Session d`information « Europe

advertisement
Vragen naar: Bérengère Steppé
e-mail: [email protected]
Tel.: 02 509 84 46
www.socialeconomy.be
Infosessie “Europa”
Staatssteun en Sociale diensten van algemeen belang
25/09/07
Verslag
Opening
Julien Van Geertsom - Voorzitter POD Maatschappelijke Integratie
Deze infosessie is al het tweede initiatief van de Cel en wil een ontmoetingsmoment inlassen voor
overleg met de sector van de sociale economie over Europese dossiers. Tijdens de eerste sessie werd
overeengekomen om de sector opnieuw rond de tafel te brengen van zodra er zich nieuwe
ontwikkelingen zouden voordoen in het dossier van de sociale diensten van algemeen belang (SDAB).
Het is essentieel dat we vandaag de Europese debatten op de voet volgen, met name over de
staatssteun, met het ontwerp voor een groepsvrijstellingsverordening inzake staatssteun in het kader
van de lopende raadpleging, en over de SDAB’s met het oog op de eventuele goedkeuring van een
kaderrichtlijn.
Het doel van deze infosessie is tweeledig:
- enerzijds de sector op de hoogte brengen van de Europese agendapunten en verspreiding van
de laatste info;
- anderzijds peilen naar de standpunten van de sector opdat de Cel deze kan meedelen via de
officiële kanalen. Het dient echter te worden onderstreept dat de standpunten van de
administratie en beleidsverantwoordelijken kunnen verschillen van die van de sector. De
actoren moeten dus lobbywerk verrichten om hun standpunten te verdedigen.
Staatssteun: richtsnoeren voor de operatoren van de sociale economie
Eric Van den Abeele – Raad, Permanente Vertegenwoordiging van België bij de EU
Algemene regels
Zoals bedoeld in het Verdrag betreffende de Europese Unie (artikel 87 §1) “zijn de steunmaatregelen
van de staten onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt.” Artikel 88 bepaalt dat de controle de
bevoegdheid is van de Commissie en dat de lidstaten verantwoordelijk zijn voor het verstrekken van
informatie over hun steunmaatregelen aan de Commissie alvorens deze toe te kennen: ex-ante
kennisgeving. We onderstrepen hier dat niet-kennisgeving de steun onwettig maakt, waardoor deze
verplicht moet worden terugbetaald.
1
De onverenigbaarheid van een steunmaatregel in de zin van het Verdrag wordt gekenmerkt door de
overdracht van een staatsmiddel in om het even welke vorm (subsidie, rentesubsidie, garanties op
leningen, provisie, inbreng in kapitaal of in natura, belastingmaatregelen…). Opdat de steunmaatregel
onverenigbaar zou zijn, moet deze beantwoorden aan de volgende criteria:
- de steunmaatregel moet een echt economisch voordeel toekennen aan de begunstigde;
- de steunmaatregel moet selectief zijn, m.a.w. een beperkt aantal begunstigden op de markt
beogen;
- de steunmaatregel moet een impact hebben op de mededinging en op het intracommunautaire
handelsverkeer.
Het volstaat dat een van deze 3 elementen aanwezig is om de steunmaatregel als onverenigbaar te
beschouwen.
Afwijkingen
De mogelijke afwijkingen van de Europese regels worden beschreven in artikel 87 §§2 en 3 van het
Verdrag. Dit artikel bepaalt dat de steunmaatregelen die de onderstaande activiteiten beogen,
verenigbaar zijn met de regels van de interne markt:
- steunmaatregelen ter bevordering van de economische ontwikkeling van de streken waar de
levensstandaard abnormaal laag is of waar een ernstig gebrek aan werkgelegenheid heerst
- steunmaatregelen om de verwezenlijking van een belangrijk project van gemeenschappelijk
Europees belang te bevorderen
- steunmaatregelen om de ontwikkeling van bepaalde vormen van economische bedrijvigheid of
van bepaalde regionale economieën te vergemakkelijken
- steunmaatregelen om de cultuur en de instandhouding van het culturele erfgoed te bevorderen.
Andere soorten van steunmaatregelen aangewezen bij besluit van de Raad, genomen met
gekwalificeerde meerderheid van stemmen, kunnen als verenigbaar worden beschouwd. Op basis van
artikel 87§3 onderscheiden we drie categorieën van steunmaatregelen die onder bepaalde voorwaarden
verenigbaar zijn:
- steunmaatregelen met een regionaal oogmerk
- steunmaatregelen die beantwoorden aan de horizontale regels: steun aan KMO’s; steun voor
onderzoek, ontwikkeling en innovatie; steun voor risicokapitaal; steun aan diensten van
algemeen economisch belang; steun voor herstructurering en tewerkstellings- en
opleidingssteun.
