Jaarplan Geschiedenis derde graad, 2005-2006 Het jaarplan is een graadsjaarplan (cf. filosofie van nieuwe leerplan geschiedenis), gezamenlijk opgemaakt door Birger De Coninck, Nicole Passchyn en Johan Vankeersbilck. Historische kennis 1. De leerlingen kunnen aan de hand van bronnen aantonen dat er meerdere visies zijn op de periodisering van de geschiedenis en dat historische tijdsafbakeningen niet noodzakelijk tegelijk gelden voor alle maatschappelijke domeinen noch voor alle samenlevingen of culturen. - 2. De leerlingen kennen een aantal sleutelbegrippen inzake de hedendaagse samenleving en passen deze beredeneerd toe in een bredere historische context. - 3. De golven van de beschaving en de specifieke referentiekaders. Duiding bij begrippen als 'lange 19de eeuw', 'korte 20ste eeuw', ‘la Belle Epoque’, ‘transitie’. Afbakening industriële revoluties, wereldoorlogen, Koude Oorlog. Tijdlijn: diachronisch en synchronisch. Via de behandeling van niet-westerse culturen, waarbij tijdsafbakeningen anders liggen. Constructiekarakter van geschiedenis via onderzoekend leren (o.a in Socioculturele revolutie). Inhoud van begrippen als ‘liberalisme’ en ‘nationalisme’ in de 19de en 20ste eeuw. Aandacht voor de wisselende inhoud ervan. Relatie tussen het marxisme, het socialisme, het communisme en de arbeidersbeweging: welke inhoud hadden deze begrippen historisch en wat is de draagwijdte ervan vandaag? Betekenis van het ‘moderne imperialisme’. Strijd in de 19de eeuw tussen de moderniteit en de antimoderniteit, tussen de continuiteit en de discontinuiteit. Duiding van het fascisme en het nationaal-socialisme ‘in seiner Epoque’ en speurtocht naar de actuele inhouden. Impact van het revisionisme en het negationisme. De leerlingen leggen verbanden tussen de dimensies tijd, ruimte en socialiteit, tussen de verschillende domeinen binnen de socialiteit, tussen de geschiedenis van onze gewesten en de algemene Europese en mondiale geschiedenis, tussen de westerse cultuur en de niet-westerse culturen, tussen de eigentijdse maatschappelijke problemen en deze van vroeger. - - cfr. gevallenstudies : de Belle Epoque, het interbellum, de Koude Oorlog, de socioculturele revolutie na 1945, het Midden-Oosten, België na 1945, Europa, de Noord-Zuid-verhouding. Dit geldt ook voor ’doorlopers’ als de Industriële Revolutie, de grote lijnen van de 19de en 20ste eeuw binnen het Historisch Vademecum. Deze verbandenstructuur gebeurt de facto in elke les, waar niet alleen alles gezien wordt vanuit de Zeitgeist, maar waar de problematiek altijd verbonden wordt met de eigentijdse maatschappelijke problemen. 4. De leerlingen kunnen de grote ontwikkelingslijnen van de westerse en de Belgische geschiedenis tussen ca. 1800 en ca. 2000 verwoorden. - - 5. De leerlingen tonen structurele verschillen aan tussen enerzijds agrarische en anderzijds industriële en post-industriële samenlevingen. - - 6. Dit gebeurt aan de hand van het historisch referentiekader, de lesteksten in het Historisch Vademecum. Via onderzoekend leren in de Units Bipolariteit en Socioculturele revolutie leren de leerlingen zelf de grote ontwikkelingslijnen te zien binnen de westerse en Belgische geschiedenis Via doorlopers als ‘Economische ontwikkeling in de 19de en 20ste eeuw’ en Units als de Bipolariteit, de Socioculturele revolutie, het Midden-Oosten, Noord-Zuid, Europa en Belgie en de lesteksten uit het Historisch Vademecum krijgen de leerlingen inzicht in de grote ontwikkelingslijnen van de westerse en Belgische geschiedenis. Doorloper Industriële Revolutie of economische ontwikkeling 18de 20ste eeuw. Behandeling van de Noord-Zuid-dualiteit en de transitiefases. Ook in België de verschuiving van een agrarische samenleving met dito waarden naar een post-industrieel karakter. Dit gebeurt o.m. in de Unit Socioculturele revolutie na 1945 Eenzelfde dualiteit bestaat ook binnen Europa tussen het postindustriële karakter in West-Europa en het agrarischindustriele karakter in Centraal- en