M&O H12, H13, H14 en H15 Vormen van lang vreemd vermogen: 1. Onderhandse lening 2. Obligatielening 3. Hypothecaire lening Kenmerken onderhandse lening: 1. Zijn slechts 2 partijen bij betrokken: geldnemer en geldgever. 2. Alleen de 2 partijen zijn op de hoogte van de lening, het is niet-openbaar. 3. De leningsvoorwaarden zijn onderwerp van gesprek. 4. Rentepercentage ligt vaak lager dan op de openbare kapitaalmarkt. Obligatie = op lange termijn: - Schuldbekentenis aan toonder. - Schuldbekentenis van de onderneming aan de koper van de obligatie. - Er wordt interest uitgekeerd tegen inlevering van een coupon. Aflossing obligatielening: 1. In 1 keer aan het einde van de looptijd van de lening. 2. In gedeelten. 3. Bedrijf kan zijn eigen obligaties inkopen op de beurs. Verschillen tussen aandelen en obligaties: Aandelen: Obligaties: 1. Bewijs mede-eigendom in NV/BV. Schuldbewijs van NV/BV. 2. Deel van eigen vermogen. Deel van vreemd vermogen. 3. Permanent vermogen. Tijdelijk vermogen. 4. Medezeggenschap (stemrecht) AVA. Geen zeggenschap. 5. Groot risico bij slechte resultaten. Minder risico bij slechte resultaten. 6. Koers ontstabiel (afhankelijk v.d. winstverwachting). Koers stabieler (voornamelijk afhankelijk van de rentestand). 7. Dividend als beloning (n.a.v. de winst) Vast interestpercentage. Hypothecaire lening: - De bank/geldgever is bereid geld uit te lenen aan de onderneming / particulier maar ze willen wel zekerheid dat ze krijgen waar ze recht op hebben het recht op hypotheek. Recht van hypotheek: - De bank/geldgever mag het gebouw/het huis/ontroerend goed in het openbaar verkopen, zonder tussenkomt van een rechter, als de geldnemer niet voldoet aan zijn betalingsverplichtingen. Te betalen aan de bank bij hypothecaire lening: 1. Interest 2. Aflossingen Synoniemen Geldnemer: - Geldnemer / Lener / Hypotheekgever / Schuldenaar. Synoniemen geldgever: - Geldgever / Uitlener / Hypotheeknemer / Schuldeiser. Vormen van hypothecaire lening: 1. Lineaire hypotheek 2. Spaarhypotheek 3. Annuïteitenhypotheek Belastingvoordeel: - Betaalde interest over een hypothecaire lening mag je voor de inkomenbelasting van je inkomen aftrekken en betaal je over een lager inkomen belasting. Kenmerken lineaire hypotheek: 1. Aflossing is iedere periode gelijk. 2. Doordat je aflost wordt de schuld iedere periode kleiner en dus betaal je iedere periode minder aan interest. Voordelen lineaire hypotheek: 1. De schuld neemt ieder jaar af (met hetzelfde bedrag). 2. Dus nemen de interestkosten ieder jaar af. Nadelen lineaire hypotheek: 1. Interestkosten nemen ieder jaar af dus ook het belastingvoordeel. 2. Je betaalt de eerste jaren het meest en je carrière is dan nog maar net begonnen en verdien je vaak niet veel. Kenmerken spaarhypotheek: 1. Aflossing vindt plaats in 1 keer aan het einde van de looptijd van de lening. 2. Gedurende de looptijd van de lening betaal je dus interest over de hele schuld, je hebt hierdoor maximale belastingvoordeel. 3. De af te lossen schuld wordt gespaard door elke maand een spaarpremie te betalen aan de bank (is belastingvrij). 4. De bank wil zekerheid over aflossing dus ben je verplicht ‘n overlijdensrisico te sluiten. Overlijdensrisico: - Maandelijkse premie waarvan de hoogte afhankelijk is van je leeftijd waarmee de schuld in 1x kan worden afgelost. Voordelen spaarhypotheek: 1. Elk jaar maximale belastingvoordeel. 2. Sparen gebeurt belastingvrij. 3. Maandlasten zijn ieder jaar even hoog (zekerheid). Nadelen spaarhypotheek: 1. Je betaalt elk jaar interest over de hele schuld. Kenmerken annuïteitenhypotheek: 1. De som van aflossing + interest samen zijn iedere periode gelijk aan een bedrag. 