- steunmaatregelen die beantwoorden aan sectorverordeningen, zoals steun aan de
transportsector, de landbouwsector…
De huidige hervorming van de groepsvrijstelling inzake staatssteun kadert binnen het actieplan inzake
steunmaatregelen van 2005, dat een algemene vermindering van de staatssteun beoogt door deze
gerichter toe te kennen en door het steunbeleid te integreren in de Lissabonstrategie. De hervorming
steunt op vier pijlers:
- steun terugschroeven en gerichter toekennen
- een doelgerichtere economische aanpak: nagaan waarom de markt zonder steunmaatregelen
niet de verhoopte resultaten boekt. Het begrip « marktfalen » vindt hier ingang, wat de
mogelijkheid tot tussenkomst inhoudt indien bewijs voor het falen van de markt wordt geleverd.
- efficiëntere procedures en een verbeterde toepassing, voorzienbaarheid en transparantie:
m.a.w. een criterium m.b.t. « good governance ».
- gedeelde verantwoordelijkheid van lidstaten en Commissie inzake de controle op de
steunmaatregelen en de toepassing van de verordeningen.
2
Regels van toepassing op diensten
Voor de diensten maakt de Europese Unie een onderscheid tussen niet-economische diensten van
algemeen belang en (sociale) diensten van algemeen economisch belang. De niet-economische
diensten van algemeen belang vallen niet binnen het kader van de Europese regels, maar hun
toepassingsveld is beperkt tot de sociale zekerheid, het wettelijk pensioenstelsel en nationaal onderwijs.
De (sociale) diensten van algemeen economisch belang vallen daarentegen wel binnen het
toepassingsveld van de internemarktregels en mededingingsregels. We wijzen er hier op dat het begrip
‘economische activiteit’ door de Europese Unie zeer ruim wordt geïnterpreteerd. Het feit dat de
gebruiker niet voor de dienstverlening betaalt, speelt niet mee en het non-profit oogmerk van een
onderneming is hier niet relevant. Het vzw-statuut bijvoorbeeld, is onvoldoende om de operator uit te
sluiten van het domein ‘economische activiteit’. De regels van het Verdrag zijn dus van toepassing van
zodra er een economische tegenwaarde is.
De minimisverordening
Minimisverordening 1998/2006 voorziet een afwijking van de regels van toepassing op staatssteun voor
steunmaatregelen van geringe waarde, die geen enkele impact hebben op het handelsverkeer. Het
bedrag van deze steunmaatregelen wordt vastgesteld op 200.000 € per begunstigde over drie
belastingjaren. De steun kan betrekking hebben op eender welk type kosten en eender welk type
onderneming (behalve bepaalde sectoren zoals de landbouw, visvangst en steun aan ondernemingen in
moeilijkheden). De steunmaatregelen moeten echter transparant zijn, m.a.w. hun bruto subsidieequivalent moet worden berekend. De lidstaat is zelf verantwoordelijk voor de controle. Wat cumulering
betreft, stellen we vast dat een minimissteunmaatregel niet kan worden gecumuleerd met andere
soorten steunmaatregelen onder de plafonds. Het gebruik van een steunmaatregel in de vorm van
minimissteun, sluit feitelijk ieder ander soort steun uit.
