I DE GRONDWET: BASIS VAN HET BELGISCH PUBLIEKRECHT A HET ONTSTAAN VAN BELGIË Tussen 1815 en 1830 was België een deel van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden; koning ……………………..…. was het staatshoofd. Maar deze koning stuitte op veel kritiek, én bij katholieken, én bij liberalen - andere politieke stromingen waren er toen niet. De katholieken waren het niet eens met de inmenging van de koning in de godsdienst, onder meer bij het benoemen van de bisschoppen. De (hoofdzakelijk Franstalige) liberalen verzetten zich tegen het verplicht gebruik van het Nederlands in de administratie en de scholen. In augustus 1830 kwam het ongenoegen in de zuidelijke provincies op gewelddadige manier tot uiting. Na de opvoering in Brussel van de opera ‘………………………………………...’ - een verheerlijking van de vrijheidsstrijd van de Napolitanen tegen de Spanjaarden - barstten de eerste rellen los. Rellen die een paar maanden later uitgroeiden tot een echte revolutie, 'de ……………………………………………………. De revolutionairen namen de macht over en vormden een voorlopige Belgische regering, het …………………………………….. Dat riep op 4 oktober 1830 de onafhankelijkheid van België uit, en besliste om een parlement te verkiezen om een grondwet op te stellen. Dit parlement, het …………………………………………., werd op 10 november 1830 geïnstalleerd. Op 7 februari 1831 werd de Belgische grondwet afgekondigd. B 'EEN GRONDWET', WAT IS DAT EIGENLIJK? Als een aantal personen beslissen een vereniging op te richten, dan leggen ze vaak voorafmondeling of schriftelijk - regels vast om de werking van de vereniging optimaal te laten lopen. Zo wordt bepaald wie lid kan worden, op welke manier men lid wordt, hoeveel lidgeld er moet worden betaald, wie de leiding heeft van de vereniging, enz. Maar de oprichters leggen niet alles op voorhand vast; alleen de belangrijkste beginselen worden vooraf besproken. Ook bij het oprichten van een nieuwe staat is dat zo. De grondwet bepaalt in grote lijnen hoe de staat bestuurd wordt, met andere woorden hoe de instellingen (het parlement, de regering, de rechtbanken, ...) georganiseerd zijn en hoe de burgers zich verhouden tot die instellingen. De grondwet bepaalt bijvoorbeeld wie bevoegd is om wetten te maken en wie bevoegd is om die wetten uit te voeren en in concrete gevallen toe te passen. De grondwet bepaalt ook welke rechten de burger kan laten gelden ten aanzien van de overheid (bijvoorbeeld het recht op briefgeheim, vrijheid van vereniging, vrijheid van onderwijs, vrijheid van meningsuiting, ...). Cursus Recht – Administratie Vrije Beroepen Wim Lecluyse 1 Een grondwet legt dus de hoofdlijnen van de staatsstructuur vast in rechtsregels. De verdere uitwerking van die hoofdlijnen gebeurt in allerlei soorten wetten en uitvoeringsbesluiten. Het is belangrijk erop te wijzen dat de grondwet uit 'rechtsregels' bestaat. Rechtsregels zijn normen die juridisch ……………………….. zijn. Het zijn dus geen vrome wensen of aansporingen, maar normen die iedereen moet naleven. En in principe ziet de rechter erop toe dat burger en overheid zich daaraan houden. De grondwet mag dan al de basis zijn van de Belgische staatsstructuur, dat betekent niet dat de grondwet niet gewijzigd kan worden. Sinds 1831 werd de grondwet verschillende keren gewijzigd en aangepast aan de maatschappelijke evolutie. Maar omdat de grondwet over de basisbeginselen van de staatsstructuur gaat, wordt het wijzigen ervan bemoeilijkt. Daarom zijn er strenge procedureregels, die moeten beletten dat de grondwet om de haverklap gewijzigd wordt. We bespreken de procedureregels om de grondwet te wijzigen verder in deze cursus. De grondwet kunnen we omschrijven als een geheel van fundamentele rechtsregels die 1. de werking en de organisatie van de instellingen bepalen; 2. de verhoudingen bepalen tussen de instellingen en de burgers; en 3. de verhoudingen bepalen tussen de instellingen onderling. Hij kan slechts gewijzigd worden als specifieke procedureregels worden nageleefd. Cursus Recht – Administratie Vrije Beroepen Wim Lecluyse 2 II DE KENMERKEN VAN DE BELGISCHE STAAT We schreven al dat de grondwet van 1831 het werk was van het ……………………………. De leden ervan moesten hierbij fundamentele keuzes maken over de organisatie van de nieuwe staat België. Zo moest vastgelegd worden welk statuut het staatshoofd zou krijgen (koning of president), op welke manier het Belgische volk vertegenwoordigd zou worden en hoe de leiding van het land concreet georganiseerd zou worden. De belangrijkste keuzes die het Nationaal Congres toen maakte, zijn op vandaag nog altijd de kenmerken van ons staatsbestel: (1) scheiding der machten; (2) een monarchie; (3) representatieve en parlementaire democratie; (4) een rechtsstaat. A DE SCHEIDING DER MACHTEN De organisatie van een samenleving veronderstelt dat aan personen of instellingen macht wordt gegeven. De ordening van de samenleving is namelijk pas mogelijk als die personen of instellingen de bevoegdheid krijgen om regels op te leggen die iedereen in die samenleving moet naleven. Die toewijzing van macht kan op verschillende manieren: alle macht kan gaan naar één persoon of instelling, maar ze kan ook verdeeld worden tussen verschillende personen of instellingen, die al dan niet verantwoording moeten geven over de manier waarop ze de hun toegewezen macht uitoefenen. In 1748 schreef de Franse filosoof ……………………… in 'De l'esprit des lois' dat iedereen die macht heeft geneigd is die te misbruiken. Daarom vond hij de verdeling van de macht in de staat van het grootste belang. Volgens hem moest de macht verdeeld worden tussen drie instanties: (1) de wetgevende macht; (2) de uitvoerende macht; en (3) de rechterlijke macht. En essentieel is dat elke macht door de andere machten wordt …………………………………………………….. Het Nationaal Congres heeft voor die scheiding der machten gekozen, ook al staat ze niet uitdrukkelijk in de grondwet, en is dat beginsel ook niet in de meest absolute zin in de grondwet uitgewerkt. In sommige gevallen kan men zelfs beter spreken over 'een samenwerking der machten' dan van een 'scheiding der machten'. De wetgevende macht is bevoegd om de wetten te maken en om de uitvoerende macht te controleren. De wetgevende macht wordt uitgeoefend door het parlement en de Koning. Het parlement bestaat uit twee kamers, de ……………………. en de ………………........ ………………………………………………. Cursus Recht – Administratie Vrije Beroepen Wim Lecluyse 3 De uitvoerende macht voert de wetten uit; ze zorgt er dus voor dat de wetten in concrete gevallen worden toegepast. Ze bestuurt het land, maar moet daarbij de wetten naleven. De uitvoerende macht wordt uitgeoefend door de Koning en zijn regering van ministers en staatssecretarissen. De rechterlijke macht doet uitspraak over geschillen en wordt uitgeoefend door de verschillende hoven en rechtbanken. Binnen deze opdracht is de controle op wettelijkheid van de daden van de uitvoerende macht alsmaar belangrijker geworden. Die scheiding der machten geldt niet alleen voor de federale overheid maar is ook toegepast op het niveau van de gemeenschappen en de gewesten (zie verder). Die hebben dus elk een wetgevende macht en een uitvoerende macht die losstaan van de federale machten. De gemeenschappen en de gewesten hebben wel geen afzonderlijke rechterlijke macht. De rechterlijke macht wordt zowel voor de federale overheid als voor de gemeenschappen en de gewesten uitgeoefend door dezelfde instanties. Het hiernavolgend schema geeft voor het federale niveau een overzicht van de verschillende machten, de instellingen en hun bevoegdheid. MACHT INSTELLING BEVOEGDHEID Wetgevende macht Uitvoerende macht Rechterlijke macht B BELGIË IS EEN MONARCHIE Het Nationaal Congres werd ook geconfronteerd met de vraag of het nieuwe België een republiek of een monarchie moest worden. Aan het hoofd van een republiek staat een president; het hoofd van een monarchie is een koning. Een president wordt verkozen; de koninklijke functie gaat over van vader/moeder op zoon/dochter. Het Nationaal Congres moest dus kiezen tussen een president en een koning. Bijna unaniem kozen de leden van het Nationaal Congres voor de monarchie. Een keuze die te verklaren is vanuit de nogal vijandige internationale reacties op de Belgische omwenteling. Door de keuze voor een Duitse prins met Britse huwelijksbanden (Koning Leopold I) werd alvast bij deze landen enig vertrouwen gewekt. Cursus Recht – Administratie Vrije Beroepen Wim Lecluyse 4 Alhoewel de Koning het staatshoofd is, heeft hij maar een beperkte persoonlijke macht. De Koning is namelijk onverantwoordelijk en onbekwaam om alleen te handelen. Dit betekent dat de Koning alleen maar bevoegdheden heeft als hij die kan uitoefenen