaststelling van het jaarverslag, de jaarrekening, de ABTN en een lange termijn herstelplan als bedoeld in
artikel 138 van de Pensioenwet;
 Vermindering van de verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten indien toepassing wordt gegeven
aan het gestelde in artikel 134 van de Pensioenwet;
 Het vaststellen of wijzigen van het toeslagbeleid;
 Gehele of gedeeltelijke overdracht van de verplichtingen van het fonds of overname van verplichtingen door
het fonds;
 Liquidatie van het fonds;
 Het sluiten, wijzigen of beëindigen van een uitvoeringsovereenkomst.
De raad brengt een advies uit waartoe bij gewone meerderheid van stemmen is besloten. De raad heeft tevens
de mogelijkheid om ten aanzien van de bedoelde aangelegenheid een minderheidsadvies ter kennis van het
bestuur te brengen.
Het bestuur deelt de deelnemersraad bij afwijken van het uitgebrachte advies zo spoedig mogelijk schriftelijk en
gemotiveerd mee waarom het een (minderheids)advies niet of niet geheel heeft opgevolgd.
2.5.
Verantwoordingsorgaan
Het verantwoordingsorgaan bestaat uit drie leden, de zittingsduur is 3 jaar:
 Één lid uit of namens de werknemers in de deelnemersraad;
 Één lid uit of namens de pensioengerechtigden in de deelnemersraad;
 Één lid namens TN en ZR.
Het verantwoordingsorgaan heeft tot taak een oordeel te geven over:
 Het handelen van het bestuur aan de hand van het (concept)jaarverslag, de (concept)jaarrekening en
andere informatie waaronder de bevindingen van het interne toezicht;
 Het door het bestuur uitgevoerde beleid in het afgelopen kalenderjaar;
editie 2012 (24-5-2012)
blad 6 van 53
Stichting TOTAL Pensioenfonds Nederland
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota
 Beleidskeuzes voor de toekomst.
Dit oordeel wordt, samen met de reactie van het bestuur daarop, bekend gemaakt en in het jaarverslag
opgenomen.
Het verantwoordingsorgaan heeft in ieder geval de volgende rechten:
 Overleg met het bestuur;
 Overleg met de adviserend en certificerend actuaris en de accountant;
 Informatie;
 Een schriftelijke en gemotiveerde reactie op haar oordeel over het door het bestuur gevoerde beleid;
 Advies uitbrengen over:
a. het vaststellen en wijzigen van de vergoedingsregeling voor bestuursleden;
b. het wijzigen van het beleid ten aanzien van het verantwoordingsorgaan;
c. de vorm, inrichting en samenstelling van het interne toezicht;
d. het vaststellen en wijzigen van een interne klachten- en geschillenprocedure;
e. het vaststellen en wijzigen van het communicatie- en voorlichtingsbeleid.
2.6.
Visitatiecommissie
De visitatiecommissie bestaat uit ten minste drie onafhankelijke deskundigen die niet betrokken zijn bij het
fonds.
Het bestuur geeft de visitatiecommissie eenmaal per drie jaar of, gehoord het verantwoordingsorgaan, vaker als
daartoe aanleiding is, de opdracht om het functioneren van het bestuur kritisch te bezien. De visitatiecommissie
rapporteert haar bevindingen aan het bestuur. Het bestuur brengt het rapport van de visitatiecommissie ter
kennis van het verantwoordingsorgaan en vermeldt de resultaten van de visitatie in het jaarverslag.
2.7.
Accountant, certificerend actuaris, adviserend actuaris
De accountant controleert jaarlijks het onder verantwoordelijkheid van het bestuur opgestelde jaarverslag. Hij
doet dit overeenkomstig de in Nederland algemeen aanvaarde richtlijnen met betrekking tot controleopdrachten.
Volgens deze richtlijnen wordt de controle zodanig uitgevoerd dat een redelijke mate van zekerheid wordt
verkregen dat het jaarverslag geen onjuistheden van materieel belang bevat. Verder controleert de accountant
de feitelijke waarde van de portefeuille.
De certificerend actuaris van het fonds onderzoekt jaarlijks of door het fonds voldaan is aan artikel 126 tot en
met 140 van de Pensioenwet. Onder andere controleert hij jaarlijks of de technische voorzieningen, conform de
grondslagen van het fonds, juist zijn vastgesteld en of de technische voorzieningen op voldoende veilige
grondslagen zijn berekend. De certificerend actuaris is onafhankelijk van het fonds en verricht geen andere
werkzaamheden voor het fonds. Als de certificerend actuaris van dezelfde organisatie is als de adviserend
actuaris, dient deze organisatie zich te conformeren aan een gedragscode die de onafhankelijkheid van de
certificerend actuaris garandeert.
Het bestuur stelt een adviserend actuaris aan. De adviserend actuaris ondersteunt het bestuur bij het
ontwikkelen en formuleren van het beleid van het fonds.
2.8.
Deskundigheid
Het fonds heeft een deskundigheidsbeleid geformuleerd en geïmplementeerd met als doel het bevorderen en
waarborgen van de deskundigheid van bestuursleden, van de leden van de deelnemersraad en van de leden
van het verantwoordingsorgaan zoals bedoeld in artikel 105 van de Pensioenwet.
2.8.1.
Deskundigheid van het bestuur
De deskundigheid van de bestuurders dient betrekking te hebben op:
 het besturen van een organisatie, respectievelijk algemene vaardigheden om een organisatie te besturen
(managementvaardigheid);
 relevante wet- en regelgeving, in ieder geval de pensioenwet en het rechtspersonenrecht;
 pensioenregelingen en pensioensoorten;
 financieel technische en actuariële aspecten, waaronder financiering, beleggingen, actuariële principes en
herverzekering;
editie 2012 (24-5-2012)
blad 7 van 53
Stichting TOTAL Pensioenfonds Nederland
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota
 administratieve organisatie en interne controle;
 uitbesteding van werkzaamheden voor zover voor het fonds relevant;
 communicatie met de toezichthouder en met de (gewezen) deelnemers, pensioengerechtigden en overige
belanghebbenden.
Voor de beoordeling van de deskundigheid wordt naar het bestuur als geheel gekeken. Het geheel van
bestuurders dient dus een bepaald niveau van deskundigheid te bezitten. Toetsing van deskundigheid vindt wel
plaats op individueel niveau, maar niet ieder afzonderlijk bestuurslid behoeft over alle noodzakelijke
deskundigheden te beschikken.
Het beleid is erop gericht te bereiken dat het bestuur als collectief voor elk deskundigheidsgebied minstens 2
leden heeft met een niveau 2 deskundigheid op dat deskundigheidsgebied. Daarnaast moet elk individueel
bestuurslid, één jaar na zijn of haar aantreden, een deskundigheid hebben bereikt van minimaal niveau 1 op elk
van de deskundigheidsgebieden.
Opm:
Opm:
Niveau 1 betekent dat het bestuurslid bekend is met een aantal relevante begrippen per
aandachtsgebied, de betekenis van deze begrippen, waar hij nadere informatie kan vinden en of en zo
ja in hoeverre de begrippen van toepassing zijn op zijn fonds.
Niveau 2 betekent dat een bestuurslid, in aanvulling op kennisniveau 1, in staat is afgewogen oordeel te
geven over de beleidskeuzes die het fonds maakt.
De pensioenkoepels hebben zogenaamde eindtermen opgesteld. Deze eindtermen zijn een nadere
invulling van de deskundigheidsgebieden op de competenties kennis, inzicht en oordeelsvorming.
Bovenstaande laat onverlet dat een individueel bestuurslid deelneemt aan de besluitvorming door het bestuur
en dus over voldoende deskundigheid moet beschikken om een eigen afwegingen te kunnen maken bij het
bepalen van standpunten door het bestuur. Daarnaast is deskundigheid vereist om de collega bestuursleden te
kunnen begrijpen en een volwaardig gesprekspartner te kunnen zijn voor derden, zoals wettelijke
toezichthouders, certificeerders en adviseurs.
2.8.2.
Deskundigheid van de deelnemersraad en het verantwoordingsorgaan
Leden van de deelnemersraad en leden van het verantwoordingsorgaan behoren een goede gesprekspartner
voor het bestuur te zijn. Dit uitgangspunt brengt met zich mee dat zij over een bepaalde mate van
deskundigheid behoren te beschikken.
Anders dan bij bestuursleden van pensioenfondsen is er geen sprake van wettelijke eisen. De wet volstaat met
het formuleren van normen ten aanzien van de gewenste deskundigheid. Het is de taak van het bestuur om,
samen met de deelnemersraad en het verantwoordingsorgaan, hieraan op verantwoorde wijze invulling te
geven.
Het bestuur acht het gewenst dat zowel de deelnemersraad als het verantwoordingsorgaan in collectieve zin
minimaal voldoet aan het deskundigheidsniveau 1 op elk van de in paragraaf 2.8.1. genoemde
deskundigheidsgebieden. Daarnaast moet de collectieve deskundigheid zodanig zijn dat de deelnemersraad of
het verantwoordingsorgaan in staat is om tot een standpunt te komen over een voorgenomen bestuursbesluit
dan wel het gevoerde beleid van het bestuur. Voorts behoren de leden van de deelnemersraad en het
verantwoordingsorgaan te weten wat hun wettelijke bevoegdheden en plichten zijn en hoe de mogelijkheden die
de wet hen biedt, kunnen worden toegepast.
Het bestuur draagt er zorg voor dat zowel de deelnemersraad als het verantwoordingsorgaan over zodanige
voorzieningen beschikt, dat men in staat is om aan het gewenste deskundigheidsniveau te bereiken.
2.8.3.
Toetsing en zelfevaluatie
Toetsing deskundigheid
De deskundigheid van de (individuele) bestuursleden wordt getoetst door het afleggen van de kennisreflector
van SPO, die ondermeer voor dit doel is ontwikkeld en naadloos aansluit bij de gestelde eindtermen. Aan de
hand van de resultaten wordt bezien of de kennis voldoet aan de eisen, dan wel aanvullende opleiding
noodzakelijk is. De kennisreflector wordt tevens gebruikt om vast te stellen of het deskundigheidsniveau van het
bestuur als geheel nog op het vereiste niveau is.
editie 2012 (24-5-2012)
blad 8 van 53
Stichting TOTAL Pensioenfonds Nederland
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota
Bij iedere voorgenomen benoeming van een nieuw bestuurslid zal het bestuur nagaan of de deskundigheid van
het bestuur als geheel nog voldoet aan de gestelde normen. Is dat niet het geval, dan zal het bestuur zich
beraden over de te nemen maatregelen om hier wel aan te voldoen, dan wel, indien dit niet mogelijk is, de
werkgever verzoeken om een ander bestuurslid voor te dragen danwel opnieuw verkiezingen uit te schrijven.
Zelfevaluatie
Jaarlijks houdt het bestuur een zelfevaluatie. Als input voor deze discussie dienen:
 de uitkomsten van de kennisreflector of een schriftelijke zelfevaluatie;
 een analyse van de besluitvorming door het bestuur (aantal genomen besluiten, aantal keren dat over een
besluit vergaderd is, aantal aangehouden besluiten, etc.);
 het oordeel van het intern toezicht;
 het oordeel van het verantwoordingsorgaan over het functioneren van het bestuur;
 de bevindingen van de accountant;
 de bevindingen van DNB.
Van de zelfevaluatie wordt verslag gemaakt. Op basis van de uitkomsten worden actiepunten geformuleerd.
2.8.4.
Deskundigheidsbevordering
Onderstaande standaard elementen worden aangeboden aan de bestuursleden ter waarborging en vergroting
van hun deskundigheid:
 het aanbieden van een opleiding op deskundigheidsniveau 1;
 het aanbieden van de leergang “Besturen van een pensioenfonds” (SPO) op niveau 2;
 nieuwe bestuursleden volgen gedurende minimaal één dag een kennismakingsprogramma bij het
pensioenbureau, met de mogelijkheid om op onderdelen een verdieping te krijgen.
 iedere bestuurder volgt minimaal eenmaal per jaar een seminar, actualiteitendag of iets soortgelijks om de
verworven deskundigheid op pijl te houden;
 minimaal tweemaal per jaar, of zoveel vaker als de actualiteit daarom vraagt, worden themasessies
georganiseerd die zijn gericht op het vergroten van de deskundigheid op specifieke
deskundigheidsgebieden.
Op basis van de benodigde en de daadwerkelijk aanwezige deskundigheid zal jaarlijks een opleidingsplan
worden opgesteld, uitgevoerd en geëvalueerd. Dit opleidingsplan heeft betrekking op zowel de bestuurders als
de leden van de deelnemersraad en het verantwoordingsorgaan.
In het opleidingsplan worden de acties en het bijbehorende tijdsplan vastgelegd met betrekking tot:
 het volgen van externe (gecertificeerde) opleidingen;
 het volgen van interne sessies (brainstormvergaderingen);
 het bijwonen van algemene pensioenbijeenkomsten, met als doel informatieoverdracht over bepaalde
thema’s.
De uitvoering van het plan vindt plaats onder begeleiding van het pensioenbureau. Het pensioenbureau stelt het
plan op, stemt af met betrokkenen, organiseert de opleidingen en verzorgen de administratieve afhandeling.
Jaarlijks rapporteert het hoofd pensioenbureau aan het bestuur over de voortgang van het opleidingsplan. Het
bestuur vormt zich daarbij een oordeel over onder andere de aanwezige en verkregen deskundigheid.
Het opleidingsplan wordt aangepast als:
 de bestuurssamenstelling wijzigt;
 de samenstelling van de deelnemersraad of het verantwoordingsorgaan wijzigt;
 de wetgeving verandert;
 de situatie van het fonds anders wordt;
 als de periodieke evaluatie van het plan er om vraagt.
2.9.
Uitbesteding
Het bestuur stelt geen restricties aan een dienst ten aanzien van de beslissing uitbesteden of niet.
editie 2012 (24-5-2012)
blad 9 van 53
Stichting TOTAL Pensioenfonds Nederland
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota
Of daadwerkelijk tot uitbesteden wordt overgegaan wordt beslist door het bestuur op basis van haar moverende
overwegingen en als aan onderstaande voorwaarden wordt voldaan:
 het fonds heeft voldoende waarborgen dat de uitvoering van de dienst op een beheerste en integere wijze
zal verlopen;
 de uitvoerende organisatie zal voldoende maatregelen treffen inzake fraudepreventie;
 binnen het bestuur is voldoende kennis aanwezig en inzicht in de risico's aangaande de uit te besteden
dienst.
Het bestuur zal niet tot uitbesteding overgaan indien daardoor de verantwoordelijkheid van het fonds voor de
organisatie en beheersing van (deel)processen en het toezicht daarop ondermijnd wordt.
Het bestuur draagt zorg voor een systematische analyse van risico’s die samenhangen met de uitbesteding van
(deel)processen en beoordeelt periodiek de uitvoerende organisatie op basis van de verrichte diensten.
2.9.1.
Uitbestedingovereenkomst
Het bestuur legt de afspraken met de uitvoerende organisatie inzake uitbesteding vast in een schriftelijke
overeenkomst. Deze overeenkomst dient het geheel van relevante aspecten betreffende de uitbestede
(deel)processen te omvatten, zoals aard, omvang, kwaliteit, tijdigheid, servicegraad, deskundigheid,
informatievoorziening, eigendom van gegevens en verplichting tot naleving van relevante wet- en regelgeving.
De overeenkomst moet waarborgen dat het bestuur de uitbesteding van de (deel)processen onder bepaalde
van tevoren overeengekomen, nauwkeurig omschreven omstandigheden kan beëindigen en dat het bestuur de
desbetreffende werkzaamheden zelfstandig kan voortzetten of elders kan onderbrengen. De beëindiging dient
te zijn omgeven met financiële en uitvoeringstechnische waarborgen.
Indien de uitvoerende organisatie voor meer dan één opdrachtgever werkt, verklaart en garandeert deze in de
overeenkomst dat de gegevens en bestanden van de verschillende opdrachtgevers logisch te scheiden zijn, dat
privacy aspecten zijn gewaarborgd en dat gescheiden informatieverstrekking naar de verschillende
opdrachtgevers is gewaarborgd.
In de overeenkomst moet gewaarborgd zijn dat de uitvoerende organisatie de toezichthouder desgevraagd alle
inlichtingen verstrekt, zo nodig toegang geeft tot de relevante boeken en administratieve bescheiden en
aanwijzingen zal opvolgen die verband houden met de door het bestuur uitbestede (deel)processen.
2.9.2.
Opvolging en controle
Het bestuur toetst regelmatig of de wijze waarop de uitbestede processen worden verricht nog in
overeenstemming zijn met de gemaakte afspraken. Daartoe beschikt het bestuur over toereikende procedures,
deskundigheid en informatie om de werkzaamheden van de uitvoerende organisatie op betrouwbare wijze te
kunnen beoordelen en zo nodig bij te sturen.