Verordening inzake groepsvrijstelling
De Verordening wordt momenteel hervormd en er loopt een openbare raadplegingsprocedure. Het doel
van de hervorming is om verschillende Verordeningen inzake groepsvrijstelling te bundelen in één
algemene Verordening. Deze bundelt dan alle steunmaatregelen met een regionaal oogmerk, de
investeringsmaatregelen voor KMO’s, de steunmaatregelen voor milieubescherming, de
steunmaatregelen voor adviesdiensten en voor deelname aan beurzen, steunmaatregelen in de vorm
van risicokapitaal, steun voor O&O, opleidings- en tewerkstellingssteun voor achtergestelden of
personen met een handicap. Sommige begunstigden werden van deze nieuwe Verordening uitgesloten,
met name de individuele ad-hocsteun aan grote ondernemingen, steun die het voorwerp uitmaakt van
een terugvorderingsbevel (criterium vastgesteld volgens het Arrest Deggendorf voor gefusioneerde
ondernemingen) en steun aan bedrijven in moeilijkheden. De steunmaatregel moet transparant zijn,
ongeacht het type steun dat wordt toegekend. Kapitaalinbreng is in het kader van deze Verordening niet
toegelaten. De Verordening bepaalt de plafonds voor de vrijgestelde steun, bijvoorbeeld 7,5 miljoen
voor KMO’s en 2 miljoen voor opleidingssteun. We wijzen erop dat deze plafonds naar rato van de
intensiteit en de duur van de steun worden bepaald. De kennisgevingsprocedure voor deze
steunmaatregelen werd wel vereenvoudigd. Cumulering is mogelijk indien de steunmaatregelen
verschillende, identificeerbare in aanmerking komende kosten betreffen. Cumulering bij dezelfde kosten
met enige andere overheidssteun, zelfs minimis, is niet toegelaten indien de cumulering het plafond
overschrijdt dat werd vastgesteld bij verordening of bij beslissing voor de aangegeven steun. De steun
dient verplicht een aansporende uitwerking te hebben, m.a.w. de steun moet de begunstigde toelaten
de projecten te verwezenlijken die hij niet zonder deze steun zou kunnen verwezenlijken. De lidstaat
3
staat in voor de controle en transparantie van de steunmaatregelen, met name door middel van een
verslag over de maatregelen. Indien de lidstaat weigert de informatie te verstrekken, kan het voordeel
van de Verordening inzake groepsvrijstelling worden ingetrokken.
Het tweede hoofdstuk van de ontwerpverordening inzake groepsvrijstelling beschrijft alle verschillende
types van steunmaatregelen die in aanmerking kunnen worden genomen. Wat de investeringssteun en
tewerkstellingssteun betreft, werd de intensiteit van de steun verhoogd in vergelijking met de vorige
verordeningen, maar de regionale bonus werd ingetrokken. Met betrekking tot opleidingssteun schuift
het ontwerp nieuwe elementen naar voren, met definiëring van de « algemene » opleidingen (60% met
mogelijke optrekking tot 80% indien het gaat om achtergestelde werknemers of werknemers met een
handicap - 10% - en voor KMO’s - 10-20%) en « specifieke » opleidingen (25%). Voor
tewerkstellingssteun voor achtergestelde werknemers kan de intensiteit tot 50% en zelfs 60% of 100%
bedragen voor de extra kosten die de werkgever moet dragen omwille van de handicap bij aanwerving
van werknemers met een handicap.
Beslissing van de Commissie van toepassing op kleine operatoren van diensten van algemeen
economisch belang
We stellen de voorbije jaren een kentering bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen
vast, met name in het Altmark-arrest van 24 juli 2004. Deze rechtspraak geeft aan dat een
rechtvaardige compensatie voor uitvoering van een opdracht van openbare dienstverlening niet als
staatssteun wordt beschouwd. Deze compensatie moet aan de volgende vier voorwaarden voldoen:
- de begunstigde onderneming moet daadwerkelijk belast zijn met de uitvoering van
openbaredienstverplichtingen, m.a.w. de onderneming moet belast zijn met de uitvoering van
duidelijk in een wettelijk document of mandaat beschreven verplichtingen van openbare
dienstverlening
- de berekening van de compensatie moet op transparante wijze gebeuren
- de compensatie mag niet hoger zijn dan nodig is voor uitvoering van de openbare
dienstverlening. Deze voorwaarde kan vragen oproepen m.b.t. de dekking van de kosten op
lange termijn, zoals de investering en definitie van « relevante kosten » die in aanmerking
kunnen worden genomen.
- de vergelijkbaarheid van de kosten van de openbaredienstverplichtingen met een gemiddelde,
goed beheerde onderneming. Voor toepassing van dit criterium is het noodzakelijk de
mededinging te laten spelen en een beroep te doen op de regels m.b.t. overheidsopdrachten.
Dit stelt belangrijke problemen voor de sociale operatoren.