Oost-Europa. De structurele verschillen wegwerken wordt de uitdaging voor de toekomst. De leerlingen omschrijven per ontwikkelingsfase van de westerse samenleving de belangrijkste elementen van het culturele domein, in samenhang met andere domeinen van de socialiteit. - - De studie van de Belle Epoque in relatie tot de socio-politieke en de socio-economische context. De hele Unit Socioculturele revolutie na 1945. Het moderne imperialisme tegenover de tijdsgeest van de ‘Belle Epoque’. Behandeling van cultuur als spiegel van de tijd (van 1800 tot heden), cf. instap op ‘Het einde van de onveranderlijkheid’ Stroom en tegenstroom in de cultuur (18de-20ste eeuw). Geconditioneerde cultuurbeleving tijdens het Interbellum en de naoorlogse periode (in Bipolariteit, Belgie, Socioculturele revolutie na 1945 (in casu evolutie van de popmuziek en mode in samenhang met de andere domeinen van de socialiteit, Noord-Zuid). Tijdlijn in Historisch Vademecum. Historisch inzicht 7. De leerlingen koppelen nieuwe inzichten aan reeds verworven inzichten, krijgen een duidelijk beeld van de weg die ze hebben afgelegd en ontwikkelen stilaan een gestructureerd historisch inzicht. Door het gebruik van hetzelfde handboek over de curricula van de 6 jaar wordt een leerlijn aangehouden van bronnenonderzoek, historische kritiek, onderzoekend leren, het trainen van vaardigheden, het werken met het historisch referentiekader en het jaarlijkse hernemen van de golven van de beschaving, het inzicht leren krijgen in de geschiedenis via het Braudeliaanse concept. De tijdlijn, het Historisch Vademecum en de schema’s vormen hiertoe ideale werkinstrumenten. 8. De leerlingen tonen aan dat ‘verleden’ en ‘geschiedenis’ twee verschillende zaken zijn en dat elk historisch inzicht een voorlopig en onvolledig product is van menselijke kennis. De unit Socioculturele revolutie leent zich hier uitstekend toe. Via doorgedreven bronnenonderzoek en interview leren de leerlingen het constructiekarakter van geschiedenis goed inzien. Ook de behandeling van het (19de én 20ste eeuwse) nationalisme leent zich goed tot het uit elkaar halen van verleden en geschiedenis. Door de confrontatie van divers, en zich vaak tegensprekend, bronnenmateriaal zien leerlingen steeds nadrukkelijker in hoe sterk geschiedenis bepaald wordt door de tijdsgeest en de bedoeling achter de geschiedschrijving. Door hen voortdurend te confronteren met nieuwe inzichten terzake zien de leerlingen het organisch karakter van geschiedenis als wetenschap en als magister mundi. 9. De leerlingen vergelijken de ontwikkelingsfasen van de westerse en andere samenlevingen op basis van een probleemstelling uit de socialiteitsdimensie. Dit gebeurt n.a.v. de evolutie van de democratisering van het socio-politieke gebeuren, de ingrijpende socio-economische transformaties tijdens de drie golven van de Industriële Revolutie, de religieuze ontvoogding en de culturele evoluties, de Noord-Zuid-verhouding en de heel verschillende groeidynamiek in verschillende werelddelen. 10. De leerlingen tonen aan dat de huidige samenleving het resultaat is van een evolutie en slechts begrepen kan worden vanuit de historische evolutie. Hier verwijzen we terug naar het Braudeliaanse concept, dat wordt aangehouden in de Historia-reeks en expliciet aan bod komt in de handboeken voor 5 en 6. Leerlingen leren hierdoor rijker naar het verleden én de actualiteit te kijken. Hoe kan het heden begrepen worden van uit de confrontatie van de middellange en de lange termijn? Deze vraagstelling komt uiteraard het nadrukkelijkst aan bod in de 6des (nieuwe wereldorde tijdens en na de Bipolariteit, Europa, het Midden-Oosten, België, de socioculturele revolutie, Noord-Zuid), maar vormt ook in de 5des een belangrijke doelstelling. Hier wordt concreet gedacht aan het politieke en economische kolonialisme, de problematiek van nationalisme, de globalisering, de karakterisering van fascisme en extreem-rechts, e.a. 11. De leerlingen geven een aantal basisprincipes