Hierbij wordt aandacht gegeven aan aspecten als financiële soliditeit, imago en integriteit, kwaliteit van de
dienstverlening, interne organisatie en beheersing, vertrouwelijkheid van informatie, maatregelen die genomen
kunnen worden in geval van calamiteiten (waaronder backup procedures), deskundigheid personeel, land van
vestiging. De rapportage van de uitvoerende instelling dient tijdig te worden aangeleverd en dient voldoende
informatie te bevatten om de werkzaamheden te kunnen beoordelen.
2.10. Gedragscode, klachten en geschillen
Voor het bestuur, de verbonden personen, insiders en gelieerde derden is een gedragscode opgesteld ter
voorkoming van belangenconflicten en van misbruik en oneigenlijk gebruik van de bij het fonds aanwezige
informatie.
Klachten en geschillen worden behandeld overeenkomstig de vastgestelde procedure. Na behandeling in het
bestuur wordt de belanghebbende geïnformeerd over het bestuursbesluit. Mocht dit niet tot een acceptabele
oplossing leiden, dan kan de belanghebbende zich wenden tot de Ombudsman Pensioenen of de burgerlijk
rechter.
editie 2012 (24-5-2012)
blad 10 van 53
Stichting TOTAL Pensioenfonds Nederland
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota
3. Kenmerken van de pensioenregeling
De pensioenverplichtingen vloeien voort uit het pensioenreglement zoals vastgesteld door het bestuur. Het
fonds voert één pensioenregeling uit. Onderstaand worden de belangrijkste kenmerken van de
pensioenregeling in het kort weergegeven:
De pensioenregeling is een collectief beschikbare premieregeling met een maximale opbouw over de
pensioengrondslag van 2,25% per jaar voor het ouderdomspensioen. Het nabestaandenpensioen bedraagt
70% hiervan.
De pensioengrondslag is gelijk aan het jaarsalaris verminderd met de franchise. De franchise is gelijk aan 10/7
maal de AOW-uitkering voor een gehuwde persoon, zonder AOW-toeslag (in 2012 is de franchise € 13.062).
Er is sprake van een voorwaardelijke toeslagverlening gekoppeld aan een vantevoren bepaalde maatstaf (zie
voor meer informatie hoofdstuk 8).
Met inachtneming van de bepalingen in het pensioenreglement geeft het deelnemerschap recht op de volgende
pensioenen:
1. Ouderdomspensioen vanaf de leeftijd van 65 jaar voor de (gewezen) deelnemer;
2. Levenslang nabestaandenpensioen ten behoeve van de partner van de (gewezen) deelnemer en de
gepensioneerde;
3. Bijzonder nabestaandenpensioen ten behoeve van de ex-partner van de (gewezen) deelnemer;
4. Wezenpensioen voor de kinderen van de deelnemer.
Indien een deelnemer komt te overlijden voor de pensioendatum wordt het tot dan toe opgebouwde
nabestaandenpensioen verhoogd met 1,4% van de laatst vastgestelde pensioengrondslag en ploegentoeslag
per (fictief) toekomstig deelnemersjaar tot de pensioendatum.
De deelnemers zijn een bijdrage in de beschikbare premie verschuldigd ter grootte van 7,7% van de
pensioengrondslag. De jaarlijkse bijdrage van de aangesloten ondernemingen is gelijk aan 23,2% van de
pensioengrondslag. Deze premiepercentages zijn vastgelegd voor de periode 1 januari 2012 ten met 31
december 2016.
De beschikbare premie wordt onder aftrek van een risicopremie voor verzekering van nabestaandenpensioen
en wezenpensioen, een opslag voor premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid in de zin van de WIA en een
administratiekostenopslag aan het eind van ieder deelnemersjaar aangewend voor de aankoop van
ouderdomspensioen en nabestaandenpensioen. De jaarlijkse inkoop van het nabestaandenpensioen bedraagt
70% van het in het betreffende jaar in te kopen ouderdomspensioen. Voor deeltijdwerkers geldt een
premieaanwending naar rato van het deeltijdpercentage.
Het voor de pensioenregeling in aanmerking genomen jaarsalaris is gemaximeerd.
Een samenvatting van de verzekeringstechnisch belangrijkste elementen van de pensioenregeling is
opgenomen in bijlage A.
editie 2012 (24-5-2012)
blad 11 van 53
Stichting TOTAL Pensioenfonds Nederland
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota
4. Waarderingsgrondslagen van de balans
Onderstaand is de balans van het fonds weergegeven.
ACTIVA
PASSIVA
Beleggingen
Onroerendgoedfondsen
Aandelen/aandelenopties
Obligaties/deposito’s
Stichtingskapitaal
Aandeel herverzekeraars
in technische voorzieningen
Vorderingen en overlopende activa
Liquide middelen
Reserves
Reserve algemene risico’s
Bestemmingsreserve Pensioenopbouw
Technische voorzieningen
Voorziening pensioenverplichtingen eigen rekening
Voorziening pensioenverplichtingen herverzekering
Voorziening toekomstige administratiekosten
Voorziening uitlooprisico arbeidsongeschiktheid
Overige voorzieningen
Voorziening AVU
Kortlopende schulden
De balansposten worden gewaardeerd op basis van RJ-602 (Richtlijnen van de Raad van de
jaarverslaggeving). Een aantal posten wordt hieronder nader toegelicht.
Reserves
De reserve algemene risico’s dient als buffer om financiële fluctuaties op te vangen. Aan de reserve algemene
risico’s wordt jaarlijks het resultaat van het fonds toegevoegd of onttrokken.
Indien en voor zover de betaalde premie na aftrek van de risicopremies en opslagen meer bedraagt hetgeen
benodigd is voor het in enig deelnemersjaar maximaal in te kopen ouderdoms- en nabestaandenpensioen, zal
het meerdere in de bestemmingsreserve pensioenopbouw bij het fonds worden gestort. TN, ZR en vakbonden
hebben de wens uitgesproken dat deze bestemmingsreserve zoveel mogelijk ten goede zal komen van de
actieven. Het fonds zal met deze wens rekening houden. Op gepaste tijden zal het fonds overleggen met TN en
ZR over de aanwending van deze reserve.
Technische Voorzieningen
Om aan de verplichtingen jegens de verzekerden te kunnen voldoen, wordt per verzekerde een kapitaal
gevormd. Dit kapitaal wordt opgebouwd uit premieontvangsten en uit opbrengsten uit beleggingen.
De technische voorzieningen van het fonds bestaan uit:
 Voorziening pensioenverplichtingen eigen rekening: deze is gelijk aan de contante waarde van de verkregen
pensioenaanspraken en pensioenrechten (na aftrek aandeel herverzekeraar);
 Voorziening pensioenverplichtingen herverzekering: deze is gelijk aan de contante waarde van de
herverzekerde nabestaandenpensioen, wezenpensioen en arbeidsongeschiktheidspensioen. Bij overlijden of
(gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid wordt de contante waarde van de voorziening van het dan ingaande
nabestaandenpensioen en wezenpensioen of premievrijgestelde pensioenaanspraken wegens
(gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid toegevoegd aan de voorziening pensioenverplichtingen eigen
rekening;
 Voorziening toekomstige administratiekosten: deze is gelijk aan 2% van de voorziening
pensioenverplichtingen eigen rekening en herverzekering;
 Voorziening uitlooprisico arbeidsongeschiktheid: deze wordt gevormd voor het tweejarig uitlooprisico met
betrekking tot arbeidsongeschiktheid en is gelijk aan twee maal de laatste risicopremie voor
arbeidsongeschiktheid;
De technische voorzieningen zijn berekend op het niveau per de balansdatum.
editie 2012 (24-5-2012)
blad 12 van 53
Stichting TOTAL Pensioenfonds Nederland
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota
Het aandeel herverzekeraars in de technische voorzieningen is gelijk aan de contante waarde van de van de
herverzekeraar te ontvangen netto arbeidsongeschiktheidspensioen en wezenpensioen (zonder opslag voor
toekomstige administratiekosten). De technische voorzieningen eigen rekening zijn gelijk aan de technische
voorzieningen verminderd met het aandeel herverzekeraars.
De grondslagen die bij de berekening van de technische voorzieningen zijn gebruikt zijn opgenomen in bijlage
A.
Overige voorzieningen
De post overige voorzieningen bestaat uit de voorziening AVU. De voorziening AVU is gelijk aan de contante
waarde van de jaarlijkse suppletie- en garantie-uitkeringen ten behoeve van de vervroegd gepensioneerden.
Het fonds loopt over deze voorziening geen beleggingsrisico. Tekorten en overschotten worden via de Stichting
AVU verrekend met de betreffende onderneming.
editie 2012 (24-5-2012)
blad 13 van 53
Stichting TOTAL Pensioenfonds Nederland
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota
5. Premiebeleid
Zowel de werkgevers als de werknemers dragen een vaste premie af aan het fonds. De beschikbare premie
wordt onder aftrek van een risicopremie voor verzekering van het nabestaandenpensioen en wezenpensioen,
een opslag voor premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid in de zin van de WIA en een
administratiekostenopslag aan het eind van ieder jaar aangewend voor de aankoop van ouderdomspensioen en
nabestaandenpensioen.
De inkoop van pensioenaanspraken leidt tot een opbouwpercentage dat voor alle deelnemers gelijk is. Dit
opbouwpercentage voor de inkoop van het ouderdomspensioen in enig deelnemersjaar bedraagt maximaal
2,25%. Het in enig deelnemersjaar in te kopen nabestaandenpensioen bedraagt 70% hiervan. Bij
deeltijdwerkers wordt rekening gehouden met het deeltijdpercentage.
Indien en voor zover de betaalde premie na aftrek van de risicopremies en opslagen meer bedraagt dan
hetgeen benodigd is voor het in enig deelnemersjaar maximaal in te kopen ouderdoms- en
nabestaandenpensioen, zal het meerdere in de bestemmingsreserve pensioenopbouw bij het fonds worden
gestort. Het bestuur besluit, na overleg met TN en ZR, over de aanwending van deze reserve.
De inkoop van het ouderdoms- en nabestaandenpensioen wordt gebaseerd op de over een voortschrijdende
periode van 60 maanden gemiddelde rentetermijnstructuur per looptijd. Met de rentetermijnstructuur wordt de
(toekomstige) rentetermijnstructuur bedoeld per 30 september van het jaar voorafgaand aan het jaar van
berekening, zoals deze door de Nederlandsche Bank wordt gepubliceerd. Hierdoor is sprake van een gedempte
kostendekkende premie. Door uit te gaan van de systematiek van een gedempte kostendekkende premie wordt
voorkomen dat de inkoop jaarlijks sterk verschilt door de renteveranderingen. Het bestuur stelt in januari het
opbouwpercentage vast dat geldt voor het desbetreffende jaar. De opbouw wordt afgeleid van de beschikbaar
gestelde premie; er is derhalve geen sprake van opbouwachterstand.
In geval in enig deelnemersjaar bij een dekkingstekort de bij of krachtens de Pensioenwet voor de in te kopen
ouderdoms- en nabestaandenpensioen vereiste kostendekkende premie hoger is dan de gehanteerde
gedempte kostendekkende premie, zullen de in dat deelnemersjaar in te kopen ouderdomspensioen- en
nabestaandenpensioen zodanig worden verlaagd dat de premie op de wettelijk vereiste wijze bijdraagt aan het
herstel van de dekkingsgraad. Verder geldt dat gedurende het actuele herstelplan het herstel niet mag worden
vertraagd als gevolg van de gewijzigde financiering. Als aanvullende voorwaarde is daarom gesteld dat
gedurende de duur van het lopende Korte Termijn Herstelplan (tot en met 2013) de solvabiliteitsopslag als
onderdeel van de gedempte kostendekkkende premie minimaal gelijk zal zijn aan de solvabiliteitsopslag 2011
(€ 1.021 duizend). De inkoop voor de jaren 2012 en 2013 uit de feitelijk te ontvangen premie wordt dan ook
zodanig vastgesteld dat op basis van respectievelijk de rentetermijnstructuur ultimo 2011 en ultimo 2012 de
solvabiliteitsopslag minimaal € 1.021 duizend bedraagt.
De risicopremie voor de verzekering van het nabestaandenpensioen wordt gebaseerd op het bij overlijden voor
de pensioendatum toe te kennen nabestaandenpensioen van 1,4% van de laatst vastgestelde grondslag per
(fictief) toekomstig deelnemersjaar tot de pensioendatum. De risicopremie voor het wezenpensioen wordt
gebaseerd op 20% van het bij overlijden voor de pensioendatum toe te kennen nabestaandenpensioen.
De risicopremie voor de verzekering van de premievrije voortzetting bij arbeidsongeschiktheid wordt gebaseerd
op een jaarlijkse inkoop van het ouderdomspensioen ter grootte van 2% van de pensioengrondslag en een
nabestaandenpensioen en wezenpensioen van 70% respectievelijk 14% van dit ouderdomspensioen.
Voor deelnemers waarvan de pensioenen op 31 december 2011 op basis van een eerdere
pensioenovereenkomst van een aangesloten onderneming in verband met arbeidsongeschiktheid geheel of
gedeeltelijk premievrij worden voorgezet, vindt de gehele of gedeeltelijke premievrije voortzetting per 1 januari
2012 plaats op basis van de pensioenregeling editie 2012 met een vaste pensioenopbouw van 2% bij gehele
premievrije voortzetting en naar rato bij gedeeltelijke premievrije voortzetting.
De te ontvangen premie is geen sturingsmiddel voor het fonds. De hoogte van de te ontvangen premie is
vastgelegd in het pensioenreglement en de uitvoeringsovereenkomsten en is tijdens de looptijd van de
uitvoeringsovereenkomsten niet voor wijziging vatbaar, behoudens de mogelijkheid tot periodieke herijking van
de premie aan de marktomstandigheden. Bij een herijking van de premie aan de marktomstandigheden zal
geen rekening worden gehouden met de financiële positie van het fonds. Een herijking van de premie kan
editie 2012 (24-5-2012)
blad 14 van 53
Stichting TOTAL Pensioenfonds Nederland
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota
leiden tot een aanpassing van de premie maar ook tot een aanpassing van het maximaal te bereiken
opbouwpercentage.
6. Herverzekeringsbeleid
Aan het in het pensioenreglement toegezegde nabestaandenpensioen en wezenpensioen kan een aanzienlijk
overlijdensrisico verbonden zijn. Bij overlijden voor de pensioendatum zal de aanwezige voorziening in de regel
niet voldoende zijn om het dan ingaande nabestaandenpensioen en wezenpensioen te kunnen financieren.
Bij gehele of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid wordt voor het arbeidsongeschiktheidsgedeelte
premievrijstelling verleend. Vanaf het moment van premievrijstelling komt de pensioenopbouw voor toekomstige
jaren, voor het gedeelte waarvoor de deelnemer arbeidsongeschikt is verklaard, voor rekening van het fonds.
Gelet op het draagvlak van het fonds en de grootte van de risico’s is het overlijdensrisico en het
premievrijstellingrisico bij arbeidsongeschiktheid herverzekerd door middel van een stop loss verzekering. Een
dergelijke verzekering houdt in dat het fonds het grootste deel van het risico zelf draagt. Alleen als de schade
over de contractsperiode meer bedraagt dan het eigen risico, zal de herverzekeraar (Zwitserleven) het
schadebedrag dat uitstijgt boven het eigen risico uitkeren. Het eigen risico is gesteld op 125% van de som van
de premie over de contractsperiode bij volledige herverzekering.
Gezien de herverzekering op stop-loss basis is, zal een schade door overlijden of arbeidsongeschiktheid in
eerste instantie tot een last voor het fonds leiden. Indien na afloop van de contractsperiode van het
herverzekeringscontract blijkt dat een deel van de schade alsnog wordt gedekt, dan resulteert dit op dat
moment in een bate voor het fonds.
De te betalen premie aan de verzekeraar bedraagt 9,2% van de premie bij volledige herverzekering. De huidige
contractperiode loopt vanaf 1 januari 2010 tot 1 januari 2015.
editie 2012 (24-5-2012)
blad 15 van 53
Stichting TOTAL Pensioenfonds Nederland
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota
7. Beleggingsbeleid
Voor een goed pensioen is het noodzakelijk om door middel van beleggen rendement te behalen om daarmee
uitzicht te hebben op indexatie. Beleggen brengt echter risico’s met zich mee. Het is daarom van belang dat het
risicoprofiel van de beleggingsportefeuille aansluit bij het risicoprofiel van het fonds. Om op verantwoorde wijze
invulling te geven aan het risicoprofiel heeft het bestuur een Investment Policy Statement (IPS) opgesteld. De
IPS is opgenomen in bijlage C bij deze ABTN.