2. Het interestbestanddeel neemt iedere periode af en dus neemt het aflossing bestanddeel iedere periode toe. Voordelen annuïteitenhypotheek: 1. Lener van het geld betaalt iedere periode hetzelfde bedrag namelijk de annuïteit. 2. Aan het begin van de looptijd betaal je vooral interest dus groot belastingvoordeel. Nadelen annuïteitenhypotheek: 1. Belastingvoordeel wordt elke periode kleiner. 2. Aan het einde van de looptijd moet er elk jaar er veel afgelost worden. 3. Bij een lange looptijd van de lening is de annuïteit en hypotheek relatief duur. Vormen van financiering: 1. Leverancierskrediet 2. Afnemerskrediet 3. Rekening-courantkrediet 4. Leasing 5. Consumptief krediet Kenmerken leverancierskrediet: - Eerst goederen, dan geld. - Kent 2 soorten: 1. Verstrekt leverancierskrediet: - De onderneming levert goederen en later krijgen ze het geld. VB: debiteuren - links op de balans. 2. Genoten / ontvangen leverancierskrediet: - De onderneming krijgt goederen en later betalen ze het geld. VB: crediteuren - rechts op de balans, kort vreemd vermogen. Waarom verstrekken bedrijven leverancierskredieten? 1. Consumptief leverancierskrediet zorgt voor klantenbinding. 2. Productief leverancierskrediet zorgt voor klantenbinding en is ‘n concurrentiewapen. Kosten van leverancierskrediet: - Interestkosten: - Bereken je door te kijken naar de korting die je had gekregen als je snel had betaalt en die je door uitstel van betaling misloopt: - (1 jaar / 12 maanden / 52 weken : Verschil in jaar/maand/weken) x Kortingspercentage Krediettermijn - Kortingstermijn Krediettermijn: - De maximale tijd die je hebt om te betalen. Kortingstermijn: - Maximale tijd waarvoor de korting geldt. Kenmerken afnemerskrediet: - Eerst geld, dan goederen. - Kent 2 soorten: 1. Verstrekt afnemerskrediet: - De onderneming geeft geld en wacht op de tegenprestatie. VB: Vooruit betaalde bedragen - links op de balans, vlottende activa 2. Genoten / Ontvangen afnemerskrediet - De onderneming ontvangt en levert later pas een tegenprestatie. VB: Vooruit ontvangen bedragen - rechts op de balans, vooruit ontvangen bedragen. Waarom wordt er gebruikt gemaakt van afnemerskredieten? 1. Dienstverlenende bedrijven: VB: Abonnementen, verzekeringen, transport - diensten zijn niet terug te vorderen. 2. Uitvoering van speciale orders: VB: Huizenbouw - Geldgever wil vooruitbetaling om verzekerd te zijn van betaling. 3. Opkopende handel: VB: Graangewassen - Geldnemer wil vooruitbetaling om verzekerd te zijn van grondstoffen en dergelijke voor hun eigen product. Kenmerken rekening-courantkrediet: - Dure kredietvorm. - Afspraak met de bank tot welk max. bedrag (kredietplafond) je rood mag staan. Dispositieruimte / kredietruimte: - Het bedrag dat je nog kunt opnemen voordat je het kredietplafond bereikt. Waarom wordt er gebruikt gemaakt van rekening-courantkredieten? 1. Kleine bedrijven kunnen vaak moeilijk aan geld komen. 2. Er zijn bedrijven met seizoenpieken. 3. Veel bedrijven gebruiken het als anticipatiekrediet (men heeft tijdelijk geld nodig maar weet dat er snel geld binnen komt). Kenmerken leasing: - Het huren van een duurzaam productiemiddel. - Kent 2 soorten: 1. Operational leasing 2. Financial leasing Verschillen tussen operational- en financial leasing: 1. Kenmerken operational leasing: 1. Stemt overeen met huren. 2. Contractduur is gekoppeld aan de werkelijke economische levensduur: - Contract is makkelijk op te zeggen. 3. Economisch risico ligt bij de verhuurder: - Alle kosten (onderhoud, verzekering). 4. Hebt recht op ‘n bepaald type productiemiddel maar niet op ‘n bepaalde uitvoering. 5. Leasekosten komen net als huurkosten op de resultatenrekening. 2. Kenmerken financial leasing: 1. Stemt overeen met huurkoop. 2. Contractduur is gekoppeld aan de geschatte economische levensduur: - Contract is niet-opzegbaar. 3. Economisch risico ligt bij de huurder: - Alle kosten (onderhoud, verzekering). 