samen met zijn ministers. Het is dan ook de regering die het staatsbeleid voert. Als bijgevolg in een wettekst de term 'Koning' wordt gebruikt, gaat het dus om een bevoegdheid die feitelijk door de regering of door afzonderlijke ministers wordt uitgeoefend. Dat de Koning over geen persoonlijke macht beschikt, betekent niet dat hij geen politieke invloed heeft. Traditioneel wordt gezegd dat de Koning bevoegd is om te luisteren, te adviseren en de regering aan te sporen. België werd dus een monarchie, waarbij de grondwettelijke macht van de Koning overgaat bij erfopvolging volgens het eerstgeboorterecht. Aanvankelijk konden de vrouwelijke nakomelingen geen Koning worden. Aan deze discriminatie tussen man en vrouw is op 21 juni 1991 een eind gemaakt. De grondwet werd gewijzigd waardoor voortaan ook de vrouwelijke nakomelingen staatshoofd kunnen worden. C BELGIË IS EEN REPRESENTATIEVE EN PARLEMENTAIRE DEMOCRATIE Het Nationaal Congres moest ook bepalen wie de bevoegdheid zou krijgen de wetten te maken. Omdat wetten regels zijn die door iedereen moeten worden nageleefd, zouden de wetten eigenlijk het best door de bevolking zelf gemaakt worden. Maar de hele bevolking over wetten laten stemmen is niet echt praktisch. Daarom besliste het Nationaal Congres die taak toe te kennen aan een parlement van door de bevolking verkozen parlementsleden. Bij de eerste verkiezingen van het parlement in 1831 hadden maar enkele burgers stemrecht: alleen zij die een bepaalde cijns (belasting) betaalden. Dit stelsel noemt men het cijnskiesstelsel. Dit betekende dat alleen de rijkere Belgen het recht hadden om de parlementsleden te kiezen. Dit cijnskiesrecht is over de jaren heen geleidelijk geëvolueerd naar het stelsel van het algemeen enkelvoudig stemrecht, met voor elke burger één stem. Maar dat algemeen enkelvoudig stemrecht werd niet zonder slag of stoot ingevoerd. Na bloedige stakingen is in 1893 eerst het algemeen meervoudig stemrecht ingevoerd. In dat stelsel heeft elke man één stem en sommigen, die een bepaalde cijns betalen of een bepaald diploma hebben, krijgen twee of drie stemmen. In 1893 was de leeftijdsgrens om te mogen stemmen 25 jaar. De vrouwen bleven uitgesloten van het stemrecht. In ………… werd het algemeen enkelvoudig stemrecht ingevoerd (één man, één stem) en werd de leeftijdsgrens van 25 jaar naar 21 jaar gebracht. Pas in ………… werd ook het stemrecht voor vrouwen ingevoerd. Cursus Recht – Administratie Vrije Beroepen Wim Lecluyse 5 Sinds ……….. heeft elke burger (man en vrouw) van 18 jaar of meer recht op één stem, op voorwaarde dat hij Belg is. Vreemdelingen hadden tot voor kort geen stemrecht; politieke rechten waren volgens de grondwet alleen voor de Belgen. Maar met de grondwetswijziging van ………. is dat veranderd. Een wijziging was nodig omdat op Europees niveau was beslist dat alle burgers van de Europese Unie niet alleen stemrecht moeten hebben bij de verkiezing van het Europees parlement, maar ook bij de gemeenteraadsverkiezingen. Europese vreemdelingen hebben dus voortaan dat stemrecht. Voor andere verkiezingen (bv. van het federale parlement) is dit (vooralsnog) niet het geval. Sinds ………. hebben ook niet-Europese vreemdelingen onder bepaalde omstandigheden stemrecht voor de gemeenteraadsverkiezingen. In 2002 heeft de grondwetgever aan de wetgever de opdracht gegeven de nodige maatregelen te nemen om tot een groter aantal vrouwelijke parlementsleden te komen. Men stelde immers vast dat het stemrecht (ook voor vrouwen) niet heeft geleid tot een grote aanwezigheid van vrouwelijke vertegenwoordigers in het parlement. Daarom werd in de kieswet bepaald dat: 1. de partijen op hun kandidatenlijsten evenveel mannen als vrouwen moeten opnemen, op één eenheid na: het verschil tussen het aantal kandidaten van ieder geslacht mag dus niet groter zijn dan één. 2. Bovendien moeten de eerste twee plaatsen ingenomen worden door kandidaten van verschillend geslacht, zij het dat er in een overgangsperiode wordt voorzien voor de eerstkomende verkiezingen, de eerste drie kandidaten niet van hetzelfde geslacht mogen zijn. Sinds 1893 geldt in België de 'stemplicht'; dit wil zeggen dat iedereen verplicht is om zich op de dag van de verkiezingen in het stemlokaal aan te melden. Maar de stemplicht betekent niet dat iedereen verplicht is om een stem uit te brengen: ………. of ……….....stemmen mag ook. De bevolking oefent de wetgevende macht dus niet zelf uit, maar laat zich vertegenwoordigen door de verkozen parlementsleden. Daarom spreekt men van een ………………………….... …………………………… De gekozenen krijgen van de bevolking voor een bepaalde periode de vrijheid de wetten te maken. Dit wil niet zeggen dat de bevolking geen controle meer heeft op de parlementsleden. Als ze niet akkoord gaat met de parlementsleden, kan ze bij de volgende verkiezingen andere parlementsleden kiezen. Controle door de bevolking via volksraadpleging is in België alleen maar mogelijk op gemeentelijk en provinciaal vlak en is niet bindend. Het referendum, waarvan de uitslag wel bindend is, blijft een politiek discussiepunt. België kent niet alleen een representatief stelsel, maar ook een parlementair stelsel. In een parlementair stelsel wordt alleen het parlement verkozen. Noch het staatshoofd, noch de ministers worden verkozen. De ministers worden benoemd door het staatshoofd. Precies omdat de regering niet verkozen is, moet ze voor haar beleidsdaden bij het verkozen parlement verantwoording afleggen. Cursus Recht – Administratie Vrije Beroepen Wim Lecluyse 6 De tegenhanger van het parlementair stelsel is het presidentieel stelsel (bijvoorbeeld in de Verenigde Staten). In een presidentieel stelsel wordt het staatshoofd meestal rechtstreeks door de bevolking verkozen. De president stelt een regering samen, die geen verantwoording moet afleggen aan het parlement, maar wel aan de president zelf. België is een representatieve en parlementaire democratie: 1. een representatieve democratie: ………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………… 2. een parlementaire democratie: …………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………… D BELGIË IS EEN RECHTSSTAAT In een rechtsstaat beschikken de overheidsinstanties (parlement, regering, ...) niet over een onbeperkte macht. Zij moeten bij de uitoefening van hun macht de democratische rechtsregels respecteren. Dit betekent dus dat niet alleen de burgers verplicht zijn om de rechtsregels na te leven, maar ook de overheid. Een rechtsregel komt op democratische manier tot stand als hij is aangenomen door minstens de meerderheid van de beslissingsgerechtigde personen. Concreet betekent dit dat wetten maar worden aangenomen, als het aantal parlementsleden dat voor de wet stemt, groter is dan het aantal dat tegen de wet stemt. Een voorbeeld. De Kamer van volksvertegenwoordigers bestaat uit 150 leden. Stel dat alle leden aanwezig zijn om over een wet te stemmen. Als 761eden een ja-stem uitbrengen en 741eden een neestem, dan is de wet in de Kamer van volksvertegenwoordigers goedgekeurd. De meerderheid van de Kamer van volksvertegenwoordigers stemt immers voor de nieuwe wet. Maar als 75 leden tegen de wet zouden stemmen en 75 voor; dan is de wet niet aangenomen. Dit wil niet zeggen dat om het even welke wet aangenomen kan worden als er maar een meerderheid is. In een rechtsstaat moet de meerderheid altijd de rechten van de mens respecteren. Die zijn terug te vinden in de grondwet en in een aantal internationale verdragen. De meerderheid kan niet beslissen om die rechten en vrijheden op te heffen. In een rechtsstaat is de burger dus zeker van een minimum aan rechten en vrijheden. Zo kan de overheid: niemand verbieden om een vereniging op te richten (vrijheid van vereniging), niemand verplichten om zijn kinderen naar een bepaalde school te sturen (vrijheid van onderwijs), niemand verbieden om zijn mening te uiten (vrijheid van meningsuiting), ... Ten slotte is een rechtsstaat niet denkbaar zonder rechtsbescherming. Dit wil zeggen dat bij geschillen tussen burgers onderling, of tussen de burger en de overheid, een onafhankelijke rechtbank uiteindelijk beslist over het geschil. De rechtsstaat wordt door de volgende elementen gekenmerkt: 1. de gezagsdragers dienen het democratisch tot stand gekomen recht …………………… 2. de beslissingen worden genomen door een ………………………………………………… 3. de meerderheid moet in elk geval een aantal …………………………………………….