en mechanismen van de democratie en ze situeren die in de evolutie van machtsuitoefening. Ze kunnen het democratisch gehalte, de rol en de evolutie van een aantal nationale, internationale tot mondiale instellingen schetsen en verklaren. Er moet aandacht zijn voor democratie op de diverse domeinen, dus zowel op het socio-politieke als het socio-economische en socio-culturele vlak. Leerlingen tonen aan dat er verschillende opvattingen zijn en waren over democratie. Alle lessen staan de facto in het teken in de machtsverwerving als een van de belangrijkste streefdoelen van de mens. Het is vanuit deze invalshoek dat de basisprincipes en de mechanismen van de democratie aan bod komen. Concreet denken we aan de evolutie van het politieke liberalisme doorheen de 19de en 20ste eeuw, de strijd om de mensenrechten, de aanhoudende Noord-Zuid-dualiteit e.a. Vanuit de zoektocht naar het democratisch gehalte van de instellingen, gaat ruime aandacht naar de lokale, regionale, nationale en internationale instellingen. Zowel in de 5des als in de 6des. Daar er op 15 juni 2003 nationale verkiezingen zijn, geniet deze leerinhoud en deze doelstelling extra aandacht. Gezien de actualiteitswaarde ervan worden de VN en andere mondiale instellingen heel expliciet behandeld. Zie ook verder voor de implementatie van de VOET (vakoverschrijdende eindtermen). 12. De leerlingen passen de begrippen ‘beschaving, moderniteit en mondialisering/globalisering’ toe op de westerse samenleving en op een andere samenleving. Vooreerst stellen dat deze begrippen expliciet aan bod komen bij de leerinhouden van het 5de jaar. Denk maar aan de conflicten tussen moderniteit en antimoderniteit, continuiteit en discontinuiteit en de economische ontwikkeling die geleid heeft tot grootscheepse mondialisering en globalisering. Vormt dit ‘Het einde van de geschiedenis’, vragen wij Fukuyama achterna? Daarom is het goed om deze westerse evolutie toe te passen op andere samenlevingen. Zo komen wij in de 5des al uit bij Japan. In de 6des volgt een grondige analyse van Huntingtons toekomstperspectief van de botsende beschavingen en vormen het Midden-Oosten en de NoordZuid-problematiek het forum bij uitstek om deze begrippen op hun geldigheidswaarde te toetsen. 13. De leerlingen tonen aan dat ideologieën, mentaliteiten, waardestelsels en wereldbeschouwingen invloed uitoefenen op samenlevingen, menselijke gedragingen en beeldvorming over het verleden. Tal van concrete voorbeelden. Het gaat hierbij zowel om diachronische als synchronische studies. De evolutie van en de beeldvorming binnen de Vlaamse Beweging, het tijdsbeeld van de Koude Oorlog, de impact van nazisme en communisme op de Duitse en Russische samenleving, de historische plaats van het revisionisme, de toenmalige en de huidige kijk op het moderne imperialisme, de kijk van niet-westerse beschavingen (in casu de islam, de Chinese, de Japanse en de Afrikaanse beschaving, e.a.) op westerse waardestelsels en wereldbeschouwingen. 14. De leerlingen kunnen uit elke historische dimensie (tijd, ruimte, socialiteit) één categorie verbinden met een historisch probleem uit de geschiedenis van de westerse samenleving. Komen uitgesproken aan bod: m.b.t. tijd: de recurrenties van de transitiefasen; m.b.t. ruimte: de geopolitieke drijfveren binnen de Bipolariteit; m.b.t. socialiteit: de sociaal-economische impact van de Industriële Revoluties. Historische vaardigheden 15. De leerlingen verdiepen, verfijnen en verruimen de vaardigheden van de eerste en tweede graad die verband houden met het ordenen van informatie in tijd, ruimte en socialiteit, met het structureren van informatie en met het formuleren en toepassen van elementaire aspecten van de historische methode (heuristiek, kritiek en synthese). In elk leerjaar worden de leerlingen expliciet geconfronteerd met de basisprincipes van de historische kritiek. Daarnaast wordt eigenlijk in elke les tijd uitgetrokken voor de inbedding van de leerinhouden in het algemene en