VS en China: vast in verslavend huwelijk China en de VS zijn de afgelopen jaren te afhankelijk van elkaar geworden. Door de crisis moeten ze meer op eigen benen staan. Een pijnlijke scheiding dreigt. De regering-Obama zette de verhouding woensdag alvast op scherp. Minister van Financiën Timothy Geithner zei in het Congres dat China zijn munt ‘manipuleert’. Daarom zouden de Verenigde Staten ‘agressieve’ diplomatieke stappen moeten zetten. Het is, op zijn zachtst gezegd, geen vriendelijke opening. En dat terwijl de VS en China al een decennium in een innige verstrengeling elkaars economische groei hebben aangewakkerd. Is dit het einde van een huwelijk? De Britse historicus en Harvard-hoogleraar Niall Ferguson had het nog zo gezegd: Obama moet zo snel mogelijk een G2 bijeenroepen, een top tussen de Verenigde Staten en China. Het economisch verbond tussen de VS en China is volgens hem de belangrijkste motor geweest onder de wereldwijde economische groei van de afgelopen jaren. Als die motor plotseling stilvalt, zijn de gevolgen niet te overzien. Sloot dollars Die motor werkte als volgt. Jarenlang, maar met name sinds 2000, importeerden de Amerikanen steeds meer spullen uit China. Omdat die producten goedkoper waren dan wanneer ze in Amerika zelf waren gefabriceerd, bleef de Amerikaanse inflatie beperkt. De Chinezen kregen voor hun export elke maand een hele sloot dollars. Normaal gesproken had zo’n handelsoverschot op den duur tot een waardedaling van de dollar ten opzichte van de renminbi moeten leiden. Immers: als er veel producten in China worden gekocht, neemt de vraag naar renminbi toe en zou de koers moeten stijgen. Hierdoor zouden Chinese producten relatief duur worden en Amerikaanse producten relatief goedkoop. De Amerikaanse export zou stijgen en de import zou dalen, totdat de handelsbalans in evenwicht zou zijn. ‘Normaal gesproken zijn er in de wereldeconomie krachten die zorgen dat je niet uit de bocht vliegt’, zegt Sep van de Voort, econoom bij SNS Securities. ‘Maar in dit geval konden de onevenwichtigheden alleen maar toenemen.’ Opsparen De Chinezen (overheid, bedrijven, maar ook consumenten) besloten namelijk om de dollars niet uit te geven, maar u i t g e v e r ij cout inho c om ze op te sparen en voor het grootste deel terug te sluizen naar de VS. De helft van het geld werd geleend aan de Amerikaanse overheid, en zo’n 40 procent aan hypotheekbanken – China heeft bijvoorbeeld voor 438 miljard dollar in de noodlijdende hypotheekbanken Fannie en Freddie gestoken. Op die manier bleef de koers van de dollar hoog ten opzichte van de renminbi waardoor de Chinese producten voor Amerikanen goedkoop bleven en de Chinese export (en economie) onstuimig bleef groeien. Door dit innige huwelijk ontstond de bizarre situatie dat het arme China (gemiddeld inkomen 2.000 dollar per jaar), de veel rijkere Verenigde Staten (gemiddeld inkomen 34.000 dollar per jaar) financierde. De groeimotor had echter een keerzijde. Er waren op een gegeven moment zo veel uit China afkomstige dollars in omloop dat de rente omlaag ging en de Amerikanen van gekkigheid niet meer wisten wat ze ermee moesten. En zo kon het gebeuren dat het in 2006 mogelijk was een tophypotheek te krijgen, ook als je geen baan, inkomen of bezittingen had. De nu waardeloze subprime-hypotheken en oorzaak van de kredietcrisis, zijn dus made in China. Stevig genoeg? De grote vraag is nu of het Amerikaans-Chinese huwelijk stevig genoeg is om de huidige crisis te doorstaan. Kan China om te beginnen de Amerikaanse schulden blijven financieren? De Chinese export is in december met 2,8 procent gedaald (een jaar eerder werd nog een groei geboekt van 21,7 procent). China heeft straks dus minder dollars over om Amerika te nancieren, zeker nu Peking heeft besloten 550 miljard dollar in de eigen economie te steken. Tegelijkertijd gaat Obama alleen maar meer uitgeven. De totale kosten voor de economische en financiële reddingsoperaties bedragen nu ongeveer 1,5 biljoen dollar. Dat kan China waarschijnlijk nooit financieren en andere landen met een teveel aan dollars worden ook steeds schaarser. Japan, de