… 4. over geschillen wordt beslist door een ……………………………………………………… Cursus Recht – Administratie Vrije Beroepen Wim Lecluyse 7 III DE BELANGR1JKSTE EVOLUTIES SEDERT 1830 A EEN VERANDERENDE SAMENLEVING De leden van het Nationaal Congres zetten in 1831 alles wat hen belangrijk leek in de grondwet. Er werden onder meer rechten van de mens opgenomen, de macht werd verdeeld tussen wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht, er kwamen democratische instellingen, en de bevoegdheden van de verschillende machten werden vastgelegd. Maar de samenleving van 1831 is nog nauwelijks te vergelijken met die van nu. Waarden en ideeën die bij het ontstaan van de nieuwe staat belangrijk waren, lijken nu minder belangrijk. Aan problemen die vandaag aan de orde zijn, heeft het Nationaal Congres geen oplossing gegeven, omdat die problemen er ook nog niet waren. Naarmate de algemeen geldende ideeën en waarden in de maatschappij evolueren, evolueert ook het recht, ook het grondwettelijk recht. Denk bijvoorbeeld aan de evolutie van het cijnskiesrecht naar het algemeen enkelvoudig stemrecht. Maar er zijn nog andere belangrijke evoluties die onze staatsstructuur grondig hebben gewijzigd. B BELGIË HEEFT VIER TAALGEBIEDEN Eén van de fundamentele rechten die in de grondwet van 1831 werd opgenomen is de vrijheid van taalgebruik. Concreet betekent dit dat elke burger vrij is te kiezen welke taal hij spreekt, en dat de wet geen verplichting kan opleggen om een bepaalde taal te spreken. Maar de wet kan wel aan de overheidsinstellingen en aan de rechtbanken opleggen een bepaalde taal te gebruiken. Later is daaraan toegevoegd dat het taalgebruik ook geregeld kan worden voor de relaties tussen werkgevers en werknemers en voor het onderwijs. In de eerste jaren na de onafhankelijkheid was het Frans de taal van de overheid. Alleen de verarmde Vlaamse bevolking sprak Nederlands. Dit leidde tot grove wantoestanden. Zo werden in de tweede helft van de negentiende eeuw Vlamingen veroordeeld door Franssprekende rechters zonder dat ze zelfs maar begrepen waarvan ze werden beschuldigd. Bovendien begrepen de meeste ambtenaren geen Nederlands. Tijdens de Eerste Wereldoorlog kwamen de taalproblemen op een dramatische wijze aan de oppervlakte toen vele Vlaamse soldaten sneuvelden, omdat ze de Franse bevelen van de officieren niet begrepen. Door al die wantoestanden kwamen de Vlamingen alsmaar meer op voor hun rechten. Dit leidde in 1963 tot een opdeling van België in vier taalgebieden: het Nederlandse, het Franse, het Duitse en het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad. 1° Het Nederlandse taalgebied bestaat uit de provincies: ………………………………….. ………………………………….. ………………………………….. ………………………………….. ………………………………….. Cursus Recht – Administratie Vrije Beroepen Wim Lecluyse 8 2° Tot het Franse taalgebied behoren de provincies: ……………………………………… ……………………………………… ……………………………………… ……………………………………… ……………………………………… 3° Het Duitse taalgebied bestaat uit negen gemeenten in de provincie Luik: Amel, Büllingen, Burg-Reuland, Bütgenbach, Eupen, Kelmis, Lontzen, Raeren en Sankt-Vith. 4° Het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad wordt gevormd door 19 Brusselse gemeenten: Brussel, jette, Ganshoren, Sint-Agatha-Berchem, KoekeIberg, Sint-jans-Molenbeek, Anderlecht, Vorst, Sint-Gillis, Ukkel, Elsene, Etterbeek, Watermaal- Bosvoorde, Oudergem, Sint- Pieters- Woluwe, Sint- LambrechtsWoluwe, Evere, Schaarbeek en Sint-joost-ten-Node. Cursus Recht – Administratie Vrije Beroepen Wim Lecluyse 9 De erkenning van die vier taalgebieden is meer dan een louter geografische opdeling van België. Aan die opdeling wordt namelijk ook het ………………………………………….. verbonden. Dit betekent dat in de eentalige gebieden de taal van dat gebied (respectievelijk Nederlands, Frans en Duits) voor de overheid de bestuurstaal moet zijn. Een gemeentebestuur uit het Nederlandse taalgebied is verplicht om het Nederlands te gebruiken; een gemeente in het Franse taalgebied moet het Frans gebruiken. Alleen in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad staat het Nederlands op gelijke voet met het Frans. Maar in sommige gemeenten, met zowel Franstalige als Nederlandstalige inwoners, bestaan er beperkingen op dat territorialiteitsbeginsel. Die gemeenten met tegemoetkomingen voor de taalminderheden noemt men de ……………………………………........................................... De bekendste in het Vlaams Gewest zijn: ………………..…………………………………….. …………………………………………………………………………………………………... De zes Brusselse randgemeenten: ……………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………... In het Waals Gewest zijn de faciliteitengemeenten: ………………………………………… ………………………………………………………………………………………………….. In al deze gemeenten moeten berichten, mededelingen en formulieren in het Nederlands én het Frans worden opgesteld. Bovendien zijn de faciliteitengemeenten verplicht met de burger te communiceren in de taal die hij/zij kiest. Als een Franstalige inwoner van Voeren bijvoorbeeld naar het gemeentehuis stapt om een geboorte aan te geven, moet de ambtenaar van de gemeente Voeren, op vraag van de betrokkene, Frans spreken, ook al ligt de gemeente Voeren in het Nederlandse taalgebied. Deze uitzondering of …………............... geldt alleen ten voordele van een persoon (burger). Ze is niet van toepassing op de overheidsinstanties. Als de gemeente Voeren bijvoorbeeld overgaat tot het inschrijven van een geboorte in het register van de burgerlijke stand, dan moet dit in het Nederlands gebeuren. Voor het bijhouden van de officiële registers blijven de faciliteitengemeenten dus onderworpen aan het territorialiteitsbeginsel. In een aantal gemeenten met zowel Duitstalige als Franstalige inwoners gelden gelijkaardige faciliteiten. De uiteindelijk uitgewerkte regeling werd zo belangrijk geacht dat ze in 1970 en 1988 werd opgenomen in de grondwet. Het gevolg is dat deze regeling moeilijk kan worden gewijzigd. Het wijzigen van de grondwet is immers aan strenge procedureregels onderworpen. Cursus Recht – Administratie Vrije Beroepen Wim Lecluyse 10 C BELGIË IS EEN FEDERALE STAAT De belangrijkste wijziging sinds 1831 is ongetwijfeld het feit dat België geleidelijk aan geëvolueerd is van een 'eenheidsstaat' naar een 'federale staat'. In een eenheidsstaat is er maar één centrale overheid. De beslissingen van de centrale overheid gelden voor het hele land, zowel voor Wallonië als voor Vlaanderen. België was een 'eenheidsstaat' - ook …………………………………. genoemd - tussen 1831 en 1970. De federalisering is dus een vrij recente evolutie. Onder invloed van een aantal belangrijke politieke gebeurtenissen werd het na de Tweede Wereldoorlog langzaam duidelijk dat de structuren van het land aan herziening toe waren. 1° Eén van deze gebeurtenissen, kort na WO II, was de Koningskwestie. Sommige Belgen meenden dat Koning Leopold III te veel sympathie had getoond voor de Duitsers. Na de oorlog vroeg de regering zich dan ook af of de bevolking wel zou aanvaarden dat Leopold III opnieuw koning werd. Daarom werd in 1950, niettegenstaande de ongrondwettelijkheid ervan, een referendum gehouden waarbij de bevolking moest antwoorden op de volgende vraag: Gaat U akkoord dat koning Leopold III zijn grondwettelijke bevoegdheden opnieuw uitoefent? Uiteindelijk antwoordde 57 % van de bevolking ja. Maar de verschillen tussen Walen en Vlamingen waren zeer groot: 72 % van de Vlamingen stemden voor, 58% van de Walen stemden tegen. Daardoor vroegen velen zich af of de Belgische staatsstructuur niet beter de verschillen tussen Vlamingen en Walen moest weerspiegelen. 2° Ook na de stakingen in de winter van 1960-1961 begonnen meer en meer mensen te pleiten voor een hervorming van de staat. De stakingen waren gericht tegen besparingsmaatregelen van de regering en tegen nieuwe belastingen. Maar de stakingen mislukten. De Waalse vakbondsleider André Renard zei dat dit de schuld van de Vlamingen was, omdat ze te snel de staking stopzetten. Vanaf dat moment koos Renard voor economisch federalisme. Het economisch verschil tussen de verouderde Waalse staalsector en de nieuwe Vlaamse industrie was inderdaad vrij groot geworden. Na Renard begonnen meer en meer andere Walen ook economische autonomie te eisen. Ook dat verscherpte de Vlaams-Waalse tegenstelling. 3° Ook de opkomst van partijen die een federale structuur wensten, verscherpte de tegenstellingen. Het hoeft niet te verbazen dat na de splitsing van de Leuvense en de Brusselse universiteit in een Franse en een Nederlandse afdeling (1968-69), met de grondwetsherziening van 1970 een Cursus Recht – Administratie Vrije Beroepen Wim Lecluyse 11 eerste stap werd gezet in de richting van het federalisme. Deze evolutie bereikte een hoogtepunt met de grondwetsherziening van 1993. Het eerste artikel van de grondwet is nu: ‘België is een federale staat, samengesteld uit gemeenschappen en gewesten’. Dit betekent dat er een federale overheid is, en dat daarnaast de gemeenschappen en de gewesten eigen bevoegdheden hebben. De federale overheid (de nationale overheid) heeft beslissingsbevoegdheid over het hele land; de bevoegdheden van de gemeenschappen en gewesten zijn beperkt tot een deel van het grondgebied of tot bepaalde instellingen. De GEMEENSCHAPPEN zijn in hoofdzaak opgericht om de culturele eigenheid van de Nederlandstalige, de Franstalige en de Duitstalige bevolking in België te beschermen. De bevoegdheden van de gemeenschappen gaan over: cultuur, persoonsgebonden aangelegenheden (gezondheidsbeleid, gezinsbeleid, jeugdbescherming het onderwijs het taalgebruik. Er bestaan in België drie gemeenschappen: 1. 