Professionaliteit verankerd Vraagstuk A: Versterking van sociale cohesie Maaike Kluft, MOVISIE Beroepsontwikkeling 1 juli 2009 1. Inleiding De samenhang binnen onze maatschappij is de laatste decennia sterk veranderd. Oude sociale verbanden hebben plaatsgemaakt voor nieuwe. We zijn anders gaan denken over normen, waarden, religie en politiek. Er hebben zich mensen uit steeds weer andere culturen in Nederland gevestigd en deze culturen hebben zich in meerdere of mindere mate met de onze verweven. Het traditionele gezin is geen standaard meer, en we besteden onze vrije tijd anders dan onze ouders dat deden. Ook het individualisme is in de afgelopen decennia sterk toegenomen. Ons eigen geluk staat boven aan de persoonlijke wensenlijst. Al deze veranderingen hebben invloed op de samenhang binnen onze samenleving. De sociale cohesie blijkt er op micro- en macroniveau sterk door te zijn afgenomen. Een stijgend percentage van de mensen weet niet wie hun naaste buurman is en het gevoel van onveiligheid in de eigen buurt is gegroeid. Leefbaarheid en het creëren van een gevoel van veiligheid in de steden en op buurtniveau staat dan ook niet voor niets met grote regelmaat op zowel de landelijke als de regionale politieke agenda. De samenhang tussen sociale cohesie, leefbaarheid en veiligheid zullen we in deze introductie uitgebreid aan de orde brengen. Tevens zullen we in het kader van dit vraagstuk kijken naar hoe men verbindingen kan versterken en hoe veiligheid vergroot kan worden. We kunnen dit doen vanuit de beleidsvoering van gemeenten, maar we willen vooral initiatieven van burgers en welzijnsorganisaties bekijken die zijn opgezet om de sociale cohesie (op buurtniveau) te vergroten. Daarnaast willen we ons bezighouden met de vraag of dit vraagstuk op buurtniveau aangepakt moet worden, of dat dit het niveau van de buurt overstijgt. Wellicht is het noodzakelijk om de focus te leggen op andere niveaus en gebieden in de samenleving. 2. Achtergrond van het vraagstuk 1 Het begrip ‘sociale cohesie’ is een verzamelterm. Het verwijst naar de deelname aan maatschappelijke instituties, de sociale contacten die mensen onderling onderhouden, maar ook naar hun oriëntatie op collectieve normen en waarden. Oorspronkelijk komt de term uit de sociologie en duidt het op sociale samenhang in de maatschappij. Door sociologen wordt sociale cohesie ook wel omschreven als ‘kleefkracht’ (bron: wikipedia). Er is veel onderzoek gedaan naar sociale cohesie en het blijkt dat hoe groter de sociale cohesie is in een gemeenschap, hoe groter ook de solidariteit binnen die gemeenschap. In de filosofie werd de term gebruikt om de noodzaak van een morele orde te benadrukken om de economische markt te bedwingen en de samenleving bij elkaar te houden. Later besteedden sociologen als Emile Durkheim, Ferdinand Tönnies en Georg Simmel uitvoerig aandacht aan moraal en religie als bindende krachten, maar zij worden vooral geassocieerd met de opvatting dat de belangrijkste bindende kracht wordt gevormd door de maatschappelijke arbeidsdeling die dwingt tot ruilrelaties. Andere benaderingen in de sociologie concentreren zich op aspecten zoals ‘kleur’, ‘klasse’ en ‘gender’ die breuken veroorzaakten in sociale cohesie of deze juist versterken. In de maatschappelijke hulpverlening wordt in relatie tot sociale cohesie regelmatig de focus gelegd op ‘meedoen’ en ‘hulp krijgen’ voor verschillende leeftijdsgroepen, mensen met lichamelijke en verstandelijke handicaps, en op het gebied van sociaal en psychologisch welbevinden. Een belangrijk kenmerk van sociale cohesie is dat men zich verbonden voelt met de groep waarvan men deel uitmaakt. Deze verbondenheid kan op verschillende schaalniveaus tot uiting komen (Schnabel et al., 2008): op micro-, meso- en macroniveau. Op microniveau zien we cohesie binnen het gezin, de familie en de vriendenkring. Door het individualisme zien we echter dat de solidariteit met deze en andere groepen op microniveau aan het afnemen is. Men kijkt niet meer naar wat een ontwikkeling of een vernieuwing oplevert voor de groep waarbij ze horen, maar puur naar wat het voor henzelf oplevert. Daarnaast zijn traditionele levensfasen, zoals de start van een beroepsloopbaan, trouwen en het stichten van een gezin, niet langer vanzelfsprekend en vinden zij niet langer volgens een vaste chronologie plaats (De Hart et al., 2002: 14). De sociale relatiepatronen die verbonden zijn met het gezinsleven, de school, de buurt, de kerk, het beroepsleven of de nationale identiteit hebben een veelvormige betekenis gekregen en passen dus niet meer zomaar in het traditionele beeld. Diverse traditionele sociale verbanden nemen in betekenis af; terwijl andere zich hebben weten aan te passen aan de gewijzigde sociale omstandigheden. Zo heeft de kerk tegenwoordig een veel minder belangrijke plek in de westerse cultuur, terwijl werk en beroep veel belangrijker zijn geworden. De substituten voor de traditionele organisatievormen, zoals informele en kleinschalige netwerken, lijken als participatievorm vrijblijvender, maar kunnen desalniettemin grote maatschappelijke betekenis hebben. Zo kunnen werk-, sport- of vrijetijdsgebonden clubs of verenigingen een zeer belangrijke sociale betekenis hebben voor haar leden en een maatschappelijke betekenis voor de wijk. Op een iets hoger niveau, het mesoniveau, bestaat cohesie binnen verenigingen, genootschappen en organisaties. Ook op dit niveau is er een verschuiving waar te nemen van de oude organisatievormen naar nieuwe. Organisaties, winkelketens en bedrijven worden steeds groter. Nog maar weinig buurten hebben