specifieke referentiekader. Uiteraard lenen tal van onderzoeken uit de leerboeken 5 en 6 zich uitstekend tot het realiseren van bovenstaande leerplandoelstelling. We denken in concretu aan De Tweede Industriële Revolutie, het nationalisme, Leopold II en Kongo Vrijstaat, Japan en het Westen: wederzijdse beeldvorming, de kunsten: spiegel van moderniteit en antimoderniteit, de Belle Epoque, propaganda tijdens wereldoorlog I, het kapitalistische systeem in de problemen tijdens het interbellum, internationale verhoudingen in het interbellum, overleven in oorlogstijd (WO II), de hele units Bipolariteit en Socioculturele revolutie na 1945 en de uitgebreide onderzoeken in de andere units Europa, België, Midden-Oosten en Noord-Zuid. 16. De leerlingen kunnen het maatschappelijke gedrag uit het verleden interpreteren vanuit de toenmalige historische context. Ze kunnen aantonen dat mensen in andere tijden keuzen moesten maken zonder de gevolgen ervan te kennen, met andere woorden dat de beleefde tijd (van de tijdgenoot) verschilt van de ‘geconstrueerde’ tijd (van de historicus). De leerlingen kunnen een onderscheid maken tussen de hedendaagse westerse belevingswereld of waarden en die van een vroegere periode. Een voorbeeld bij uitstek is de casus Duitsland. Die komt in beide leerjaren van de 3de graad sterk aan bod. Leerlingen moeten de Zeitgeist leren inzien om te begrijpen waarom het Duitse volk blindelings in de Hitlerval liep. Er gaat ruime aandacht naar de lappendeken van het latere Duitsland, de rol van Bismarck en keizer Wilhelm II, de Eerste wereldoorlog en Versailles, de naweeën van Versailles, het nazisme en de populariteit van Hitler, de twee Duitslanden volgestouwd met NAVO- en Warschaupactwapens, de afbraak van de Muur en de Hereinigung. O.m. ook in de unit Europa wordt gepeild naar de plaats van dit Duitsland. Andere voorbeelden die op deze manier kunnen uitgewerkt worden zijn: het moderne imperialisme (politiek én économisch), de verwerking van het oorlogsgebeuren (collaboratie, repressie) en vooral de units over de Bipolariteit en de Socioculturele revolutie na 1945. 17. De leerlingen kunnen de samenhang en de interactie van de diverse maatschappelijke domeinen herkennen en met voorbeelden illustreren. Dit komt aan bod in de behandeling van verschillende gevallenstudies. We denken hier bijvoorbeeld aan de Belle Epoque, de Socioculturele revolutie na 1945, de behandeling van het interbellum als gevallenstudie, de Bipolariteit, de unit Europa. De gevolgde units kunnen niet alleen als doorlopers (diachronische studies beschouwd worden, maar fungeren ook als synchronische studies of gevallenstudies. 18. De leerlingen kunnen evenementen op een relevante conjuncturele en/of structurele langetermijnlijn plaatsen. Ook hier verwijzen we naar het hele Braudeliaanse concept, eigen aan de Historia-reeks: de lange termijn (structureel niveau), de middellange termijn (conjuncturele niveau) en de korte termijn (evenementiele niveau). Bedoeling is dat 3de graadsleerlingen de korte termijn kunnen plaatsen tegenover de andere termijnen. Denken we hier maar aan de doorloper van de Industriële Revoluties, het historisch referentiekader, de lange 19de eeuw versus de korte 20ste eeuw, de Kondratieff-cyclus binnen de unit Socioculturele revolutie na 1945, de Bipolariteit, Europa, e.a. 19. De leerlingen kunnen oorzaak en gevolg onderscheiden, continuiteit en discontinuiteit, feit en fictie, gewilde en ongewilde gevolgen, gelijktijdigheid en ongelijktijdigheid. Dit is de vraag stellen naar krachten en tegenkrachten in de geschiedenis. Deze komen o.a. aan bod in de 19de eeuwse strijd tussen de moderniteit en de Restauratiepolitiek, de constructies uit de Romantiek, de Duitse casus (eerste helft 20ste eeuw), Koude Oorlog versus nieuwe orde uit het post-Koude Oorlog-tijdperk, de continuiteit-discontinuiteit-verhouding in de socioculturele revolutie na 1945. 