De IPS is een document dat de doelstellingen, beleggingsovertuigingen, risicotolerantie, beperkingen en het
risicobeheer van TPF omschrijft en het vormt daarmee het fundament onder het beleggingsbeleid. Door middel
van de IPS geeft het bestuur van TPF op verantwoorde en transparante wijze invulling aan het
beleggingsbeleid. Het doel van de IPS is dus om tot een verantwoord beleggingsbeleid te komen; het is geen
garantie voor een hoog rendement.
De IPS wordt minimaal eens in de 3 jaar herzien.
editie 2012 (24-5-2012)
blad 16 van 53
Stichting TOTAL Pensioenfonds Nederland
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota
8. Toeslag- en kortingsbeleid
Het bestuur besluit elk jaar op basis van het in de uitvoeringsovereenkomsten gedetailleerd vastgelegde
toeslagbeleid of er een toeslag wordt toegekend op de pensioenrechten en pensioenaanspraken.
Het toeslagbeleid wordt in het kader van de wettelijke toeslagenmatrix gecategoriseerd als een voorwaardelijke
toeslagverlening gekoppeld aan een vantevoren bepaalde maatstaf met een financiering uit de resultaten van
het fonds (categorie D1).
Op de pensioenrechten en pensioenaanspraken wordt jaarlijks toeslag verleend van maximaal 25% van de som
van de algemene loonsverhoging(en) bij ZR over het voorgaande jaar, zoals bij CAO vastgesteld. Het bestuur
beslist evenwel jaarlijks in hoeverre pensioenrechten en pensioenaanspraken worden aangepast. Voor deze
voorwaardelijke toeslagverlening is geen reserve gevormd en wordt geen premie betaald. De toeslagverlening
wordt uit beleggingsrendement gefinancierd.
Indien het bestuur besluit een toeslag te verlenen wordt deze verleend per 1 januari van enig jaar. Het bestuur
is bevoegd te besluiten om voor alle belanghebbenden een ander toeslagpercentage toe te passen. Er is geen
sprake van een eventuele inhaalindexatie.
Ter bepaling van de kortingen en toeslagen worden het Minimaal Vereist Vermogen (dekkingstekortgrens) en
het Vereist Vermogen (reservetekortgrens) opgevat overeenkomstig het gestelde bij of krachtens de
Pensioenwet. Bij het verschijnen van deze ABTN is de dekkingstekortgrens 104,2% en de reservetekortgrens
118,8%. De ondergrens is 115%.
Het schema op basis waarvan het bestuur jaarlijks besluit of kortingen plaatsvinden of een toeslag wordt
verleend is hieronder weergegeven:
Aanwezig vermogen
Kortingen en toeslagverlening
Boven reservetekortgrens
Volledige toeslagverlening
Tussen reservetekortgrens en
ondergrens
Prorata toeslagverlening
Tussen ondergrens en
dekkingstekortgrens
Geen toeslagverlening; versterking financiële positie
van het pensioenfonds.
Onder de dekkingstekortgrens
Mogelijk korten van de nominale pensioenaanspraken
en ingegane pensioenen en geen toeslagverlening.
Het bestuur van het pensioenfonds bepaalt het
kortingsbeleid.
118,8%
115%
104,2%
8.1.
Inhalen van achterstanden en kortingen
Indien en zolang er nog sprake is van tot en met 1 januari 2012 ontstane:
1. nominale pensioenachterstanden door pensioenkortingen;
2. opbouwachterstanden; en/of
3. achterstanden in toeslagen;
dan wel indien en voor zover er met betrekking tot de tot en met 31 december 2011 opgebouwde pensioenaanspraken en ingegane pensioenen geen sprake is geweest van een eindloonniveau, gelden voor het bestuur,
naast bovenstaande dekkingsgraadstaffel, de volgende richtlijnen ten aanzien van het herstellen van de
hiervoor genoemde achterstanden en ten aanzien van de hiervoor genoemde verhoging tot eindloonniveau. De
streefgrens is een dekkingsgraad van 140%.
editie 2012 (24-5-2012)
blad 17 van 53
Stichting TOTAL Pensioenfonds Nederland
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota
Aanwezig vermogen
Kortingen en toeslagverlening
Boven streefgrens
Tevens inhaaltoeslag en/of optrek van tot en met 31
december 2011 opgebouwde pensioenen naar
eindloonniveau.
Tussen streefgrens en
reservetekortgrens
Tevens inhaal opbouwachterstanden.
Tussen reservetekortgrens en
ondergrens
Herstel van door pensioenkortingen ontstane nominale
pensioenachterstanden.
140%
118,8%
115%
Deze tabel moet zo gelezen worden dat bij een hogere dekkingsgraadklasse steeds ook de herstelmaatregelen
van toepassing zijn die bij de lagere dekkingsgraadklassen worden genoemd. Eerst vindt steeds zo veel
mogelijk het herstel plaats dat bij een lagere dekkingsgraadklasse hoort.
Het bestuur beslist over de exacte invulling van deze aanvullende richtlijnen. Het haalbare herstelpad van het
op 1 januari 2012 geldend herstelplan wordt – eventueel in afwijking van het voorgaande – volledig
gerespecteerd.
editie 2012 (24-5-2012)
blad 18 van 53
Stichting TOTAL Pensioenfonds Nederland
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota
9. Effectiviteit van het beleid
De toets in hoeverre het gevoerde beleid tot het gewenste resultaat leidt, zal ten minste jaarlijks plaatsvinden
aan de hand van de door het fonds en adviseurs uitgebrachte rapportages. Rapportages over de samenstelling
van de beleggingsportefeuille en over de beleggingsresultaten zullen bovendien per kwartaal plaatsvinden. Op
basis van de ontwikkeling in de loop der jaren kan het beleid worden bijgesteld.
9.1.
Prognoses en ALM studie
Een ALM studie is een financiële analyse die de toekomstige ontwikkeling van de solvabiliteit van een
pensioenfonds in kaart brengt op basis van de verwachte ontwikkeling van verplichtingen en beleggingen. Het
bestuur zal het beleid van het fonds periodiek toetsen op basis van de uitkomsten van een ALM studie. Een
dergelijke studie zal minstens eenmaal per drie jaar uitgevoerd worden. De meest recente studie is eind 2009
uitgevoerd door Ortec, in 2012 zal een nieuwe ALM studie worden uitgevoerd.
Daarnaast is ter toetsing van het beleid in april 2012 een continuïteitsanalyse uitgevoerd. De resultaten daarvan
zijn opgenomen in bijlage B.
editie 2012 (24-5-2012)
blad 19 van 53
Stichting TOTAL Pensioenfonds Nederland
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota
10. Crisismanagement
10.1. Vaststelling en typering crisis
Wanneer een situatie of gebeurtenis optreedt met mogelijk belangrijke consequenties voor het fonds en waarbij
actie noodzakelijk lijkt om de gevolgen van de situatie of gebeurtenis te managen, wordt door de voorzitter het
crisisteam bijeen geroepen.
Bij een situatie of gebeurtenis met mogelijk belangrijke consequenties kan gedacht worden aan (maar niet
gelimiteerd tot):
 sterke daling van de waarde van de bezittingen;
 sterke daling van de marktrente;
 sterke daling van de dekkingsgraad;
 gebeurtenis die direct of indirect invloed kan hebben op het niveau van marktrente, waarde van bezittingen
en/of dekkingsgraad maar waarvan de uitwerking nog niet direct tot uitdrukking is gekomen;
 geconstateerde fraude;
 problemen bij (fiduciair) vermogensbeheerder(s);
 niet kunnen betalen van pensioenuitkeringen.
Het crisisteam bestaat uit de voorzitter en de secretaris van het fonds, dan wel hun waarnemers, en het hoofd
pensioenbureau of, bij zijn afwezigheid, de administrateur. Wanneer het crisisteam bijeengeroepen wordt,
worden alle overige bestuursleden direct geïnformeerd door de voorzitter.
Het crisisteam inventariseert de ernst van de situatie aan de hand van de risicomatrix en roept het bestuur
bijeen om de situatie te bespreken. Er is sprake van een crisis als het bestuur van mening is dat de betreffende
situatie of gebeurtenis een ernst heeft van 4 of 5 op de risicomatrix en/of indien de dekkingsgraad van het fonds
lager is dan het Vereist Vermogen. Indien de dekkingsgraad lager is dan het Vereist Vermogen is sprake van
een financiële crisis. Een financiële crisis wordt afgehandeld overeenkomstig paragraaf 10.3. Overige crises
worden afgehandeld overeenkomstig paragraaf 10.2.
10.2. Beheersen van een crisis, niet zijnde financiële crisis
Indien sprake is van een crisis, niet zijnde een financiële crisis, komt het crisisteam zo spoedig mogelijk bijeen
in een crisisberaad. Hierbij kunnen ook andere bestuursleden en/of (externe) deskundigen uitgenodigd worden.
Op basis van de beschikbare informatie en eventuele adviezen van (externe) deskundigen worden door het
crisisteam een Plan van Aanpak opgesteld. In het Plan van Aanpak worden de korte en lange termijn
maatregelen vastgelegd, tezamen met de verantwoordelijken voor uitvoering en een tijdschema. De te nemen
maatregelen dienen de crisissituatie op te heffen dan wel de gevolgen zoveel mogelijk te beheersen.
Speciale aandacht moet worden besteed aan de communicatie naar de verschillende belanghebbenden. Het
crisisteam maakt hierbij gebruik van de in procedure 700-007 vastgelegde communicatie checklijst. Verder zorgt
het team ervoor dat een (bedrijfs)woordvoerder beschikbaar is en continu over voldoende en juiste informatie
beschikt.
Het Plan van Aanpak, inclusief het communicatieplan, wordt geautoriseerd door het bestuur alvorens tot
uitvoering wordt overgegaan.
De voorzitter of diens waarnemer functioneert als crisiscoördinator en bewaakt de voortgang van het Plan van
Aanpak. Periodiek zal het crisisteam het Plan van Aanpak evalueren en zo nodig aanpassen. De resultaten van
de tussenevaluaties worden aan het bestuur gerapporteerd.
Zodra het crisisteam van mening is dat de crisis voorbij is biedt zij een eindevaluatie aan aan het bestuur. Het
bestuur besluit vervolgens of de crisis al dan niet voorbij is en over eventueel aanvullende maatregelen.
10.3. Beheersen van een financiële crisis
In geval van een financiële crisis wordt door het bestuur terstond opdracht gegeven tot het maken van een
herstelplan. De voorzitter, secretaris en het hoofd pensioenbureau stemmen de noodzakelijk te nemen korte
termijn maatregelen met elkaar af. Alle belanghebbenden worden geïnformeerd. Hierbij wordt gebruik gemaakt
van de in procedure 700-007 vastgelegde communicatie checklijst.
editie 2012 (24-5-2012)
blad 20 van 53
Stichting TOTAL Pensioenfonds Nederland
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota
10.3.1. Mogelijke maatregelen
In geval van een financiële crisis staan de volgende beleidsmaatregelen ter beschikking:
Maatregel
Realistisch
Aanpassen beleggingsbeleid
Financiële effect
Lager verwacht rendement en
• Prudenter beleggen (tot MVV)
lagere kans op verdere daling
van de DG*
-Binnen strategisch beleid
Ja
-Buiten strategisch beleid
Ja
Toeslagbeleid
ja
• geen/gedeeltelijke indexatie
bij DG < VV
Versoberen pensioenregeling
ja
tot 0.75% DG per jaar
Effect afhankelijk van
Consistent maken van het geheel
inconsistentie op het moment
van gewekte verwachtingen,
van de crisis. Draagt bij aan
financiering en realisatie.
herstel op lange termijn.
ja
actieven en inactieven
alleen actieven
Versobering toeslagenbeleid
Korting aanspraken/rechten
Evenwichtige bijdrage
actieven en inactieven
1% korting verbetert de DG
actieven en inactieven
met maximaal 1%
* DG = dekkingsgraad, VV = Vereist Vermogen
Opmerkingen:
1. premieverhoging en bijstortingen door de werkgever zijn niet mogelijk vanwege het CDC karakter van de
regeling;
2. het beleggingsbeleid wordt niet gewijzigd als de dekkingsgraad zich onder het Minimaal Vereist Vermogen
bevindt.
10.3.2. Korte Termijn Herstelplan
Wanneer de dekkingsgraad van het fonds lager is dan het Minimaal Vereist Vermogen wordt een Korte Termijn
Herstelplan opgesteld. Dit Korte Termijn Herstelplan moet voldoen aan de volgende voorwaarden:
1. Het plan wordt opgesteld door een actuarieel bureau met inachtneming van de richtlijnen en grenzen aan
parameters gesteld door DNB;
2. De looptijd is maximaal gelijk aan de door de overheid toegestane looptijd;
3. In het plan worden de maatregelen beschreven (zie paragraaf 10.3.1) die door het fonds genomen kunnen
worden, tezamen met de verwachte effecten van deze maatregelen en de acties die moeten plaatsvinden
indien deze maatregelen niet het verwachte effect hebben;
4. Het plan heeft de instemming van DNB.
Onderstaande tabel geeft de dekkingsgraad waarbij het fonds binnen 3 jaar kan herstellen zonder te hoeven
korten op de pensioenaanspraken en pensioenrechten:
(*):
Scenario (*)
Rekenrente
A
B
C
D
E
3,0%
3,5%
3,5%
3,5%
4,0%
Verwacht
meerrendement
2,0%
1,0%
2,0%
3,0%
2,0%
Herstelbare
dekkingsgraad
97,0%
100,0%
97,0%
94,0%
97,0%
De per 31/12/2010 ingediende evaluatie van het herstelplan heeft een rekenrente van 3,5% en een verwacht meerrendement
gebaseerd op de strategische assetmix (50% vastrentend; 40% aandelen en 10% vastgoed) dat varieert tussen de 2,1% en 2,7% tot
ultimo 2013.
editie 2012 (24-5-2012)
blad 21 van 53
Stichting TOTAL Pensioenfonds Nederland
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota
10.3.3. Beleid bij het korten van de aanspraken
Indien het herstel van de dekkingsgraad met de te nemen maatregelen onvoldoende is om binnen de looptijd
van het Korte Termijn Herstelplan het Minimaal Vereist Vermogen te bereiken, worden in het Korte Termijn
Herstelplan korting(en) gepland op reeds ingegane pensioenen en pensioenaanspraken per 1 januari van enig
jaar, zodanig dat met deze geplande kortingen de dekkingsgraad aan het eind van de looptijd van het Korte
Termijn Herstelplan het Minimaal Vereist Vermogen bereikt.
De geplande jaarlijkse kortingen zijn procentueel even groot en gelijk voor actieve en niet actieve deelnemers.
Het bestuur hanteert geen ondergrens voor de dekkingsgraad waarbij op een andere wijze dan hiervoor
vermeld gekort wordt. In het Korte Termijn Herstelplan worden tevens jaarlijkse peildata vastgesteld. Of de
geplande kortingen ook daadwerkelijk geheel of gedeeltelijk worden toegepast wordt beslist door het bestuur op
basis van de daadwerkelijke dekkingsgraad op de vastgestelde peildata.
Indien de daadwerkelijke dekkingsgraad op een peildatum gelijk of hoger is dan de in het Korte Termijn
Herstelplan geprojecteerde dekkingsgraad op de peildatum verhoogd met de geplande korting per 1 januari,
wordt geen korting doorgevoerd. Indien de daadwerkelijke dekkingsgraad op een peildatum lager is, wordt een
korting doorgevoerd gelijk aan het verschil tussen de geplande dekkingsgraad op de peildatum verhoogd met
de geplande korting per 1 januari en de daadwerkelijke dekkingsgraad op de peildatum. Bij marginale
afwijkingen beslist het bestuur of al dan niet gekort zal worden. Het bestuur is van mening dat met deze
werkwijze sprake is van een evenwichtige belangenafweging.
In onderstaande figuur is een en ander verduidelijkt:
3-jarig korte termijn herstelplan
minimale dekkingsgraad zonder korten
MVV
dekkingsgraad
verwachte
dekkingsgraad
97% (*)
Korting
peildatum actuele
dekkingsgraad
Looptijd herstelplan (jr)
1
2
3
(*) bij een verwacht meerrendement van 2%.
Een eventueel daadwerkelijke korting vindt alleen plaats nadat aan alle onderstaande eisen is voldaan:
1. alle betrokken actieve en inactieve deelnemers zijn minimaal 1 maand vooraf individueel en schriftelijk op de
hoogte gesteld van de korting en het concrete gevolg in hun individuele situatie;
2. DNB is geïnformeerd over de voorgenomen korting en heeft daarop gereageerd;
3. het bestuur heeft het advies ontvangen van de deelnemersraad betreffende het voorgenomen besluit tot
korting.