De Commissie nam naar aanleiding van dit arrest een beslissing omtrent de toepassing van artikel 86
§3 om een antwoord te bieden op de vele vragen die deze uitspraak deed rijzen. Deze beoogt
hoofdzakelijk een onderscheid tussen « hoge » compensaties, die onderworpen zijn aan algemene
richtlijnen, en « geringe » compensaties, die in overeenstemming zijn met de beslissingen van de
Commissie. De beslissing bepaalt ook de voorwaarden waaraan moet worden voldaan opdat de
toegekende compensatie zou stroken met de regels inzake staatssteun: de noodzaak van een duidelijk
gedefinieerd openbaar mandaat (iedere regelgevingshandeling, die kan gaan tot de beraadslaging van
een gemeente) en de compensatie mag niet meer bedragen dan 30 miljoen euro per jaar, voor zover
het omzetcijfer niet boven de 100 miljoen uitkomt. We noteren hier dat de Commissie meer let op de
berekeningswijze dan op het bedrag zelf. Ziekenhuizen en sociale huisvestingsmaatschappijen zijn niet
onderworpen aan compensatiebeperkingen. In geval van compensatie moet de Staat de steun niet aan
de Commissie meedelen, maar wel nagaan of er geen sprake is van overcompensatie. Wanneer in een
bepaald jaar een geval van overcompensatie wordt vastgesteld van minder dan 10% van de werkelijke
4
kost, dan kan dit het jaar daarop worden rechtgezet door een vermindering toe te staan in verhouding
tot de overcompensatie van het vorige jaar.
Kortom, de definitie en financiering van de openbaredienstverleningsverplichting blijven de bevoegdheid
van de lidstaten en plaatselijke overheden. Het begrip ‘overcompensatie’ blijft echter vaag en brengt de
verplichting met zich mee om een voorafgaande kostenberekening te maken (ex-ante analyse) en de
Staat is verplicht de afwezigheid van overcompensatie of de bestemming van de compensatie naar het
intracommunautaire handelsverkeer na te gaan (ex-post analyse).
Steunmaatregelen in een notendop
Indien de operator voldoet aan de voorwaarden van het Altmark-arrest, of indien de steunmaatregel
onder de minimisdrempels blijft of voldoet aan de criteria van de compensatiebeslissing, dan kan de
steun niet als staatssteun worden gezien zoals bedoeld in het Verdrag en is deze niet onderworpen aan
de kennisgevingsverplichting. De Staat moet echter wel steeds de goede toepassing van de
verordeningen inzake steunmaatregelen nagaan.
De Europese Commissie ziet de steunmaatregelen als een verstoring van de mededingingsregels en
ziet deze niet als een hefboom voor ontwikkeling. De Commissie verleent aan bepaalde
steunmaatregelen wel een afwijkend statuut. De Staat kan wel tussenkomen om het « marktfalen » te
« corrigeren ». Er moet aandacht worden besteed aan de toekomstige ontwikkeling van de
internemarktregels, met name de regels inzake overheidsopdrachten. Zelfs in het kader van een « inhouse » delegering van een openbare dienst, moet een overheidsinstantie de operatoren met mekaar
laten concurreren en een overheidsopdracht lanceren.
Voorbeelden van standpunten van de sector: ENSIE
Patrizia Bussi – coördinatrice van ENSIE vzw
ENSIE staat voor European Network of Social Integration Enterprises. De ondernemingen die lid zijn
van dit netwerk beogen een maatschappelijk doel, namelijk socioprofessionele inschakeling. Ze
opereren centraal op de markt via nieuwe niches en dankzij een bijzondere beheermethode. Deze
ondernemingen worden bovendien gekenmerkt door een duidelijke pedagogische dimensie via een
vormingsopdracht. Ze verzoenen het bedrijfsleven met het leven van de werknemer. De opdracht van
ENSIE is de ondersteuning en ontwikkeling van nationale netwerken en federaties van de sociale
inschakeleconomie in Europa. In 2006 overkoepelde ENSIE 12 nationale en regionale netwerken van
sociale inschakelbedrijven in 8 lidstaten van de EU. Deze netwerken zijn samen goed voor 1.500
ondernemingen en 220.000 werknemers. Het RES-netwerk en SST-netwerk maken ook deel uit van
ENSIE.
ENSIE formuleerde verscheidene opmerkingen m.b.t. de Verordening inzake vrijgestelde
steunmaatregelen. Voor het bepalen van zijn standpunt werkte ENSIE samen met de leden van zijn
netwerk. Allereerst is de Europese definitie van achtergestelde personen volgens ENSIE te ruim en
houdt deze onvoldoende rekening met de ernst van de problemen van de betrokkene. ENSIE is
voorstander van een systeem met gedifferentieerde steun, dat rekening houdt met de ernst van de
problemen van de werknemer, waardoor meer mensen zouden kunnen worden ingeschakeld. Zonder
dit systeem ontstaat er een ‘restgroep’ van werkzoekenden die geen werk vinden en die blijvend in een
situatie van maatschappelijke uitsluiting verkeren. Een tweede vaststelling is de intensiteit van de steun
5
bij aanwerving die volgens artikel 31 van de ontwerpverordening wordt beperkt tot 50%. In tal van
landen wordt deze drempel in de nationale regelgeving overschreden. Bovendien beperkt artikel 31 de
duur van de steun tot 12 maanden, terwijl heel wat nationale maatregelen 24 maanden lang lopen, wat
volgens ENSIE het enige aanvaardbare minimum is. Het lijkt immers niet haalbaar om een persoon op
12 maanden tijd opnieuw in te schakelen. Er wordt in dat verband gewezen op het feit dat de
inschakeling een individueel traject inhoudt, wat uiteraard soms meer tijd vergt.