2. 3. ………………….. gemeenschap, ………………….. gemeenschap, ………………….. gemeenschap. In België zijn er naast culturele verschillen ook grote economische verschillen. Naast de gemeenschappen werden daarom ook GEWESTEN opgericht, om beter te kunnen inspelen op de economische eigenheid van bepaalde gebieden. De bevoegdheden van de gewesten zijn dan ook vooral economisch, of hebben van doen met de economie. Ook de veeleer plaatsgebonden materies behoren tot de bevoegdheid van de gewesten (ruimtelijke ordening, leefmilieu en waterbeleid, landinrichting en natuurbehoud, energiebeleid, huisvestingsbeleid, tewerkstelling, openbare werken en vervoer, ...). Er bestaan in België drie gewesten: 1. 2. 3. …………………… gewest, …………………… gewest, ……………………………………. gewest. Om hun beslissingsbevoegdheid te kunnen uitoefenen beschikken gemeenschappen en gewesten over een eigen parlement en over een eigen regering. Cursus Recht – Administratie Vrije Beroepen Wim Lecluyse 12 Vlaamse Gemeenschap De Vlaamse gemeenschap is bevoegd in het Nederlandse taalgebied. Maar omdat er geen afzonderlijke gemeenschap is voor de 19 Brusselse gemeenten, heeft de Vlaamse gemeenschap er een aantal bevoegdheden, bijvoorbeeld over de Vlaamse scholen in Brussel. Het grondgebied van de Vlaamse gemeenschap valt dus samen met het grondgebied van het Vlaams gewest, met dit verschil dat de Vlaamse gemeenschap bevoegdheden heeft in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad, en het Vlaams gewest niet. Franse Gemeenschap De Franse gemeenschap is bevoegd in het Franse taalgebied, en heeft ook bevoegdheden in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad, bijvoorbeeld over de Franse scholen in Brussel. Duitstalige Gemeenschap Duitstalige gemeenschap is bevoegd in het Duitse taalgebied, d.w.z. het grondgebied van een aantal gemeenten in de provincie Luik. Cursus Recht – Administratie Vrije Beroepen Wim Lecluyse 13 Vlaams Gewest Het grondgebied van het Vlaams gewest valt samen met het Nederlandse taalgebied. Het gaat dus om de provincies West-Vlaanderen, Oost-Vlaanderen, Limburg, Antwerpen en VlaamsBrabant. Waals Gewest Het grondgebied van het Waals gewest valt samen met het Franse taalgebied, aangevuld met het Duitse taalgebied. Dat zijn dus de provincies Luik, Namen, Luxemburg, Henegouwen en Waals-Brabant. Brussels Hoofdstedelijk Gewest Het grondgebied van het Brussels hoofdstedelijk gewest valt samen met het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad, het grondgebied dus van de 19 Brusselse gemeenten. Cursus Recht – Administratie Vrije Beroepen Wim Lecluyse 14 D BELGIË IS EEN VERZORGINGSSTAAT Wie zonder werk valt, heeft meestal recht op een werkloosheidsuitkering. Wie ziek wordt, heeft recht op terugbetaling van een deel van de ziektekosten. Wie te oud is om voor het eigen inkomen te werken, heeft recht op pensioen. En wie totaal niet meer weet van welk hout pijlen maken, kan nog altijd terecht bij het O.C.M.W, het Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn. Dit georganiseerd systeem van sociale zekerheid bestond niet in 1831. De overheid beschouwde het toen niet als haar taak om iets te doen aan de armoede. De overheid was er alleen om de economische vrijheid te waarborgen en om de orde te handhaven. Inmenging in het economisch leven en de armoede aanpakken, werd niet als een taak van de overheid gezien. Een staat waarin de taak van de overheid wordt beperkt tot bescherming van personen en de goederen van die personen, noemt men een …………………………………………… . Maar door de jaren heen en na vaak bloedige stakingen zag de overheid in dat ze iets moest doen aan de armoede. De politieke gebeurtenissen in de jaren dertig van de twintigste eeuw (het nazi-regime in Duitsland) toonden bovendien aan dat economische achteruitgang zonder sociale voorzieningen een voedingsbodem is voor antidemocratische tendensen. Stap voor stap werd een systeem van sociale zekerheid opgezet, met: ziekte- en invaliditeitsverzekering, werkloosheidsuitkering, pensioen, arbeidsongevallen- en beroepsziektenregeling, kinderbijslag. De sociale zekerheid wordt gefinancierd via bijdragen van …………………………………, …………………………… en ………………………………….. Deze bijdragen worden geïnd door de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid (R.S.Z.), die ze verdeelt over de verschillende onderdelen van de sociale zekerheid. Tot voor kort stond in de grondwet geen enkele bepaling over sociale grondrechten. Daarin kwam verandering in 1993. Artikel 23 van de grondwet zegt nu dat iedereen recht heeft op een menswaardig leven en op sociale zekerheid en arbeid. Op die manier is de Belgische staat geëvolueerd van een nachtwakersstaat naar een ………………………………... Recentelijk wordt meer en meer gesproken over de actieve welvaartsstaat, waar de overheid niet alleen zorgt voor sociale bescherming (uitkeringen), maar ook voor sociale investeringen (bv. werkgelegenheid creëren, vorming en opleiding organiseren, ...). In een actieve welvaartsstaat gaat men er dus van uit dat de overheid de mensen in de eerste plaats kansen moet geven om zich te kunnen ontplooien. Mensen die daar niet in slagen, blijven wel recht hebben op sociale bescherming. De in 2002 van kracht geworden "wet op de maatschappelijke integratie" vormt daar een mooi voorbeeld van. Deze wet verplicht de OCMW's om jongeren (tussen 18 en 25 jaar) die financiële moeilijkheden hebben binnen drie maanden werk te verschaffen. Pas als dit om bepaalde redenen onmogelijk is, wordt een …………………… (vroeger bestaansminimum) toegekend. Cursus Recht – Administratie Vrije Beroepen Wim Lecluyse 15 IV DE HIËRARCHIE VAN DE RECHTSNORMEN A VERSCHILLENDE INSTANTIES KUNNEN NORMEN UITVARDIGEN Uit de vorige hoofdstukken weten we dat verschillende instanties de bevoegdheid hebben om rechtsregels te maken. Zo is de federale wetgevende macht bevoegd om de wetten te maken, terwijl de Koning, in samenspraak met de regering, deze wetten uitvoert. De gemeenschappen en de gewesten hebben een eigen beslissingsbevoegdheid. Bepaalde internationale organen en verdragen kunnen regels creëren die voor de Belgische rechtsorde van belang zijn. Daarbij komt nog dat ook de provincies en de gemeenten soms bevoegd zijn rechtsregels te maken. Het Belgisch recht bestaat dus uit een geheel van rechtsnormen, die uitgaan van verschillende instanties. Deze normen staan in een hiërarchische verhouding tot elkaar; dat wil zeggen dat er een rangorde is tussen hogere en lagere normen. B DE HIËRARCHIE VAN DE RECHTSNORMEN Die rangorde is: 1. De grondwet en de internationale normen De hoogste plaats is voor de grondwet en de internationale normen. Over de verhouding tussen die twee zijn de rechtsgeleerden het niet eens. Sommigen menen dat de grondwet hoger staat dan de internationale normen, anderen menen dat internationale normen altijd eerst komen. In elk geval staan zowel de grondwet als de internationale normen hoger dan de andere normen. 2. De wetgevende akten: wetten, decreten en ordonnanties Na de grondwet en de internationale normen, zijn de wetgevende akten de hoogste rechtsnormen. De wetgevende akten van de federale overheid worden wetten genoemd. Deze van de gemeenschappen en de gewesten noemen we decreten. De wetgevende akten van het Brussels hoofdstedelijk gewest zijn ordonnanties. Tussen de wetgevende akten van de federale overheid en de wetgevende akten van gemeenschappen en gewesten is er geen hiërarchie. Cursus Recht – Administratie Vrije Beroepen Wim Lecluyse 16 3. De uitvoeringsbesluiten Na de wetgevende akten volgen de uitvoeringsbesluiten. Het gaat zowel om koninklijke besluiten (K.B.'s), uitgaande van de Koning en de federale regering, als besluiten van de verschillende gemeenschaps- en gewestregeringen. 4. De provinciale verordeningen uitgevaardigd door provinciale instellingen. 