10.3.4. Communicatie met belanghebbenden
Het door DNB goedgekeurde Korte Termijn Herstelplan wordt door middel van nieuwsbrieven en via
voorlichtingssessies met de belanghebbenden gecommuniceerd. Hierbij zal een toelichting worden gegeven op
de genomen en de mogelijk te nemen maatregelen.
editie 2012 (24-5-2012)
blad 22 van 53
Stichting TOTAL Pensioenfonds Nederland
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota
Zolang het fonds zich in een herstelsituatie bevind worden de deelnemers minimaal een maal per jaar
schriftelijk geïnformeerd over de financiële positie van het fonds en de mogelijke consequenties daarvan. Hierbij
wordt tevens aangegeven of en zo ja wanneer deze mogelijke kortingen kunnen worden gerepareerd.
De communicatiecommissie draagt zorg voor de communicatie met de actieve en niet-actieve deelnemers. De
mogelijke te nemen en genomen maatregelen in het kader van het Korte Termijn Herstelplan worden tevens in
het verkort jaarverslag besproken.
Binnen 2 dagen nadat DNB geïnformeerd is over een voorgenomen korting zullen de deelnemers en de
betrokken organisaties hiervan schriftelijk in kennis worden gesteld.
Nadat DNB gereageerd heeft op de voorgenomen korting en het advies van de deelnemersraad is ontvangen,
zullen de deelnemers en betrokken organisaties verder geïnformeerd worden. Als leidraad dient daarbij
onderstaand schema:
Onderwerp
Woordvoerder
Communicatie
deelnemers
Inlichten over
bericht/situatie
editie 2012 (24-5-2012)
Aandachtspunten
 Intern of extern.
 Briefing woordvoerder.
 Opstellen persbericht.
 Bericht voor intranet + internet
 (Nieuws)brief :
- bepaal inhoud
- bepaal doelgroep:
- actieve deelnemers (incl.
gedetacheerden)
- pensioengerechtigden
- gewezen deelnemers
 Inrichten telefoonpanel?
 Directie ZR
 Ondernemingsraad ZR
 Vakbonden
 Directie TN
 Ondernemingsraad TN
 Directie Mafina, TGI, AOG, CRS
 Voorzitter deelnemersraad
 Voorzitter verantwoordingsorgaan
 Actuaris
 (Fiduciair) Vermogensbeheerder
Eigenaar
Voorzitter
Wanneer
< 1 dag
Voorzitter/
Communicatiecommissie
< 3 dagen
< 2 weken
< 2 weken
Indien nodig
Voorzitter
Hfd Pensioenbureau
Voorzitter
Voorzitter
Hfd Pensioenbureau
Hfd Pensioenbureau
Voorzitter
Voorzitter
Hfd Pensioenbureau
Hfd Pensioenbureau
Zelfde dag
Zelfde dag
Zelfde dag
Zelfde dag
Zelfde dag
Zelfde dag
Zelfde dag
Zelfde dag
< 2 dagen
< 2 dagen
blad 23 van 53
Stichting TOTAL Pensioenfonds Nederland
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota
Bijlage A: Actuariële grondslagen en veronderstellingen
Sterfte
De te hanteren overlevingskansen voor mannen en vrouwen zijn afgeleid uit de AG Prognosetafel 2010-2060.
Op deze kansen zijn leeftijd- en inkomensafhankelijke correctiefactoren van toepassing. Stichting TOTAL
Pensioenfonds Nederland hanteert de correctietabel behorende bij inkomensklasse “Hoog”. De bijbehorende
correctiefactoren staan weergegeven in onderstaande figuur en tabel.
Sterftekanscorrectiefactoren
120%
100%
factor
80%
Hoofdverzekerde man
60%
Hoofdverzekerde vrouw
40%
20%
0%
0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
100
110
120
leeftijd
Leeftijd
Mannen
Vrouwen
Leeftijd
Mannen
Vrouwen
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
31
32
33
34
35
36
37
38
39
40
41
42
65
66
67
68
69
93,96%
91,87%
89,87%
87,96%
86,13%
84,38%
82,72%
81,15%
79,65%
78,23%
76,89%
75,63%
74,44%
73,32%
72,28%
71,31%
70,41%
69,58%
68,81%
68,11%
67,48%
66,91%
68,17%
68,72%
69,30%
69,91%
70,54%
88,41%
85,19%
82,23%
79,50%
77,01%
74,74%
72,67%
70,80%
69,11%
67,60%
66,26%
65,07%
64,03%
63,12%
62,34%
61,69%
61,14%
60,69%
60,35%
60,09%
59,91%
59,80%
66,50%
66,88%
67,26%
67,64%
68,02%
43
44
45
46
47
48
49
50
51
52
53
54
55
56
57
58
59
60
61
62
63
64
83
84
85
86
87
66,40%
65,95%
65,56%
65,23%
64,95%
64,73%
64,57%
64,45%
64,39%
64,38%
64,42%
64,50%
64,63%
64,81%
65,02%
65,28%
65,59%
65,93%
66,30%
66,72%
67,17%
67,65%
81,56%
82,45%
83,34%
84,24%
85,14%
59,76%
59,79%
59,87%
60,00%
60,17%
60,38%
60,63%
60,91%
61,21%
61,53%
61,88%
62,24%
62,61%
62,99%
63,37%
63,76%
64,15%
64,55%
64,94%
65,33%
65,72%
66,11%
74,53%
75,23%
75,97%
76,78%
77,66%
editie 2012 (24-5-2012)
blad 24 van 53
Stichting TOTAL Pensioenfonds Nederland
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota
70
71
72
73
74
75
76
77
78
79
80
81
82
71,20%
71,89%
72,60%
73,33%
74,08%
74,85%
75,64%
76,45%
77,27%
78,11%
78,95%
79,82%
80,69%
68,39%
68,78%
69,16%
69,56%
69,96%
70,37%
70,80%
71,25%
71,72%
72,21%
72,73%
73,29%
73,89%
88
89
90
91
92
93
94
95
96
97
98
99
86,05%
86,95%
87,86%
88,76%
89,66%
90,55%
91,44%
92,32%
93,20%
94,06%
94,91%
96,11%
78,61%
79,64%
80,76%
81,97%
83,29%
84,72%
86,27%
87,94%
89,76%
91,72%
93,83%
96,11%
Voor leeftijd 21 en vanaf leeftijd 100 vinden geen correcties plaats.
Rente
Voor het bepalen van de technische voorzieningen op marktwaarde wordt uitgegaan van de door DNB
uitgegeven rentetermijnstructuur (RTS) per berekeningsdatum.
Overige actuariële grondslagen
Huwelijksfrequenties: Bij de berekening van de technische voorziening voor uitgesteld nabestaandenpensioen
voor actieve deelnemers en slapers wordt uitgegaan van de huwelijksfrequenties zoals gepubliceerd bij de
overlevingstafel van het AG over de waarnemingsperiode 1995-2000. Voor het uitruilbaar
nabestaandenpensioen is de gehuwdheidsfrequentie op pensioenleeftijd 65 gelijk aan 1.
Leeftijdsverschil man - vrouw: 3 jaar.
Reservering voor uitgesteld wezenpensioen: 5% van de voorziening van uitgesteld nabestaandenpensioen bij
uitgesteld ouderdomspensioen.
Opslagen
Ter dekking van (toekomstige) administratiekosten worden de jaarinkoop en de risicopremies ter dekking van
het overlijdens- en arbeidsongeschiktheidsrisico met 2% verhoogd. Daarnaast wordt in de (gedempte)
kostendekkende premie een bedrag voor de huidige kosten van het fonds meegenomen. Dit bedrag wordt
jaarlijks door het bestuur vastgesteld op basis van een schatting van de totale kosten van het fonds met
uitzondering van de beleggingskosten, verminderd met de vrijval uit de voorziening voor toekomstige
administratiekosten ter grootte van 2% van de verwachte uitkeringen in het betreffende jaar.
Voor dekking van toekomstige administratiekosten wordt 2% van de opslag toegevoegd aan de voorziening
toekomstige administratiekosten, zodat jaarlijks voor administratiekosten beschikbaar komt 2% van de verrichte
uitkeringen vermeerderd met de opslag voor huidige uitvoeringskosten. Dit bedrag is naar verwachting gelijk
aan de totale kosten van het fonds met uitzondering van de beleggingskosten.
Bij gehele of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid wordt voor het arbeidsongeschiktheidsgedeelte
premievrijstelling verleend op basis van een opbouwpercentage van 2% van de pensioengrondslag op het
moment van arbeidsongeschiktheid. Conform het pensioenreglement kan de pensioengrondslag voor het
arbeidsongeschiktheidsgedeelte jaarlijks op basis van de bij het reglement behorende richtlijnen worden
verhoogd. Vanaf het moment van premievrijstelling komt de pensioenopbouw voor toekomstige jaren voor dat
gedeelte waarvoor de deelnemer arbeidsongeschikt is verklaard voor rekening van het fonds. Ter dekking van
dit risico wordt een leeftijdsafhankelijke risicopremie van de verzekerde premievrijstellingpremie voor mannelijke
en vrouwelijke deelnemers in rekening gebracht. Het premievrijstellingrisico is herverzekerd middels een stoploss verzekering.
Vaststelling van het Vereist (Eigen) Vermogen
editie 2012 (24-5-2012)
blad 25 van 53
Stichting TOTAL Pensioenfonds Nederland
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota
De systematiek voor de vaststelling van het Vereist Eigen Vermogen (VEV) staat beschreven in de `Regeling
Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling' en de 'Regeling Parameters Pensioenfondsen' van 19
december 2006.
Het Vereist Vermogen (TV plus VEV) is zodanig vastgesteld dat met de wettelijk vastgestelde zekerheidsmaat
van 97,5% wordt voorkomen dat het fonds binnen één jaar beschikt over minder middelen dan de hoogte van
de TV. In het standaardmodel wordt voor een zestal risicofactoren (S1 t/m S6) het effect gemeten van een
onmiddellijke verandering op het vermogen, en wel op de volgende manier:
Renterisico (S1): Het effect van de meest ongunstige wijziging van de rente(termijnstructuur) volgens een
vastgestelde tabel. Doorgaans zal een rentedaling het meest ongunstig zijn. Een daling van de rente leidt tot een
verhoging van de technische voorzieningen en tot een waardestijging van de vastrentende waarden. Het saldo
van deze effecten geeft het renterisico weer. De vastgestelde tabel geeft ook factoren voor een rentestijging,
mocht dit het meest ongunstig zijn.
Zakelijke waarden risico (S2): Het effect van een daling van de zakelijke waarden aan de hand van een daling van
de benchmarks voor aandelen met 25% voor beursgenoteerde aandelen in ontwikkelde markten, met 35% voor
emerging markets en met 30% voor private equity, en een daling van de benchmarks voor direct vastgoed met
15% en indirect vastgoed met 25%. Tussen de hier onderscheiden risico's wordt een correlatie van 0,75
gehanteerd.
Valutarisico(S3): Het effect van een daling van alle valutakoersen ten opzichte van de euro met 20%.
Commodities risico(S4): Het effect van een daling van de benchmark(s) voor commodities met 20%.
Kredietrisico(S5): Het kredietrisico wordt bepaald aan de hand van een daling van de gewogen gemiddelde
rentemarge voor het kredietrisico van het fonds met 40%.
Verzekeringstechnisch risico(S6): De verzekeringstechnische risico's betreffen drie risicofactoren die verband
houden met sterfte.
 Het procesrisico: mogelijke abnormale (negatieve) variaties in de technische voorzieningen.
 TrendSterfteOnzekerheid (TSO): hoe jonger de deelnemers hoe groter de onzekerheid is voor wat betreft de
levensverwachting van de deelnemers.
 Negatieve Stochastische Afwijking (NSA): mogelijke afwijking van verwachte (gemiddelde) sterfte.
Het verzekeringstechnisch risico neemt af naarmate het deelnemersbestand toeneemt, omdat het sterfteproces
dan beter kan worden geschat.
De effecten S1 tot en met S6 worden gecombineerd aan de hand van onderstaande formule:
Totaal= √(S12 + S 22 +2*0,50*S1*S2 + S 32 +S42 +S52 +S62)
Daarbij geeft de waarde 0,50 de correlatie weer tussen de effecten van het renterisico en het zakelijke waarden
risico. Voor alle overige onderlinge verbanden zijn de correlaties gelijk aan nul gezet. Op deze wijze is
diversificatie tussen verschillende risicofactoren, dat wil zeggen dat niet alle risico's gelijktijdig optreden,
meegenomen in de formule.
De evenwichtssituatie is de situatie waarin het aanwezige vermogen (bij benadering) gelijk is aan het vereist
eigen vermogen. Het vereist eigen vermogen is gelijk aan de uitkomst van bovenstaande wortelformule.
Volgens de standaardmethode van toetsing is sprake van voldoende eigen vermogen ten opzichte van het
vereist eigen vermogen, indien het aanwezige eigen vermogen groter is dan de uitkomst van de wortelformule.
Vereist eigen vermogen per 31 december 2010
Voor de berekening van het vereist eigen vermogen wordt uitgegaan van de volgende beleggingsmixen eind
2010:
Aandelen ontwikkeld
Aandelen niet beursgenoteerd
Aandelen opkomende markten
Indirect vastgoed
editie 2012 (24-5-2012)
Huidige mix
(percentage)
36,9%
1,1%
9,3%
10,7%
Strategische mix
(percentage)
35,8%
0,0%
6,3%
7,9%
blad 26 van 53
Stichting TOTAL Pensioenfonds Nederland
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota
Huidige mix
(percentage)
0,0%
28,6%
6,0%
3,9%
5,9%
3,1%
0,0%
0,0%
-4,0%
-1,5%
100,0%
Direct vastgoed
Staatsobligaties
Investment grade bedrijfsobligaties
Index linked bonds
Emerging market debt
High yield obligaties
Hypotheken
Commodities
Liquide middelen (incl. derivaten)
Saldo (overig)
Totaal
Strategische mix
(percentage)
0,0%
33,0%
6,5%
5,0%
4,0%
1,5%
0,0%
0,0%
0,0%
0,0%
100,0%
Per 31 december 2010 leidt de berekening van het vereist eigen vermogen in de evenwichtssituatie tot de
volgende uitkomsten:
Bedrag bij
huidige mix
(duizenden
euro's)
10
46
7
0
3
8
S-jes formule
S1: Renterisico
S2: Zakelijke waarden risico
S3: Valutarisico
S4: Commodities risico
S5: Kredietrisico
S6: Verzekeringstechnisch risico
Vereist Eigen Vermogen=
( S1  S 2  2 * 0,50 * S1 * S 2  S 3  S 4  S 5  S 6 )
2
2
TV ultimo 2010
Percentage
2
2
2
Bedrag bij
strategische mix
(duizenden
euro's)
11
39
7
0
3
8
2
54
262
20,5%
49
262
17,9%
Dit Vereist Eigen Vermogen is opgenomen in DNB staat J505 en het actuarieel rapport en geeft de situatie weer
in een evenwichtssituatie. De evenwichtssituatie wordt bepaald door een iteratief proces.
Vaststelling van het minimaal vereist eigen vermogen
Het MVEV wordt bepaald door het al dan niet aanwezig zijn van beleggingsrisico’s en door beheerslasten,
alsmede risico's die voortkomen uit de pensioenregeling, zoals nabestaanden- en
arbeidsongeschiktheidspensioen. Deze elementen worden als volgt gewaardeerd.
Beleggingsrisico:
4% van de bruto TV maal het verhoudingsgetal tussen de netto TV en de bruto TV. De netto TV zijn de bruto TV
minus het herverzekerde deel hiervan. Het verhoudingsgetal is minimaal 85%.
Beheerslasten:
Indien het fonds geen beleggingsrisico loopt en de beheerslasten voor een periode van meer dan vijf jaar zijn
vastgelegd: 1% van de TV. Indien de beheerslasten voor een periode van vijf jaar of minder zijn vastgelegd:
25% van de netto beheerslasten.
Risicokapitaal bij overlijden:
0,3% van het aanwezige risicokapitaal maal de verhouding tussen het risicokapitaal voor risico van het fonds
(dus na aftrek van het herverzekerde deel) en het risicokapitaal over het afgelopen boekjaar. Het
verhoudingsgetal is minimaal 50%.
