111 - Ida Gerhardt

advertisement
Buiten schot 45/46, VG 110/111
DE VLINDERS
Wanneer de lentevelden welken
en zomers hoven opengaan,
vangt over kronen en honingkelken
het hoogtij van de vlinders aan.
In ondoorgrondelijk donker groeide
wat thans met licht en hemel speelt de kleuren, aan de zon ontgloeide,
de tekening, scheppings evenbeeld.
Twee kleine vleugelen, opgeslagen
of zwichtend, trillende in het licht,
aanziet hoe zij de weerglans dragen
der werken in Lijn hof verricht:
de zon, de maan, de hemelbanen
waar 't sterrestof zijn strepen slaat,
het purperblauw der oceanen,
de tinten van de dageraad;
het spel van duizend elementen
geaderd in verstrengeling,
van der seizoenen gang de prenten,
strak, of in teed're mengeling.
[111]
Der lente parelmoeren luchten
zag ik, de brand van zomerdag,
een herfst met vegen vogelvluchten,
en - schoonste schoon - een oogopslag.
Vlinders, hoe heb in gouden uren
ik uw kortstondige pracht gezocht. Maar of beturende uw figuren
ik vele raadselen peilen mocht,
en Atalanta's cijferen lezen
en schouwen in het oog der pauw, liefst is mij 't kleine wiekewezen
van niets dan Gods oneindig blauw.
Dit gedicht is auteursrechtelijk beschermd. Voor het verkrijgen van toestemming voor overname, voor
welk doel dan ook, dient u zich schriftelijk te wenden tot:
Erven Ida Gerhardt, p/a Uitgeverij Athenaeum-Polak & Van Gennep, Singel 262, 1016 AC Amsterdam.
Download