4. Hebt recht op ‘n duurzaam productiemiddel en ’n bepaalde uitvoering. 5. Leasekosten komen links op de balans, vaste activa. Hetzelfde bedrag komt ook rechts op de balans, lang vreemd vermogen als leaseverplichtingen. Sale-and-lease back: - Heeft een organisatie weinig geld dan kunnen zij een duurzaam productiemiddel verkopen en gelijk terug huren. Vormen van consumptief krediet: 1. Doorlopend krediet 2. Persoonlijke lening 3. Koop op afbetaling 4. Huurkoop * Kenmerken doorlopend krediet: 1. Dure kredietvorm door rente. 2. Afspraak met geldgever tot welk max. bedrag (kredietplafond) je rood mag staan. 3. Afgeloste bedragen mogen opnieuw worden geleend. * Kenmerken persoonlijke lening: 1. Dure kredietvorm maar goedkoper dan een doorlopend krediet. 2. Afspraak met de bank een bepaald bedrag te lenen voor een vast staande uitgave. 3. Afgeloste bedragen mogen niet opnieuw worden geleend. # Kenmerken koop op afbetaling: - Je koopt iets, en het aankoopbedrag betaal je in termijnen. 1. Je moet altijd een aanbetaling doen. 2. Je wordt eigenaar zodra de koop gesloten is. 3. Mondelinge overeenkomst is toegestaan maar meestal wordt er toch een schriftelijke overeenkomst opgesteld. # Kenmerken huurkoop: - Je koopt iets, en het aankoopbedrag betaal je in termijnen. 1. Je hoeft geen aanbetaling te doen. 2. Je wordt eigenaar nadat je de laatste termijn betaald hebt. Voordeel: Voor de verkoper, hij kan bij wanbetaling zijn spullen ophalen. 3. Schriftelijke overeenkomst is verplicht. Enkelvoudige interest (EI): - Interest alleen over het oorspronkelijk geleende bedrag. - Is dus geen interest over interest. - I= K*P*T/100C Samengestelde interest. - Interest over het bedrag over een bepaalde periode dat nog in lening is. - Is dus wel interest over interest. - Zie boek voor berekening Verschil tussen hoogte van interestpercentage van ‘half jaar’ en heel jaar: - Nooit interestpercentages optellen of aftrekken maar dan in kwadraat. Schuldrest / Bedrag dat nog afgelost moet worden: - Het oorspronkelijke bedrag Alle aflossingen tot dan toe Hoofdstuk 16 16.1 Marketingaspecten Marketingbeleid: een onderdeel van het totale organisatiebeleid. Tot de doelstellingen van elke organisatie behoren: - Het nastreven van continuïteit, en daarmee samenhangend bij een onderneming. - Het behalen van winst. Tot de marketingdoelstellingen rekenen we: - het behalen van een bepaalde afzet - het vergroten van het marktaandeel - het behalen van een bepaalde winst - het verbeteren van het imago Onderdelen van het marketingbeleid zijn: (marketinginstrumenten) - productbeleid (wat voor product, welke kwaliteit?) - prijsbeleid (welke prijs, welke kortingen?) - plaatsbeleid of distributiebeleid (via groothandelaar, winkelier of rechtstreeks aan de consument) - promotiebeleid of communicatiebeleid (hoeveel en welke reclame, welke media?) 16.2 Marktonderzoek Marktonderzoek: het systematische onderzoek naar de afzetmogelijkheden van een bepaald product in een gebied gedurende zekere periode. 1. Deskresearch: gebeurt van achter het bureau. De onderzoeker maakt daarbij gebruik van materiaal dat al eerder voor andere doeleinden is verzameld. 2. Fieldresearch: als deskresearch niet voldoende oplevert, moer er fieldresearch worden gedaan. De onderzoeker gaat dan op zoek naar informatie die nog niet in de onderneming aanwezig is. 16.3 Marktaandeel Formule marktaandeel: afzet van een onderneming in een bepaalde gebied gedurende een bepaalde periode/totale afzet in een bepaald gebied gedurende een bepaalde periode. Formule marktaandeel: omzet van een onderneming in een bepaalde gebied gedurende een bepaalde periode/totale omzet in een bepaald gebied gedurende een bepaalde periode. 