een kleine buurtwinkel, kruidenier of groenteman die iedereen bij naam kent en waar mensen 2 elkaar ontmoeten. Er moet sneller, efficiënter en resultaatgerichter worden gewerkt en dat is voor veel kleine ondernemers niet haalbaar. Zij zijn simpel gezegd niet opgewassen tegen de grote winkelketens. Op mesoniveau zien we ook dat veel projecten en onderzoeken zich richten op het versterken van sociale cohesie in de wijk en buurt. De vraag is echter of burgers nog zitten te wachten op versterking van contacten met buurtgenoten. Volgens Lupi (2005) is het idee van de eens zo hechte buurtgemeenschap een hardnekkige mythe. ‘Al een halve eeuw geleden werd aangetoond dat stadswijken per definitie heterogeen zijn en dat er van één gemeenschap geen sprake is. De teloorgang van de buurt als leefwereld wordt in de literatuur geschetst als een naoorlogse ontwikkeling. Maar mensen identificeerden zich al veel eerder met andere kaders’. Sociale relaties zijn losser geworden en meervoudig. Mensen hebben meer keuzemogelijkheden en zijn selectiever geworden. Er is echter niet zozeer sprake van een afname, als wel van een verschuiving in onze typen bindingen. Voor een groot deel van de bevolking heeft de functie van sociale cohesie, het verbonden zijn met anderen, zich verplaatst en verspreid naar de kinderopvang, het onderwijs, de informele zorg, sport en vrijetijdsbesteding en (ideële) maatschappelijke organisaties. Lid of donateur zijn van maatschappelijke organisaties, recreatieve organisaties, sport- en hobbyverenigingen, jeugdverenigingen, scouting en milieuorganisaties, blijkt van betekenis voor de sociale verbindingen tussen mensen. Via hun lidmaatschap of donateurschap staan burgers in verbinding met de organisatie en ook zonder onderlinge contacten ontstaat vaak een affectieve verbinding en identificatie met die organisatie en haar doelstellingen (Schnabel et al., 2008; Selle & Strømsnes, 2001). Uit het bovenstaande blijkt dus dat veel mensen deel uitmaken van de sociale infrastructuur op regionaal of landelijk niveau door interesses en idealen na te streven. Toch mag niet vergeten worden dat voor sommige groepen de aanwezigheid van sociale cohesie op buurtniveau nog wel heel belangrijk is. Het gaat hier dan vooral over de kwetsbare groepen die veel baat kunnen hebben bij een sterke sociale cohesie in de buurt. De buurt kan bijvoorbeeld voor ouderen en mensen met een beperking belangrijk zijn op het gebied van verzorging en participatie aan de samenleving. Ook in sociale zin is de buurt een zeer belangrijke plek voor bijvoorbeeld gezinnen met jonge kinderen, maar ook voor kansarme bewoners uit de buurt. Uit een onderzoek van Pinkster (2008: 68), waarin zij de sociale betekenis van de buurt in achterstandswijken en gemengde wijken bekijkt, blijkt bijvoorbeeld dat bewoners van achterstandswijken vaker een baan vinden via informele contacten in de wijk. Ook lijkt het erop dat mensen in achterstandswijken over hechtere netwerken beschikken, die bovendien minder uitgestrekt zijn. Ook zijn ze vaak meer lokaal gebonden en hebben ze meer contacten in de buurt (Lupi, 2005). Wanneer we kijken naar het macroniveau, dus sociale cohesie op het niveau van de maatschappij, zien we dat sociale cohesie vooral sterk aanwezig is bij uniculturele samenlevingen. Binnen deze samenlevingen is er onder de burgers veel herkenning bij elkaar in waarden, normen, geloof, gewoonten, taal enzovoorts. Dit zorgt ervoor dat mensen zich met elkaar kunnen identificeren en met elkaar verbonden voelen. In Nederland leven we in een multiculturele samenleving en problemen 3 worden steeds vaker geweten aan een gebrek aan sociale cohesie. Dat gebrek aan gevoel van verbondenheid ontstaat, volgens de heersende opvatting, als een gevolg van culturele verschillen in onze samenleving. In deze visie bevordert culturele homogeniteit de sociale cohesie en voorkomt die de betreurde sociale problemen (Gowricharn, 2003). Onze eigen normen en waarden, taal of religie verschillen vaak met die van onze buurman. We vinden vaak weinig herkenning in elkaar en weten niet hoe we aansluiting met elkaar kunnen vinden. De drempel om op elkaar af te stappen is mede hierdoor hoger geworden. In deze opvatting meent men dat het gebrek aan verbondenheid en het groeiende percentage mensen dat zich onveilig voelt in zijn eigen buurt veroorzaakt wordt door de grote diversiteit aan culturen en gezinsvormen. In het artikel ‘E pluribus unum’ (‘Uit velen één’) stelt Putnam (2007) dat in de Verenigde Staten, in ieder geval op de korte termijn, etnische diversiteit in de directe woonomgeving leidt tot afnemende solidariteit en minder vertrouwen. In etnisch diverse buurten keren bewoners meer in zichzelf. Door Putnam wordt dit verschijnsel hunkering down genoemd. Het vertrouwen neemt af, wederzijdse hulp en samenwerking worden zeldzamer, vriendschappen minder, en dit alles zelfs binnen de eigen etnische groep. Mensen kruipen in hun schulp (schildpadgedrag). In Nederland komt men, in de verschillende onderzoeken naar de invloed van etnische diversiteit in Nederlandse wijken, niet tot eenduidige conclusies. Rovers (1997) heeft gewezen op het proces dat een zwakke sociaaleconomische situatie, een hoge migratie en een grote (etnische) heterogeniteit de sociale cohesie doet afnemen. Lancee & Dronkers (2008) vinden gedeeltelijke ondersteuning voor het idee van Putnam. Volgens hen neemt in etnisch gemengde wijken zowel bij allochtonen als bij autochtonen het onderlinge contact af. Dit effect blijft bestaan als rekening wordt gehouden met economische achterstanden in de buurt. Lancee & Dronkers stellen dat etnische diversiteit schadelijk is voor vertrouwen in buren en de buurt, terwijl Tolsma et al. (2008a) deze conclusie relativeren en slechts onderschrijven voor specifieke aspecten. Zij vinden dat etnische diversiteit schadelijk is voor de hoeveelheid contacten met buren (maar alleen voor lage inkomensgroepen), maar nog vaker dat etnische diversiteit geen effect heeft op andere vormen van sociale cohesie (sociaal vertrouwen en de kwaliteit van sociale relaties). Daarnaast is er in Nederland onderzoek gedaan naar de relatie tussen etnische concentratie (totaal aandeel niet-westerse allochtonen) en interetnisch contact en beeldvorming (zie bijvoorbeeld Dagevos, 2005; Van der Laan Bouma-Doff, 2005; Gijsberts & Dagevos, 2007; Ghaeminia, 2008; Tolsma et al., 2008b). Hieruit kwam naar voren dat er in zwarte buurten veel minder contact tussen autochtonen en allochtonen is dan in witte buurten. Het lijkt er dus op dat een sterke concentratie van allochtone bevolkingsgroepen in een wijk slecht is voor het onderlinge contact. Voor autochtonen blijkt het wonen in een gemengde buurt juist wel goed te zijn voor het contact; wanneer er gelegenheid is voor contact komt dit eerder tot stand. Een te snelle verkleuring van een buurt werkt echter negatief. De opvattingen van de verschillende bevolkingsgroepen over elkaar zijn minder gunstig in buurten die snel van etnische samenstelling zijn veranderd. 4 Uit het voorgaande blijkt dat er op alle niveaus verschuivingen en veranderingen plaatsvinden die invloed hebben op de sociale cohesie. Hiermee krijgt de vraag naar hoe sociale cohesie in een samenleving, een stad of een buurt mogelijk is, een nieuwe actualiteit (Uyterlinde, 1999: 35). Het is dan ook niet zinvol om te kijken hoe we op de oude manier sociale cohesie kunnen creëren: door met elkaar te identificeren. De samenleving is zo veranderd, dat er nieuwe manieren gevonden moeten worden om de sociale cohesie te versterken. Dit kunnen we onder andere doen door te kijken naar het cement dat in onze multiculturele samenleving de sociale cohesie kan aanwakkeren en versterken. Het gaat bij dit cement om het leren omgaan met verschillen tussen mensen en tussen groepen. Verschillende organisaties dragen bij aan het versterken van verbinding tussen burgers. Zo blijkt dat maatschappelijke organisaties zijn mede van belang voor sociale cohesie op macroniveau, omdat zij verbindingen tot stand brengen tussen verschillende geografische niveaus (de Hart, 2002). Via het lidmaatschap komen leden in aanraking met thema’s en discussies die op nationaal niveau spelen. Verenigingen en maatschappelijke organisaties dragen bij aan het verbinden van uiteenlopende groepen burgers, het leggen van verbindingen met overheid en politiek, en het betrekken van kwetsbare doelgroepen in de samenleving (Schnabel et al., 2008). Digitale interacties als e-mail en internetforums scheppen mogelijkheden voor tal van lichte vormen van betrokkenheid. Ten slotte is het bevorderen van sociale cohesie in de samenleving voor verschillende organisaties een expliciet doel. Activiteiten die erop gericht zijn iedereen te laten meedoen aan de samenleving, sociale uitsluiting tegen te gaan of verschillende etnische of sociaaleconomische circuits met elkaar in contact te brengen, zien we vooral terug in de sectoren gezondheidszorg, welzijn en cultuur. Zij zijn dus expliciet gericht op het vinden en gebruiken van het cement dat mensen aan elkaar bindt. Voorbeelden zijn het maatjesproject De Beste Maatjes van het Oranje Fonds of het Netwerk Sociale Cohesie Den Haag die zich richt op het stimuleren van sociale verbinding tussen allochtone jongeren en de samenleving. Het Netwerk Sociale Cohesie in Amsterdam richt zich duidelijk op de stad en niet op de buurt. Zij richten zich in het bijzonder op respect, integratie, acceptatie, opvoeding en onderwijs. Hoewel er verschillende organisaties en initiatieven zijn om op een positieve manier in te zetten op sociale cohesie, blijkt men vooral naar probleemsituaties te verwijzen als het over sociale cohesie gaat, zoals het gebrek aan integratie van gemeenschappen, sociale uitsluiting en een afname van onderlinge solidariteitsbanden. Schuyt (2001) signaleert enkele centrale probleemvelden (of bedreigingen) die in relatie staan tot sociale cohesie. Zo worden binnen het grotere sociale en politieke systeem de volgende bedreigingen genoemd voor de integratie en het behoud van sociale cohesie binnen de samenleving: discriminatie, sociale uitsluiting en sociaaleconomische achterstand. Wat het samenleven in Nederland betreft, blijkt men zich vooral zorgen te maken over aspecten die met elkaar samenhangen, maar in accent verschillen, zoals de verloedering van de samenleving, de heersende agressiviteit, respectloosheid, ‘hufterigheid’, asocialisering en korte lontjes onder burgers, het toenemend individualisme, het gebrek aan solidariteit met minderbedeelde groepen, en het vervagen van normen en waarden. Hoewel deze termen niet altijd allemaal betrekking hoeven te hebben op een ervaren gebrek aan sociale cohesie, valt niet aan het beeld te ontkomen dat er met het samenleven in Nederland het nodige mis is (Schnabel et al., 2008). 