Arbeidsongeschiktheidspensioen:
Ook de dekking premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid valt hieronder. De aan te houden buffer
hangt af van het maximum van een aantal aspecten.
editie 2012 (24-5-2012)
blad 27 van 53
Stichting TOTAL Pensioenfonds Nederland
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota
editie 2012 (24-5-2012)
blad 28 van 53
Stichting TOTAL Pensioenfonds Nederland
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota
Minimaal vereist eigen vermogen per 31 december 2010
Risicofactor
1. percentage van TV
2. percentage van het risicokapitaal
3. als gevolg van aanvullende pensioenregeling
Minimumbedrag van het eigen vermogen (Totaal)
In euro’s
(x 1.000)
10.461
465
39
10.964
Als % van TV
4,0%
0,2%
0,0%
4,2%
Het fonds maakt vanaf 1 januari 2012 gebruik van een gedempte kostendekkende premie.
Gedempte kostendekkende premie 2012
De gedempte kostendekkende premie is voor 2012 als volgt ingeschat (bedragen x 1.000 euro):
Opbouw kostendekkende premie
Op basis van de gemiddelde RTS over
afgelopen 60 maanden
(laatste meegenomen RTS is RTS per
30 september 2011)
a. onvoorwaardelijke onderdelen
a1. jaarinkoop
a2. risicopremies
b. opslag voor solvabiliteit (= 1.021)
c. opslag voor uitvoeringskosten
c1. opslag voor administratiekosten
c2. opslag voor toekomstige administratiekosten
(2% van a+d)
d. voorwaardelijke onderdelen
Totaal kostendekkende premie
Feitelijke premie
Overschot/tekort t.o.v. feitelijke premie
7.100
490
1.021
676
152
0
9.439
9.439
0
De jaarinkoop is voor 2012 gebaseerd op 94% van de maximale opbouwpercentage van 2,25% uit de
reglement. Dit komt neer op een opbouwpercentage van 1,88%. Bij de vaststelling van dit opbouwpercentage is
er rekening mee gehouden dat de premiedekkingsgraad minimaal gelijk is aan het minimaal vereist vermogen
en de solvabiliteitsopslag minimaal € 1.021 duizend bedraagt. Er wordt geen premie betaald voor de
voorwaardelijke onderdelen (toeslagverlening).
Gehanteerde veronderstellingen bij continuïteitsanalyse 2012
De continuïteitsanalyse is een zogenaamde stochastische analyse. Over een periode van 15 jaar wordt op
basis van 1000 economische scenario’s ten aanzien van de nominale rente (op de verplichtingen), de inflatie en
het beleggingsrendement de ontwikkeling van de dekkingsgraad als gevolg van toepassing van het
beleidskader (premie-, toeslagen en beleggingsbeleid) en de uitkomsten ten aanzien van het premie- en
toeslagenbeleid berekend.
Met betrekking tot het deelnemersbestand is uitgegaan van de situatie ultimo 2010. Het bestand ontwikkelt zich
conform de volgende uitgangspunten:
Het aantal actieve deelnemers zal in de jaren 2012 tot en met 2023 constant blijven.
De vertrekkans is leeftijdsafhankelijk verondersteld.
editie 2012 (24-5-2012)
blad 29 van 53
Stichting TOTAL Pensioenfonds Nederland
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota
De deelnemers die vertrekken worden vervangen door deelnemers tussen de 20 en 45 jaar.
Geen van de nieuwe deelnemers maakt gebruik van inkomende waardeoverdracht. Geen van de gewezen
deelnemers nemen hun pensioenaanspraken mee naar hun nieuwe pensioenuitvoerder.
De individuele carrièrekansen zijn leeftijdsafhankelijk verondersteld.
editie 2012 (24-5-2012)
blad 30 van 53
Stichting TOTAL Pensioenfonds Nederland
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota
Met betrekking tot arbeidsongeschiktheid wordt gerekend met onderstaande kanstabel.
WIA 2011
0.7000%
0.6000%
0.5000%
0.4000%
mannen
vrouwen
0.3000%
0.2000%
0.1000%
64
62
60
58
56
54
52
50
48
46
44
42
40
38
36
34
32
30
28
26
24
22
20
0.0000%
De veronderstelde overlevingskansen zijn conform de laatste AG Prognosetafel (inclusief correctiefactoren op
basis van inkomensklasse “Hoog”).
Bij het vaststellen van de economische veronderstellingen is uitgegaan van de marktsituatie per eind november
2011:
 de huidige rente en de historische rente volatiliteit (Euro swap rentes) bepalen het rendement op van de
verplichtingen;
 de gemiddelde rente wordt constant verondersteld (geen rentevisie op een op termijn dalende of stijgende
rente);
 de inflatieverwachting is afgeleid uit Eurozone inflatie gerelateerde leningen, de bijbehorende volatiliteit is
afgeleid uit data van het CBS (weergegeven is de standaarddeviatie van de jaarlijkse verandering).
Prijsinflatie (CPI)
1-jaars nominale rente
10-jaars nominale rente
20-jaars nominale rente
30-jaars nominale rente
Gemiddelde
Standaarddeviatie
2,1%
1,5%
2,8%
3,1%
2,8%
1,4%
1,2%
1,0%
0,9%
0,9%
De tijdreeksen voor het beleggingsrendement zijn gemodelleerd op basis van het beleggingsplan 2011/2012
met wegingen van de subcategorieën en de gehanteerde benchmarks.
Het beleggingsplan 2011/2102 bestaat uit de volgende subcategorieën:
 vastrentende waarden (50%), onderverdeeld in Fixed Interest (FI) Core Matchingportefeuille (35%) en Fixed
Interest (FI) Rendementsportefeuille (15%);
 aandelenportefeuille (40%);
 onroerend goed (10%).
Overige kenmerken en veronderstellingen:
 het renterisico wordt afgedekt op 75% van de technische voorzieningen;
 er wordt geen rendement op vreemde valuta verondersteld.
editie 2012 (24-5-2012)
blad 31 van 53
Stichting TOTAL Pensioenfonds Nederland
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota
Gemiddelde
(meetkundig)
1 FI matching
2 FI rendement
3 Aandelen
4 Onroerend Goed
editie 2012 (24-5-2012)
2,8%
3,3%
5,8%
4,4%
Standaarddeviatie Correlaties
1
2
10,6%
5,5%
21,8%
11,4%
3
4
1
0,60 1
-0,20 0,10 1
0,10 0,15 0,35 1
blad 32 van 53
Stichting TOTAL Pensioenfonds Nederland
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota
Bijlage B: Uitkomsten continuïteitsanalyse 2012
1. Inleiding
In het 2e kwartaal van 2012 heeft Mercer een continuïteitsanalyse uitgevoerd voor
Stichting Total Pensioenfonds Nederland conform het door DNB opgestelde format in de ‘Beleidsregel
uitgangspunten beoordeling continuïteitsanalyse van Pensioenfondsen’ (hierna genoemd: beleidsregel).
De continuïteitsanalyse heeft als doel het bestuur, de toezichthouder en certificerend actuaris additioneel inzicht
te geven in de financiële risico´s op langere termijn en de sturingskracht van de beleidsinstrumenten van de op
1 januari 2012 gewijzigde pensioenregeling en gewijzigd premie- en toeslagenbeleid. Daarnaast geeft de
continuïteitsanalyse inzicht in verwachte toeslagenrealisatie.
Uit de continuïteitsanalyse blijkt tevens in welke mate het fonds voldoet aan de consistentie-eis: er moet een
consistent geheel zijn tussen de gewekte verwachtingen, financiering en realisatie van de verleende toeslagen.
2. Veronderstellingen
Beleidsregel:
Uitgangspunt 1) De door een pensioenfonds bij het maken van de continuïteitsanalyse gehanteerde parameters
zijn consistent en realistisch.
De continuïteitsanalyse is een zogenaamde stochastische analyse. Over een periode van 15 jaar wordt op
basis van 1000 economische scenario’s ten aanzien van de nominale rente (op de verplichtingen), de inflatie en
het beleggingsrendement de ontwikkeling van de dekkingsgraad als gevolg van toepassing van het
beleidskader (premie-, toeslagen- en beleggingsbeleid) en de uitkomsten ten aanzien van het premie- en
toeslagenbeleid berekend.
Nominale rente en inflatie
De in de analyse gehanteerde nominale rente is gebaseerd op de marktsituatie per eind november 2011. Deze
rente en de historische rente volatiliteit (Euro swap rentes) bepalen het rendement op de verplichtingen. De
gemiddelde rentetermijnstructuur wordt constant verondersteld, met andere woorden: er is geen rentevisie op
een op termijn dalende of stijgende rente verondersteld. De inflatieverwachting is afgeleid uit Eurozone inflatie
gerelateerde leningen. De bijbehorende volatiliteit is afgeleid uit data van het CBS (weergegeven is de
standaarddeviatie van de jaarlijkse verandering).
Gemiddelde
Standaarddeviatie
Prijsinflatie (CPI)
2,1%
1,4%
1-jaars nominale rente
1,5%
1,2%
10-jaars nominale rente
2,8%
1,0%
20-jaars nominale rente
3,1%
0,9%
30-jaars nominale rente
2,8%
0,9%
Karakteristieken van de inflatie en de nominale rente.
De verwachte loonontwikkeling is gelijk aan de prijsinflatie.
editie 2012 (24-5-2012)
blad 33 van 53
Stichting TOTAL Pensioenfonds Nederland
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota
Rendementen
De tijdreeksen voor het beleggingsrendement worden gemodelleerd op basis van het beleggingsplan
2011/2012 met wegingen van de subcategorieën en de gehanteerde benchmarks.
Het beleggingsplan 2011/2012 bestaat uit de volgende subcategorieën:
• vastrentende waarden (50%), onderverdeeld in Fixed Interest (FI) Core Matchingportefeuille (35%) en Fixed
Interest (FI) Rendementsportefeuille (15%);
• aandelenportefeuille (40%);
• onroerend goed (10%).
Karakteristieken beleggingsrendement per subcategorie:
Gemiddelde
Standaarddeviatie Correlaties
(meetkundig)
1
10,6%
2
1 FI matching
2,8%
2 FI rendement
3,3%
5,5%
0,60
3 Aandelen
5,8%
21,8%
-0,20 0,10
4 Onroerend Goed
4,4%
11,4%
0,10
3
4
1
1
1
0,15 0,35 1
Overige kenmerken en veronderstellingen:
• het renterisico wordt afgedekt op 75% van de technische voorzieningen;
• er wordt geen rendement op vreemde valuta verondersteld.
Vaststelling technische voorzieningen
De voorzieningen zijn bepaald conform de door de actuaris geadviseerde grondslagen: de AG prognose tafel
2010-2060, met bijbehorende leeftijdsafhankelijke correctie factoren op de sterftekansen, gebaseerd op de
inkomensklasse Hoog.
Premiebeleid
De financiering van de pensioenregeling gebeurt door middel van een vaste premie van 30,9% van de
pensioengrondslagsom. De kostendekkende premie wordt gebaseerd op de gedempte rente (60-maands
gemiddelde). Indien het fonds in onderdekking verkeert, dan wordt uitgegaan van het maximum van de
gedempte kostendekkende premie of de kostendekkende premie op basis van de actuele rentetermijnstructuur
waarbij de premiedekkingsgraad minimaal gelijk is aan het minimum vereist vermogen (104,2%). Verder geldt
dat de solvabiliteitsopslag, als onderdeel van de (gedempte) kostendekkende premie, tijdens het lopende
kortetermijnherstelplan (tot en met 2013) minstens 1.021 duizend euro bedraagt.
De vaste premie (na aftrek van de risicopremie voor het nabestaandenpensioen, de risicopremie voor
premievrije voortzetting van de pensioenopbouw bij arbeidsongeschiktheid en dekking voor administratiekosten)
wordt op basis van een (gedempte) kostendekkende premie aangewend voor opbouw van ouderdoms- en
nabestaandenpensioen: het ouderdomspensioen bedraagt maximaal 2,25% van de pensioengrondslag en het
nabestaandenpensioen bedraagt 70% van het ouderdomspensioen).
Als de vaste premie (na aftrek van de risicopremie voor het nabestaandenpensioen, de risicopremie voor
premievrije voortzetting van de pensioenopbouw bij arbeidsongeschiktheid en dekking voor administratiekosten)
hoger is dan de (gedempte) kostendekkende premie voor de maximale opbouw van ouderdomspensioen van
2,25% van de pensioengrondslag (met een bijbehorend nabestaandenpensioen) dan wordt het meerdere
toegevoegd aan een Bestemmingsreserve Pensioenopbouw.
Samenvattend wordt de opbouw van ouderdoms- en nabestaandenpensioen gefinancierd uit de vaste premie,
na aftrek van de risicopremie voor het nabestaandenpensioen, de risicopremie voor premievrije voortzetting van
de pensioenopbouw bij arbeidsongeschiktheid en dekking voor administratiekosten, op basis van een toets op
de gedempte kostendekkende premie voor opbouw van ouderdomspensioen (met een maximum van 2,25%
van de pensioengrondslag) met een bijbehorend nabestaandenpensioen van 70% van het ouderdomspensioen.
editie 2012 (24-5-2012)
blad 34 van 53
Stichting TOTAL Pensioenfonds Nederland
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota
Toeslagenbeleid
Op de pensioenrechten en pensioenaanspraken wordt jaarlijks toeslag verleend van maximaal 25% van de som
van de algemene loonsverhoging(en) bij ZR over het voorgaande jaar, zoals bij CAO vastgesteld. Het bestuur
beslist evenwel jaarlijks in hoeverre pensioenrechten en pensioenaanspraken worden aangepast. Voor deze
voorwaardelijke toeslagverlening is geen reserve gevormd en wordt geen premie betaald. Het toeslagenbeleid
van het fonds valt derhalve onder categorie D1 van de toeslagenmatrix. Indien het bestuur besluit een toeslag
te verlenen, wordt deze verleend per 1 januari van het betreffende jaar. Het bestuur van het fonds is bevoegd
op enig moment te besluiten om voor alle belanghebbenden een ander toeslagpercentage toe te passen. Er is
geen sprake van eventuele inhaalindexatie. Deze bevoegdheid van het bestuur is modelmatig in de analyse als
volgt ingevuld: bij een dekkingsgraad kleiner dan de ondergrens vindt er geen toeslagverlening plaats. Bij een
dekkingsgraad groter dan de ondergrens en kleiner dan het Vereist Vermogen vindt er gedeeltelijke
toeslagverlening plaats. Bij een dekkingsgraad groter dan het Vereist Vermogen vindt er toeslagverlening plaats
van 100% van de loonindex en een extra toeslag van 2%. De ondergrens is bepaald op 115%.
Deze invulling heeft ook geleid tot de conclusie van het bestuur dat de met ingang van 1 januari 2012
gewijzigde pensioenregeling met bijbehorend gewijzigd premie- en toeslagenbeleid voor tot minimaal
gelijkwaardige naar de toekomst te verwachten pensioenaanspraken en pensioenrechten leiden als onder de
voorgaande pensioenregeling met bijbehorende premie- en toeslagenbeleid.
Bij een dekkingsgraad kleiner dan het Minimum Vereist Vermogen zullen de opgebouwde pensioenen gekort
worden. In het eerste jaar nadat het fonds in onderdekking is geraakt is het kortingspercentage eenderde van
het tekort aan het eind van het eerste jaar ten opzichte van het Minimum Vereist Vermogen. In het tweede jaar
nadat het fonds in onderdekking is geraakt is het kortingspercentage tweederde van het tekort aan het eind van
het tweede jaar ten opzichte van het Minimum Vereist Vermogen. In het derde jaar nadat het fonds in
onderdekking is geraakt wordt het kortingspercentage zodanig bepaald dat de dekkingsgraad zich na de korting
aan het eind van het derde jaar op het niveau van het Minimum Vereist Vermogen bevindt.
Hieronder staat het toeslagenbeleid voor het model in de continuïteitsanalyse in tabelvorm weergegeven:
1
2
Toeslagbeleid
Pensioenbeleid
Voorwaarde
inactieven
actieven
Actuele DG < MVV
Mogelijke korting op nominale
Mogelijke korting op nominale
aanspraken en rechten
aanspraken
0% (geen toeslag)
0% (geen toeslag)
MVV < Actuele DG ≤
Ondergrens (115%)
3
Ondergrens < Actuele DG ≤
Vereist Vermogen
Pro-rata toeslag
Pro-rata toeslag
4
Vereist Vermogen < Actuele DG
100% toeslag en een extra toeslag
van 2%
100% toeslag en een extra toeslag
van 2%
Ten aanzien van de tot en met 31 december 2011 opgelopen achterstanden wordt in de analyse de volgende
rekenregel gehanteerd:
1. bij een dekkingsgraad groter dan de ondergrens en kleiner dan het Vereist Vermogen vindt:
- inhaal plaats van de gekorte nominale aanspraken tot en met 1 januari 2012 indien en voor zover nog
niet ingehaald en indien en voor zover dit niet leidt tot onderschrijding van de ondergrens.