20. De leerlingen kunnen de diverse etappes van de historische methode toepassen, wat betekent het zelfstandig selecteren, kritisch wegen en ordenen van historische en actuele informatie in functie van een probleemstelling, met het oog op analyse, toetsing van een hypothese, het leggen van zinvolle verbanden, het formuleren van een conclusie of een waardeoordeel… Voor alle beslissingen van elke etappe moeten de leerlingen een verantwoording kunnen formuleren met valabele argumenten. Leerlingen moeten zelfstandig relevante vragen kunnen ontwikkelen die ze aan diverse soorten bronnen moeten stellen. Deze vragen situeren zich zowel op het inhoudreconstruerende, het structurerende als op het kritische vlak. Leerlingen moeten hun methode kunnen evalueren en eventueel bijsturen. Ze kunnen deelaspecten en het geheel evalueren en synthetiseren en ze kunnen helder rapporteren. Alle onderzoeken in 5des en 6des zijn toepassingen van bovenstaande leerplandoelstelling: onderzoekend en producerend leren. Dit komt in de 5des het nadrukkelijkst aan bod in het onderzoek naar de Belle Epoque, in de 6des bij de Bipolariteit en de Socioculturele revolutie na 1945. 21. De leerlingen tonen in diverse onderzoeksetappes dat ze zowel geleid als zelfstandig probleemoplossend kunnen redeneren. Ze kunnen dat individueel en ook in groep. Ze kunnen zelf de te volgen procedure vinden. De leerlingen kunnen dat probleemoplossend denken toepassen in de 3de graad op zowel een historische als op een actuele maatschappelijk relevante probleemstelling. Ze nemen hieromtrent zelf initiatieven. Met hun medeleerlingen spreken ze een doelmatige historische methodiek af. Ook hier moeten we verwijzen naar de onderzoeken, opgenomen in Historia 5 en 6. We verwijzen hier heel expliciet naar de behandeling van de Socioculturele revolutie na 1945. Van de leerlingen wordt verondersteld dat ze zelfstandig probleemoplossend kunnen werken, zowel individueel als in groep. In overleg met de klasgenoten worden initiatieven genomen om een historische relevante probleemstelling te verbinden met een actueel maatschappelijk gegeven. Ook in andere onderzoeken (liberalisme en nationalisme, van modern imperialisme naar neo-kolonialisme en globalisering). 22. De leerlingen kunnen deelaspecten van een onderzoek en globale conclusies zowel schriftelijk als mondeling, op een heldere manier weergeven voor het publiek van de eigen klas. Ze kunnen hiervoor traditionele en creatieve vormen en middelen hanteren. Ze kunnen derhalve in een exposé ook uitbeeldend of grafisch rapporteren, bijvoorbeeld in een rollenspel. Ze kunnen voor hun verslaggeving de moderne communicatiemiddelen hanteren. We verwijzen hierbij terug naar de behandeling van de Socioculturele revolutie na 1945, waar de leerlingen niet alleen via zelfwerkzaamheid als onderzoekend leren doen, maar waar ook via presentaties conclusies worden voorgesteld aan de klas. Zij kunnen hiertoe allerlei werkvormen en middelen (PC, video, etc.) gebruiken. Antwoorden op klassikale opdrachten worden via e-mail doorgestuurd naar de leerkracht die checkt en aangeeft waar fouten zijn en/of aanvullingen moeten gebeuren. De volledige antwoorden krijgen de leerlingen vervolgens overhandigd in de klas. Zij moeten dan hun antwoorden en de correcties van de leerkracht leggen naast deze antwoorden. Het is meteen ook een vorm van zelfevaluatie. Het rollenspel als verfrissende werkvorm komt o.a. aan bod tijdens de unit Europa, waarbij de leerlingen een soort Europees Jongerenparlement opzetten, en bij de Socioculturele revolutie waar leerlingen in pro- en contradebat moeten ‘optreden’. Meerdere leerlingen van de 5des en de 6des nemen overigens deel aan de Europese Jongerenparlementen Europolis, EYP (European Youth Parliament) en MEP (Model European Parliament) en worden hierop voorbereid zowel binnen als buiten de geschiedenisles. 