5. De gemeentelijke verordeningen uitgevaardigd door de gemeenten. C DE AFDWINGBAARHEID VAN DE HIËRARCHIE VAN DE RECHTSNORMEN De hiërarchie van de rechtsnormen betekent dat de lagere overheid altijd de normen van de hogere overheid moet respecteren. Zo zal de provinciale overheid bij het uitvaardigen van een verordening er moeten op toezien dat die niet in strijd is met de uitvoeringsbesluiten van de federale regering en van de gemeenschaps- en gewestregeringen, de wetgevende akten, de internationale normen en de grondwet. De hiërarchie van de rechtsnormen is bovendien heel belangrijk voor de rechter. De rechter lost immers geschillen op aan de hand van de bestaande rechtsnormen. Als de rechter dus te maken krijgt met twee normen die met elkaar in strijd zijn, zal hij de hiërarchie van de rechtsnormen toepassen. Hij zal met andere woorden de norm toepassen die het hoogst staat in de rangorde en de tegenstrijdige lagere norm zal hij buiten beschouwing laten. Sommige rechters kunnen de tegenstrijdige lagere norm vernietigen. Maar op deze algemene regel bestaan uitzonderingen. 1. De belangrijkste gaat over de verhouding tussen de grondwet en de wetgevende akten. De grondwet staat hoger dan de wetten en de decreten, maar deze hiërarchische verhouding kan door de rechter niet afgedwongen worden. De rechter mag een wet of een decreet niet toetsen aan de grondwet, en moet bijgevolg wet en decreet altijd toepassen, ook al zijn die ongrondwettelijk. Ordonnanties mogen wél aan de grondwet getoetst worden. Er is wel een rechtscollege, het …………………………….., dat een wet of een decreet kan toetsen aan de grondwet; maar de bevoegdheid van dat hof is niet volledig. 2. Ook de hiërarchische verhouding tussen de internationale normen en de andere normen is niet altijd afdwingbaar. Die hiërarchische verhouding is maar afdwingbaar als de internationale norm 'directe werking' heeft, dit wil zeggen voldoende duidelijk en precies is. Het komt toe aan de rechter om uit te maken of een internationale norm al dan niet voldoende duidelijk en precies is. Cursus Recht – Administratie Vrije Beroepen Wim Lecluyse 17 V DE RECHTERLlJKE MACHT 1. SAMENSTELLING VAN DE RECHTERLIJKE MACHT A VIER SOORTEN HOVEN EN RECHTBANKEN De rechterlijke macht wordt uitgeoefend door de hoven en de rechtbanken. In België zijn er vier soorten hoven en rechtbanken. Alleen de gewone hoven en rechtbanken behoren volgens de grondwet tot de rechterlijke macht. De andere hebben een specifiek statuut. 1. De gewone hoven en rechtbanken De gewone hoven en rechtbanken zijn de vrederechter, de politierechter, de rechtbank van koophandel, de rechtbank van eerste aanleg, de arbeidsrechtbank, de arrondissementsrechtbank, het hof van beroep, het arbeidshof, het hof van assisen en het Hof van Cassatie. De geschillen bij de gewone hoven en rechtbanken kunnen zowel burgerlijk zijn (bv. huurgeschillen, contractgeschillen, echtscheidingsgeschillen, schadevergoeding, ...) als strafrechtelijk (bv. diefstal of moord). Ook voor geschillen inzake politieke rechten zijn de gewone hoven en rechtbanken bevoegd, tenzij de wetgever daarvoor een specifieke administratieve rechtbank bevoegd heeft gemaakt. Wat zijn politieke rechten? Het zijn rechten waardoor de burger actief (rechtstreeks of onrechtstreeks) deelneemt aan de uitoefening van het gezag, bv. het stemrecht en het recht om verkozen te worden, het recht om tot burgerlijke en militaire bedieningen te worden benoemd, de plicht om belasting te betalen, het recht om als politiek vluchteling te worden erkend. Ook gebruikmaken van diensten en voordelen van de overheid zijn politieke rechten, bv. het recht op werkloosheidsuitkering. 2. De administratieve rechtbanken De administratieve rechtbanken worden opgericht door de wetgevende macht en zijn alleen bevoegd voor geschillen over politieke rechten. Grondwettelijk gezien kan de wetgever de administratieve rechtbanken niet bevoegd maken voor geschillen over burgerlijke rechten. De wetgever heeft heel wat administratieve rechtscolleges opgericht die zeer afgelijnde opdrachten hebben gekregen. Een voorbeeld is de Vaste Beroepscommissie voor de Vluchtelingen: deze rechtbank behandelt de beroepen tegen de weigering van de overheid om aan een vluchteling het statuut van politiek vluchteling toe te kennen. In wat hierna volgt gaan we niet verder in op de administratieve rechtbanken, omdat hun taken zeer verschillend zijn en in het licht van het doel van deze cursus minder relevant zijn. Cursus Recht – Administratie Vrije Beroepen Wim Lecluyse 18 3. De Raad van State De Raad van State is uitsluitend bevoegd voor geschillen tussen de burger en de overheid of tussen twee overheden. Geschillen tussen burgers onderling behoren tot de bevoegdheid van de gewone hoven en rechtbanken. Dit betekent niet dat alle geschillen tussen burger en overheid door de Raad van State worden opgelost. Zo behoort een vordering tegen de overheid over een schadevergoeding bijvoorbeeld tot de bevoegdheid van de gewone hoven en rechtbanken. Dit komt omdat het recht op schadevergoeding een burgerlijk recht is. De belangrijkste taak van de Raad van State is het vernietigen en schorsen van onwettelijke administratieve rechtshandelingen, onder meer K.B.'s, M.B.'s, besluiten van de gemeenschaps- en gewestregeringen, de gemeentelijke en de provinciale verordeningen. 4. Het Grondwettelijk Hof Net zoals de Raad van State is het Grondwettelijk Hof alleen bevoegd voor geschillen tussen de burger en de overheid of tussen twee overheden. Het Grondwettelijk Hof is bevoegd om wetten, decreten en ordonnanties te vernietigen en te schorsen als ze bepaalde artikels van de grondwet schenden, of in strijd zijn met de bevoegdheidsverdeling tussen het federale niveau en de gemeenschappen en de gewesten. Uit wat zojuist is uitgelegd blijkt dat de Raad van State en het Grondwettelijk Hof oordelen over de legaliteit (de (grond)wettelijkheid) van normen (wetten, decreten, ordonnanties, KB's, ...). De geschillen bij deze rechtbanken noemt men objectieve geschillen. Die gaan over de vraag of een overheid het objectieve recht (de wet, de grondwet, ...) heeft gerespecteerd. De Raad van State en het Grondwettelijk Hof beoordelen dus niet echt de rechten van burgers (niettegenstaande burgers het recht hebben om een beroep aanhangig te maken). De gewone hoven en rechtbanken en (in de meeste gevallen) de administratieve rechtbanken doen dit wel. Daarom spreekt men voor deze rechtbanken van geschillen over subjectieve rechten. De subjectieve rechten omvatten zowel de burgerlijke als de politieke rechten. Cursus Recht – Administratie Vrije Beroepen Wim Lecluyse 19 B DE RECHTSGEBIEDEN VAN DE HOVEN EN RECHTBANKEN Elk rechtscollege heeft een rechtsgebied, dat is een deel van het grondgebied van België, waarbinnen dat rechtscollege bevoegd is. De rechtsgebieden verschillen naar gelang van het rechtscollege. 1. De gerechtelijke kantons De gerechtelijke kantons zijn geografisch de kleinste onderverdelingen in de gerechtelijke organisatie. In totaal zijn er op dit ogenblik 187 gerechtelijke kantons in België. Hun grondgebied valt samen met het grondgebied van één of meer gemeenten. In elk gerechtelijk kanton is er een vredegerecht. 2. De gerechtelijke arrondissementen Er zijn in België 27 gerechtelijke arrondissementen. In elk gerechtelijk arrondissement is er een rechtbank van eerste aanleg, een arrondissementsrechtbank, een arbeidsrechtbank, en een rechtbank van koophandel. In de hoofdplaats van elk gerechtelijk arrondissement is er bovendien een politierechtbank. Daarnaast zijn er ook politierechtbanken in Vilvoorde, Sint-Niklaas, Aalst en Halle. 3. De rechtsgebieden van de hoven van beroep In België zijn er …. hoven van beroep, met een eigen rechtsgebied. In elk rechtsgebied van een hof van beroep is er ook een arbeidshof. 4. Het rechtsgebied van het hof van assisen Er is een hof van assisen in elke provincie en in het administratief arrondissement BrusselHoofdstad. In totaal zijn er dus ……hoven van assisen. 