2. Bij een dekkingsgraad groter dan het Vereist Vermogen en kleiner dan de Streefgrens vindt:
- inhaal plaats van de gekorte nominale aanspraken tot en met 1 januari 2012 indien en voor zover nog
niet ingehaald en indien en voor zover dit niet leidt tot onderschrijding van de reservetekortgrens;
- inhaal plaats van de tot 1 januari 2012 opgelopen opbouwachterstanden indien en voor zover nog niet
ingehaald en indien en voor zover dit niet leidt tot onderschrijding van de reservetekortgrens.
editie 2012 (24-5-2012)
blad 35 van 53
Stichting TOTAL Pensioenfonds Nederland
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota
3. Bij een dekkingsgraad groter dan de Streefgrens vindt:
- inhaal plaats van de gekorte nominale aanspraken tot en met 1 januari 2012 indien en voor zover nog
niet ingehaald en indien en voor zover dit niet leidt tot onderschrijding van de Streefgrens;
- inhaal plaats van de tot 1 januari 2012 opgelopen opbouwachterstanden indien en voor zover nog niet
ingehaald en indien en voor zover dit niet leidt tot onderschrijding van de Streefgrens;
- voor de inactieven inhaal van de tot 1 januari 2012 opgelopen achterstanden in toeslagen indien en
voor zover nog niet ingehaald en indien en voor zover dit niet leidt tot onderschrijding van de
Streefgrens;
- voor de actieven optrek plaats naar eindloonniveau op basis van het pensioengevend salaris in 2011
indien en voor zover nog niet opgetrokken en indien en voor zover dit niet leidt tot onderschrijding van
de Streefgrens.
De opgelopen achterstanden zijn de volgende:
• gekorte nominale aanspraken tot en met 1 januari 2012: de korting van 1,95% per 1 januari 2012;
• tot 1 januari 2012 opgelopen opbouwachterstanden:
- geboren vóór 1 januari 1950: achterstand opbouw in 2009, 2010 en 2011 van respectievelijk 0,42%,
0,24% en 0,47%;
- geboren na 1949: achterstand opbouw in 2009, 2010 en 2011 van respectievelijk 0,46%, 0,26% en
0,52%;
• tot 1 januari 2012 opgelopen achterstanden in toeslagen: per 1 januari 2009, 1 januari 2010 en 1 januari
2011 van respectievelijk 2,53%, 0,4% en 1,38%;
• achterstand in optrek naar eindloonniveau: laatste optrek naar eindloonniveau heeft per 1 januari 2008
plaatsgevonden.
Hieronder staat het toeslagenbeleid ten aanzien van de tot en met 31 december 2011 opgebouwde pensioenen
in tabelvorm weergegeven:
Voorwaarde
Toeslagenbeleid non-actieven
Toeslagenbeleid actieven
1
Actuele DG < MVV
Mogelijke korting op nominale
aanspraken en rechten
Mogelijke korting op nominale
aanspraken
2
MVV < Actuele DG ≤
0% (geen toeslag)
0% (geen toeslag)
1. inhaal nominale achterstand
opgelopen tot en met 1-1-2012,
1. inhaal nominale achterstand
opgelopen tot en met 1-1-2012,
2. pro-rata toeslag
2. pro-rata toeslag
1. inhaal nominale achterstand
opgelopen tot en met 1-1-2012,
1. inhaal nominale achterstand
opgelopen tot en met 1-1-2012,
2. 100% toeslag
2. inhaal opbouwachterstanden
opgelopen tot 1-1-2012,
Ondergrens (DG 115%)
3
4
Ondergrens < Actuele DG ≤
Vereist Vermogen
Vereist Vermogen < Actuele DG
≤ Streefgrens
3. 100% toeslag
5
Actuele DG > Streefgrens
1. inhaal nominale achterstand
1. inhaal nominale achterstand
opgelopen tot en met 1-1-2012,
2. inhaaltoeslag opgelopen tot
opgelopen tot en met 1-1-2012,
2. inhaal opbouwachterstanden
1-1-2012,
3. 100% toeslag.
opgelopen tot 1-1-2012,
3. 100% toeslag,
4. Optrek naar eindloonniveau
op basis van salarisniveau
tot en met 2011
editie 2012 (24-5-2012)
blad 36 van 53
Stichting TOTAL Pensioenfonds Nederland
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota
Het gehanteerde Vereist Vermogen is 118,8%, gebaseerd op de situatie ultimo 2011. De streefgrens is 140%.
De pensioenregeling
De pensioenregeling is een vaste premieregeling waarbij de pensioenleeftijd 65 jaar is. Het opbouwpercentage
voor het ouderdomspensioen is maximaal 2,25%. De jaarlijkse opbouw van het nabestaandenpensioen is 70%
van de opbouw van ouderdomspensioen in dat jaar.
Het werkelijke opbouwpercentage voor het ouderdomspensioen is lager dan het maximum van 2,25% indien de
vaste premie niet toereikend is om de kostendekkende inkoop van de maximale pensioenen te financieren. De
te toetsen kostendekkende premie is op basis van de gedempte rente (60-maands gemiddelde), na aftrek van
de risicopremie voor het nabestaandenpensioen, de risicopremie voor premievrije voortzetting van de
pensioenopbouw bij arbeidsongeschiktheid en dekking voor administratiekosten. Een eventuele lagere opbouw
ten opzichte van het maximum van 2,25% wordt in de toekomst niet ingehaald. Bij overlijden vóór de
pensioendatum is het nabestaandenpensioen gelijk aan het opgebouwde nabestaandenpensioen plus 1,4% van
de pensioengrondslag per deelnemersjaar tussen het moment van overlijden en de pensioendatum. De toe te
kennen premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid is jaarlijks op basis van een opbouw van 2% per
deelnemersjaar voor ouderdomspensioen met een bijbehorend nabestaandenpensioen.
3. Resultaten
Beleidsregel:
Uitgangspunt 2) Met een continuïteitsanalyse geeft het pensioenfonds inzicht in:
a. de ontwikkeling van de financiële positie op de lange termijn;
b. de bepalende factoren voor de financiële positie op de lange termijn;
c. de financiële risico´s en de kans op het moeten nemen van noodmaatregelen;
d. de inzet en toereikendheid van de sturingsinstrumenten om de financiële
langetermijnrisico´s te beheersen;
e. de verwachtingen over de toeslagverlening;
f. de aannames met betrekking tot financiële rendementen, inflatieontwikkeling en bestandsontwikkeling (opgenomen
in de bijlage).
A. De ontwikkeling van de financiële positie op de lange termijn
editie 2012 (24-5-2012)
blad 37 van 53
Stichting TOTAL Pensioenfonds Nederland
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota
3.A De ontwikkeling van de financiële positie op de lange termijn
225%
84%-97.5% percentiel
50%-84% percentiel
16%-50% percentiel
2.5%-16% percentiel
gemiddelde
200%
175%
150%
129%
125%
100%
96%
75%
2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017 2018 2019 2020 2021 2022 2023 2024 2025 2026
De dekkingsgraad bedroeg ultimo 2011 96,2%. Hierin is de korting op aanspraken die per 1 januari 2012 wordt
doorgevoerd al verwerkt. Startend op deze dekkingsgraad leidt continuering van het doorgerekende
beleidskader tot een verwachte dekkingsgraad in 2026 van circa 129%.
De solvabiliteitsratio geeft aan in welke mate het Vereist Eigen Vermogen aanwezig is en wordt als volgt
bepaald: (Dekkingsgraad -/- 100%) / (Vereist Vermogen -/- 100%).
Een solvabiliteitsratio van 100% betekent dat het fonds exact het vereist eigen vermogen bezit. De
onderstaande grafiek toont de ontwikkeling van de solvabiliteitsratio.
600%
557%
500%
400%
300%
274%
200%
153%
119%
100%
22%
0%
-32%
-100%
-200%
2011
2012
editie 2012 (24-5-2012)
2013
2014
2015
2016
2017
gemiddelde
2.50%
2018
16%
2019
50%
2020
84%
2021
2022
2023
2024
2025
2026
97.50%
blad 38 van 53
Stichting TOTAL Pensioenfonds Nederland
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota
3.B De bepalende factoren voor de financiële positie op de lange termijn
De ontwikkeling van de dekkingsgraad kan worden verklaard aan de hand van het standaard sjabloon ten
behoeve van het herstelplan, waarin de mutatie van de dekkingsgraad wordt uitgesplitst naar de verschillende
mutatiefactoren.
Het onderstaande sjabloon betreft een deterministisch scenario, waarbij vaste verwachtingswaarden voor
inflatie en rendementen worden gebruikt (die overeenkomen bij de uitgangspunten uit het huidige herstelplan).
Δ DG (oorzaken voor mutaties van de dekkingsgraad)
veronderstellingen
DG ultimo
premie%
opbouw%
actieven
indexatie
beleggings
rendement
jaar
DG primo
premie
uitkering
indexering
rente
rendement
overig
%
Δ%-punt
Δ%-punt
Δ%-punt
Δ%-punt
Δ%-punt
Δ%-punt
%
%
%
%
%
2012
2013
2014
2015
2016
2017
2018
2019
2020
2021
2022
2023
2024
2025
2026
96.2%
100.9%
104.4%
107.4%
110.3%
113.1%
115.7%
117.4%
118.1%
118.4%
119.1%
119.7%
120.2%
120.3%
120.3%
0.4%
0.3%
0.3%
0.3%
0.2%
0.1%
0.0%
0.0%
0.0%
0.0%
-0.1%
-0.1%
-0.1%
-0.1%
-0.1%
-0.1%
0.0%
0.1%
0.2%
0.4%
0.5%
0.6%
0.7%
0.7%
0.7%
0.8%
0.8%
0.9%
0.9%
0.9%
1.9%
0.4%
0.0%
0.0%
0.0%
0.0%
-0.9%
-2.0%
-2.2%
-1.8%
-2.0%
-2.1%
-2.6%
-2.6%
-2.6%
0.0%
0.0%
0.0%
0.0%
0.0%
0.0%
0.0%
0.0%
0.0%
0.0%
0.0%
0.0%
0.0%
0.0%
0.0%
2.4%
2.6%
2.5%
2.2%
2.1%
1.9%
1.8%
2.0%
1.9%
1.8%
1.8%
1.8%
1.8%
1.8%
1.8%
0.1%
0.1%
0.1%
0.1%
0.1%
0.1%
0.1%
0.1%
0.0%
0.1%
0.1%
0.0%
0.0%
0.0%
0.0%
100.9%
104.4%
107.4%
110.3%
113.1%
115.7%
117.4%
118.1%
118.4%
119.1%
119.7%
120.2%
120.3%
120.3%
120.4%
30.9%
30.9%
30.9%
30.9%
30.9%
30.9%
30.9%
30.9%
30.9%
30.9%
30.9%
30.9%
30.9%
30.9%
30.9%
1.88%
1.88%
1.86%
1.80%
1.82%
1.81%
1.80%
1.79%
1.78%
1.76%
1.74%
1.73%
1.73%
1.72%
1.71%
-1.95%
-0.37%
0.00%
0.00%
0.00%
0.00%
0.93%
1.83%
1.45%
1.63%
1.65%
2.00%
2.00%
2.00%
2.00%
4.1%
4.0%
4.2%
4.5%
4.7%
4.8%
4.9%
5.0%
5.0%
5.0%
5.1%
5.1%
5.1%
5.1%
5.1%
De financiële positie op korte termijn wordt met name bepaald door de kortingen op opgebouwde pensioenen
en het beleggingsrendement. Op de langere termijn neemt de jaarlijkse stijging van de dekkingsgraad af door
het verlenen van toeslagen. Uitkeringen hebben een steeds groter positief invloed op de dekkingsgraad, de
oorzaak hiervan is de vrijval van de solvabiliteitsbuffer bij uitkeringen.
3.C De financiële risico´s en de kans op het moeten nemen van noodmaatregelen
De huidige positie van het fonds en de toekomstige financiële risico’s resulteren de komende jaren in de
volgende kansen op tekorten:
Risico op tekorten
100%
90%
80%
70%
60%
50%
40%
30%
20%
10%
0%
2012
2013
2014
2015
2016
2017
2018
kans op reservetekort
2019
2020
kans op onderdekking
2021
2022
2023
2024
2025
2026
kans < 100%
Bij deze kansen is getoetst op de dekkingsgraad ultimo jaar waarin de eventuele kortingen die per 1 januari van
het jaar erop plaatsvinden niet in zijn verwerkt.
In geval van een dekkingstekort heeft het fonds een wettelijke termijn van 3 jaar om te herstellen tot het
minimale vereiste vermogen. Bij een dekkingsgraad kleiner dan het Minimum Vereist Vermogen zullen de
opgebouwde pensioenen gekort worden. In het eerste jaar nadat het fonds in onderdekking is geraakt is het
kortingspercentage eenderde van het tekort aan het eind van het eerste jaar ten opzichte van het Minimum
editie 2012 (24-5-2012)
blad 39 van 53
Stichting TOTAL Pensioenfonds Nederland
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota
Vereist Vermogen. In het tweede jaar nadat het fonds in onderdekking is geraakt is het kortingspercentage
tweederde van het tekort aan het eind van het tweede jaar ten opzichte van het Minimum Vereist Vermogen. In
het derde jaar nadat het fonds in onderdekking is geraakt wordt het kortingspercentage zodanig bepaald dat de
dekkingsgraad zich na de korting aan het eind van het derde jaar op het niveau van het Minimum Vereist
Vermogen bevindt.
In de volgende grafiek staan de kansen op het korten en de mate van kortingen weergegeven.
100%
kans op korten aanspraken
90%
mate van korten aanspraken
80%
70%
60%
50%
40%
30%
20%
10%
0%
2012
2013
2014
2015
2016
2017
2018
2019
2020
2021
2022
2023
2024
2025
2026
Per 1 januari 2012 zijn de opgebouwde aanspraken met 1,95% gekort. Deze korting is reeds verwerkt in de
gehanteerde startdekkingsgraad ultimo 2011. De in de grafiek weergegeven percentages hebben betrekking op
de kortingen die plaatsvinden per 1 januari van het jaar volgend op de genoemde jaartallen, maar waarbij het
kortingspercentage wel al reeds verwerkt is aan het einde van het genoemde jaar.
De grafiek hieronder laat de omstandigheden zien waarbij er gekort moet worden. Met name bij tegenvallende
aandelenrendementen is de kans aanwezig dat er een korting op de pensioenaanspraken moet worden
toegepast.
Omstandighedenanalyse in geval een korting op pensioenaanspraken wordt toegepast
5.00%
10j-rente (gemiddeld over 3 jaar)
4.50%
4.00%
3.50%
3.00%
2.50%
2.00%
1.50%
1.00%
-100%
-90%
-80%
-70%
-60%
-50%
-40%
-30%
-20%
-10%
0%
10%
20%
30%
40%
50%
Cumulatief rendement aandelen (over 3 jaar)
editie 2012 (24-5-2012)
blad 40 van 53
Stichting TOTAL Pensioenfonds Nederland
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota
3.D De inzet en toereikendheid van de sturingsinstrumenten om de financiële
langetermijnrisico´s te beheersen
De pensioenregeling is een vaste premieregeling. De premie is dan ook geen sturingsinstrument. Het fonds
ontvangt jaarlijks een vaste premie van 30,9% van de pensioengrondslagsom als premie.
De vaste premie (na aftrek van de risicopremie voor het nabestaandenpensioen, de risicopremie voor
premievrije voortzetting van de pensioenopbouw bij arbeidsongeschiktheid en dekking voor administratiekosten)
wordt op basis van een (gedempte) kostendekkende premie aangewend voor opbouw van ouderdoms- en
nabestaandenpensioen: het ouderdomspensioen bedraagt maximaal 2,25% van de pensioengrondslag en het
nabestaandenpensioen bedraagt 70% van het ouderdomspensioen).
Als de vaste premie (na aftrek van de risicopremie voor het nabestaandenpensioen, de risicopremie voor
premievrije voortzetting van de pensioenopbouw bij arbeidsongeschiktheid en dekking voor administratiekosten)
hoger is dan de (gedempte) kostendekkende premie voor de maximale opbouw van ouderdomspensioen van
2,25% van de pensioengrondslag (met een bijbehorend nabestaandenpensioen) dan wordt het meerdere
toegevoegd aan een Bestemmingsreserve Pensioenopbouw.
De grafiek hieronder geeft de opbouwpercentages en de spreiding ervan weer.