5 Volgens De Hart (2002:14) kent de bezorgdheid over de dreigende teloorgang van sociale cohesie een traditie die even lang is als de ontstaansgeschiedenis van het begrip. Zij beleeft telkens een opleving van perioden waarin men in de samenleving zoekt naar een nieuwe balans tussen ontwikkelingen binnen de cultuur en de structuur, die gepaard gaat met een herschikking van sociale relatiepatronen. Honderd jaar geleden werd al door auteurs als Tönnies, Simmel en Durkheim verwoord dat de sociale banden tussen mensen verslappen. Mensen laten zich opnemen in sociale verbanden en participeren daar ook in. Dat gold toen, en dat geldt nu. Wel wordt hun relatie met deze sociale banden steeds zwakker, wordt die meer gemotiveerd door eigenbelang en is de relatie steeds zakelijker en instrumenteler. Sociale cohesie is sinds de theorieën van Tocqueville, Tönnies, Simmel en Durkheim steeds opnieuw ter discussie gebracht, zij het in verschillende en veranderende maatschappelijke contexten. 3. Sociale cohesie, leefbaarheid en veiligheid In Nederland voelt een ruime meerderheid (70%) van de bevolking zich veilig, een percentage dat de afgelopen jaren stabiel is gebleven. Dit betekent ook dat 30% van de bevolking zich soms of regelmatig onveilig voelt. Als mensen zich niet veilig voelen in hun eigen buurt of stad, is het mis. Werkelijke onveiligheid en het gevoel van onveiligheid heeft vele oorzaken. Het kan gaan om hangjongeren die intimiderend overkomen of junks en dealers die op straat en in de buurt vertoeven en overlast veroorzaken. Maar ook een onveilige verkeersituatie kan ervoor zorgen dat het voor kinderen onveilig is om buiten te spelen. De inrichting van een wijk kan ook een rol spelen, bijvoorbeeld wanneer er door veel, maar slecht onderhouden groen, plekken vanaf de weg niet goed zichtbaar zijn, waardoor zij zich lenen voor zaken die bij voorkeur buiten beeld gebeuren. Veiligheid is dus een begrip waar veel verschillende thema’s onder kunnen vallen. Veiligheid is een basisbehoefte in de samenleving en is op verschillende manieren te onderzoeken. Eerder onderzoek heeft geleerd dat verschillen in criminaliteit tussen buurten voor een belangrijk deel direct zijn terug te voeren op de bevolkingssamenstelling (sociaaleconomische statusniveaus, etnische heterogeniteit) en andere kenmerken op kleinschalig niveau (zoals een hoge verhuismobiliteit en weinig lokale organisaties) (De Hart et al., 2002: 26). De indicatoren waarmee veiligheid kan worden gemeten, zijn zowel objectief als subjectief van aard. Men kan veiligheid in de wijk of op gemeentelijk niveau bepalen door de hoogte van criminaliteit te meten, door vragenlijsten te gebruiken bij slachtoffers of aangiften bij de politie te registreren. Op deze manier wordt persoonlijke veiligheid objectief gemeten. Dit kan echter niet los gezien worden van de subjectieve indicator: de beleving van onveilig zijn. Veel mensen kennen het gevoel zich op bepaalde plekken niet veilig te voelen, terwijl er op die plek misschien nog nooit iets is gebeurd. Er is ook een relatie tussen enerzijds de omgevingskenmerken (sociale netwerken en fysieke leefbaarheid) en anderzijds onveiligheid en beleving van onveiligheid. Volgens het rapport ‘Zekere Banden van het Sociaal Cultureel Planbureau (2002) variëren de veiligheid en veiligheidsbeleving overigens sterk naar lokale contexten. Tussen buurten komen grote verschillen in 6 zowel slachtofferrisico als onveiligheidbeleving naar voren in het onderzoek van de Hart et al. (2002) Hoewel mensen zich over het algemeen veiliger voelen in hun eigen wijk dan in een andere omgeving, treft een groot deel van de delicten mensen in hun eigen buurt. Het blijkt dat de veiligheidsproblematiek geconcentreerd is in een beperkt aantal wijken en deze concentratie juist het probleem is van het maatschappelijke probleem. Buurtproblemen die bewoners signaleren hangen sterk samen met criminaliteit. Waar volgens hen sprake is van veel vermogensdelicten, nemen ze ook vaker verkeersproblemen, verloedering en dreiging waar. De Amerikaanse politicoloog Robert Putnam heeft onderzoek gedaan naar de relatie tussen aspecten van sociale cohesie: leefbaarheid en veiligheid (Putnam 2000: 307). Volgens hem zijn wijken veiliger en is de leefbaarheid beter, wanneer zij beschikken over veel sociaal kapitaal: ‘public spaces are cleaner, people are friendlier, and the streets are safer’. Sociaal kapitaal verwijst volgens hem naar de relaties tussen mensen (vrienden, buren, vreemden), sociale netwerken en de wederzijdse normen en het vertrouwen in anderen die eruit voortvloeien (Putnam, 1993 en 2000). Volgens Putnam heeft sociaal kapitaal betrekking op het sociale gehalte en het coöperatieve vermogen van groepen. Het vergemakkelijkt het gezamenlijke handelen om problemen op te lossen. In het bijzonder netwerken met een intensieve horizontale interactie tussen de leden gaan volgens Putnam gepaard met de opbouw van veel sociaal kapitaal. Het is duidelijk dat samenwerking en wederzijds vertrouwen een positieve invloed hebben op het gevoel van veiligheid en het vergroten van de sociale cohesie. Ook in criminologische en sociologische studies wordt al jaren de vraag gesteld waarom sommige buurten zo veel meer vandalisme, graffiti, vermogenscriminaliteit en geweldsmisdrijven kennen dan andere, en waarom deze verloederingsverschijnselen en criminaliteit zo hardnekkig binnen deze buurten geconcentreerd blijven (De Hart et al., 2002: 26). Vanaf de jaren twintig van de vorige eeuw zijn ‘ecologische’ theorieën van misdaad en jeugdcriminaliteit ontwikkeld. Een kernelement van deze benaderingen is het uitgangspunt dat ‘sociale wanorde of desorganisatie’ de voedingsbodem vormt voor criminaliteit. Die desorganisatie wordt typerend geacht voor veel stedelijke buurten met een hoge verhuismobiliteit, waar de buren anoniem zijn, uiteenlopende etnische groepen ongemakkelijk samenleven, lokale organisaties zeldzaam zijn en kansarme jongeren deel uitmaken