5. Het rechtsgebied van het Hof van Cassatie, Raad van State en het Grondwettelijk Hof Er is maar één Hof van Cassatie, één Raad van State en één Grondwettelijk Hof in België. Het rechtsgebied van deze hoven valt dus samen met het grondgebied van België. Cursus Recht – Administratie Vrije Beroepen Wim Lecluyse 20 C DE SAMENSTELLING VAN DE HOVEN EN RECHTBANKEN De hoven en rechtbanken zijn samengesteld uit één of meerdere rechters. Net zoals de ministers en de staatssecretarissen worden de rechters benoemd door …………………. Ze worden dus niet, zoals de parlementsleden, verkozen door de bevolking. De laatste jaren zijn stappen gezet om politieke benoemingen van rechters tegen te gaan. Zo moeten de rechters in de rechtbanken (de vrederechters, de rechtbanken van eerste aanleg, ...) hun beroepsbekwaamheid bewijzen door een examen of een gerechtelijke stage. De ambten van raadsheer in een hof (Hof van Cassatie, hof van beroep, arbeidshof) zijn alleen toegankelijk voor personen die al magistraat zijn (en dus hun beroepsbekwaamheid hebben bewezen) . De rechters en raadsheren kunnen door de Koning pas benoemd worden nadat ze zijn voorgedragen, na afweging van de bekwaamheid en geschiktheid, door een benoemings- en aanwijzingscommissie binnen de Hoge Raad voor de Justitie. De rechters bij de Raad van State en het Grondwettelijk Hof worden door de Koning benoemd na voordracht door de Kamer van volksvertegenwoordigers of de Senaat. Bij de benoeming van de rechters van de Raad van State komt de Kamer of de Senaat echter alleen tussen als de Raad van State zelf niet tot een eenparige voordracht komt. In de arbeidsgerechten en de rechtbanken van koophandel zijn er, naast beroepsmagistraten, ook ……………………………... Dit zijn burgers die door de Koning, op voordracht van de bevoegde minister, voor een beperkte periode worden aangeduid om als rechter te zetelen (als vertegenwoordigers van de werkgeversorganisaties of werknemersorganisaties). D HET OPENBAAR MINISTERIE: DE STAANDE MAGISTRATUUR Traditioneel wordt een onderscheid gemaakt tussen de zittende en de staande magistratuur. Een zittende magistraat is een magistraat die vonnissen of arresten velt. Een staande magistraat is een lid van het openbaar ministerie. Anders dan de magistraten van de zetel hebben die van het openbaar ministerie geen rechtsprekende bevoegdheid. De belangrijkste taken van het openbaar ministerie zijn het vervolgen van misdrijven en het vorderen van de toepassing van de strafwet bij de strafrechter. De leden van het openbaar ministerie worden op dezelfde wijze benoemd als zittende magistraten. Zij zijn evenwel minder onafhankelijk dan de zittende magistraten. Ze kunnen bv. afgezet worden door de Koning. Bovendien is het opsporen en vervolgen van misdrijven een uitvoerende taak. Bij de uitoefening ervan valt het openbaar ministerie onder het gezag van de minister van justitie. De minister van justitie kan de leden van het openbaar ministerie bevelen om de strafvervolging in te stellen, maar kan de strafvervolging niet verbieden, noch bevelen een ingestelde strafvervolging stop te zetten. De vordering ter terechtzitting is een "rechterlijke taak"; het openbaar ministerie oefent die taak uit in volledige onafhankelijkheid van de uitvoerende macht. Cursus Recht – Administratie Vrije Beroepen Wim Lecluyse 21 Tot het openbaar ministerie behoren: 1. procureur des Konings, 2. federale procureur, 3. procureur-generaal bij het hof van beroep en 4. procureur-generaal bij het Hof van Cassatie. De procureur des Konings is verbonden aan een arrondissement, de federale procureur niet. Deze procureurs staan aan het hoofd van een parket en worden bijgestaan door zogeheten substituten. Zij staan in voor het opsporen en vervolgen van strafbare feiten en vorderen de toepassing van de strafwet. Binnen de arrondissementsparketten is er ook een afzonderlijke afdeling, auditoraat genoemd, die zich bezighoudt met economische, sociale en financiële misdrijven. De procureur-generaal bij het hof van beroep en de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie staan aan het hoofd van een parketgeneraal en worden bijgestaan door advocatengeneraal en substituten. De procureur-generaal bij het hof van beroep vervult een taak van coördinatie, toezicht en beleidsvoorbereiding. De procureur-generaal bij het Hof van Cassatie waakt over de juiste toepassing van de wet. Er bestaat ook een college van procureurs-generaal. Dit college bepaalt samen met de minister van Justitie de richtlijnen van het strafrechtelijk beleid. 2. DE BEVOEGDHEDEN VAN DE RECHTERLIJKE MACHT A ALGEMENE OMSCHRIJVING Hoven en rechtbanken moeten uitspraken vellen over geschillen die bij hen aanhangig worden gemaakt. Uitspraken van rechtbanken worden ……………………… genoemd, die van hoven ………………………. De hoven en rechtbanken doen niet alleen uitspraak in geschillen tussen burgers onderling, maar ook in sommige geschillen tussen de burgers en de overheid. Als bijvoorbeeld iemand door een handeling van de overheid schade lijdt, kan hij een schadevergoeding vorderen bij de hoven en de rechtbanken. De hoven en rechtbanken lossen de geschillen die bij hen aanhangig zijn gemaakt op aan de hand van de bestaande rechtsnormen (grondwet, wet, internationale verdragen, K.B.'s, ...). In tegenstelling tot de andere twee machten, heeft de rechterlijke macht dus niet de bevoegdheid om rechtsnormen te maken. De uitspraken van de hoven en rechtbanken hebben gezag of ……………………………….. Dit betekent dat de beslissing van de rechter vermoed wordt juist te zijn. Dit belet niet dat Cursus Recht – Administratie Vrije Beroepen Wim Lecluyse 22 tegen de uitspraken een aantal rechtsmiddelen (hoger beroep, cassatieberoep, herziening) openstaan, als de voorwaarden daartoe vervuld zijn. Het inroepen van deze rechtsmiddelen kan ertoe leiden dat alsnog de uitspraak wordt gewijzigd. In België is de rechterlijke macht zo georganiseerd dat men meestal de mogelijkheid heeft om in hoger beroep te gaan tegen de uitspraak van een rechtbank. Dit betekent dat het geschil opnieuw behandeld kan worden door een hoger rechtscollege. Na dit beroep heeft men nog de mogelijkheid om de zaak aanhangig te maken bij het Hof van Cassatie. Het Hof van Cassatie doet de zaak niet helemaal over, maar controleert of de bestaande rechtsnormen (o.m. de procedureregels) werden gerespecteerd. Op die manier komen we tot drie fasen, volgens welke de rechterlijke macht ook georganiseerd is: 1. de uitspraak in eerste aanleg 2. de uitspraak in hoger beroep 3. de uitspraak in cassatie. Maar in sommige gevallen bestaat er geen mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen een rechterlijke uitspraak. In deze gevallen beslist de rechter ………………………………............ ………………………….Tegen die uitspraken kan wel nog een cassatieberoep bij het Hof van Cassatie worden ingediend. B. BEVOEGDHEDEN VAN DE VERSCHILLENDE HOVEN EN RECHTBANKEN B.1. DE GEWONE RECHTBANKEN 1. De vrederechter De vrederechter is bevoegd voor burgerlijke zaken en handelsgeschillen die over minder dan 1.860 euro gaan, en voor een aantal specifieke geschillen zoals huurzaken, ongeacht het bedrag. Tegen de vonnissen van de vrederechter kan hoger beroep bij de rechtbank van eerste aanleg (burgerlijke zaken) of bij de rechtbank van koophandel (handelszaken), tenzij het geschil over minder gaar dan 1.240 euro. Als het over minder gaat dan 1.240 euro, beslist de vrederechter in eerste en laatste aanleg; m.a. w. er is geen hoger beroep meer mogelijk, maar wel een cassatieberoep bij het Hof van Cassatie. Cursus Recht – Administratie Vrije Beroepen Wim Lecluyse 23 2. De politierechtbank De politierechtbank is in strafzaken bevoegd voor ……………………………… , dat zijn de minst zware misdrijven. Ze worden bestraft met een gevangenisstraf van 1 dag tot maximum 7 dagen, of een werkstraf van 20 uren tot 45 uren, of een geldboete van minimum 1 frank tot maximum 25 frank. In het strafwetboek worden de geldboeten nog steeds uitgedrukt in Belgische frank. Bovendien dateren de erin opgenomen bedragen nog van 1867. Om te vermijden dat alle bepalingen van het strafwetboek telkens opnieuw zouden moeten worden aangepast, beslist men op geregelde tijdstippen dat alle bedragen vermenigvuldigd moeten worden met een bepaald cijfer, zodat de geldboeten in werkelijkheid dus hoger zijn dan in het strafwetboek uitgedrukt. Sinds de invoering van de euro moeten de in frank uitgedrukte bedragen vermenigvuldigd worden met 5. Een maximumboete van 25 fr. betekent dus in werkelijkheid 125 euro (25 maal 5). De politierechtbank is ook bevoegd voor ………………………………….. en de burgerlijke vorderingen die daar een gevolg van zijn (bv. vordering tot schadevergoeding) . In strafzaken kan tegen de uitspraak van de politierechtbank in beroep gegaan worden bij de correctionele rechtbank, in burgerlijke zaken bij de rechtbank van eerste aanleg, tenzij het over minder gaat dan 1.240 euro. In dit laatste geval is hoger beroep onmogelijk en beslist de politierechtbank dus in eerste en laatste aanleg. Maar beroep bij het Hof van Cassatie blijft mogelijk. 3. De rechtbank van eerste aanleg De rechtbank van eerste aanleg bestaat uit drie afdelingen: 1. de burgerlijke rechtbank 2. de correctionele rechtbank 3. de jeugdrechtbank. 