Opbouwpercentages
2.50%
2.25%
2.00%
1.75%
1.50%
1.25%
1.00%
2012
2014
2016
2018
2020
2.5% - 16% percentiel
16% - 50% percentiel
84% - 97.5% percentiel
gemiddeldopbouwpercentage
2022
2024
2026
50% - 84% percentiel
De Bestemmingsreserve Pensioenopbouw is, uitgedrukt als percentage van de dekkingsgraad, in het vijftiende
jaar gemiddeld 0,6%: dit betekent dat wanneer de bestemmingsreserve bij de algemene middelen wordt
toegevoegd, de gemiddelde dekkingsgraad met 0,6%punt stijgt. Het equivalent van de 0,6 als percentage van
de dekkingsgraad is 23,1% van de pensioengrondslagsom in het vijftiende jaar.
editie 2012 (24-5-2012)
blad 41 van 53
Stichting TOTAL Pensioenfonds Nederland
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota
3.E De verwachtingen over de toeslagverlening (toeslagrealisatie)
De toeslagrealisatie1 is berekend als de verwachte cumulatieve toegekende toeslag versus de cumulatieve
maatstaf. De maatstaf voor actieve en inactieve deelnemers is 25% van de looninflatie. De gemiddelde
realisatie (voor beide groepen) aan het einde van de prognose is circa 90%. In de cumulatieve toegekende
toeslag zijn ook verwerkt de eventuele: gekorte nominale aanspraken, inhaal van de gekorte nominale
aanspraken per 1 januari 2012, inhaal van de tot 1 januari 2012 opgelopen opbouwachterstanden, inhaal van
de tot 1 januari 2012 opgelopen achterstanden in toeslagen voor de inactieven en optrek naar eindloonniveau
op basis van het pensioengevend salaris in 2011 voor de actieven.
1000%
794.9%
500%
461.0%
89.9%
0%
2012
2013
2014
2015
2016
2017
2018
2019
2020
2021
2022
2023
2024
-229.8%
2026
2025
-500%
-617%
-1000%
-1500%
-2000%
-2500%
gemiddelde
2.50%
16%
50%
84%
97.50%
Het pensioenresultaat is als volgt:
Pensioenresultaat
130%
120%
110%
100%
90%
79.1%
80%
70%
60%
50%
40%
30%
20%
10%
0%
2012
2013
2014
2015
2016
2.5-16%
2017
2018
2019
16-25%
25-50%
50-75%
2020
75-84%
2021
84-97.5%
2022
2023
2024
2025
2026
gemiddelde
Het verwachte pensioenresultaat wordt gedefinieerd als de (1 + cumulatieve toeslagen) ten opzichte van de (1 +
cumulatieve prijsinflatie). In de cumulatieve toeslagen zijn ook verwerkt de eventuele: gekorte nominale
aanspraken, inhaal van de gekorte nominale aanspraken per 1 januari 2012, inhaal van de tot 1 januari 2012
opgelopen opbouwachterstanden, inhaal van de tot 1 januari 2012 opgelopen achterstanden in toeslagen voor
1
Toeslagrealisatie = cumulatieve toegekende toeslag / 25% * cumulatieve looninflatie (in jaar 15).
editie 2012 (24-5-2012)
blad 42 van 53
Stichting TOTAL Pensioenfonds Nederland
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota
de inactieven en optrek naar eindloonniveau op basis van het pensioengevend salaris in 2011 voor de actieven.
Het pensioenresultaat is gemiddeld 79,1%.
Consistentie-eis
Een pensioenfonds voldoet aan de consistentie-eis indien:
• startend op een dekkingsgraad gelijk aan het Minimaal Vereist Eigen Vermogen (104,2%) de
dekkingsgraad over 15 jaar tijd minimaal het vereist vermogen (118,8%) bereikt;
• startend op een dekkingsgraad die gelijk is aan het vereist vermogen (of een hogere startdekkingsgraad als
deze bereikt wordt bij de analyse uit de vorige bullit), de toeslagenambitie in de komende 15 jaar wordt
gerealiseerd: de algemeen aanvaardde norm is dat de verwachte toeslagenrealisatie minimaal gelijk is aan
70% van de toeslagenmaatstaf (25% van de looninflatie).
Aan de eerste voorwaarde wordt voldaan gezien de dekkingsgraad zich van een niveau lager dan het Minimaal
Vereist Vermogen kan herstellen tot een dekkingsgraad boven het Vereist Vermogen. De toeslagrealisatie
vanaf een dekkingsgraad van 96,2% resulteert in een gemiddelde toeslagrealisatie van circa 90% van de
toeslagenmaatstaf (25% van de looninflatie) zoals vermeld bij 3.E.
Indien het Vereist Vermogen (118,8%) als startdekkingsgraad wordt gehanteerd en er van uit wordt gegaan dat
inhaal van de gekorte nominale aanspraken per 1 januari 2012, inhaal van de tot 1 januari 2012 opgelopen
opbouwachterstanden, inhaal van de tot 1 januari 2012 opgelopen achterstanden in toeslagen voor de
inactieven en optrek naar eindloonniveau op basis van het pensioengevend salaris in 2011 voor de actieven
dan nog niet hebben plaatsgevonden, dan is de gemiddelde toeslagrealisatie 356% van de toeslagenmaatstaf.
Aan de consistentie-eis wordt dan ook voldaan.
4. Bijlagen
Rente ontwikkeling
10 jaars rente
7%
6%
5%
4%
3%
2%
1%
0%
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
jaar
2.5%
editie 2012 (24-5-2012)
16.0%
50.0%
84.0%
97.5%
blad 43 van 53
Stichting TOTAL Pensioenfonds Nederland
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota
Rendement op VPV
Rendement VPV
30%
25%
20%
15%
10%
5%
0%
-5%
-10%
-15%
-20%
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
84.0%
97.5%
12
13
14
15
jaar
2.5%
16.0%
50.0%
Portefeuillerendement
Portefeuillerendement
30%
25%
20%
15%
10%
5%
0%
-5%
-10%
-15%
-20%
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
jaar
2.5%
16.0%
50.0%
84.0%
97.5%
Ontwikkeling deelnemersbestand
samenstelling deelnemersbestand ultimo 2011
50
Gemiddelde leeftijd actieven: 44,5
Verhouding actieven / non- actieven
47% / 53%
45
40
Aantal
35
Gepens.
30
Partners
25
Slapers
20
Invaliden
15
Aktieven
10
5
0
20
25
30
35
40
45
50
55
60
65
70
75
80
85
90
95 100 105
Aantal
editie 2012 (24-5-2012)
blad 44 van 53
Stichting TOTAL Pensioenfonds Nederland
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota
samenstelling deelnemersbestand ultimo 2026
50
45
Aantal
40
35
Gepens.
30
Partners
25
Slapers
20
Invaliden
15
Aktieven
10
5
0
20
25
30
35
40
45
50
55
60
65
70
75
80
85
90
95
100 105
Leeftijd
editie 2012 (24-5-2012)
blad 45 van 53
Stichting TOTAL Pensioenfonds Nederland
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota
Bijlage C: Investment Policy Statement
1. Beleggingsovertuigingen
Rendement en risico
Het bestuur heeft de volgende overtuigingen:
Op lange termijn wordt beleggingsrisico beloond met positief rendement;
 Beleggen brengt op korte termijn het risico op verlies met zich mee;
 Rendement en risico gaan hand in hand;
 Door diversificatie verbetert de rendement/risico verhouding;
 Bij beleggen gaat het om het afstemmen van het risicoprofiel van de beleggingen op het risicoprofiel van de
belegger;
 Neem niet meer risico dan nodig is om het doel te bereiken.
Om kans te maken op toeslagverlening neemt het bestuur beleggingsrisico. Het risicoprofiel moet echter aansluiten
bij de doelstellingen, risicotolerantie en beperkingen van het fonds waarbij met name gekeken wordt naar het risico
op een daling van de dekkingsgraad op korte termijn (1 tot 3 jaar). Om onnodige risico’s te mitigeren worden de
beleggingen gediversifieerd.
Renterisico
Het bestuur is van mening dat renterisico in principe niet beloond wordt.
Het bestuur heeft een rentevisie en brengt die tot uiting in het tactische beleid.
Het afdekken van renterisico leidt tot vermindering van dekkingsgraad risico’s op lange en korte termijn.
Het renterisico van de pensioenverplichtingen ten opzichte van de pensioenverplichtingen wordt afgedekt voor
75%2 met een bandbreedte van 5%. Het bestuur kan hiervan tactisch afwijken en brengt daarvan verslag uit in de
notulen.
Het renterisico wordt gemeten op basis van de Price Value of 1 basis point (PV01). Alle soorten vastrentende
waarden tellen mee in de berekening van de rentematch behalve High Yield en Emerging Markets Debt.
Inflatierisico
Het bestuur is van mening dat bescherming tegen inflatie in principe gewenst is, maar maakt daarbij de volgende
overwegingen:
 Adequate inflatiebescherming maakt het noodzakelijk om een uitgebreide inflatie hedge portefeuille van inflation
linked bonds en inflation swaps in te richten;
 In geval van een inflatie hedge portefeuille blijven er minder middelen over om in zakelijke waarden zoals
aandelen te beleggen;
 Het bestuur verwacht dat als de inflatie stijgt, de nominale rente ook zal stijgen, waardoor de nominale
dekkingsgraad zal toenemen;
 Als de inflatie daalt, zal een inflatie hedge portefeuille verlies opleveren;
 Bij de huidige lage dekkingsgraad zal er niet geïndexeerd worden.
Het inflatierisico wordt niet rechtstreeks afgedekt met inflation linked bonds of inflation swaps. Overrendement voor
toeslagverlening moet komen uit andere bronnen van rendement zoals aandelen, credits en vastgoed. Inflation
linked bonds (ILB’s) kunnen echter wel in de portefeuille opgenomen worden vanwege positieve
rendementsverwachtingen.
Kredietrisico
Het bestuur wil kredietrisico nemen om extra rendement te halen.
2
Uit de ALM studie van Ortec eind 2009 blijkt dat een afdekkingspercentage van 70% tot 80% ideaal is.
editie 2012 (22-5-2012)
blad 46 van 53
Stichting TOTAL Pensioenfonds Nederland
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota
Er wordt belegd in wereldwijde credits, inclusief high yield en emerging markets debt.
Valutarisico
Het bestuur heeft geen visie op valutakoersen en is van mening dat dit een onbeloond risico is.
Het valutarisico in de Blue Sky Group (BSG) pools op de USD, JPY, GBP, CAD, AUD en SEK wordt in alle
beleggingscategorieën voor circa 100% afgedekt. Er worden geen actieve posities ingenomen in valuta’s. Resultaat
dat voortkomt uit de valutaderivaten wordt gecompenseerd met de beleggingscategorie waar het valutarisico is
ontstaan op rebalancing momenten.
Effectenbelening
Het bestuur is van mening dat effectenbelening extra inkomsten oplevert die opwegen tegen de risico’s.
Het risico op wanbetaling van de tegenpartij wordt gemitigeerd door het ontvangen van onderpand. Het onderpand
bestaat uit AAA staatsobligaties.
Leverage
Het bestuur is van mening dat leverage een goed hulpmiddel is om enerzijds de gewenste rentematch te bereiken
en anderzijds in zakelijke waarden te beleggen. De notional van de renteswaps wordt niet in gelijke mate
aangehouden in liquide middelen. Hierdoor ontstaat leverage wat betekent dat er korte rentelasten stijgen.
Derivaten
Het bestuur is van mening dat derivaten nuttig zijn voor het beheersen van risico’s en het portefeuillebeheer kunnen
vergemakkelijken. Om het portefeuillebeheer te vergemakkelijken of goedkoper te maken kunnen derivaten
toegepast worden. Bij gebruik van derivaten moeten contracten zoals ISDA en CSA afgesloten worden om het
tegenpartijrisico te mitigeren. Tevens wordt operationeel risico gemitigeerd door transacties te spreiden over
diverse tegenpartijen.
Beheerstijl
Het bestuur is van mening dat actief beheer in sommige gevallen tot extra rendement kan leiden ondanks het extra
risico. Er worden drie soorten actief beheer toegepast:
Over en onderwegen van de rentematch;
Actieve portefeuille beheer ‘security selection’;
Tactische asset allocatie3 tussen beleggingscategorieën en binnen beleggingscategorieën.
Voor het geheel van het actieve beheer dat door de fiduciair vermogensbeheerder wordt uitgevoerd geldt een
maximum ex-post tracking error van 2,5%.
Beleggingscategorieën
Het bestuur heeft de overtuiging dat beleggingscategorieën waarvan de bron van rendement en risico voor het
bestuur niet duidelijk zijn, worden uitgesloten.
Maatschappelijk verantwoord beleggen
Het bestuur heeft op dit moment nog geen beleid voor maatschappelijk verantwoord beleggen geformuleerd. In het
beleggingsbeleid worden geen beleggingen uitgesloten vanwege maatschappelijke overwegingen. Wel is het
mogelijk dat vanwege goede rendementsverwachtingen themafondsen zoals water of alternatieve energie in de
portefeuille worden opgenomen.
3
Bewuste keuzes tot onder- en overweging van hele beleggingscategorieën zoals aandelen en obligaties ten opzichte van de strategische asset
allocatie.
editie 2012 (24-5-2012)
blad 47 van 53
Stichting TOTAL Pensioenfonds Nederland
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota
Risicotolerantie
TPF kan zich relatief weinig risico veroorloven vanwege de volgende overwegingen:
Omschrijving
De financiële positie van TPF gemeten naar de dekkingsgraad is laag.
Er is een herstelplan - dat voorziet in kortingsmaatregelen - dat tot 31 december
2023 de tijd geeft om het vereiste eigen vermogen te bereiken. Voor de duur van
het herstelplan mag de vereiste dekkingsgraad volgens FTK-berekeningen niet
hoger dan 121,9% bedragen.
Het deelnemersbestand heeft een 50%/50% verhouding tussen actieven en
inactieven.
Er is een netto premie uitstroom van € 1 mln per jaar.
De beleggingshorizon wordt gekenschetst door een duration van circa 17,8 jaar.
De pensioenregeling is een collectieve beschikbare premieregeling wat betekent
dat de premie geen sturingsmiddel is. De premie is vastgesteld en gemaximeerd
(onafhankelijk van de financiële positie van het fonds).
Er zijn geen garanties of andere opties die de beleggingen tegen neerwaartsrisico
beschermen.
Invloed op
mogelijkheid om
risico te nemen
verlaging
neutraal
neutraal
verlaging
verlaging
verlaging
verlaging
Bereidheid om risico te nemen
Als gevolg van de lage dekkingsgraad – veroorzaakt door de financiële crisis en de relatief offensieve portefeuille
van TPF - heeft TPF een korte en lange termijn herstelplan ingediend bij De Nederlandsche Bank (DNB) met als
onderdeel kortingsmaatregelen.
Het bestuur is van mening dat zij deze lage risicotolerantie zou moeten vertalen in een kans van 2,5% dat de
dekkingsgraad op termijn van 1 jaar onder 100% mag zakken4. Het bestuur is echter ook van mening dat we in een
zodanige situatie verkeren (zeer lage rente, dieptepunt aandelenkoersen) dat een groter risico op dit moment
verantwoord is, mede in aanmerking nemend de doelstellingen van TPF.
Conclusie risicotolerantie
Kenmerkend voor een collectief beschikbare premieregeling is dat de premie een gegeven is en dat het
beleggingsdoel per definitie afhankelijk is van het beleggingsrendement. Bij de keuze van het beleggingsbeleid
komt naar voren dat zowel de mogelijkheid als de bereidheid om risico te nemen laag zijn. Dit impliceert een
defensief beleggingsbeleid.
2. Beperkingen
Interne beperkingen
TPF heeft in 2010 gekozen voor Blue Sky Group (BSG) als fiduciair vermogensbeheerder. Het beleggingsbeleid
moet passen binnen de mogelijkheden die BSG biedt.
Er is een netto premie uitstroom van ongeveer 1 miljoen euro per jaar plus ongeveer 0,5 miljoen euro
uitvoeringskosten. Deze kasstroom wordt uit de beleggingen gefinancierd.
Externe beperkingen
Solvabiliteit
DNB stelt de volgende eisen aan het eigen vermogen van pensioenfondsen:
 De minimaal vereiste dekkingsgraad is 104,2%;
 Het vereiste eigen vermogen is zodanig dat met 97,5% zekerheid het pensioenfonds binnen een jaar niet onder
een dekkingsgraad van 100% komt;
4
Met de huidige portefeuille is er circa 30% kans dat de portefeuille met 3% daalt op termijn van 1 jaar.
editie 2012 (24-5-2012)
blad 48 van 53
Stichting TOTAL Pensioenfonds Nederland
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota
Wetgeving
Artikel 135 van de Pensioenwet schrijft het volgende voor:
 Het beleggingsbeleid moet in overeenstemming zijn met de prudent-person regel,
 De beleggingen moeten plaatsvinden in het belang van de aanspraak- en pensioengerechtigden.