van eigen subculturen, afgezonderd van de wereld van volwassenen (De Hart, 2002: 26). Vooral in Amerika is er veel onderzoek gedaan naar criminaliteit in stedelijke gebieden. Zo hebben Shaw & McKay (1942) een onderzoek gedaan naar de relatie tussen delinquent gedrag en industriële groeiprocessen van de stad. De gebieden die zij onderzochten hadden een hoge mobiliteit, een hoge bevolkingsdichtheid en kenmerkten zich door armoede en een zwakke sociale structuur. Meerdere Amerikaanse onderzoekers zijn vervolgens nagegaan in welk type wijken de criminaliteit zich concentreerde. Schuerman & Kobrin (1986) onderzochten welke factoren in de periode tussen 1950 en 1970 bijdroegen aan de verloedering en aan het ontstaan van high-crime areas in Los Angeles. Factoren die daar een rol in speelden, waren het veranderen van het woningaanbod (een toename van het aantal huurwoningen), het verdwijnen van het bedrijfsleven uit de buurt, demografische veranderingen die tot een lagere sociaaleconomische status van de wijk leidden (een daling van het 7 opleidingsniveau en een stijging van de werkloosheid) en uiterlijke tekenen van verval of verloedering van een wijk (Halsema, 1995). De conclusies van de verschillende onderzoeken in de verschillende landen komen vrij sterk met elkaar overeen. Uit de conclusies blijkt dat het gevoel van veiligheid en de leefbaarheid in een stad, wijk of buurt sterk met elkaar verbonden zijn en dat beide een sterke invloed hebben op het aanwezig zijn van sociale cohesie. Om dit verband verder duidelijk te kunnen maken, lichten we eerst kort de inhoud van het begrip ‘leefbaarheid’ toe. Net zo min als ‘sociale cohesie’ is ook ‘leefbaarheid’ een vaststaand eenduidig begrip. De interpretatie ervan kan van persoon tot persoon en van plek tot plek verschillen. Wat voor de één leefbaar is, is dat voor de ander niet en andersom. Mensen beleven en waarderen plekken immers zeer verschillend. Wat men precies onder leefbaar verstaat hangt dus in sterke mate af van de normen en waarden waarmee iemand een buurt of plek beoordeelt (VROM, 2004: 7). De algemene definitie voor leefbaarheid is: ‘geschikt om erin of ermee te kunnen leven’. In 2002 gaf het Sociaal en Cultureel Planbureau de volgende omschrijving: ‘het samenspel tussen fysieke kwaliteit, sociale kwaliteit, sociale kenmerken en veiligheid van de omgeving’ (De Hart et al., 2002). Leefbaarheid zegt dus iets over de relatie van een subject (een organisme, een persoon of een gemeenschap) en de omgeving. De term ‘geschiktheid’ heeft vaak betrekking op een minimale waarde, voldoende, maar niet veel meer dan dat. Een leefbare wijk lijkt daarmee eenzelfde kwaliteitsniveau te duiden als een eetbaar diner of een leesbaar boek (Van Dorst, 2005). In 2005 zet Van Dorst de drie perspectieven op leefbaarheid op een rijtje: 1) de kennelijke leefbaarheid als optimale match tussen mens en omgeving, 2) de waargenomen leefbaarheid vanuit het perspectief van de mens, 3) de veronderstelde leefbaarheid vanuit de omgeving gedefinieerd. Zoals we in de vorige paragraaf hebben gezien neemt het gevoel van onveiligheid vooral af wanneer de bebouwing open en ruimer is, de straten schoner, de mensen vriendelijk zijn tegen elkaar en wanneer er weinig verval of verloedering zichtbaar is. Al deze aspecten vergroten ook de leefbaarheid van een buurt of stad. In een onderzoek van VROM (2004) wordt de mate van leefbaarheid in de buurt onderverdeeld in drie hoofdthema’s: de fysieke omgeving (de openbare ruimte en de voorzieningen); de sociale omgeving (de mensen en hoe men met elkaar omgaat); overlast, criminaliteit en veiligheid. Het is dus duidelijk dat de mate van criminaliteit in de stad sterk verbonden is met de gevoelde leefbaarheid in die stad. Is de veiligheid of het gevoel van veiligheid groot, dan heeft dat een positieve invloed op de leefbaarheid. Hetzelfde geldt voor sociale cohesie. Sociale cohesie is sterk wanneer er onderlinge solidariteit is, wanneer mensen kunnen ‘meedoen’ in de wijk en wanneer er een grotere mate van sociale interactie (verbondenheid) is tussen de bewoners. In hetzelfde onderzoek van VROM wordt het volgende over leefbaarheid en sociale interactie in de buurt gezegd: ‘Het is niet alleen de tevredenheid met de 8 bevolkingssamenstelling die van belang is voor het beeld dat bewoners hebben van de leefbaarheid in een wijk. Ook de kwaliteit van de sociale interactie speelt een belangrijke rol’. Ook uit dit onderzoek kwam de conclusie dat men meer tevreden was over de leefbaarheid naarmate: • er minder diversiteit was tussen verschillende etnische groepen; • er minder eenpersoonshuishoudens zijn; • er minder mensen die helemaal niet actief zijn; • er minder huurwoningen zijn; • maar er meer kinderen en ouderen in de wijk zijn. Wat ook opvalt in het onderzoek is dat het oordeel over de sociale interactie tussen mensen positiever is naarmate het aandeel mensen met een laag inkomen in de wijk hoger ligt. Dit wordt niet alleen gezegd door mensen die zelf een laag inkomen hebben en in die wijken wonen, maar ook door mensen met een midden- of een hoog inkomen, die zelf niet in deze wijken wonen. Volgens deze laatste groep ligt ook de sociale cohesie in de zogenoemde ‘volkswijken’ hoger. Het gaat dan wel om buurten en wijken waar het percentage autochtonen en gezinnen hoog ligt. Uit dit VROM onderzoek blijkt dat de eerdergenoemde etnische diversiteit als een van de belangrijkere oorzaken wordt gezien van een gebrek aan sociale cohesie in een wijk. Wanneer we kijken op stadsniveau dan wordt ook in Het Kleine Stedenbeleid de etnische diversiteit