16.4 Marktsegmentatie Marktsegmentatie: als een onderneming voor een bepaald product de totale markt opsplitst in een aantal kleine, min of meer homogene deelmarkten. 1. ongedifferentieerde marketing: één product in één enkele variant. 2. gedifferentieerde marketing: één product in verschillende varianten. (hierbij richt de onderneming zich op vrijwel de gehele markt) 3. geconcentreerde marketing: richt zich op één of enkele deelmarkten. 16.5 Marketing bij niet-commerciële organisaties Niet-commerciële organisaties: - Overheid: niet alleen landelijke overheid ook de lagere overheid zoals de provincies, de gemeenten, en de waterschappen. - Belangengroeperingen: werkgevers, werknemers en consumenten. - Onderwijs: - Liefdadigheidsinstellingen: Hoofdstuk 17 17.1 Het product Product: het geheel van materiële en immateriële eigenschappen van een goed of een dienst. Productmix: - de kwaliteit: omvat alle eigenschappen van een product waaraan de gebruiker waarde hecht. - de vormgeving: voor veel product maakt de vormgeving niet uit. - de verpakking: 1. technisch aspect: de noodzaak dat een product moet worden verpakt. 2. commercieel aspect: verpakking wordt door de producent gebruikt om de aandacht van het publiek te trekken. - de garantie: de leverancier moet dan ook een deel van de reparatiekosten vergoeden of een korting geven op een nieuwe machine, en service: 17.2 Het merk Merk: kan bestaan uit een naam, een symbool of een teken (logo). A-merk: een bekend merk, de afnemer is bereid voor een dergelijk product wat meer te bieden. Philips en Douwe Egberts. B-merk: bij het publiek minder bekend dan een A-merk. Het product is wat goedkoper dan het A-merk en ook op wat minder plaatsen te verkrijgen. Paraplumerk : wanneer de fabrikant al zijn producten onder één naam op de markt brengt. Philips. Private label: de producten die gezien vanaf het standpunt van de fabrikant, in opdracht van derden en onder een andere merknaam dan de eigen merknaam van de fabrikant, door die opdrachtgevers onder de door hen gekozen namen op de markt worden gebracht. De voordelen voor het voeren van het fabrikantenmerk door de detaillist zijn: - Niet de detaillist, maar de fabrikant zorgt voor de reclame. - De garantieverplichtingen kan hij doorbereken aan de fabrikant. - Door het voeren van merkartikelen krijgt de detaillist vaak een goede naam. Maar ook het voeren van een huismerk heeft voordelen: - De consument krijgt een binding met de detaillist waar hij het product koopt. - De winstmarge is meestal groter dan bij een fabrikantenmerk. - Het is concurrerend ten opzichte van andere winkels. - De naam van de winkel staat op de verpakking. 17.3 Levenscyclus Bij de levenscyclus zijn vijf fasen te onderscheiden: 1. Introductiefase 2. Groeifase 3. Rijpheidsfase 4. Verzadigingsfase 5. Neergangsfase 1. Introductie: de meest kritieke fase in de levenscyclus. Zal het product aanslaan? Omdat de producent de ontwikkelingskosten snel terug wil verdienen, is de prijs meestal hoger dan in latere fasen. 2. Groeifase: neemt de omzet snel toe. Bij wijze van spreken komen er elk uur afnemers bij. 3. Rijpheidsfase: is er nog wel groei in de afzet van het product, maar het tempo begint af te nemen. 4. Verzadigingsfase: de groei van het product er vrijwel uit. De prijs blijft stabiel maar de winst daalt waarschijnlijk al een beetje. 