andere belangrijke financier, ziet zijn export ook snel dalen, net als de oliestaten die lijden onder de lage olieprijs. In theorie kunnen de Verenigde Staten dus failliet gaan. Dat gaat niet gebeuren. Fed-president Ben Bernanke heeft al laten weten dat hij de rente op staatsobligaties laag zal Artikel bij Inleiding organisatiekunde ­– 1/2 houden, wat betekent dat hij de obligaties desnoods zelf opkoopt. Dat financiert hij door nieuw geld te scheppen. China moet echter koste wat het kost voorkomen dat Bernanke hier te lang mee doorgaat, vindt Lans Bovenberg, hoogleraar economie in Tilburg. ‘Het risico van inflatie neemt dan snel toe en bij een hoge inflatie zal de pijn worden afgewenteld op de crediteuren van het land, China dus.’ Als de inflatie omhoog schiet, stort de dollar immers in. Hierdoor zal de waarde van de Chinese bezittingen als sneeuw voor de zon verdwijnen. Bovenberg: ‘Het zal niet de eerste financiële crisis zijn, waarbij de pijn uiteindelijk vooral komt te liggen bij de crediteuren, de mensen of landen die jarenlang hebben gespaard’. Onhoudbare situatie Beide landen moeten er daarom naar streven de dollar langzaam te laten dalen ten opzichte van de renminbi. En daarvoor moet het huidige verslavende huwelijk ten einde komen. ‘Dit is een onhoudbare situatie’, zegt Bovenberg. ‘Uiteindelijk moeten de Amerikanen meer gaan sparen en exporteren, de Chinezen moeten meer gaan uitgeven en gaan importeren. Dan gaat de koers van de renminbi langzaam omhoog, wat een extra stimulans zal geven aan de Amerikaanse export.’ Sep van de Voort acht de Amerikanen in staat om hun gedrag te veranderen. ‘De export groeide de laatste tijd met 15 à 20 procent. Ze zijn kennelijk nog heel concurrerend, zeker bij de huidige dollarkoers.’ En sparen zullen ze ook. ‘Ze kunnen niet anders. De afgelopen jaren dachten ze: ik hoef niet te sparen, mijn aandelen en huis worden immers steeds meer waard. Maar dat is nu weggevallen.’ Van de Voort maakt zich meer zorgen om China. ‘Als de Chinezen massaal werkloos raken, zullen de spanningen snel toenemen. Dat is typisch voor een economie die zo lang is gegroeid en opeens in de problemen raakt.’ Deze week bleek dat de economische groei in december uitkwam uit op 6,8 procent. Nog steeds reusachtig, maar wel dik onder de 8 procent die de regering in Peking noodzakelijk acht om maatschappelijke onrust te bezweren. Het zal voor China verleidelijk zijn om te blijven sparen en dollars te blijven kopen. Op korte termijn heeft de economie daar immers het meeste baat bij. Zo blijft de koers van de renminbi laag en de export op peil. ‘De wereld is verslaafd aan de Amerikaanse spendeerdrift’, zegt Bovenberg. China en de VS moeten daarom snel bij elkaar komen om harde afspraken te maken over de echtscheiding, vindt hij. u i t g e v e r ij cout inho c ‘Het is een gevaarlijke situatie. Als een van de landen zich niet aan de afspraken houdt, is er een groot probleem.’ Veeg teken Dat Timothy Geithner nu al fel uithaalt naar China is een veeg teken, vindt Bovenberg. ‘Hij zegt: jullie manipuleren de koers van de renminbi. Maar hij bedoelt: jullie moeten meer geld uitgeven, zodat de koers van de renminbi omlaag gaat. Het gevaar bestaat dat ze elkaar de schuld gaan geven, en dan dreigt protectionisme.’ Niall Ferguson houdt in zijn boek The Ascent of Money ook rekening met het somberste scenario. Hij ziet parallellen met 1914, de vooravond van de Eerste Wereldoorlog. ‘Toen was er eenzelfde symbiotische relatie tussen het financiële centrum van de wereld, Groot-Brittannië, en de meest dynamische industrie van Europa, Duitsland. En toen liep er net als nu een dunne lijn tussen symbiose en rivaliteit.’ De wereld moet zich volgens Ferguson niet in de luren laten leggen door de lange periode van vrede die de westerse wereld heeft gekend. ‘Een belangrijke les uit de geschiedenis is dat grote oorlogen ook kunnen ontstaan op het moment dat de mondialisering ver is voortgeschreden en de hegemonie van een Engelssprekend imperium redelijk stevig lijkt.’ Bron: de Volkskrant, 23 januari 2009 Artikel bij Inleiding organisatiekunde ­– 2/2