genoemd, hoewel iets anders geformuleerd. Het Kleine Stedenbeleid is een beleid dat zich richt op het versterken van de sociale samenhang in de steden. Volgens de Provincie Gelderland zijn er soms kleine steden die kampen met grootstedelijke problemen zoals gebrekkige integratie, sociaal-culturele spanningen, hardnekkige werkloosheid, vroegtijdig schoolverlaten en onveiligheid. Door het inzetten van het Kleine Stedenbeleid probeert men dit soort stedelijke problemen aan te pakken en op te lossen om zo de sociale samenhang in de stad te versterken (bron: provincie Gelderland). In 1994 heeft het Rijk en een aantal grote steden het grotestedenbeleid opgezet. Hiermee willen de overheden komen tot een stad, die veilig is en die tevens voldoet aan de steeds hogere eisen van bewoners, bedrijven, instellingen, bezoekers en recreanten. Het streven is een economisch vitale stad, met hoogwaardige vestigingslocaties en een hechte sociale samenhang (bron: VROM). Dit beleid loopt nog steeds en wordt in 30 gemeenten ingezet en steeds verder aangescherpt. Zo heeft het kabinet in 2007 besloten werk te willen maken van de verloedering, onveiligheid en slechte leefbaarheid in sommige wijken in Nederland. Hiervoor is 25 miljoen extra beschikbaar gesteld. Het geld is bedoeld voor steden die achterblijven op het gebied van leefbaarheid en veiligheid. Waar de problemen zo groot zijn, dat mensen het hebben opgegeven en wegtrekken. In dit plan worden groepen inwoners die zich aan de wederopbouw van hun wijk onttrekken weer gemobiliseerd, om de negatieve spiraal in wijken te doorbreken (bron: grotestedenbeleid). Terugkijkend op de samenhang tussen ‘veiligheid’, ‘sociale cohesie’ en ‘leefbaarheid’, kunnen we zeggen dat de wisselwerking tussen de drie begrippen groot is. De mate van onveiligheid heeft een sterke invloed op hoe de leefbaarheid in een stad of buurt wordt beoordeeld en andersom ook. Zoals eerder genoemd vormt desorganisatie in een buurt of stad een voedingsbodem voor criminaliteit. 9 Deze desorganisatie ontstaat onder andere door een hoge verhuismobiliteit, doordat buren elkaar niet kennen, doordat uiteenlopende etnische groepen ongemakkelijk samenleven en lokale organisaties zeldzaam zijn. Dit zijn ook duidelijke kenmerken van een gebied waar weinig sociale cohesie is. Daarnaast hebben we gezien dat de leefbaarheid in een buurt of stad hoger beoordeeld wordt, wanneer mensen vriendelijk tegen elkaar zijn en elkaar helpen. De genoemde kenmerken zijn dus tevens kenmerken die de leefbaarheid in een buurt minder maken. We kunnen dus zeggen dat de mate van leefbaarheid en het gevoel van veiligheid van invloed is op het feit of er een sterke sociale cohesie kan ontstaan en of de sociale cohesie toeneemt of afneemt. Andersom zouden we dus ook voorzichtig kunnen zeggen dat hoe sterker de sociale cohesie is, hoe minder criminaliteit er in de buurt zal zijn en hoe groter de leefbaarheid. In de goede voorbeelden die wij voor dit project zullen beschrijven, zullen wij de insteek op al deze drie aspecten meenemen en onderzoeken. 4. Nieuwe vormen van cohesie Zoals we in de inleiding al aangaven, willen we ons bij dit vraagstuk niet alleen bezighouden met manieren om verbindingen te versterken en veiligheid te vergroten. We willen tevens kijken of het buurtniveau nog steeds het juiste niveau is om sociale cohesie te bevorderen. Om dat te achterhalen is het belangrijk om onszelf het volgende af te vragen: is het nodig en slim om te blijven kijken naar de oude manieren om sociale cohesie te versterken; wat bindt men tegenwoordig en waar heeft men behoefte aan? Wellicht kunnen we eens bezien of er een andere manier is om sociale cohesie te versterken. Zoals De Hart et al. (2002: 319) in hun onderzoek zeggen, heeft er geen uitholling van de sociale cohesie over de hele linie plaatsgevonden, maar lijkt er wel sprake te zijn van een wisseling van de wacht, waarbij oude vormen van cohesie steeds meer worden vervangen door nieuwe. Sociale cohesie blijkt zich niet altijd negatief te ontwikkelen, in tegenstelling tot wat in de beleidskringen en binnen gemeenten de laatste jaren vaak wordt aangenomen. Er wordt bij het maken van beleid rondom sociale cohesie vaak gefocust op de probleemgebieden. Wellicht kunnen we eens uitgaan van datgene wat wel goed gaat. Sociale cohesie maakt namelijk al jaren een golvende beweging en wordt afhankelijk van de processen die er in de samenleving gaande zijn sterker of juist zwakker. Aan het begin van deze verkenning hebben we al aangegeven dat sociale cohesie telkens een opleving heeft in perioden waarin men in de samenleving zoekt naar een nieuwe balans tussen ontwikkelingen binnen de cultuur en de structuur. Daarnaast is de betrokkenheid van de burgers bij de samenleving, gemeten aan de hand van allerlei opvattingen en gedragingen, wel van karakter veranderd en minder vanzelfsprekend geworden, maar zij blijkt zeker nog wel aanwezig te zijn. Het is alleen zo dat oude vormen van cohesie steeds meer worden vervangen door nieuwe. Een vergelijking tussen Nederlandse wijken leert dat sociale cohesie qua vormgeving en effecten varieert naar lokale context. Er is een grote variatie in de betrokkenheid van mensen op verschillende niveaus. Deze betrokkenheid verschilt per maatschappelijke sector en sociale categorie. Zo is er misschien minder 10 sociale cohesie op buurtniveau, maar heeft de functie zich verplaatst en verspreid naar (maatschappelijke) organisaties, het onderwijs, de informele zorg en vrijetijdsbesteding. . Het kan gaan om de kinderopvang, scholen, centra voor werk en inkomen, ziekenhuizen of