5. Neergangsfase: neemt de omzet snel af en daalt de winst fors. Dat komt omdat de organisatie die op touw gezet was om het product te kunnen promoten, niet direct aan de kant kan worden gezet. De duur van de levenscyclus en de grootte van de afzet worden bepaald door: - de snelheid van de technische ontwikkeling. - de concurrentie. - de mate waarin het nieuwe product door de afnemers wordt geaccepteerd. Hoofdstuk 18 18.1 Prijsbeleid bij een commerciële organisatie Kostengeoriënteerde prijsbepaling: dat de onderneming de kosten als uitgangspunt neemt en de inkoopprijs of de kostprijs verhoogt met een bepaalde winstopslag. Mogelijkheden vraaggeoriënteerde prijsbepaling noemen we: - penetratiepolitiek - afroompolitiek - psychologische prijzen - prijskortingen 1. Penetratiepolitiek: de prijs van een product zo laag vast te stellen dat daardoor in korte tijd een groot gedeelte van de markt van het nieuwe product wordt voorzien. 2. Afroompolitiek: Bij heel wat nieuwe producten is het zo dat er consumenten zijn die het nieuwe product zo graag in hun bezit hebben, dat zij bereid zijn voor dat product een hoge prijs te betalen. - Het product moet betrekkelijk nieuw zijn. - Het product is een duurzaam consumptiegoed. - Het aantal kopers is in elke fase voldoende groot. 3. Psychologische prijzen: 6.95 of 6.99 denk je dat je minder voor het product betaalt. 4. Prijskortingen: UITVERKOOP. 18.2 Prijsbeleid bij een niet-commerciële organisatie Levering tegen kostprijs: het product of dienst wordt beschikbaar gesteld tegen kostprijs, zoals bij paspoorten en rijbewijzen (kostendekking: de kosten worden volledig terugverdiend). Levering tegen een niet-monetaire prijs: de dienst of het product wordt beschikbaar gesteld tegen een prijs die beneden de kostprijs ligt, zoals in het onderwijs aan alle leerlingen of studenten van 16 jaar en ouder. Gratis: de dienst of het product wordt gratis ter beschikking gesteld (veel bibliotheken lenen gratis boeken uit aan personen die nog geen 18 jaar zijn). 18.3 Groothandel en kleinhandel Groothandel: - De groothandel zorgt ervoor altijd voldoende producten in voorraad te hebben en levert snel. - Doordat de groothandel in grote hoeveelheden inkoopt, kan hij grote kortingen bij fabrikanten bedingen. - De groothandel zorgt ervoor dat de detaillist op de hoogte wordt gebracht van nieuwe producten. - Ten slotte levert de groothandel in het algemeen op rekening, waardoor een belangrijk deel van de voorraad van de kleinhandel door de groothandel wordt gefinancierd. Kleinhandel: de kleinhandel levert de producten aan de consument. Het bekendste voorbeeld is de winkel (detailhandelszaak). 18.4 Distributiekanaal Distributiekanaal: de weg die het product aflegt van producent naar consument. - Directe distributie: gaan de goederen rechtstreeks van de producent naar de afnemer (geen tussenschakels). - Indirecte distributie: zitten er tussen de producent en de afnemer één of meer tussenschakels. Of de producent bij de distributie van zijn goederen gebruik maakt van één of meer tussenschakels hangt af van: - de omzet die bij een bepaald distributiekanaal kan worden behaald. - De kosten van dat distributiekanaal. Als wapen in deze concurrentiestrijd zijn de volgende mogelijkheden aanwezig: - kredietverlening - bijzondere aanbiedingen - geven van cadeaus - hoge rabatten (kortingen) - snelle levering (ook in kleine hoeveelheden) - het maken van reclame. 1. Pushdistributie: doet de producent er alles aan om zijn producten door de detaillist in zijn assortiment te laten opnemen. 2. Pulldistributie: bewerkt de producent de consument over de hoofden van de detaillisten heen. Bijv. door acties te voeren of reclame te maken. 18.5 Kosten van het distributiekanaal Zie Boek Hoofdstuk 19 19.1 Persoonlijke verkoop Vertegenwoordigers voeren de volgende taken uit: - contact houden met afnemers - verstrekken van informatie aan afnemers - serviceverlening - verzamelen van informatie voor de eigen onderneming 1. Contact houden met afnemers: de leiding van de onderneming beslist hoe vaak een afnemer moet worden bezocht. Dit is voor elke klant anders. 