 Beleggingen in de bijdragende ondernemingen5 zijn beperkt tot 5%,
 Beleggingen worden tegen marktwaarde gewaardeerd;
Artikel 13 en 16.2 van het Besluit financieel toetsingskader (FTK) pensioenfondsen schrijft het volgende voor:
 De veiligheid, kwaliteit, liquiditeit en het rendement van de portefeuille als geheel moet zijn gewaarborgd,
 Beleggingen ter dekking van de verplichtingen moeten afgestemd zijn op de duur daarvan,
 Beleggingen moeten hoofdzakelijk op gereglementeerde markten plaatsvinden,
 Derivaten worden gebruikt voor het verwijderen van risico of om het portefeuillebeheer te vergemakkelijken.
Bovenmatig tegenpartijrisico moet worden tegengegaan,
 Beleggingen moeten worden gediversifieerd,
 Een fonds in dekkingstekort dan wel reservetekort mag het risicoprofiel niet verhogen. 6
3. Strategische Asset Allocatie
Uit de ALM-studie van Ortec eind 2009 komt een voorstel voor een strategisch gewicht van 40% voor vastrentende
waarden. Tijdens de kredietcrisis van 2008/2009 zijn de aandelen en andere risicovolle beleggingen echter sterk
gedaald. Gezien de turbulente marktomstandigheden en de lage dekkingsgraad heeft het bestuur besloten om niet
te herbalanceren om het gewicht van aandelen weer te verhogen. Zodoende is het gewicht van vastrentende
waarden op 50% uitgekomen. Het bestuur wenst deze allocatie voorlopig te handhaven.
Norm gewicht
Minimum
Maximum
Vastrentende waarden
Staatsobligatie AAA
Credits
50,0%
45,0%
55,0%
35,0%
9,5%
31,0%
7,5%
39,0%
11,5%
High Yield & Emerging Markets Debt
5,5%
3,5%
7,5%
Aandelen ontwikkelde markten
30,9%
25,9%
35,9%
Emerging Markets aandelen
7,9%
6,9%
8,9%
Diversificatie
1,2%
0,2%
2,2%
Vastgoed
10,0%
8,0%
12,0%
Kas
0,0%
0,0%
2,0%
100%
Bovenstaande beleggingscategorieën worden ingevuld met beleggingspools, beleggingen van het fonds en andere
instrumenten. Dit wordt nader geregeld in het mandaat (beleggingsplan) voor de fiduciair vermogensbeheerder.
De vastrentende waarden en rente swaps hebben een rentematch van 75% ten opzichte van de
pensioenverplichtingen met een bandbreedte van 70% - 100%.
Het herbalanceringsbeleid is als volgt:
Op maandbasis wordt de verhouding tussen aandelen en vastrentende waarden geherbalanceerd zodat de
verhouding 5:4 bedraagt. Hierbij is een bandbreedte van +/- 10% toegestaan;
De opgegeven bandbreedtes zijn streefwaarden op basis waarvan niet automatisch geherbalanceerd wordt. Ieder
kwartaal zal het bestuur evalueren of de allocatie binnen de bandbreedtes valt en indien gewenst herbalanceren.
Het bestuur zal hiervan verslag doen in de notulen;
5
Ingeval een bijdragende onderneming tot een groep behoort, worden beleggingen in die ondernemingen die tot dezelfde groep als de
bijdragende onderneming behoren, beperkt tot ten hoogste 10% van de portefeuille.
6
Volgens het herstelplan per 31 december 2008 (herzien op 12 juni 2009) mag de vereiste dekkingsgraad volgens FTK-berekeningen niet hoger
dan 121,9% bedragen.
editie 2012 (24-5-2012)
blad 49 van 53
Stichting TOTAL Pensioenfonds Nederland
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota
Op jaarbasis in mei wordt er geherbalanceerd op het niveau van de gehele bovenstaande tabel. Gedurende het jaar
wordt er een buy-and-hold beleid gevoerd waarbij er geen periodieke rebalancing plaatsvindt.
4. Risicobeheersing
De ontwikkeling van het beleggingsbeleid wordt door middel van de onderstaande key performance indicators
gevolgd. Deze indicatoren worden op kwartaalbasis gerapporteerd op een ‘dashboard’.
Indicator
Omschrijving
Allocatie
De feitelijke allocatie moet binnen de bandbreedtes blijven
(afhankelijk van het herbalanceringsbeleid).
De PV01 rentematch moet binnen de bandbreedtes blijven
(afhankelijk van het herbalanceringsbeleid).
De ex-post tracking error van de portefeuille ten opzichte van de
benchmark als gevolg van actief portefeuillebeheer is maximaal
2,5%.
De kans op dekkingsgraad lager dan 100% op termijn van 1 jaar.
PV01 rentematch
Tracking error ten opzichte
van de benchmark
Kans op dekkingsgraad
lager dan 100%
Vereist Eigen Vermogen
editie 2012 (24-5-2012)
De vereiste dekkingsgraad (volgens FTK-berekeningen) mag
maximaal 121,9% bedragen.
blad 50 van 53
Stichting TOTAL Pensioenfonds Nederland
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota
Bijlage D. Begrippenlijst
Algemene loonronde achterstand Het verschil tussen de verhoging van de pensioenaanspraken van de actieven
op basis van de algemene loonronde en de toegekende verhoging vóór 1 januari 2012. Vanaf 1 januari 2012 is er
niet langer sprake van een algemene loonronde achterstand.
Credits Parapluterm voor allerlei soorten vastrentende waarden met kredietrisico zoals bedrijfsobligaties, asset
backed securities, leningen aan lagere overheden, emerging markets debt en high yield
obligaties.
CSA Een Credit Support Annex is bijlage van het ISDA contract. In de CSA worden afspraken gemaakt hoe
tegenpartijen onderling onderpand uitwisselen om zo over en weer kredietrisico te mitigeren.
Dekkingsgraad (DG) { Totaal activa minus kortlopende schulden minus voorziening AVU minus
bestemmingsreserve pensioenopbouw } gedeeld door de { technische voorzieningen }.
Dekkingstekortgrens Minimaal Vereist Vermogen.
Duration Schatting van de procentuele waardeverandering van vastrentende waarden (zoals obligaties en
renteswaps) en de voorziening pensioenverplichting (VPV) bij een 1% rentemutatie. Als de duration van de VPV 20
is, zal de VPV met 10% in waarde stijgen als de rente 0,50% daalt. Als de obligaties een duration van 5 hebben
zullen de obligaties slechts 2,5% in waarde stijgen als de rente met 0,50% daalt. Aldus stijgt de contante waarde
van de VPV sneller dan de marktwaarde van de obligaties en daalt de dekkingsgraad, als de rente daalt. Bij een
rentestijging geldt het omgekeerde effect. Hoewel de duration een goed beeld geeft van het renterisico is het wel
een vereenvoudiging van de werkelijkheid. Renterisico’s ontstaan ook als het looptijdprofiel van de kasstromen van
de beleggingen en verplichtingen van elkaar afwijken en als de beleggingen kredietrisico en illiquiditeit met zich
meebrengen. Zie ook PV01.
Effectenbelening (securities lending) Een beleggingspool kan aandelen (of andere effecten) tijdelijk uitlenen
(lees: verhuren) aan andere beleggers om zo extra inkomsten te genereren. De inlener wil graag de effecten lenen
om gebruik te maken van het stemrecht of om aan een leveringsverplichting te voldoen of om te speculeren op een
waardedaling (short selling).
Eindloonachterstand Het verschil tussen { de opgebouwde aanspraken vóór 1 januari 2012 met daarin de
nominale, opbouwachterstand, toeslagachterstand en algemene loonronde achterstand ingehaald } en { de
aanspraken als zou er sprake zijn geweest van eindloon }. Vanaf 1 januari 2012 is er niet langer sprake van optrek
naar eindloon en kan er dus ook geen sprake zijn van een eindloon achterstand.
EMD Emerging Market Debt zijn obligaties uitgegeven door ontwikkelingslanden zoals Argentinië of
Rusland. Vanwege deze achtergrond hebben EMD over het algemeen een hoog risico en een hoge credit spread.
EMD worden meestal uitgegeven door nationale overheden, maar het kunnen ook bedrijven zijn. De obligaties
kunnen in dollars of andere harde valuta (HC) luiden, maar ook in de lokale valuta van het uitgevende land (LC).
High Yield High Yield obligaties zijn obligaties met een hoge credit spread; ook wel aangeduid als junk bonds. De
hoge spread is een vergoeding voor het hoge kredietrisico dat tot uiting komt in de rating.
Obligaties met een rating lager dan BBB- of Baa3 worden aangeduid als high yield.
Inflation linked bonds Inflation linked bonds worden door diverse overheden uitgegeven (zoals Frankrijk,
Duitsland en Italië, maar niet Nederland). Deze obligaties kennen een kleine reële coupon maar deze coupon wordt
berekend over een nominaal bedrag dat steeds meegroeit met en inflatieindex zoals de ‘Euro HICP ex-tobacco’
gepubliceerd door Eurostat. Zodoende wordt de belegger gecompenseerd voor stijging van de inflatie.
editie 2012 (24-5-2012)
blad 51 van 53
Stichting TOTAL Pensioenfonds Nederland
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota
ISDA De International Swaps and Derivatives Association is een organisatie die een standaard contract heeft
opgesteld waarin staat hoe tegenpartijen in een derivatencontract zoals een renteswap of valuta forward met elkaar
omgaan. Hierin worden zaken geregeld zoals netting van betalingen, omgaan met wanbetaling en allerlei
operationele zaken. Hoewel het een standaard contract betreft worden er vele uitzonderingen op gemaakt en kan
het in de praktijk maanden duren voordat het contract gesloten is.
Leverage Dit is een duur woord voor beleggen met geleend geld. Leverage kan ontstaan bij het gebruik van
derivaten. Als de omvang (notional) van de derivatenportefeuille groter is dan de onderliggende cash (liquide
middelen). Als er bijvoorbeeld €100 aan cash is en een renteswap met een notional van € 200 is er sprake van
leverage. Leverage kan ook ontstaan als gevolg van effectenbelening of als de beta van de aandelen portefeuille
groter is dan 1.
Minimaal vereist eigen vermogen (MVV) Het vermogen om in de toekomst aan de nominale verplichtingen te
kunnen voldoen. Op basis van de beleggings-, overlijdens- en arbeidsongeschiktheidrisico’s van het fonds is het
minimaal vereist eigen vermogen bij het verschijnen van deze ABTN 104,2%. Zie bijlage C voor een verdere
onderbouwing.
Nominale achterstand Het verschil tussen het niveau van de opgebouwde pensioenrechten en
pensioenaanspraken van de actieven en niet-actieven voor en na korting.
Ondergrens De grens waaronder geen toeslagen worden verleend. De ondergrens is door het bestuur vastgesteld
op een dekkingsgraad van 115%. Indien er sprake is van een herstelplan, kan een hogere ondergrens worden
vastgesteld. Als de dekkingsgraad zakt tot onder 115%, dan zal de ondergrens vanaf het moment dat het fonds
weer een dekkingsgraad van 115% bereikt, geleidelijk oplopen naar de reservetekortgrens gedurende het lange
termijn herstelplan (15 jaar).
Voorbeeld: Als na 10 jaar reservetekort weer een dekkingsgraad van 115% wordt bereikt dan heeft het fonds nog 5 jaar om te herstellen
naar de reservetekortgrens. De ondergrens loopt dan in 5 jaar op van 115% naar bijvoorbeeld 125%. De ondergrens is dan in jaar 11
117%, in jaar 12 119%, etc. De ondergrens blijft vervolgens gelijk aan de reservetekortgrens totdat de nominale achterstanden zijn
ingelopen.
Notional De notional is het onderliggende bedrag van een derivaat. In geval van een renteswap spreken de
partijen af dat er over en weer rentes betaald worden over een bepaald bedrag. Dat bedrag is de
notional. De notional zelf wordt echter niet uitgewisseld; het is alleen de basis voor de berekening.
Opbouwachterstand Het verschil tussen de maximale opbouw (2% voor werknemers geboren na of op 1 januari
1950 of 1,83% voor werknemers geboren voor 1 januari 1950) en de toegekende opbouw van de
pensioenaanspraken van de actieven vóór 1 januari 2012. Vanaf 1 januari 2012 is niet langer sprake van een
opbouwachterstand.
PV01 Price Value of one basis point (PV01) geeft aan hoeveel euro de marktwaarde van een obligatie of
pensioenverplichting verandert als de rente met 0,01% verandert. De PV01 wordt afgeleid van de duration en wordt
als volgt berekend: (duration x marktwaarde)/10000. Hoewel de PV01 een goed beeld geeft van het renterisico, is
het wel een vereenvoudiging van de werkelijkheid. Renterisico’s ontstaan ook als het looptijdprofiel van de
kasstromen van de beleggingen en verplichtingen van elkaar afwijken en als de beleggingen kredietrisico en
illiquiditeit met zich meebrengen. Zie ook duration.
Reservetekortgrens Vereist Vermogen.
Security Selection Security selection of stock picking zijn vormen van actief beheer waarbij de
vermogensbeheerder probeert ondergewaardeerde effecten te selecteren en die op te nemen in de portefeuille.
Zodoende hoopt de actieve vermogensbeheerder een hoger resultaat te halen dan de passieve marktindex waar
alle effecten in zijn opgenomen.
Streefgrens Is berekend als 100% van de marktwaarde van de geïndexeerde pensioenverplichtingen. De
marktwaarde van de geïndexeerde pensioenverplichtingen wordt bepaald door de verwachte geïndexeerde
editie 2012 (24-5-2012)
blad 52 van 53
Stichting TOTAL Pensioenfonds Nederland
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota
uitkeringsstromen te disconteren tegen een rentetermijnstructuur. Het toeslagniveau dat wordt gehanteerd om de
geïndexeerde uitkeringsstromen te bepalen wordt gesteld op de inflatieverwachting. De streefgrens is laatstelijk
vastgesteld op een dekkingsgraad van 140%.
Opmerking: De ondergrens en de streefgrens worden jaarlijks vastgesteld. Indien gedurende deze periode het beleid structureel wijzigt
en/of de marktomstandigheden significant wijzigen, kan het bestuur de grenzen opnieuw vaststellen.
Tracking Error Dit is een risicomaatstaf voor de mate waarin het rendement op de portefeuille afwijkt van het
rendement van een maatstaf. De tracking error is in feite de standaarddeviatie van de
rendementsverschillen. Als de maatstaf het rendement op de pensioenverplichtingen is, dan geeft de tracking error
weer in hoeverre het rendement op het vermogen afwijkt van het rendement op de pensioenverplichtingen. Hoe
groter deze tracking error, hoe groter het risico en hoe groter de volatiliteit van de dekkingsgraad. Meer aandelen
en/of een lagere rentematch zullen leiden tot een grotere tracking error. Als de maatstaf het rendement op een
passieve marktindex betreft, dan geeft de tracking error weer in hoeverre het rendement op de portefeuille afwijkt
van het rendement op de marktindex. Hoe groter deze tracking error, hoe groter het risico en hoe groter het risico
dat het rendement op de portefeuille achterblijft op het rendement op de passieve marktindex. Deze tracking error
wordt vaak gebruikt om de mate van actief beheer door de vermogensbeheerder te meten en te beheersen.
Toeslagachterstand Het verschil tussen de verhoging van de pensioenrechten en pensioenaanspraken van de
niet-actieven op basis van de Consumenten Prijsindex afgeleid (CPI) en de toegekende verhoging vóór 1 januari
2012. Vanaf 1 januari 2012 wordt jaarlijks toeslag verleend van maximaal 25% van de som van de algemene
loonsverhoging(en) bij ZR over het voorgaande jaar, zoals bij CAO vastgesteld. Het bestuur is bevoegd op enig
moment te besluiten om voor alle belanghebbenden een ander toeslagpercentage toe te passen.
Vanaf 1 januari 2012 is er niet langer sprake van een toeslagachterstand ten aanzien van op of na 1 januari 2012
niet volledige toegekende toeslagen.
Vereist Vermogen (VV) De grens waarbij met een zekerheid van 97,5% wordt voorkomen dat het fonds binnen
1 jaar beschikt over minder middelen dan de technische voorzieningen. Het Vereist Vermogen is bij het verschijnen
van deze ABTN 118,8%. Zie bijlage C voor een verdere onderbouwing.
Vereiste Dekkingsgraad Vereist Vermogen.
editie 2012 (24-5-2012)
blad 53 van 53
Download