Patrizia Bussi stelde eveneens het standpunt van CECOP-CICOPA Europe voor (Confédération
européenne de coopérative de travail associée, des coopératives sociales et des entreprises sociales et
participatives), een stichtend lid van ENSIE. CECOP-CICOPA Europe pleit voor de schrapping van de
bepaling over de financiële bijdrage (artikel 11§6). Wat definities betreft, wordt opgemerkt dat de
definitie van achtergestelde werknemers te ruim is en geen rekening houdt met bepaalde categorieën
zoals drugsgebruikers, ex-gedetineerden… De definitie van werknemers met een handicap is te eng in
de zin dat deze geen rekening houdt met het niveau van de handicap in verhouding tot de
tewerkstelling. Tot slot hield de definitie van beschermde tewerkstelling in de eerste versie van de
ontwerpverordening geen rekening met de realiteit van de ondernemingen, vermits deze bepaalde dat
het percentage van personen met een handicap 75% van alle werknemers moest uitmaken, waardoor
er slechts 25% van de banen toegankelijk zou zijn voor validen. Dit werd aangepast in de tweede
versie, waar dit percentage werd teruggebracht tot 50%. Bovendien vroeg CECOP-CICOPA Europe een
specifieke vrijstelling voor invoegbedrijven om tegemoet te komen aan hun specifieke noden.
Openbare raadplegingen van de Europese Commissie
Bérengère Steppé – Cel Sociale Economie van de POD Maatschappelijke Integratie
Naar aanleiding van een mededeling van 2002 over de minimumnormen van toepassing op
raadplegingen, zette de Commissie een website op onder de naam « Your voice in Europe » (Uw stem
in Europa), die alle lopende of afgesloten openbare raadplegingen beschikbaar stelt die door de
Directoraten-Generaal van de Commissie werden gelanceerd. Via de homepage krijgt de bezoeker
toegang tot de verschillende raadplegingen, gerangschikt naar beleidsterrein. Voor iedere oproep tot
raadpleging wordt aangegeven om welke beleidsactiviteit het gaat, welke doelgroepen op de oproep
kunnen reageren en wanneer de oproep wordt afgesloten. Deze sluitingsdatum dient strikt te worden
nageleefd om te garanderen dat de ingediende bijdrage in aanmerking wordt genomen. Het
raadplegingsbericht beschrijft ook de voorwaarden voor deelname, alsook de eventueel in te vullen
documenten.
De raadpleging die loopt tot 8 oktober over het ontwerp voor een groepsvrijstellingsverordening inzake
staatssteun is beschikbaar op de website van het Directoraat-Generaal Mededinging op:
http://ec.europa.eu/comm/competition/consultations/open.html
De tekst is beschikbaar in verschillende talen, via opzoeking in het Publicatieblad van de Europese Unie
op het volgende adres: http://eur-lex.europa.eu. Referenties van het Publicatieblad: 8 september 2007
nr. C210.
Bijdragen kunnen per post, fax of e-mail worden bezorgd aan het DG Mededinging ten laatste tegen 8
oktober.
6
Een goede netwerking tussen de Europese actoren en netwerken is van wezenlijk belang in het kader
van deze openbare raadplegingen, want hoe vaker een punt terugkomt in de bijdragen, hoe meer de
Commissie geneigd zal zijn dit punt in aanmerking te nemen.
Interactie met aanwezigen
Cumulering van steunmaatregelen: bij cumulering van minimissteun met een vrijgestelde
steunmaatregel geldt het plafond van de minimisverordening.
Transparantie van steunmaatregelen: hoe kunnen in het bijzonder kleine ondernemingen deze
transparantie verzekeren? Wanneer wordt vastgesteld dat de intensiteit van de steun de plafonds van
de minimissteun of andere verordeningen overstijgt, is het aangewezen een discussie met de Europese
Commissie aan te gaan via de Permanente Vertegenwoordiging. De Staat is verantwoordelijk voor
overmaking van de informatie en moet de operatoren over de toegekende steun berichten.
