Cursus Recht - Alleverzekeringen

advertisement
I
DE GRONDWET: BASIS VAN HET BELGISCH PUBLIEKRECHT
A
HET ONTSTAAN VAN BELGIË
Tussen 1815 en 1830 was België een deel van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden;
koning ……………………..…. was het staatshoofd.
Maar deze koning stuitte op veel kritiek, én bij
katholieken, én bij liberalen - andere politieke
stromingen waren er toen niet.
 De katholieken waren het niet eens met de
inmenging van de koning in de godsdienst, onder
meer bij het benoemen van de bisschoppen.
 De (hoofdzakelijk Franstalige) liberalen verzetten
zich tegen het verplicht gebruik van het Nederlands
in de administratie en de scholen.
In augustus 1830 kwam het ongenoegen in de zuidelijke provincies op gewelddadige manier
tot uiting. Na de opvoering in Brussel van de opera ‘………………………………………...’
- een verheerlijking van de vrijheidsstrijd van de Napolitanen tegen de Spanjaarden - barstten
de eerste rellen los. Rellen die een paar maanden later uitgroeiden tot een echte revolutie,
'de …………………………………………………….
De revolutionairen namen de macht over en vormden een voorlopige Belgische regering,
het …………………………………….. Dat riep op 4 oktober 1830 de onafhankelijkheid van
België uit, en besliste om een parlement te verkiezen om een grondwet op te stellen.
Dit parlement, het …………………………………………., werd op 10 november 1830
geïnstalleerd. Op 7 februari 1831 werd de Belgische grondwet afgekondigd.
B
'EEN GRONDWET', WAT IS DAT EIGENLIJK?
Als een aantal personen beslissen een vereniging op te richten, dan leggen ze vaak voorafmondeling of schriftelijk - regels vast om de werking van de vereniging optimaal te laten
lopen. Zo wordt bepaald wie lid kan worden, op welke manier men lid wordt, hoeveel lidgeld
er moet worden betaald, wie de leiding heeft van de vereniging, enz. Maar de oprichters
leggen niet alles op voorhand vast; alleen de belangrijkste beginselen worden vooraf
besproken.
Ook bij het oprichten van een nieuwe staat is dat zo. De grondwet bepaalt in grote lijnen hoe
de staat bestuurd wordt, met andere woorden hoe de instellingen (het parlement, de regering,
de rechtbanken, ...) georganiseerd zijn en hoe de burgers zich verhouden tot die instellingen.
De grondwet bepaalt bijvoorbeeld wie bevoegd is om wetten te maken en wie bevoegd is om
die wetten uit te voeren en in concrete gevallen toe te passen. De grondwet bepaalt ook welke
rechten de burger kan laten gelden ten aanzien van de overheid (bijvoorbeeld het recht op
briefgeheim, vrijheid van vereniging, vrijheid van onderwijs, vrijheid van meningsuiting, ...).
Cursus Recht – Administratie Vrije Beroepen
Wim Lecluyse
1
Een grondwet legt dus de hoofdlijnen van de staatsstructuur vast in rechtsregels. De
verdere uitwerking van die hoofdlijnen gebeurt in allerlei soorten wetten en uitvoeringsbesluiten.
Het is belangrijk erop te wijzen dat de grondwet uit 'rechtsregels' bestaat. Rechtsregels zijn
normen die juridisch ……………………….. zijn. Het zijn dus geen vrome wensen of
aansporingen, maar normen die iedereen moet naleven. En in principe ziet de rechter erop toe
dat burger en overheid zich daaraan houden.
De grondwet mag dan al de basis zijn van de Belgische staatsstructuur, dat betekent niet dat
de grondwet niet gewijzigd kan worden. Sinds 1831 werd de grondwet verschillende keren
gewijzigd en aangepast aan de maatschappelijke evolutie. Maar omdat de grondwet over de
basisbeginselen van de staatsstructuur gaat, wordt het wijzigen ervan bemoeilijkt. Daarom
zijn er strenge procedureregels, die moeten beletten dat de grondwet om de haverklap
gewijzigd wordt. We bespreken de procedureregels om de grondwet te wijzigen verder in
deze cursus.
