De spellingswoorden van blok 5 “verhalen” Deze spellingswoorden moeten de kinderen bij de toets(dictee) goed kunnen schrijven. U kunt thuis met uw kind de woorden gaan oefenen. Klankwoorden met –eer, -eur, -oor en woorden met meer medeklinkers de beer de peer de deur de scheur het oor het spoor de straat ik spring de korst laatst de kunst de wesp Weetwoorden met ei en ij. Dit is een uitbreiding van les 1 Bij deze woorden horen geen regel. De woorden leren we uit ons hoofd. de geit ik zei de reis de eik de wei de klei de pijn blij rijk jij bent hij is zij is. Regelwoorden: woorden of woordstukjes eindigend op -d of -t Dit zijn woorden waarbij je regels toe moet passen. Je moet de woorden langer maken om horen of je de –d of –t moet gebruiken. het paard de staart het land het sportveld de goudvis de krant De doelwoorden van taal. Het is de bedoeling dat de kinderen begrijpen wat deze woorden betekenen. Vaak moeten ze d.m.v. een plaatje de woorden herkennen. de bezemsteel = een lange stok aan een bezem het grasveld= Een stukje grond waar gras op groeit toveren= dingen laten gebeuren die eigenlijk niet kunnen. Bijvoorbeeld zomaar iets laten verdwijnen. het zwaard= Een soort groot mes. Het is recht en plat en aan twee kanten scherp het elfje= Een klein mensje met vleugels. Het bestaat niet echt. de prins= de zoon van een koning of koningin de tovenaar= een man die kan toveren de draak= Een groot monster dat niet echt bestaat. Het dier heeft vleugels en er komt vuur uit zijn bek de puntmuts= Een muts met een punt de kasteelpoort= Een groot gat in de muur van een kasteel. Meestal met een deur of hek. Je kunt erdoor naar binnen lopen. de ridder= een dappere man die goed kan vechten de toverstaf= Een stokje om mee te toveren Vals= Niet te vertrouwen dreigen= Iemand bang maken. Je laat bijvoorbeeld je vuisten zien om te vechten. de fee= een vrouw die kan toveren. de dwerg= Een klein mensje dat op een kabouter lijkt de prinses= de dochter van een koning of koningin de zwerver= Iemand die geen huis heeft. Hij slaapt steeds op een andere plek de jonkvrouw= Een jonge vrouw. Meestal komt zij voor in verhalen met ridders het sprookje= een verhaal dat verzonnen is. Er gebeuren dingen in die in het echt niet kunnen braaf= zoet, gehoorzaam, niet stout de piraat= een rover op zee schuilen= naar een plek gaan om je te verbergen. Bijvoorbeeld voor de regen. vertellen= vluchten= iets zeggen. snel weggaan voor Bijvoorbeeld over wat je gevaar hebt meegemaakt het woud= de zwaan= een groot bos met oude een grote vogel met bomen lange hals. Hij kan zwemmen. het verhaal= iets dat je kunt voorlezen, vertellen of lezen. vuur spuwen= vuur uit je mond naar buiten blazen brutaal= als iemand te veel durft te zeggen