Statuut van de Europese steunmaatregelen (ESF, EFRO…) : de Europese steunmaatregelen zijn
regionale steunmaatregelen. Cumulering is dus toegelaten in functie van het voordeligste plafond in
overeenstemming met de toepasselijke regels.
Raadpleging over de hervorming van de groepsvrijstellingsverordening inzake staatssteun: iedere
stakeholder kan nog tot 8 oktober zijn mening geven over het hervormingsontwerp. We wijzen er echter
op dat het gaat om een uitsluitende bevoegdheid van de Europese Commissie, die dus het advies van
het Europees Parlement en de Raad niet hoeft in te winnen voor goedkeuring van de tekst. De
Commissie wil de Verordening goedkeuren tegen het einde van 2007.
Gids 2007-2013: Europese begrotingsvooruitzichten voor de actoren van de Belgische sociale
economie
Ariane Fontenelle – Europese denktank voor de Solidariteit
Deze gids werd speciaal opgesteld voor de actoren van de sociale economie, vermits 2007 een nieuwe
begrotingsprogrammeringsperiode op Europees niveau inluidt, wat belangrijke verschuivingen in de
programma’s met zich meebrengt. De Europese Unie is een niet te verwaarlozen bron voor
medefinanciering van de projecten van de actoren van de sociale economie en de programma’s zijn
algemeen weinig bekend. De impact van de nieuwe programmering vertaalt zich als volgt: verdwijning
van bepaalde programma's, maar we stellen vast dat hun beginselen in andere programma's worden
ingebouwd; nieuwe werkingsregels en nieuwe mogelijkheden in het kader van de nieuwe programma’s.
Enkele van de programma’s die verdwijnen zijn EQUAL (bestrijding van iedere vorm van discriminatie),
INTI (integratie van derdelanders), URBAN (ontwikkeling van stedelijke gebieden) en LEADER+
(ontwikkeling van landelijke gebieden). De prioriteiten van deze programma’s werden echter in
bestaande programma’s ingebouwd (EQUAL in het Europees Sociaal Fonds, URBAN en Interreg in het
Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, of INTI, dat wordt omgedoopt tot het Fonds voor de
integratie van derdelanders). De nieuwe programmering brengt, in het bijzonder voor de structurele
fondsen, een aantal beginselwijzigingen met zich mee (nieuwe doelstellingen en prioriteiten), maar ook
nieuwe implementeringsregels. Een greep uit de nieuwe programma’s: lancering van PROGRESS
7
(Programme pour l’emploi et la solidarité sociale – programma voor werkgelegenheid en solidariteit);
nieuwe financiële instrumenten voor regionale ontwikkeling JEREMIE, JASPER en JESSICA, uitgewerkt
in samenwerking met de Europese Investeringsbank en het Europees Investeringsfonds; evenals de
implementering van fondsen, bijvoorbeeld het Fonds voor integratie van derdelanders.
De gids steunt op een selectie van programma’s die van belang kunnen zijn voor de actoren van de
sociale economie in België. Deze selectie valt uiteen in twee delen: een deel dat betrekking heeft op de
communautaire actieprogramma’s, gerangschikt naar thema en volgens het bevoegde DirectoraatGeneraal, en een tweede deel met de structurele fondsen.
Synthese van de begrippen 'diensten’, ‘diensten van algemeen belang’ en ‘sociale diensten van
algemeen belang’
Sébastien Pereau – Cel Sociale Economie
De Cel Sociale Economie organiseerde in april 2007 een eerste infosessie over de sociale diensten van
algemeen belang (SDAB). Deze infosessie benaderde de SDAB’s vanuit het standpunt van de interne
markt, met name het vrije verkeer van diensten. Dit aspect houdt echter ook verband met het domein
van de staatssteun: welke rol moeten de overheden spelen in de toegang tot en verlening van sociale
diensten van algemeen belang?
Zoals werd aangehaald in de uiteenzetting van dhr. Van den Abeele, is iedere onderneming, ongeacht
haar rechtsstatuut, dus ook een vzw, onderworpen aan de regels van de interne markt, zelfs indien ze
een sociaal oogmerk en geen winstoogmerk heeft.