2. Verstrekken van informatie: bij het vaststellen van het aantal klanten dat een vertegenwoordiger dagelijks bezoekt, moet de vertegenwoordiger tijd overhouden om afnemers te bezoeken die tot nu toe niet of nauwelijks bij zijn onderneming kochten. (nieuwe klanten) 3. Serviceverlening: de behandeling van klachten, het geven van demonstraties en instructies. 4. Informatie voor de eigen onderneming: van groot belang is dat de wensen en ideeën van de afnemers bij de leiding van de onderneming terechtkomen. De vertegenwoordiger komt in verschillende gedaanten voor, we noemen de volgende: - de vertegenwoordiger van industriële producten - de chauffeur-verkoper (coca cola) - de branchevertegenwoordiger (artsenbezoeker) - de demonstrateur - de vertegenwoordiger die uitsluitend belast is met het winnen van nieuwe klanten Persoonlijke verkoop heeft als voordelen boven massacommunicatie: - De onderneming kan persoonlijk inspelen op de wensen van iedere klant. - Er is een veel betere discussie mogelijk over de eigenschappen van het product. - Er kan veel beter worden teruggekoppeld van de klant naar de onderneming over de wensen van de klanten. Daartegenover staan de volgende voordelen van massacommunicatie: - Massacommunicatie is per bereikte afnemer veel goedkoper dan persoonlijke verkoop. - De onderneming kan een veel groter aantal personen in één keer bereiken. - Massacommunicatie gaat veel sneller. 19.2 Reclame Individuele reclame: maakt een fabrikant reclame voor zijn eigen product. Collectieve reclame: maken de fabrikanten van een bepaalde productsoort samen reclame. (‘Eet meer fruit’ , ‘Melk de witte motor’) Themareclame: het doel van de onderneming merkbekendheid te kweken en te onderhouden. (‘Even Apeldoorn bellen’) Actiereclame: onderneemt de onderneming een speciale actie om op korte termijn de verkoop van een bepaalde product te stimuleren. Sampling: folder rond sturen, huis aan huis. 19.3 Communicatiemiddelen Mediadoelstellingen: doelstelling waarin wordt vastgelegd welke groepen de organisatie wil bereiken, met welke middelen zij dat wil doen op welke termijn. Communicatiemiddelen in 4 delen: - visuele communicatiemiddelen - audiovisuele communicatiemiddelen - multimediale communicatiemiddelen - interactieve communicatiemiddelen 1. Visuele communicatiemiddelen: alle communicatiemiddelen waarbij de ontvanger uitsluitend met zijn ogen waarneemt, dus ziet of leest. (boeken, kranten) 2. Audiovisuele communicatiemiddelen: communicatiemiddelen waarbij geluid en beeld zijn gecombineerd. (televisie) 3. Multimediale communicatiemiddelen: als er meer dan één medium wordt gebruikt om een boodschap over te brengen. (beeld, geluid, tekst en filmpjes gecombineerd) 4. Interactieve communicatiemiddelen: betrekken we de ontvanger bij de boodschap. 19.4 Mediatypen - Dagbladen en huis-aan-huisbladen: worden door organisaties vaak gebruikt om in te adverteren en op deze manier in contact te komen met hun afnemers. - Folders en mailings: folder kan worden verspreid in een bepaalde regio of bij een bepaalde gelegenheid, mailings wordt verspreid per brief naar potentiële kopers. - Radio- en tv-bladen en tijdschriften: elke tijdschrift eigen doelgroep. - Vakbladen en hobbytijdschriften: bereik je slechts een beperkte groep mensen, bij advertenties over specifieke geneesmiddelen in medici tijdschrift. - Adresboeken/zoeksystemen: een organisatie kan haar naam, al dan niet voorzien van een advertentie, laten melden in een adresboek of zoeksysteem. - Televisie, bioscoop en kabelkrant: wordt vooral gebruikt door plaatselijke ondernemingen, de advertenties zijn vaak statisch, meestal bestaan ze uitsluitend uit beeld. - Radio en geluidsinstallatie: wordt een groot publiek bereikt, al moet je het aantal luisteraars naar deze reclame niet overschatten. - Interactieve media: er sprake van een medium waarbij de ontvanger op een of andere manier kan