De grondwet kunnen we omschrijven als een geheel van fundamentele rechtsregels die
1. de werking en de organisatie van de instellingen bepalen;
2. de verhoudingen bepalen tussen de instellingen en de burgers; en
3. de verhoudingen bepalen tussen de instellingen onderling.
Hij kan slechts gewijzigd worden als specifieke procedureregels worden nageleefd.
Cursus Recht – Administratie Vrije Beroepen
Wim Lecluyse
2
II
DE KENMERKEN VAN DE BELGISCHE STAAT
We schreven al dat de grondwet van 1831 het werk was van het …………………………….
De leden ervan moesten hierbij fundamentele keuzes maken over de organisatie van de
nieuwe staat België. Zo moest vastgelegd worden welk statuut het staatshoofd zou krijgen
(koning of president), op welke manier het Belgische volk vertegenwoordigd zou worden en
hoe de leiding van het land concreet georganiseerd zou worden.
De belangrijkste keuzes die het Nationaal Congres toen maakte, zijn op vandaag nog altijd
de kenmerken van ons staatsbestel:
(1) scheiding der machten;
(2) een monarchie;
(3) representatieve en parlementaire democratie;
(4) een rechtsstaat.
A
DE SCHEIDING DER MACHTEN
De organisatie van een samenleving veronderstelt dat aan personen of instellingen macht
wordt gegeven. De ordening van de samenleving is namelijk pas mogelijk als die personen of
instellingen de bevoegdheid krijgen om regels op te leggen die iedereen in die samenleving
moet naleven. Die toewijzing van macht kan op verschillende manieren: alle macht kan gaan
naar één persoon of instelling, maar ze kan ook verdeeld worden tussen verschillende
personen of instellingen, die al dan niet verantwoording moeten geven over de manier waarop
ze de hun toegewezen macht uitoefenen.
In 1748 schreef de Franse filosoof ………………………
in 'De l'esprit des lois' dat iedereen die macht heeft
geneigd is die te misbruiken. Daarom vond hij de
verdeling van de macht in de staat van het grootste
belang. Volgens hem moest de macht verdeeld worden
tussen drie instanties: (1) de wetgevende macht; (2)
de uitvoerende macht; en (3) de rechterlijke macht.
En essentieel is dat elke macht door de andere machten
wordt ……………………………………………………..
Het Nationaal Congres heeft voor die scheiding der machten gekozen, ook al staat ze niet
uitdrukkelijk in de grondwet, en is dat beginsel ook niet in de meest absolute zin in de
grondwet uitgewerkt. In sommige gevallen kan men zelfs beter spreken over 'een
samenwerking der machten' dan van een 'scheiding der machten'.

De wetgevende macht is bevoegd om de wetten te maken en om de uitvoerende macht te
controleren. De wetgevende macht wordt uitgeoefend door het parlement en de Koning.
Het parlement bestaat uit twee kamers, de ……………………. en de ………………........
……………………………………………….
Cursus Recht – Administratie Vrije Beroepen
Wim Lecluyse
3

De uitvoerende macht voert de wetten uit; ze zorgt er dus voor dat de wetten in concrete
gevallen worden toegepast. Ze bestuurt het land, maar moet daarbij de wetten naleven. De
uitvoerende macht wordt uitgeoefend door de Koning en zijn regering van ministers en
staatssecretarissen.

De rechterlijke macht doet uitspraak over geschillen en wordt uitgeoefend door de
verschillende hoven en rechtbanken. Binnen deze opdracht is de controle op wettelijkheid
van de daden van de uitvoerende macht alsmaar belangrijker geworden.