1. Burgerlijke rechtbank De burgerlijke rechtbank is bevoegd voor ………………………geschillen die over meer gaan dan 1.860 euro, en voor een aantal specifieke geschillen zoals echtscheidingen, de staat van personen, de gezinssituatie, ongeacht de waarde van het geschil. Tegen de uitspraken van de rechtbank van eerste aanleg kan in beroep gegaan worden bij de …………………………………. van het hof van beroep. Cursus Recht – Administratie Vrije Beroepen Wim Lecluyse 24 Voor de specifieke geschillen, zoals echtscheidingen, is wel vereist dat de vordering over meer gaat dan 1.860 euro. Als dat niet zo is, beslist de rechtbank van eerste aanleg in eerste en laatste aanleg, en is er dus geen hoger beroep mogelijk. Cassatieberoep blijft mogelijk. Zoals vermeld treedt de rechtbank van eerste aanleg in sommige gevallen ook op als beroepsinstantie: tegen sommige vonnissen van de vrederechter en van de politierechtbank kan in beroep gegaan worden bij de rechtbank van eerste aanleg. 2. Correctionele rechtbank De correctionele rechtbank is in ………………………….bevoegd over……………… …………………….... Dit zijn misdrijven die zwaarder zijn dan overtredingen, maar minder zwaar dan misdaden (diefstal is bijvoorbeeld een wanbedrijf). Ze worden bestraft met een gevangenisstraf van minimum 8 dagen en maximum 5 jaar, of met een werkstraf van minimum 45 uren en maximum 300 uren, of met een geldboete van minimum 26 frank. Ook hier moet het bedrag van de geldboete vermenigvuldigd worden met 5. Tegen de vonnissen van de correctionele rechtbank kan hoger beroep bij de correctionele kamer van het hof van beroep. Zoals vermeld treedt de correctionele rechtbank ook op als beroepsinstantie: tegen sommige vonnissen van de politierechtbank kan hoger beroep bij de correctionele rechtbank. 3. Jeugdrechtbank De jeugdrechtbank is zowel in burgerlijke als in strafrechtelijke geschillen bevoegd ten aanzien van minderjarigen. Tegen de vonnissen van de jeugdrechtbank kan in hoger beroep gegaan worden bij de jeugdkamer van het hof van beroep. 4. De rechtbank van koophandel De rechtbank van koophandel is bevoegd voor geschillen tussen kooplieden en handelaars, tenzij het over minder gaat dan 1.860 euro. Geschillen over minder dan 1.860 euro behoren tot de bevoegdheid van de vrederechter, maar een niet-handelaar die een proces tegen een handelaar wil beginnen mag de zaak ook brengen voor de rechtbank van koophandel. De rechtbank is ook bevoegd voor een aantal specifieke aangelegenheden (ongeacht de waarde) , zoals geschillen over vennootschappen. Cursus Recht – Administratie Vrije Beroepen Wim Lecluyse 25 Tegen de vonnissen van de rechtbank van koophandel kan in beroep gegaan worden bij de burgerlijke kamer van het hof van beroep, als het ten minste over meer gaat dan 1.860 euro. Als dat niet het geval is doet de rechtbank van koophandel uitspraak in eerste en laatste aanleg, en is dus hoger beroep onmogelijk. Beroep bij het Hof van Cassatie blijft wel mogelijk. Zoals vermeld treedt de rechtbank van koophandel in sommige gevallen ook op als beroepsinstantie: tegen vonnissen van de vrederechter in handelszaken kan beroep bij de rechtbank van koophandel, als de vordering over meer gaat dan 1.240 euro. 4. De arbeidsrechtbank De arbeidsrechtbank is bevoegd over geschillen in arbeidszaken en sociale zaken. De vonnissen van de arbeidsrechtbank zijn altijd vatbaar voor hoger beroep bij het arbeidshof, ongeacht het bedrag. 5. De arrondissementsrechtbank De arrondissementsrechtbank neemt kennis van geschillen over de bevoegdheid van rechtbanken. Als de bevoegdheid van een rechter wordt betwist, kan de eiser (niet de verweerder) vragen om de zaak over te zenden naar de arrondissementsrechtbank. De rechter kan dit ook zelf beslissen. B.2. DE HOVEN 1. Het hof van beroep Het hof van beroep bestaat uit drie kamers: (1) de burgerlijke kamer; (2) de correctionele kamer en (3) de jeugdkamer. (1) De burgerlijke kamer houdt zich bezig met het hoger beroep tegen de vonnissen van de rechtbank van eerste aanleg en van de handelsrechtbank, als ze over meer gaan dan 1.860 euro. (2) De correctionele kamer behandelt het hoger beroep tegen de vonnissen van de correctionele rechtbank. (3) De jeugdkamer houdt zich bezig met het hoger beroep tegen de vonnissen van de jeugdrechtbank. 2. Het arbeidshof Cursus Recht – Administratie Vrije Beroepen Wim Lecluyse 26 Het arbeidshof is de beroepsinstantie tegen de vonnissen van de arbeidsrechtbank. 3. Het hof van assisen Het hof van assisen is geen beroepsinstantie. Het assisenhof behandelt misdaden, dit zijn de zwaarste misdrijven (bv. moord). Ze worden bestraft met hechtenis of opsluiting. Het hof van assisen is ook de enige rechtbank die bevoegd is voor politieke misdrijven en drukpersmisdrijven, behalve drukpersmisdrijven ingegeven door racisme of xenofobie. . Politieke misdrijven zijn misdrijven die een aanslag vormen op de inrichting en de werking van de politieke instellingen in België. . Drukpersmisdrijven zijn misdrijven die gepleegd worden door de openbaarmaking van geschriften, waarin een Strafbare mening voorkomt (bv. laster en eerroof) en die door drukperstechnieken worden vermenigvuldigd en verspreid. In de praktijk komen politieke misdrijven en drukpersmisdrijven bijna nooit voor het hof van assisen. Dit brengt als het ware een feitelijke straffeloosheid met zich mee. Daarom heeft de grondwetgever op 7 mei 1999 bepaald dat drukpersmisdrijven die door racisme of xenofobie zijn ingegeven niet door het hof van assisen moeten worden behandeld. De ………………….. rechtbank is daarvoor bevoegd. In het assisenhof zetelen niet alleen rechters, maar is er ook een …………… Dit zijn burgers die het proces volgen en uiteindelijk moeten oordelen of de beklaagde al dan niet schuldig is. Als de meerderheid van de jury meent dat de beklaagde schuldig is, moet de jury samen met de drie beroepsrechters ook nog over de straf beslissen. Tegen de uitspraken van het assisenhof is geen hoger beroep mogelijk, alleen een beroep bij het Hof van Cassatie. B.3. HET HOF VAN CASSATIE Het Hof van Cassatie is het hoogste rechtscollege. Het Hof behandelt cassatieberoepen tegen uitspraken van hoven en rechtbanken. Een beroep bij het Hof van Cassatie is maar mogelijk tegen een ……………………………… gewezen uitspraak. Dit betekent dus dat, indien mogelijk, eerst het hoger beroep moet zijn gekomen. Tegen beslissingen die in laatste aanleg gewezen werden kan cassatieberoep worden ingesteld (behoudens bij vrijspraak door een assisenhof). De termijn voor cassatieberoep is drie maanden na betekening van de bestreden beslissing. De bevoegdheid van het Hof van Cassatie is niet te vergelijken met die van de hoven van beroep of de arbeidshoven. Anders dan bij het hof van beroep en het arbeidshof, wordt de zaak bij het Hof van Cassatie ……………………………………………… behandeld. Cursus Recht – Administratie Vrije Beroepen Wim Lecluyse 27 Cassatie heeft namelijk alleen de bevoegdheid na te gaan of de hoven en de rechtbanken de rechtsnormen en alle noodzakelijke vormvereisten hebben nageleefd. Het Hof van Cassatie is met andere woorden niet bevoegd om feiten opnieuw te onderzoeken. Als Cassatie meent dat een rechtsnorm of een vormvereiste is geschonden (een procedurefout of een verkeerde interpretatie van de wet), wordt de rechterlijke uitspraak vernietigd en wordt de zaak doorverwezen naar een ander rechtscollege, van het niveau van dat waarvan de uitspraak is vernietigd, dat dan ook de zaak helemaal opnieuw behandelt. Uiteraard moet het ook gaan om een rechtscollege van dezelfde taal. Als het Hof van Cassatie bijvoorbeeld een arrest van het hof van beroep van Gent vernietigt, kan de zaak verwezen worden naar het hof van beroep van Antwerpen (een rechtscollege van hetzelfde niveau als het hof van beroep van Gent) . Het Hof van Cassatie is zowel bevoegd in burgerlijke zaken als in strafzaken. 