reageren op de boodschap van de zender. -Buitenmedia: media die worden gebruikt in open ruimten. - Reclameartikelen: artikelen die als cadeau worden verstrekt. -Winkelmedia: media die voorkomen in binnen het winkelgebouw. - Sponsoring: bij deze wijze van reclame krijgt een individu, een vereniging of een instelling een bepaald bedrag van een onderneming onder voorwaarde dat de sponsornaam vermeld wordt. (sportkleding) 19.5 Public relations Public relations: niet het aanprijzen van het product bij de consument of bij de detaillist, maar het beïnvloeden van personen van wie de mening over de onderneming van belang kan zijn. 19.6 Keuze en kosten van media en promotie De organisatie moet een beslissing nemen via welk medium wordt geprobeerd de doelgroep te bereiken. Van belang daarbij zijn de volgende factoren: - de doelgroep waarop de organisatie zich richt - de kosten van het medium - de aard van het product 19.7 Sociale marketing Ideële reclame: de opvattingen en/of gedragingen van mensen te beïnvloeden. (milieu) Zelfregulering: als een branche zichzelf regels oplegt. Reclamecode: Reclame gezet als code dat het niet goed is. Doel: dat de consument niet mag worden misleid en dat de reclame niet aanstootgevend is. Reclame Code Commissie Reclame Raad Reclame verboden Milieu Reclame Code: geeft gedragsregels voor reclameboodschappen waarin milieu aspecten verwerkt zitten. Non-profitorganisaties: - Conversiemarketing: heeft tot doel de negatieve houding van afnemers om te buigen tot een positieve houding. - Demarketing: heeft tot doel de belangstelling voor een product te vergroten om zo de afzet te stimuleren. - Contramarketing: wanneer door bijv. de overheid acties worden ondernomen die gericht zijn op het verminderen of verdwijnen van ongewenst gedrag. Hoofdstuk 27 Het kassaldo is het verschil tussen de ontvangsten en de uitgaven van een vereniging of stichting. Door het kassaldo over een bepaalde periode toe te voegen aan of in mindering te brengen op de liquide middelen aan het begin van een periode, vind je het saldo liquide middelen aan het einde van een periode. In een vereniging of stichting kunnen de ontvangsten worden vastgelegd op een ontvangstenstaat en de uitgaven op een uitgavenstaat. In een bruto-overzicht staan alle ontvangsten en uitgaven afzonderlijk. Een netto-overzicht is een samenvatting van het bruto-overzicht. Voor iedere soort ontvangt of uitgave is het totaalbedrag over een periode vermeld. Op de jaarrekening worden de ontvangsten en de uitgaven in scontrovorm genoteerd (dus met een debet- en creditkant) en wordt het saldo (een tekort of overschot) bepaald. Om de staat van baten en lasten samen te stellen, wordt rekening gehouden met transitorische posten. Uit een staat van baten en lasten blijkt of een vereniging of stichting het jaar met een voordelig saldo (winst) of nadelig saldo (verlies) heeft afgesloten. Bij een winst is er sprake van een vermogenstoename (het eigen vermogen neemt toe). Om te zien in hoeverre het bestuur binnen de begroting is gebleven, wordt een staat van meer en minder samengesteld. Op deze staat geeft de penningmeester een toelichting op de posten waarvan de werkelijke uitkomst nogal afwijkt van de begrote cijfers. Aan de hand van de afwijkingen tussen de werkelijke en begrote bedragen op de staat van meer en minder is snel zichtbaar welke beleidsbeslissingen het bestuur kan nemen. Ook in verenigingen en stichtingen wordt een balans samengesteld. Het saldo liquide middelen vind je door het saldo van de vorige balans te vermeerderen met het saldo van de jaarrekening. Het eigen vermogen wordt gevonden door het eigen vermogen van de vorige balans te vermeerderen (of te verminderen) met het saldo van de staat van baten en lasten. KIJK BOEK VOOR OEFENINGEN!!