Die scheiding der machten geldt niet alleen voor de federale overheid maar is ook toegepast
op het niveau van de gemeenschappen en de gewesten (zie verder). Die hebben dus elk een
wetgevende macht en een uitvoerende macht die losstaan van de federale machten. De
gemeenschappen en de gewesten hebben wel geen afzonderlijke rechterlijke macht. De
rechterlijke macht wordt zowel voor de federale overheid als voor de gemeenschappen en de
gewesten uitgeoefend door dezelfde instanties.
Het hiernavolgend schema geeft voor het federale niveau een overzicht van de verschillende
machten, de instellingen en hun bevoegdheid.
MACHT
INSTELLING
BEVOEGDHEID
Wetgevende macht
Uitvoerende macht
Rechterlijke macht
B
BELGIË IS EEN MONARCHIE
Het Nationaal Congres werd ook geconfronteerd met de vraag of het nieuwe België een
republiek of een monarchie moest worden.
Aan het hoofd van een republiek staat een president; het hoofd van een monarchie is een
koning. Een president wordt verkozen; de koninklijke functie gaat over van vader/moeder op
zoon/dochter. Het Nationaal Congres moest dus kiezen tussen een president en een koning.
Bijna unaniem kozen de leden van het Nationaal Congres voor de monarchie. Een keuze die
te verklaren is vanuit de nogal vijandige internationale reacties op de Belgische omwenteling.
Door de keuze voor een Duitse prins met Britse huwelijksbanden (Koning Leopold I) werd
alvast bij deze landen enig vertrouwen gewekt.
Cursus Recht – Administratie Vrije Beroepen
Wim Lecluyse
4
Alhoewel de Koning het staatshoofd is, heeft hij maar een
beperkte persoonlijke macht. De Koning is namelijk
onverantwoordelijk en onbekwaam om alleen te handelen. Dit
betekent dat de Koning alleen maar bevoegdheden heeft als hij
die kan uitoefenen samen met zijn ministers. Het is dan ook de
regering die het staatsbeleid voert.
Als bijgevolg in een wettekst de term 'Koning' wordt gebruikt,
gaat het dus om een bevoegdheid die feitelijk door de regering of
door afzonderlijke ministers wordt uitgeoefend.
Dat de Koning over geen persoonlijke macht beschikt, betekent niet dat hij geen politieke
invloed heeft. Traditioneel wordt gezegd dat de Koning bevoegd is om te luisteren, te
adviseren en de regering aan te sporen.
België werd dus een monarchie, waarbij de grondwettelijke macht van de Koning overgaat bij
erfopvolging volgens het eerstgeboorterecht. Aanvankelijk konden de vrouwelijke
nakomelingen geen Koning worden. Aan deze discriminatie tussen man en vrouw is op 21
juni 1991 een eind gemaakt. De grondwet werd gewijzigd waardoor voortaan ook de
vrouwelijke nakomelingen staatshoofd kunnen worden.
C
BELGIË IS EEN REPRESENTATIEVE EN PARLEMENTAIRE DEMOCRATIE
Het Nationaal Congres moest ook bepalen wie de bevoegdheid zou krijgen de wetten te
maken.
Omdat wetten regels zijn die door iedereen moeten worden nageleefd, zouden de wetten
eigenlijk het best door de bevolking zelf gemaakt worden. Maar de hele bevolking over
wetten laten stemmen is niet echt praktisch. Daarom besliste het Nationaal Congres die taak
toe te kennen aan een parlement van door de bevolking verkozen parlementsleden.
Bij de eerste verkiezingen van het parlement in 1831 hadden maar enkele burgers stemrecht:
alleen zij die een bepaalde cijns (belasting) betaalden. Dit stelsel noemt men het cijnskiesstelsel. Dit betekende dat alleen de rijkere Belgen het recht hadden om de parlementsleden te
kiezen. Dit cijnskiesrecht is over de jaren heen geleidelijk geëvolueerd naar het stelsel van het
algemeen enkelvoudig stemrecht, met voor elke burger één stem. Maar dat algemeen
enkelvoudig stemrecht werd niet zonder slag of stoot ingevoerd.