23. De leerlingen kunnen actualiseren. Ze kunnen historische gebeurtenissen en ontwikkelingen op het heden betrekken. Ze kunnen vragen stellen aan het verleden om actuele spanningsvelden te verhelderen. Ze kunnen een redenering opbouwen vanuit de studie van het verleden en heden om hun standpunt ten opzichte van een maatschappelijk probleem te kunnen verdedigen. Nagenoeg alle leerinhouden van de 5des en 6des vormen het voorwerp van permanente actualisering. Voor bepaalde leerinhouden moeten de leerlingen de actualiteit bijhouden en nadien presenteren voor de klas. 24. De leerlingen kunnen het discussie- en constructiekarakter van de historische kennis aantonen. Ze kunnen argumenten geven voor de verschillende interpretaties van het bestudeerde verleden. Via de keuze van de documenten en de duiding erbij leren de leerlingen het discussie- en constructiekarakter inzien. Bovendien wordt via de Braudeliaanse kijk op de geschiedenis extra gewezen op dit beeldend vermogen van het verleden. Dit komt nagenoeg in elke les aan bod. Ook het aflijnen van periodes binnen het referentiekader wordt met dezelfde zorg benaderd. Een heel concreet voorbeeld vormt hierin het nationalisme en de nationalistische geschiedschrijving. 25. De leerlingen kunnen diverse soorten primaire en secundaire bronnen (zoals beelden, geluidsmateriaal, schema’s, tabellen, diagrammen, kaarten, cartoons, dagboekfragmenten, reisverslagen, mémoires) herkennen. Ze kunnen historische en algemene vaardigheden toepassen op uiteenlopende soorten bronnen waaronder ook producten en media van de informatie- en communicatietechnologie (ICT). In nagenoeg alle lessen wordt er gewerkt met primaire en secundaire bronnen. In de eerste plaats wordt hiertoe het handboek gebruikt, maar daarnaast worden er ook nog heel wat andere bronnen aangeboord. Via een fiche over ‘historische kritiek’ leren de leerlingen niet alleen de klassieke bronnen en documenten te benaderen, maar ook de ICT-mogelijkheden (cf. passage over ICT-implementatie binnen de Visietekst Geschiedenis van De Bron). De onderzoekslessen gaan door in het multimedialokaal, zodat de leerlingen ten allen tijde een beroep kunnen doen op het Internet om iets te checken of op te zoeken. 26. De leerlingen kunnen functioneren binnen diverse soorten actieve werkvormen. In alle lessen wordt gestreefd naar een gezonde afwisseling van werkvormen die zoveel mogelijk leerlinggericht zijn. We denken hier aan actieve werkvormen als debat, rollenspel, discussie, presentatie, onderzoekend leren (individueel en in groep), afnemen van interviews. De klassieke doceermethode en het verhaal worden evenwel met zorg besteed en worden gekozen in functie van de leerinhouden. Historische attitudes 27. De leerlingen zijn nauwkeurig bij het verzamelen, het ordenen, het analyseren en het interpreteren van informatie over de historische en actuele werkelijkheid. Komt aan bod in nagenoeg alle lessen, opdrachten en onderzoeken. 28. De leerlingen geven blijk van een kritische houding bij het gebruik van informatie over de historische en actuele werkelijkheid. Idem dito. Bovendien hanteren zij een fiche gericht op de structurele toepassing van de historische kritiek op documenten van allerlei aard (inclusief ICT). 29. De leerlingen beseffen dat de kennis van het verleden niet exact de historische werkelijkheid weergeeft en dat onze historische kennis onvolledig en voorlopig is. Idem. Cf. ook leerplandoelstellling 8 (historisch inzicht). 30. De leerlingen beseffen dat de fundamentele problemen van mens en samenleving dezelfde blijven maar dat de oplossingen veranderlijk zijn en met de historische context verbonden. Idem.Cf. ook leerplandoelstellingen 10 en 13 (historisch inzicht). 31. De leerlingen tonen belangstelling voor de overblijfselen uit het verleden en voor de actuele samenleving. Ook dit komt aan bod in alle lessen, en uiteraard zeer uitgesproken in de 6des. De actualiteit enten op de geschiedenis is een van de grootste uitdagingen voor de geschiedenisles. Ook hier vertrekken we van de Braudeliaanse visie. Er zijn specifieke taken rond Socioculturele revolutie na 1945, naast andere opdrachten verbonden met de actualiteit, en excursies die in het teken staan van deze attitude. 