3. DE WERKWIJZE VAN DE RECHTERLIJKE MACHT De beslissing van de rechter kan op het leven van mensen een vergaande invloed hebben. De rechter kan bijvoorbeeld een gevangenisstraf of een fikse schadevergoeding opleggen. Zo'n beslissing is maar aanvaardbaar, als men weet dat het proces op een eerlijke manier is verlopen. Daarom moet de rechter een aantal fundamentele regels in acht nemen, om de partijen in het geding een eerlijk proces (fair trial) te garanderen. Zo moet hij: A uitleggen waarom hij een bepaalde uitspraak doet, die uitspraak in het openbaar vellen, onafhankelijk en onpartijdig oordelen, binnen een redelijke termijn, en moet tegenspraak mogelijk zijn. OPENBAARHEID VAN TERECHTZITTING Volgens de grondwet moeten de terechtzittingen van de rechtbanken openbaar zijn. Elke burger moet dus de kans hebben om de zitting mee te maken, en na te gaan of de rechter nauwgezet zijn taak vervult. Van dat principe kan afgeweken worden als de openbaarheid gevaar oplevert voor de openbare orde of de goede zeden. Als het publiek bijvoorbeeld te luidruchtig is of zich te veel bemoeit met het proces, kan de rechter beslissen het proces achter gesloten deuren te houden. Cursus Recht – Administratie Vrije Beroepen Wim Lecluyse 28 Gaat het proces over zedenfeiten, dan kan de rechter beslissen vanwege de goede zeden het proces niet openbaar te houden. B OPENBAARHEID VAN DE UITSPRAAK De rechter moet zijn arrest of vonnis altijd in het openbaar vellen, en op die regel bestaan geen uitzonderingen. Als dus beslist werd om de zitting achter gesloten deuren te houden, moeten de deuren weer open voor de uitspraak. C MOTIVERING VAN DE UITSPRAAK Het volstaat niet dat de rechter een beslissing neemt, hij moet ook antwoorden op alle door de partijen ingeroepen argumenten. Hij moet met andere woorden zijn beslissing motiveren. Als dit niet is gebeurd, kan een beroep bij het Hof van Cassatie (op voorwaarde dat het een uitspraak is in laatste aanleg). Als het Hof van Cassatie vaststelt dat de uitspraak niet is gemotiveerd, zal het de uitspraak vernietigen. D ONAFHANKELIJKHEID EN ONPARTIJDIGHEID VAN DE RECHTER Het is evident dat elke rechter onafhankelijk en onpartijdig moet zijn. De onafhankelijkheid betekent dat niemand de rechter bevelen kan geven. Noch de wetgever, noch de uitvoerende macht kunnen een rechter verplichten een bepaalde uitspraak te doen, en ze kunnen hem ook niet beïnvloeden. Om die onafhankelijkheid te waarborgen bestaan er specifieke regels voor de benoeming, de afzetting en de overplaatsing van rechters (zie verder). Een onpartijdige rechter is een rechter die geen van de partijen in het geding bevoordeelt. Hij mag dus niet vooringenomen zijn, mag zich niet laten leiden door elementen die buiten de zaak staan, en mag alleen voortgaan op objectieve argumenten die de partijen aanhalen en op de rechtsnorm die hij moet toepassen. De rechter mag bovendien ook niet de schijn van partijdigheid wekken: hij mag niets doen dat bij één van de partijen de indruk kan wekken dat hij de andere partijen bevoordeelt. Bovendien moet de rechtbank zo georganiseerd zijn dat er geen schijn van partijdigheid kan ontstaan. Als iemand vindt dat een rechter niet onpartijdig is, kan hij die rechter wraken. Als de wraking aanvaard wordt, moet de rechter vervangen worden door een andere rechter. E UITSPRAAK BINNEN EEN REDELIJKE TERMIJN Iemand die in een proces betrokken is, verkeert in onzekerheid. Men weet immers niet wat de uitspraak zal zijn. Daarom is de rechter verplicht een uitspraak te doen binnen een redelijke termijn. Dit beginsel staat niet in de grondwet, maar wel in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Cursus Recht – Administratie Vrije Beroepen Wim Lecluyse 29 F HET VERBOD VAN RECHTSWEIGERING Als een geschil bij de rechter aanhangig is gemaakt, moet de rechter een uitspraak vellen, ook al is de wet onduidelijk, duister of onvolledig. De rechter mag dus niet weigeren, onder welk voorwendsel ook, uitspraak te doen over het geschil. Dit beginsel noemt men 'het verbod van rechtsweigering'. Dat beginsel is niet opgenomen in de grondwet, maar wel in een gewone wet (het gerechtelijk wetboek). G HET BEGINSEL VAN DE DUBBELE AANLEG IN STRAFZAKEN Dat beginsel betekent dat iedereen het recht heeft om in hoger beroep te gaan tegen een in eerste aanleg gevelde uitspraak, m.a.w. iedereen heeft het recht om zijn zaak een tweede keer te laten behandelen door een hogere rechtbank. Dat bindende beginsel is niet opgenomen in de grondwet, maar in een aantal internationale verdragen. Volgens die verdragen geldt dat recht alleen in strafzaken. Toch zijn er daarop heel wat uitzonderingen. Zo kan men in België tegen de beslissingen van het hof van assisen niet in hoger beroep gaan. Het recht op een dubbele aanleg in burgerlijke zaken is niet voorzien in internationale verdragen en evenmin in de Belgische grondwet. Toch is dit recht in de Belgische wetgeving in grote mate gegarandeerd: tegen de meeste uitspraken die in eerste aanleg worden geveld kan men in hoger beroep gaan. H HET BEGINSEL VAN DE TEGENSPRAAK Volgens de hoogste Belgische rechtscolleges is het beginsel van de tegenspraak een essentieel element van het rechtspreken. Het beginsel houdt in dat elke partij met de argumenten van de andere partij geconfronteerd wordt en de mogelijkheid heeft erop te antwoorden en zich te verdedigen. Dit hoeft niet noodzakelijk mondeling, het kan ook schriftelijk. I DE JURY IN HET HOF VAN ASSISEN Volgens de grondwet is er een jury voor alle criminele zaken, voor politieke misdrijven en voor drukpersmisdrijven (met uitzondering van de drukpersmisdrijven die door racisme of xenofobie zijn ingegeven). Concreet betekent dit dat er alleen een jury is in het hof van assisen, want alleen dat hof is daarvoor bevoegd. De jury bestaat uit twaalf leden (gewone burgers) die oordelen over de schuldvraag en samen met de rechters oordelen ze ook over de straf. Er bestaat veel discussie over de jury. Sommigen menen dat rechters beter gewapend zijn om een onafhankelijke en onpartijdige rechtspraak te garanderen. Anderen menen dat misdrijven die in de maatschappij grote beroering wekken, door een doorsnee van die maatschappij (de jury) moeten worden beoordeeld. Cursus Recht – Administratie Vrije Beroepen Wim Lecluyse 30 4. STATUUT VAN DE RECHTERLIJKE MACHT A ALGEMEEN Net zoals de leden van de uitvoerende en de wetgevende macht hebben de leden van de rechterlijke macht een specifiek statuut. Om beïnvloeding van de rechters zoveel mogelijk tegen te gaan worden ze benoemd voor het leven en zijn ze in principe onafzetbaar. B BENOEMING VOOR HET LEVEN De leden van de rechterlijke macht worden in België niet verkozen, maar voor het leven benoemd door de Koning. Op die manier garandeert men de onafhankelijkheid van de rechters. De leden van het openbaar ministerie worden niet voor het leven benoemd. Zij kunnen door de Koning worden afgezet. C DE ONAFZETBAARHEID EN DE OVERPLAATSING VAN DE RECHTERS Noch de uitvoerende, noch de wetgevende macht kunnen een rechter uit zijn ambt ontzetten. De rechters zijn namelijk onafhankelijk ten aanzien van de uitvoerende en de wetgevende macht. Alleen de rechterlijke macht zelf kan een rechter uit zijn ambt ontzetten. Volgens de grondwet kan een rechter bovendien maar overgeplaatst worden als hij benoemd wordt in een andere rechtbank en hij daarmee akkoord gaat. Een overplaatsing door de uitvoerende macht zou immers de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht in het gedrang kunnen brengen. D STRAFRECHTELIJK STATUUT VAN DE RECHTERS In tegenstelling tot de leden van de wetgevende en de uitvoerende macht, hebben de rechters geen immuniteiten. Toch verschilt hun strafrechtelijk statuut van dat van de gewone burgers. Ze hebben immers 'voorrang van rechtsmacht'. Dit wil zeggen dat ze niet door de gewone rechters worden beoordeeld, maar altijd door het Hof van Beroep, dat beslist in eerste en laatste aanleg. M.a.w. de uitspraak kan niet meer aangevochten worden, tenzij via beroep bij het Hof van Cassatie. 5. DE HOGE RAAD VOOR DE JUSTITIE Door een recente grondwetswijziging bestaat er in België een Hoge Raad voor de Justitie. Deze Raad bestaat uit een Nederlandstalig en uit een Franstalig college. Elk college bestaat Cursus Recht – Administratie Vrije Beroepen Wim Lecluyse 31 uit rechters en andere door de Senaat benoemde leden. De Hoge Raad voor de Justitie is onder meer bevoegd voor: 6. de voordracht van kandidaten voor een benoeming tot rechter, de vorming van de rechters, het geven van adviezen en voorstellen over de algemene werking en de organisatie van de rechterlijke macht, het ontvangen van klachten en het instellen van een onderzoek naar de werking van de rechterlijke orde. HET JUSTITIEHUIS In elk gerechtelijk arrondissement is er een justitiehuis. De justitiehuizen zijn geen rechtscolleges. Ze vervullen allerlei taken in en rond justitie. Deze taken worden opgenomen door de in de justitiehuizen werkende justitieassistenten. Zij staan o.m. in voor: 1° het onthaal van en bijstand aan slachtoffers tijdens de gerechtelijke procedure; 2° bemiddeling in strafzaken. Als dader en slachtoffer akkoord gaan, kan een conflictsituatie opgelost worden zonder de tussenkomst van een rechter (bv. door het betalen van schadevergoeding aan het slachtoffer); 3° het toezicht op en de begeleiding van veroordeelden die onder bepaalde voorwaarden werden vrijgelaten; 4° het toezicht op en de begeleiding bij de uitvoering van de door de rechter opgelegde werkstraffen; 5° het uitvoeren van sociale onderzoeken naar de familiale situatie (bv. van belang in procedures die het ouderlijk gezag over de kinderen betreffen). Daarnaast fungeert het justitiehuis ook als aanspreekpunt voor mensen die vragen van juridische aard hebben. Cursus Recht – Administratie Vrije Beroepen Wim Lecluyse 32