sportverenigingen die enkele belangrijke onderdelen vormen van de sociale infrastructuur. Al deze ‘sectoren’ hebben belangrijke functies binnen de sociale infrastructuur die mensen in staat stelt maatschappelijk volwaardig te functioneren. Zij leveren min of meer standaarddiensten aan burgers. Iedereen maakt hiervan in bepaalde situaties voor korte of langere tijd gebruik (Roes, 2002). Daarnaast zijn de voorzieningen de concentratiepunten van sociale netwerken en ontmoetingsplaatsen voor mensen uit uiteenlopende sociale milieus (cohesiefunctie). Tevens vervullen de sectoren een belangrijke functie bij het signaleren van problemen waar personen, gezinnen of groepen mee te kampen hebben (signaleringsfunctie). Bovendien spelen zij veelal een belangrijke rol bij het bestrijden van achterstanden en het bevorderen van het volwaardig functioneren van meer kwetsbare personen en groepen. Het is dus niet onlogisch om de kracht van die sociale netwerken te gebruiken om zo de sociale cohesie te versterken. Men moet zich er wel bewust van zijn dat de buurt voor sommige groepen zoals vitale ouderen, jonge gezinnen en kinderen zelf nog steeds belangrijk is. Ook voor kwetsbare groepen is de buurt belangrijk. Zij kunnen op sociaal en economisch gebied veel baat hebben bij een sterke sociale cohesie in de buurt. Het is daarom ook interessant om in het kader van dit maatschappelijke vraagstuk te kijken naar aanpassingen in de dienstverlening ten behoeve van risicogroepen en gemarginaliseerde burgers. Zo vragen de verscheidenheid, de ernst, de verwevenheid en de permanentie van veel sociale problemen een sterk geïndividualiseerde aanpak die rekening houdt met persoonsgebonden factoren die ten grondslag liggen aan de (dreigende) marginalisering (Roes, 2002). Dienstverleners proberen cliënten te activeren en sociale netwerken te benutten om veranderingen te bewerkstelligen. Deze aanpak is bekend als trajectbegeleiding, ketenbenadering, maatwerk, sociale activering en vraagsturing, en vereist een samenspel van vele instanties. Deze dienstverlening dient bovendien in de directe omgeving van de cliënt te worden aangeboden. Dat veronderstelt een gedifferentieerde, fijnmazige 1 sociale infrastructuur, met name in de concentratiewijken (Roes, 2002). Uit het voorgaande blijkt dat culturele diversiteit een heikel punt is binnen het versterken van sociale cohesie. Hoewel er enige discussie is over de invloed die etnische diversiteit heeft op de sociale cohesie, is het een feit dat het gebrek aan herkenning in elkaar en de mindere mate van eenvormigheid in opvattingen, gedragingen, normen en waarden, geen positief effect hebben op het gevoel van sociale verbondenheid in de buurt. De vraag die we ons dus wellicht moeten stellen is of culturele diversiteit wel de oorzaak is van het veronderstelde cohesietekort in multiculturele samenlevingen. Misschien moeten we de focus niet leggen op de diversiteit van de culturen, maar op het feit dat men elkaars grenzen en relevant geachte normen overschrijdt. Wanneer men op deze 1 Deze wijken zijn als maatschappelijk integratiekader verzwakt als gevolg van migratie en neerwaartse sociale mobiliteit. Hier zijn veel huishoudens gevestigd met een ernstige maatschappelijke achterstand. Deze concentratie van huishoudens met een relatief slechte leefsituatie geeft de sociale problematiek een extra dimensie. Het zijn ook de wijken met fysieke verloedering en veel criminaliteit. 11 manier naar het probleem kijkt, dan ontstaat er meer ruimte voor verbeteringen. Het is bekend dat sociale grenzen verschuiven, plooibaar zijn en niet consequent (kunnen) worden gehandhaafd (Gowricharn, 2003). Voor dit maatschappelijke vraagstuk is het daarom interessant om bij het bekijken van mogelijke nieuwe vormen van sociale cohesie, ook te kijken naar bindingen tussen diverse etniciteiten. Ook in een multiculturele samenleving kunnen mensen met elkaar betrokken zijn. Mensen of groepen met geheel verschillende achtergronden en waarden kunnen zeer goed met elkaar samenwerken en samenleven (De Hart et al., 2002; 332). Het gaat erom, dat iedere burger kan deelnemen aan de samenleving, zowel in sociaalstructureel als sociaal-cultureel opzicht. De sociaalstructurele dimensie gaat over toegang tot de bestaansbronnen (onderwijs, arbeid, inkomen, huisvesting enzovoort). Buurten en wijken waar meer behoefte is aan sociale activiteiten of voorzieningen kunnen zich te goed doen aan een groot aantal praktijkvoorbeelden en onderzoeken op dit gebied, zoals opgenomen in de publicaties Buurtgerichte sociale activering (Freitag et al., 2003) en ‘Samenlevingsopbouw in Rotterdam: het Opzoomeren’ (Van der Graaf, 2001). Over de ontwikkeling van de sociaal-culturele dimensie in onze samenleving zijn minder eenduidige uitspraken te doen. De bestaande culturele diversiteit roept steeds vaker een politieke discussie op. Deze diversiteit hoeft de sociale cohesie in de samenleving echter niet te bedreigen, wanneer individuen en groepen een minimum aan democratische waarden en spelregels accepteren en elkaars opvattingen respecteren. Het is dus belangrijk om te kijken waar op dit moment de behoefte ligt wat betreft het versterken van de sociale cohesie in Nederland. We moeten daarbij het cement vinden waarmee we verbindingen kunnen maken, en deze verbindingen tussen individuen en groepen in onze multiculturele samenleving benadrukken. Daarbij ligt de focus niet meer op de negatieve klank die aan het begrip ‘diversiteit’ wordt gehangen, maar op het positieve, iets wat we kunnen inzetten en gebruiken om sociale cohesie te versterken. Bronnenlijst