32. De leerlingen hechten waarde aan het bevragen van het heden en het verleden bij de motivering van meningen en standpunten in de confrontatie met historische en actuele spanningsvelden. Idem. In de meeste lessen wordt het heden en het verleden bevraagd vanuit uitgesproken standpunten, visies. De confrontatie van heel diverse standpunten motiveert de leerlingen en doet hen sterk het verschil aanvoelen tussen ‘verleden’ en ‘geschiedenis’. 33. De leerlingen hebben een open geesteshouding ten aanzien van de historische en actuele werkelijkheid. Idem. In elke les wordt gepoogd om de leerlingen via de actualiteit tot bij het verleden te brengen en hen aldus meer inzicht en historische attitude bij te brengen. 34. De leerlingen durven vanuit een intellectueel eerlijk omgaan met informatie te reageren op vormen van desinformatie. Idem. Dit houdt ook essentieel verband met onze permanente zorg voor een zin voor historische kritiek en historische attitude. 35. De leerlingen aanvaarden dat historische evoluties een verscheidenheid aan sociale identiteiten genereren. Idem, cf. de procesbegeleiding naar historische attitude. 36. De leerlingen zijn bereid vanuit het historisch besef dat individuen en groepen interfereren in maatschappelijke processen, actief en constructief te participeren aan de evoluerende maatschappij. Wij zien de VOET ‘opvoeden tot burgerzin’ dan ook tegenover deze leerplandoelstelling. Bedoeling van de lessen geschiedenis (vooral in de 3de graad) is de leerlingen bewuster te leren omgaan met de evoluerende maatschappij vanuit een historisch besef en attitude. Ook hier proberen we eigenlijk in alle lessen aan te werken. Vakoverstijgende eindtermen - - - leren leren: via onderzoeken en probleemoplossend werken wordt vaak en genoeg ruimte gemaakt voor deze VOET. Het is finaal de bedoeling de leerlingen van zelf werken, over zelfstandig werken te begeleiden naar zelfstandig leren. sociale vaardigheden: via de afname van interviews, de organisatie van parallel en complementair groepswerk, de deelname aan debatten en jongerenparlementen wordt gewerkt e.a. wordt gewerkt aan deze VOET. opvoeden tot burgerzin: is eigenlijk onze grootste bekommernis. In alle lessen wordt gewerkt aan deze VOET. Maar ook daarbuiten zijn er tal van initiatieven: het opvolgen van de actualiteit, de studiebezoeken aan regionale, nationale en Europese parlementen, de organisatie van politieke debatten in voorbereiding van de nationale verkiezingen van 15 juni 2003, het stimuleren van activiteiten in het kader van Amnesty International, het bijwonen van gemeenteraardszittingen, e.a. - milieu-educatie: lessen over duurzame ontwikkeling binnen het Noord-Zuidthema. gezondheidseducatie: via de passages over het sociale luik, verbonden met de Industriële Revolutie. muzisch-creatieve vorming: cf. samenwerking tussen lessen geschiedenis en esthetica. technologische vorming Planning 6des 1ste semester: Tijdens het eerste semester wordt gewerkt met de units Bipolariteit en Europa. De leerkrachten geschiedenis opteerden ervoor om het tandemvoorstel Bipolariteit-Europa, zoals voorgesteld door de auteurs van het handboek te volgen. Uiteraard dient het Vademecum als lestekstgeheel en wordt de tijdslijn permanent geconsulteerd. - week 36: - week 37 : - week 38 : - week 39 : - week 40 : - week 41 : - week 42: - week 43 : - week 44 : - week 45 : - week 46 : - week 47 : - week 48 : - week 49 : - uitleg bij onderzoekend leren, bij het Braudeliaanse concept, bij het onderzoek naar de Socioculturele Revolutie na 1945 de lange 19de eeuw de lange 19de eeuw Europa in de wereld: het geopolitieke kader Europa in de wereld: het geopolitieke kader De korte 20ste eeuw en de zg. ‘30-jarige oorlog’ Wereldoorlog II De holocaust Conferenties van Jalta en Potsdam Europa anno 1945 Verenigde Naties Internationale instellingen Toets Tijdsbeeld Koude Oorlog: onderzoek Tijdsbeeld Koude Oorlog: onderzoek Tijdsbeeld