Na bloedige stakingen is in 1893 eerst het algemeen meervoudig stemrecht ingevoerd.
In dat stelsel heeft elke man één stem en sommigen, die een bepaalde cijns betalen of een
bepaald diploma hebben, krijgen twee of drie stemmen. In 1893 was de leeftijdsgrens om te
mogen stemmen 25 jaar. De vrouwen bleven uitgesloten van het stemrecht.
In ………… werd het algemeen enkelvoudig stemrecht ingevoerd (één man, één stem) en
werd de leeftijdsgrens van 25 jaar naar 21 jaar gebracht.
Pas in ………… werd ook het stemrecht voor vrouwen ingevoerd.
Cursus Recht – Administratie Vrije Beroepen
Wim Lecluyse
5
Sinds ……….. heeft elke burger (man en vrouw) van 18 jaar of meer recht op één stem, op
voorwaarde dat hij Belg is. Vreemdelingen hadden tot voor kort geen stemrecht; politieke
rechten waren volgens de grondwet alleen voor de Belgen.
Maar met de grondwetswijziging van ………. is dat veranderd. Een wijziging was nodig
omdat op Europees niveau was beslist dat alle burgers van de Europese Unie niet alleen
stemrecht moeten hebben bij de verkiezing van het Europees parlement, maar ook bij de
gemeenteraadsverkiezingen. Europese vreemdelingen hebben dus voortaan dat stemrecht.
Voor andere verkiezingen (bv. van het federale parlement) is dit (vooralsnog) niet het geval.
Sinds ………. hebben ook niet-Europese vreemdelingen onder bepaalde omstandigheden
stemrecht voor de gemeenteraadsverkiezingen.
In 2002 heeft de grondwetgever aan de wetgever de opdracht gegeven de nodige maatregelen
te nemen om tot een groter aantal vrouwelijke parlementsleden te komen. Men stelde
immers vast dat het stemrecht (ook voor vrouwen) niet heeft geleid tot een grote
aanwezigheid van vrouwelijke vertegenwoordigers in het parlement. Daarom werd in de
kieswet bepaald dat:
1. de partijen op hun kandidatenlijsten evenveel mannen als vrouwen moeten opnemen,
op één eenheid na: het verschil tussen het aantal kandidaten van ieder geslacht mag
dus niet groter zijn dan één.
2. Bovendien moeten de eerste twee plaatsen ingenomen worden door kandidaten van
verschillend geslacht, zij het dat er in een overgangsperiode wordt voorzien voor de
eerstkomende verkiezingen, de eerste drie kandidaten niet van hetzelfde geslacht
mogen zijn.
Sinds 1893 geldt in België de 'stemplicht'; dit wil zeggen dat iedereen verplicht is om zich op
de dag van de verkiezingen in het stemlokaal aan te melden. Maar de stemplicht betekent niet
dat iedereen verplicht is om een stem uit te brengen: ………. of ……….....stemmen mag ook.
De bevolking oefent de wetgevende macht dus niet zelf uit, maar laat zich vertegenwoordigen
door de verkozen parlementsleden. Daarom spreekt men van een …………………………....
…………………………… De gekozenen krijgen van de bevolking voor een bepaalde
periode de vrijheid de wetten te maken.
Dit wil niet zeggen dat de bevolking geen controle meer heeft op de parlementsleden. Als ze
niet akkoord gaat met de parlementsleden, kan ze bij de volgende verkiezingen andere
parlementsleden kiezen.
Controle door de bevolking via volksraadpleging is in België alleen maar mogelijk op
gemeentelijk en provinciaal vlak en is niet bindend. Het referendum, waarvan de uitslag wel
bindend is, blijft een politiek discussiepunt.
België kent niet alleen een representatief stelsel, maar ook een parlementair stelsel. In een
parlementair stelsel wordt alleen het parlement verkozen. Noch het staatshoofd, noch de
ministers worden verkozen. De ministers worden benoemd door het staatshoofd. Precies
omdat de regering niet verkozen is, moet ze voor haar beleidsdaden bij het verkozen
parlement verantwoording afleggen.