Vandaag worden de sociale diensten van algemeen belang (nog) niet erkend als een volwaardig
juridisch begrip, maar als subcategorie van de diensten van algemeen belang (DAB). De SDAB’s
vertonen alle kenmerken van een DAB (een continue dienstverlening; een universaliteitsbeginsel;
toegankelijkheid en gelijke toegang tot de diensten, ongeacht de kredietwaardigheid van de
begunstigde; transparantie m.b.t. de inhoud en de financieringswijze, de kwaliteit van de
dienstverlening; de deelname van de gebruikers aan de evaluatie), maar vertonen ook een aantal
bijzondere kenmerken m.b.t. uitoefening van basisrechten en spelen een belangrijke rol op het vlak van
de sociale samenhang.
Als afsluiter van de infosessie in april werd aangegeven dat er momenteel grote juridische onzekerheid
bestaat voor de operatoren van de SDAB’s en dat de Commissie een zeer enge opvatting hanteert
i.v.m. het begrip SDAB’s, waarbij ze deze herleidt tot louter caritatieve voorzieningen die tegemoet
moeten komen aan de behoeften van achtergestelde personen.
Inzet van de lopende besprekingen voor de sector van de sociale economie
Patrick de Bucquois, Caritas Europa
Caritas Europa heeft geen rechtstreekse banden met de sector van de sociale economie. Dhr. De
Bucquois is echter lid van verschillende Europese organisaties zoals het platform van sociale ngo’s
(Social Platform) en de Permanente Europese conferentie van coöperatieven, ziekenfondsen,
verenigingen en stichtingen (CEP-CMAF), het voornaamste Europese platform van actoren uit de
sociale economie.
8
Het is geen sinecure om op Europees niveau tot een convergente visie te komen m.b.t. de SDAB’s en
het blijft onduidelijk welke Europese regels hier nu precies van toepassing zijn. De belangrijkste
discrepantie is die tussen de Europese regels en het begrip ‘algemeen belang’, waarvan de definitie de
bevoegdheid is van de lidstaten. De regels die in aanmerking worden genomen in artikel 86 §2
aangaande diensten van algemeen belang zijn niet alleen de regels die verband houden met de
mededinging, maar ook de regels m.b.t. de interne markt. Er bestaat op Europees niveau evenwel geen
eensgezindheid over de juridische grondslag die dit artikel samen met artikel 16 (dat het bestaan van
een opdracht van algemeen belang erkent) kan leggen voor de uitwerking van een richtlijn over de
SDAB’s. Dit versterkt alleen maar de rechtsonzekerheid voor de actoren.
In 2006 publiceerde de Commissie een mededeling over de SDAB’s, in het bijzonder onder impuls van
het Sociale Platform, maar deze mededeling wordt niet door alle Europese actoren gesteund. Een van
de grote problemen die deze verschillende opvattingen met zich meebrengen, is het onderscheid dat
wordt gemaakt tussen de sociale diensten van algemeen belang en de diensten van algemeen
economisch belang. Een ander probleem is de afzonderlijke behandeling van de gezondheidsdiensten
en de SDAB’s, vermits volgens sommige landen beide complementair zijn voor een goede sociale
bescherming. Deze scheiding kwam er naar aanleiding van de dienstenrichtlijn (2006). Wat deze richtlijn
aangaat, noteren we belangrijke verschillen in de vertalingen en dit zal een nog grotere divergentie
tussen de lidstaten teweegbrengen na overzetting in de nationale wetgeving - een delicaat proces.
Er werd wel vooruitgang geboekt dankzij het beleidsakkoord dat in 2007 werd bereikt over het Verdrag
over de hervorming van de Europese Unie. Deze hervorming zou een wettelijke basis moeten invoeren
op niveau van artikel 16 met het oog op een Europese SDAB-richtlijn. Dit artikel is echter gelinkt aan
een protocol dat bepaalt dat de Europese Unie de bevoegdheden van de lidstaten in dit domein niet
mag aantasten. Wanneer de Europese Unie zich echter tot het minimum beperkt, zou dit de nationale
sociale beschermingssystemen in gevaar kunnen brengen, gezien de belangrijke evoluties die zich
momenteel voordoen.
De Commissie zou in november 2007 een mededeling over de DAB’s en SDAB’s moeten publiceren
waaruit duidelijk haar wil om vorderingen te maken blijkt. In dat debat is het Europees Parlement een
belangrijke bondgenoot, maar binnen diezelfde instelling tekenen we momenteel wel belangrijke
divergenties op. We stellen op Europees vlak vast dat de sociale dialoog onderontwikkeld is in
vergelijking met de burgerlijke dialoog, met name via Europese organisaties zoals de
vakbondsconfederatie, het initiatief van de Europese Socialistische Partij of de standpunten over
SDAB’s van het Sociaal Platform.
