Gemeente van onze Heer Jezus Christus Lang geleden moet het gebeurd zijn - zo vertellen ons de oude verhalen van Israël. - dat de berg Sinaï in brand stond. Overal was vuur en rook. Mensen waren doodsbang, vluchtten weg en bleven sidderend op afstaand staan kijken. We horen over bazuingeschal (het geluid van de loeiende wind om de berg) en we horen over vuur, vuur waarin de Heer afdaalt op de berg. En dan, vanuit dat vuur, worden de woorden van de Thora gegeven. Volgens een oude legende gaf God toen aan zijn engelen de opdracht gaf om zijn woorden te vertalen in 70 talen en die gereed te houden voor de grote dag. En een belangrijk joods geschrift vertelt: elk woord dat door God werd gesproken verdeelde zich tot 70 tongen naar de 70 volken, die volgens opvattingen van toen de wereldbevolking vormden. En als we dat allemaal lezen, gaan er bij ons vast wat lampjes branden: vuur, tongen, talen, woorden die uitgesproken worden naar de hele wereld toe. Dit heeft alles te maken met Pinksteren. Dat is ook niet toevallig. Het gaat hier om het Joodse Pinksterfeest. Met Pinksteren denken de Joden eraan hoe zij vanaf de berg Sinaï de leefregels van God ontvingen. En nu is het opvallend dat evangelieschrijver Lucas, die ook Handelingen schreef, een verband legt tussen de oude verhalen uit Exodus en de weg van Jezus na Pasen. Veertig jaren trokken de Israëlieten door de woestijn. Veertig dagen verschijnt Jezus na Pasen aan zijn leerlingen. Een wolk ging de Israëlieten voor. Daarin was de Eeuwige: Verborgen, maar Aanwezig. En ook van Jezus wordt verteld dat hij werd opgenomen in een wolk: Verborgen, maar aanwezig. Aanwezig maar verborgen. En nu: op Pinksteren alweer een parallel: vuur, woorden die uitgaan over de wereld. Het lijkt er veel op dat Lucas de innerlijke verbanden van de bijbel vast wil houden en versterken. De God van Israël, de God van de Thora, is dezelfde God die zijn Geest wil leggen op alle mensen. Wanneer we nu de Pinksterverhalen uit het Eerste en Tweede Testament naast elkaar leggen, dan springt voor mij één beeld naar voren: de voorstelling van een brandend vuur als beginpunt, maar dit vuur straalt uit. Het gaat naar buiten en is hoorbaar als het geluid van wind. En wat er uitgaat is taal, communicatie, woorden die doorgegeven worden, de wereld door. Boeiend is allereerst het beeld van het vuur. Vuur, maar ook donderslagen en lichtflitsen, het schallen van de ramshoorn en de rook die uit de berg komt. De mensen deinzen achteruit en blijven op grote afstand staan. Ze zeggen: ‘Mozes, praat jij maar met ons, maar laat God niet met ons praten, want dan gaan we nog dood.’ Mozes zegt dan: ‘Wees niet bang. God wil jullie met ontzag vervullen,zodat je aan zijn leefregels zult houden.’ Dat vuur geeft de grootheid, de kracht, de dynamiek aan van God en van de Thora. Je kunt de leefregels van de Eeuwige niet noteren in een zakboekje en ze wegstoppen. Nee, ze moeten je doorgloeien en aanvuren, telkens weer. Een vlam die in je brandt, maar die ook uitslaat naar buiten. Je moet met innerlijke kracht en overtuiging jezelf en elkaar steeds weer zeggen: Hier gaat het om: dat we leven in vrijheid en dat we opkomen voor elkaar. Dat is Thora. Zo gaat het oude joodse Pinksterverhaal. En dat – zo wil Lucas ons duidelijk maken – is ook nú aan de orde. Geloven in Jezus, in wat hij ons voorhield en wat hij zelf voorleefde is ook niet iets wat je noteert in een zakboekje en dan opbergt. Nee, wie hij was, wat hij wilde delen met anderen, is als een krachtig vuur in ons, een vlam die naar buiten wil slaan. Dat vuur maken we niet zelf. Het is alsof het opkomt vanuit mysterieuze hoogte of diepte. Je weet niet vanwaar het komt, maar het vindt zijn weg waar mensen bij elkaar zijn. Die mensen zijn niet zomaar bij elkaar. Ze zijn samengekomen, omdat ze voelen, dat ze iets moeten met dat, waar ze zo vol van zijn: alles wat Jezus gaf, zijn inzet, zijn verschijning aan hen, steeds weer. Dat is het vuur, dat in het Pinksterverhaal van Lucas letterlijk om hun hoofden zweeft. En wat nu zo fascinerend is, dat is dat het vuur niet samengebald blijft in één gloeiend krachtcentrum, maar, dat het zich verdeelt in tongen. Laten we om dat te begrijpen nog even teruggaan naar het oude Joodse Pinksterverhaal. De Sinaï staat in vuur en vlam. De Woorden van de Eeuwige worden gegeven als vlammen in het hart. En - zo vertelt ons een oud verhaal - elk woord dat door God werd gesproken verdeelde zich tot 70 tongen naar de 70 volken van de aarde. En dat is nu precies wat Lucas ons ook wil zeggen: De vuurvlammetjes die neerdalen op de leerlingen van Jezus omschrijft hij letterlijk als ‘Zich verdelende tongen als van vuur’. Nu kan het Griekse woord dat hier gebruikt wordt,‘gloossa’, zowel ‘tong’ als ‘taal’ betekenen. Dus eigenlijk zou je ook kunnen zeggen, dat het hier gaat om ‘talen’ die zich verdelen en zich van ieder meester maken. Als we het zo weergeven, wordt het vervolg ook duidelijker: ‘en ze begonnen op luide toon te spreken in vreemde talen, zoals hun door de Geest werd ingegeven.’ Ook daar wordt datzelfde woord ‘gloossa’ gebruikt. De vurige tongen die neerdalen zijn de vurige talen die gesproken worden. En de gedachte is dus: Het vuur van de Eeuwige zoekt verbinding met mensen. Dat geldt voor het vuur van de Sinaï: de Thora, die voor Israël bestemd is, maar zich ook uitstrekt naar alle volken van de wereld. Het geldt ook voor de woorden van Jezus: alles wat Jezus heeft geleerd, voorgeleefd, het verhaal van zijn dood, die een weg tot het leven was. Dat alles zal vanaf dat moment doorgegeven worden: een woord dat de wereld ingaat. Wanneer wij zeggen dat we als kerk naar buiten toe gericht moeten zijn, dan is het hier allemaal begonnen. Het Pinksterfeest is het geboortefeest van de kerk. Vanaf dit moment voelen de leerlingen van Jezus zich geroepen om met enthousiasme te vertellen wat Jezus voor hen betekent. Ze hebben het goedbedoeld gedaan, met hart en ziel. Maar - terugkijkend - moeten we zeggen: de kerk is ook overmoedig en respectloos geweest. Ze was niet alleen vol van het vuur van de Geest, maar richtte ook brandstapels op. Wat ze verkondigde, ontaardde soms in: dit moet iedereen geloven en wie het niet gelooft, gaat verloren. En daarmee is het bevrijdende van de woorden van Jezus vaak verstikkend en bedreigend geworden. We moeten ons, juist als gemeente ervan bewust zijn, dat wie te maken heeft met Gods bezielende Geest, ook omgaat met vuur. En het is maar een kleine stap van vurig enthousiasme naar fel fanatisme. Wie zich laat aanspreken door woorden van bevrijding, kan daar bezield door raken. Dat is de passie voor Thora, voor eerlijkheid en rechtvaardigheid. Zo kun je ook aangeraakt worden door wie Jezus was, wat hij voorleefde. De eerste christengemeenten beleefden het als een krachtige impuls als ze bij elkaar waren. Hun blijdschap uitte zich in het uitstoten van wonderlijke klanktaal. We noemen dat tongentaal, of – met een Grieks woord – glossolalie. De apostel Paulus erkent, dat het fijn is als je de drijfkracht van de Eeuwige in je voelt, maar moet het nu echt zo uitbundig? Dan gaat het misschien meer om de kick voor jezelf. Paulus zegt dan ook tegen de kerk in Corinthe: ‘Iemand die in klanktaal spreekt, spreekt niet tot mensen maar alleen tot God. Niemand kan hem verstaan.’ (1 Cor. 14:2) En dan maakt hij duidelijk dat de Geest van God eerder gevonden kan worden in de gewone dingen waarmee je echt iets te geven hebt aan anderen. Als je goed kunnen overdragen wat Jezus ons voorleefde, is dat iets van de Geest, van het vuur van God dat in je werkt. Als je goed en zorgzaam bent, zodat wie ziek of depressief zijn zich al gauw een stuk beter voelen bij je, dan is dat iets van het licht van God dat in je werkt. Als je goed leiding kunt geven, zodat je een organisatie kunt aansturen - ook dat is iets van vuur en geest. Ja, al die bijzondere mogelijkheden die wij hebben om dingen op te bouwen, om zaken eerlijk te laten verlopen, om mensen te bemoedigen of te steunen – het zijn allemaal ‘charismata’ gaven van de Geest van God. (1 Cor. 12). Wij verstaan onder ‘charismatisch’ meestal iets wat te maken heeft met meeslepend zijn en opzwepend, maar voor Paulus is een ‘charisma’ alles wat je van God als mogelijkheid krijgt om iets waardevols tot stand te brengen: ook inzicht, wijsheid, geduld, optimisme. In dat alles kan het vuur van Gods Geest doorstralen. Pinksteren: een feest van vuur, enthousiasme, uitbundigheid. Maar als we Paulus’ woorden serieus nemen zou ik eerder zeggen: een feest waarin we ons bewust worden van de krachten en eigenschappen die we van God gekregen hebben: de gaven van zijn Geest. Het is een feest om te leren hoe je die in kunt zetten in je eigen leven. Om er anderen gelukkiger mee te maken, maar ook om je er persoonlijk rijk en waardevol bij te voelen. Het is ook waardevol om te bedenken, dat het niet je eigen prestaties zijn, maar dat het vuur van God in ons brandt, zonder dat wij weten hoe en dat wij dragers van dat licht mogen zijn. Daarbij gaat het vaak niet om vuurvlammen of krachtwoorden, maar om eenvoud trouw en liefde. Daarin vindt ons leven zijn bestemming. Of - om het met de woorden van een lied van Sytze de Vries te zeggen: Zolang wij adem halen schept Gij in ons de kracht, om zingend te vertalen, waartoe wij zijn gedacht. Elkaar zijn wij gegeven tot kleur en samenklank. De lofzang van het leven geeft stem aan onze dank.