Cursus Recht – Administratie Vrije Beroepen
Wim Lecluyse
6
De tegenhanger van het parlementair stelsel is het presidentieel stelsel (bijvoorbeeld in de
Verenigde Staten). In een presidentieel stelsel wordt het staatshoofd meestal rechtstreeks door
de bevolking verkozen. De president stelt een regering samen, die geen verantwoording moet
afleggen aan het parlement, maar wel aan de president zelf.
België is een representatieve en parlementaire democratie:
1. een representatieve democratie: …………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………
2. een parlementaire democratie: ……………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………
D
BELGIË IS EEN RECHTSSTAAT
In een rechtsstaat beschikken de overheidsinstanties (parlement, regering, ...) niet over een
onbeperkte macht. Zij moeten bij de uitoefening van hun macht de democratische
rechtsregels respecteren. Dit betekent dus dat niet alleen de burgers verplicht zijn om de
rechtsregels na te leven, maar ook de overheid.
Een rechtsregel komt op democratische manier tot stand als hij is aangenomen door minstens
de meerderheid van de beslissingsgerechtigde personen. Concreet betekent dit dat wetten
maar worden aangenomen, als het aantal parlementsleden dat voor de wet stemt, groter is dan
het aantal dat tegen de wet stemt.
Een voorbeeld.
De Kamer van volksvertegenwoordigers bestaat uit 150 leden. Stel dat alle leden aanwezig
zijn om over een wet te stemmen. Als 761eden een ja-stem uitbrengen en 741eden een neestem, dan is de wet in de Kamer van volksvertegenwoordigers goedgekeurd. De meerderheid
van de Kamer van volksvertegenwoordigers stemt immers voor de nieuwe wet. Maar als 75
leden tegen de wet zouden stemmen en 75 voor; dan is de wet niet aangenomen.
Dit wil niet zeggen dat om het even welke wet aangenomen kan worden als er maar een
meerderheid is. In een rechtsstaat moet de meerderheid altijd de rechten van de mens
respecteren. Die zijn terug te vinden in de grondwet en in een aantal internationale verdragen.
De meerderheid kan niet beslissen om die rechten en vrijheden op te heffen. In een rechtsstaat
is de burger dus zeker van een minimum aan rechten en vrijheden. Zo kan de overheid:
 niemand verbieden om een vereniging op te richten (vrijheid van vereniging),
 niemand verplichten om zijn kinderen naar een bepaalde school te sturen (vrijheid van
onderwijs),
 niemand verbieden om zijn mening te uiten (vrijheid van meningsuiting), ...
Ten slotte is een rechtsstaat niet denkbaar zonder rechtsbescherming. Dit wil zeggen dat bij
geschillen tussen burgers onderling, of tussen de burger en de overheid, een onafhankelijke
rechtbank uiteindelijk beslist over het geschil.
De rechtsstaat wordt door de volgende elementen gekenmerkt:
1. de gezagsdragers dienen het democratisch tot stand gekomen recht ……………………
2. de beslissingen worden genomen door een …………………………………………………
3. de meerderheid moet in elk geval een aantal …………………………………………….…
4. over geschillen wordt beslist door een ………………………………………………………
Cursus Recht – Administratie Vrije Beroepen
Wim Lecluyse
7
III
DE BELANGR1JKSTE EVOLUTIES SEDERT 1830
A
EEN VERANDERENDE SAMENLEVING
De leden van het Nationaal Congres zetten in 1831 alles wat hen belangrijk leek in de
grondwet. Er werden onder meer rechten van de mens opgenomen, de macht werd verdeeld
tussen wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht, er kwamen democratische instellingen,
en de bevoegdheden van de verschillende machten werden vastgelegd.
Maar de samenleving van 1831 is nog nauwelijks te vergelijken met die van nu. Waarden en
ideeën die bij het ontstaan van de nieuwe staat belangrijk waren, lijken nu minder belangrijk.