De vragen die de SDAB-problematiek doet rijzen, zijn van een andere orde, met name de afbakening
van wat in aanmerking moet worden genomen en ook de parallellen met de gezondheidsdiensten. Een
ander vraagstuk betreft de waarden die door de SDAB's worden uitgedragen, met name de 3
« A's » (accessibility, affordability & asymetric relationship: toegankelijkheid tot de diensten en in functie
van de kosten, asymmetrische relatie tussen leverancier en begunstigde). Tot slot rest nog de vraag
welk antwoord de wetgeving moet voorzien om aan deze specifieke noden tegemoet te komen.
De sector van de sociale economie wordt niet formeel door de verdragen erkend. De regels van het
Verdrag schrijven immers de neutraliteit van de operator voor en laten dus geen specifieke erkenning
toe op grond van het oogmerk van een onderneming. Er is momenteel ook geen nauwkeurige definitie
van de sociale economie en haar oogmerk voorhanden. Daarom nam de Europese Unie een definitie
aan op basis van statuten (coöperatieve, ziekenfonds, vereniging, stichting).
9
De links tussen de SDAB’s en de actoren van de sociale economie zijn belangrijk, omdat alle actoren
erbij betrokken zijn, maar in een verschillend opzicht. Dienstverlening is en blijft een handeling,
ongeacht de operator die deze handeling stelt. Er zou een analyse per operator moeten worden
uitgevoerd op basis van een waaier van identificatiecriteria. Voor de sector van de sociale economie is
het belangrijk dat de stakeholders en niet de shareholders in aanmerking worden genomen.
Vandaag komt het thema van de kwaliteit van de SDAB's vaak aan bod. We moeten echter uitkijken
met de standaardisering door private standaardiseringsinstelingen. Het gevaar voor de sociale
economie schuilt in een maximale herleiding van de sector, met name tot het minimum van de
maatschappelijke insluiting, waardoor deze gemarginaliseerd zou worden.
Interactie met aanwezigen
Dienstenrichtlijn en impact op de sociale economie: tijdens de sessie van 18 april 2007 hadden de
actoren na de besluiten de indruk dat de impact voor de sector niet zo groot zou zijn. Vandaag zijn zij er
zich echter van bewust dat de gevolgen wel eens zwaarder zouden kunnen wegen. Er zouden met
name problemen kunnen optreden in de omzettingsfase van de richtlijn naar de nationale wetgeving,
maar momenteel willen de actoren deze niet echt in de verf zetten om te vermijden dat deze problemen
zich effectief zouden stellen. Deze omzetting kan trouwens ook verschillen teweegbrengen tussen de
lidstaten. In de dienstenrichtlijn onderscheiden we 7 verschillende dienstenstatuten (diensten van
algemeen belang, niet-economische diensten van algemeen belang, sociale diensten van algemeen
belang…). 3 SDAB’s werden uit deze richtlijn gehaald, namelijk sociale huisvesting, hulp aan kleine
kinderen en hulp aan behoeftige personen. Met betrekking tot DAB’s verwierp een verslag van het
Europees Parlement het idee van een DAB-kaderrichtlijn en dus van een vrijstelling van de formele
regels van het Verdrag. Wat de SDAB’s betreft, staat de deur nog op een kier, maar het blijft moeilijk om
een afdoend antwoord in de wetgeving te voorzien: een kaderrichtlijn, sectorrichtlijnen, …? Er moet
echter wel een duidelijke coherentie worden nagestreefd.
Besluiten van Julien van Geertsom
Deze infosessie maakte een goede informatieverstrekking aan de actoren mogelijk m.b.t. de
vooruitgang van de dossiers. De actoren hebben nog tot 8 oktober de tijd om te reageren op de
raadpleging over de groepsvrijstellingen inzake staatssteun en het is belangrijk dat zo veel mogelijk
mensen reageren om gewicht in de schaal te leggen en druk uit te oefenen op de Europese Commissie.
Overleg en dialoog op sectorniveau zijn aangewezen, zodat er ook een uitwerking kan zijn op Europees
niveau. De Cel Sociale Economie neemt het voortouw om opnieuw een infosessie te organiseren
wanneer er nieuwe doorbraken zijn in de dossiers. De Cel zal ook een analyse maken van de huidige
steunmaatregelen en een inventaris opmaken om na te gaan waar de drempels worden overschreden.
De Cel Sociale Economie zal dit dossier verder opvolgen met de Permanente Vertegenwoordiging.
Julien Van Geertsom bedankt alle sprekers voor hun interessante en boeiende uiteenzetting.
10
Download