Koude Oorlog: onderzoek herfstverlof herfstverlof Tijdsbeeld Koude Oorlog: onderzoek Tijdsbeeld Koude Oorlog: onderzoek Tijdsbeeld Koude Oorlog: onderzoek en synthese Visies plaats van Europa in de wereld: Huntington, Wallerstein,Fukuyama Europese Unie Europese Unie Europese Unie Europese Unie Europese Unie Europese Unie : synthese Er wordt één grote toets georganiseerd over de leerstof van ‘lange 19de eeuw tot aan het Tijdsbeeld Koude Oorlog’. Maar daarnaast krijgen de leerlingen vrij regelmatig taken, die zij moeten afwerken en/of via email moeten doorsturen naar de leerkracht. Deze stuurt dan bij: rechtstreeks via een mail terug naar de leerlingen en ook via de verspreiding van de ‘officiële antwoorden’. Deze taken worden in rekening gebracht voor de punten Dagelijks Werk. Voor het Tijdsbeeld Koude Oorlog gaat het om een heus zelfstandig werk, dat ofwel gepresenteerd wordt in de klas ofwel gegoten wordt in een schriftelijk relaas van de onderzoeksresultaten. Ook deze werkstukken worden in rekening gebracht voor punten Dagelijks Werk. Alle toetsen en examens verlopen via de formule van openboekexamens en –toetsen. Een deel van het openboekexamen wordt vooraf gemaakt door de leerlingen: de opmaak van een synthesetekst en – schema rond de (door hen zelf bestudeerde) Koude Oorlog. 2de semester: Tijdens het tweede semester wordt gewerkt met de units België na 1945, de Socioculturele Revolutie na 1945, het Midden-Oosten en Noord-Zuid. De leerkrachten opteren ervoor om het tandemprincipe (cf. supra) verder aan te houden. Zo fungeren als tandems België na 1945Socioculturele Revolutie en Midden-Oosten-Noord-Zuid. Ook hier fungeert het Vademecum als lestekstgeheel en wordt de tijdslijn veelvuldig geconsulteerd. Het onderdeel Socioculturele Revolutie wordt volledig afgewerkt via de BZL-formule en mondelinge presentaties voor de klas. - week 2 : - week 3 : - week 4 : - week 5 : - week 6 : - week 7 : - week 8 : - week 9 : - week 10 : - week 11 : - week 12 : - week 13 : - week 14 : - week 15 : - week 16 : - Voorstelling thema Socioculturele Revolutie België in WO II België na 1945 : breuklijnen België na 1945 : socio-economisch de Belgische instellingen: ICT-oefening de Belgische instellingen Dagen van de Democratie: parlementair op school Euroscola: deelname aan internationale ontmoeting in het EP-Straatsburg SCR : presentatie welvaart SCR : presentatie onderwijs SCR : presentatie sexuele revolutie SCR : presentatie popmuziek en mode SCR : presentatie secularisering SCR : presentatie communicatie krokusverlof krokusverlof SCR : presentatie waarden en normen reserveles toets Golven van de beschaving Midden-Oosten Midden-Oosten Midden-Oosten Midden-Oosten Paasverlof Paasverlof Paasverlof Paasverlof Midden-Oosten Midden-Oosten studiebezoek aan de federale en Vlaamse parlementen en het kamp van Breendonk - week 17 : - week 18 : - week 19 : - week 20 : - week 21 : - week 22 : - week 23 : - Midden-Oosten Midden-Oosten Midden-Oosten : synthese Toets Debatten Belgische en Vlaamse politiek Debatten Belgische en Vlaamse politiek Debatten Belgische en Vlaamse politiek Noord-Zuid Noord-Zuid Noord-Zuid Noord-Zuid Noord-Zuid Noord-Zuid synthese Dagelijks werk : alle taken worden (ofwel individueel ofwel in groep) afgegeven of doorgestuurd via email naar de leerkracht geschiedenis, die remedieert en instaat voor de overhandiging van de correcte antwoorden op de vragen en opdrachten. Het gaat om taken bij: België in WO II, internettaak over de Belgische instellingen (cf. supra), toets over de units België en SCR, taak over de Koerden, volledige takenpakket over het Midden-Oosten, prestaties in de simulatieoefening rond de verkiezingen, verslag bijwonen van een gemeenteraad in eigen gemeente. Examenpunten : het examen zelf (openboek), punten voor het eindwerk SCR (portfolio: knipselmap, interviews, synthese), punten op de les/presentatie SCR. Jaarplan geschiedenis De Bron 3de graad, planning onderdeel 2de leerjaar Johan Vankeersbilck