Blokland-Potter, T. (1998) Wat stadsbewoners bindt. Sociale relaties in een achterstandswijk. Kampen: Kok Agora. Dagevos, J. (2005) Gescheiden werelden. De etnische signatuur van vrijetijdscontacten van minderheden. In: Sociologie, jg. 1, nr. 1, p. 52-69. Dorst, M.J. van (2005) Een duurzaam leefbare woonomgeving. Delft: Eburon. Durkheim, E. (1893) De la division du travail social. Parijs: Alcan. Duyvendak, J.W. (1997) 12 Waar blijft de politiek? Essays over paarse politiek, maatschappelijk middenveld en sociale cohesie. Amsterdam: Boom. Duyvendak, J.W. & L. Veldboer (2001) Meeting point Nederland. Over samenlevingsopbouw, multiculturaliteit en sociale cohesie. Amsterdam: Boom. Freitag T., I. Leene & C. Tenhaeff (2003) Buurtgerichte sociale activering. Methodiekbeschrijving voor een gebiedsgerichte aanpak. Utrecht: NIZW. Ghaeminia, S. (2008) Wederzijdse integratie. De nabijheid van contacten. De invloed van individuele, buurt-, en gemeentekenmerken op de interetnische contacten van allochtonen en autochtonen. Master thesis. Nijmegen: Radboud Universiteit. Gijsberts, M. & J. Dagevos (2007) The socio-cultural integration of ethnic minorities in the Netherlands. Identifying neighborhood effects on multiple integration outcomes. In: Housing Studies, jg. 22, nr. 5, p. 805-831. Gowricharn, R. (2003) Sociale cohesie en culturele diversiteit. Blad Bestuurskunde, jg. 12, nr. 8, p. 344-353. Graaf, P. van der (2001) Samenlevingsopbouw in Rotterdam: het Opzoomeren. In: J.W. Duyvendak & L. Veldboer (2001) Meeting point Nederland: over samenlevingsopbouw, multiculturaliteit en sociale cohesie. Amsterdam: Boom, p. 139-157. Halsema, F. (1995) Ontspoord. Opstellen over criminaliteit en rechtshandhaving. Amsterdam: Wiardi Beckman Stichting. Hart, J. de, F. Knol, C. Maas-de Waal & T. Roes (2002) Zekere banden. Sociale cohesie, leefbaarheid en veiligheid. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Heuvelhof, E.F. ten (1996) Instituties rondom technisch complexe projecten. In: J.A. de Bruijn, P. de Jong, A.F.A. Korsten, W.P.C. van Zanten (red.), Grote projecten. Besluitvorming en management. Alphen aan den Rijn: Samsom Tjeenk Willink, p. 108-119. Jacobs, J. (1961) 13 The Death and Life of Great American Cities. New York: Random House and Vintage Books. Laan Bouma-Doff, W. van der (2005) De buurt als belemmering? Assen: Van Gorcum. Lancee, B. & J. Dronkers (2008) Etnische diversiteit. Sociaal vertrouwen in de buurt en contact van autochtonen en allochtonen met de buren. In: Migrantenstudies, jg. 24, nr. 4, p. 224-249. Lupi, Tineke (2005) Buurtbinding. Van veenkolonie tot VINEX-wijk. Amsterdam: Aksant Platvoet, Leo & Maarten van Poelgeest (2005), Amsterdam als Emancipatiemachine. Bussum: THOTH Perry, C.A. (1929) The neighborhood unit. In: T. Adams (Ed.), Neighborhood and Community Planning. Regional Plan of New York and the Environs, vol. VII. New York: New York Regional Plan Association. Pinkster, F.M. (2008) De sociale betekenis van de buurt. Een onderzoek naar de relatie tussen het wonen in een arme wijk en sociale mobiliteit. Amsterdam: Amsterdam University Press. Putnam, R.D. (1993) Making democracy work. Princeton: Princeton University Press. Putnam, R.D. (2000) Bowling Alone. The Collapse and Revival of American Community. New York: Simon and Schuster. Putnam, R.D. (2007) E pluribus unum. Diversity and community in the twenty-first century. The 2007 Johan Skytte Prize Lecture. In: Scandinavian Political Studies, jg. 30, nr. 2, p. 137-174. Roes, T. (2002) Sociale cohesie en sociale infrastructuur. Verkenning van beleidsmogelijkheden en bestuurlijke modellen. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Rovers, B. (1997) De buurt een broeinest? Een onderzoek naar de invloed van woonomgeving op jeugdcriminaliteit. Nijmegen: Ars Aequi Libri. Schnabel, P., R. Bijl & J. de Hart (2008) Betrekkelijke betrokkenheid. Studies in sociale cohesie. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. 14 Schuerman, L. & S. Kobrin (1986) Community careers in crime. In: A.J. Reiss & M. Tonry (red.). Communities and crime. Chicago: University of Chicago press. Schuyt, K. (2001) Onderbroken ritme. Opvoeding, onderwijs en sociale cohesie in een gefragmenteerde wereld. Amsterdam: Vossiuspers AUP. Selle, P. & K. Strømsnes (2001) Membership and democracy. In: P. Dekker & E. Uslaner (Eds.), Social capital and participation in everyday life. Londen: Routledge, p. 134-147. Shaw, C.R. & H.D. McKay (1942) Juvenile delinquency and urban areas. Chicago: University of Chicago press. Simmel, G (1918) Der Konflikt der modernen Kultur. München-Leipzig: Duncker & Humblot. Tolsma, J., M. Lubbers & M. Coenders (2008a) Ethnic competition and opposition to ethnic intermarriage in the Netherlands. A multi-level approach. In: European Sociological Review, jg. 24, nr. 2, p. 215-230. Tolsma, J., T. van der Meer & M. Gesthuizen (2008b) Unity in diversity. The impact of neighborhood and municipality characteristics on dimensions of social cohesion in the Netherlands. Ongepubliceerde paper. Tönnies, F. (1935) Gemeinschaft und Gesellschaft. Grundbegriffen der reinen Soziologie. Darmstadt: Wissenschaftliche Buchgesellschaft. Uyterlinde, M. (1999) In de buurt van sociale cohesie. Doctoraalscriptie. Utrecht: Universiteit Utrecht. VROM (2004) Leefbaarheid van wijken, Deze publicatie is te downloaden van www.vrom.nl. Internet Grotestedenbeleid: http://www.grotestedenbeleid.nl/huidig_beleid/SocialeHerovering/ Provincie Gelderland: http://www.gelderland.nl VROM: http://www.vrom.nl Wikipedia: http://nl.wikipedia.org/wiki/Sociale_cohesie 15