Aan problemen die vandaag aan de orde zijn, heeft het Nationaal Congres geen oplossing
gegeven, omdat die problemen er ook nog niet waren. Naarmate de algemeen geldende ideeën
en waarden in de maatschappij evolueren, evolueert ook het recht, ook het grondwettelijk
recht. Denk bijvoorbeeld aan de evolutie van het cijnskiesrecht naar het algemeen
enkelvoudig stemrecht. Maar er zijn nog andere belangrijke evoluties die onze staatsstructuur
grondig hebben gewijzigd.
B
BELGIË HEEFT VIER TAALGEBIEDEN
Eén van de fundamentele rechten die in de grondwet van 1831 werd opgenomen is de
vrijheid van taalgebruik. Concreet betekent dit dat elke burger vrij is te kiezen welke taal
hij spreekt, en dat de wet geen verplichting kan opleggen om een bepaalde taal te spreken.
Maar de wet kan wel aan de overheidsinstellingen en aan de rechtbanken opleggen een
bepaalde taal te gebruiken. Later is daaraan toegevoegd dat het taalgebruik ook geregeld kan
worden voor de relaties tussen werkgevers en werknemers en voor het onderwijs.
In de eerste jaren na de onafhankelijkheid was het Frans de taal van de overheid. Alleen de
verarmde Vlaamse bevolking sprak Nederlands. Dit leidde tot grove wantoestanden. Zo
werden in de tweede helft van de negentiende eeuw Vlamingen veroordeeld door
Franssprekende rechters zonder dat ze zelfs maar begrepen waarvan ze werden beschuldigd.
Bovendien begrepen de meeste ambtenaren geen Nederlands. Tijdens de Eerste Wereldoorlog
kwamen de taalproblemen op een dramatische wijze aan de oppervlakte toen vele Vlaamse
soldaten sneuvelden, omdat ze de Franse bevelen van de officieren niet begrepen.
Door al die wantoestanden kwamen de Vlamingen alsmaar meer op voor hun rechten.
Dit leidde in 1963 tot een opdeling van België in vier taalgebieden: het Nederlandse, het
Franse, het Duitse en het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad.
1° Het Nederlandse taalgebied bestaat uit de provincies:





…………………………………..
…………………………………..
…………………………………..
…………………………………..
…………………………………..
Cursus Recht – Administratie Vrije Beroepen
Wim Lecluyse
8
2° Tot het Franse taalgebied behoren de provincies:





………………………………………
………………………………………
………………………………………
………………………………………
………………………………………
3° Het Duitse taalgebied bestaat uit negen gemeenten in de provincie Luik: Amel, Büllingen,
Burg-Reuland, Bütgenbach, Eupen, Kelmis, Lontzen, Raeren en Sankt-Vith.
4° Het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad wordt gevormd door 19 Brusselse gemeenten:
Brussel, jette, Ganshoren, Sint-Agatha-Berchem, KoekeIberg, Sint-jans-Molenbeek,
Anderlecht, Vorst, Sint-Gillis, Ukkel, Elsene, Etterbeek, Watermaal- Bosvoorde, Oudergem,
Sint- Pieters- Woluwe, Sint- LambrechtsWoluwe, Evere, Schaarbeek en Sint-joost-ten-Node.
Cursus Recht – Administratie Vrije Beroepen
Wim Lecluyse
9
De erkenning van die vier taalgebieden is meer dan een louter geografische opdeling van
België. Aan die opdeling wordt namelijk ook het …………………………………………..
verbonden. Dit betekent dat in de eentalige gebieden de taal van dat gebied (respectievelijk
Nederlands, Frans en Duits) voor de overheid de bestuurstaal moet zijn.
Een gemeentebestuur uit het Nederlandse taalgebied is verplicht om het Nederlands te
gebruiken; een gemeente in het Franse taalgebied moet het Frans gebruiken. Alleen in het
tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad staat het Nederlands op gelijke voet met het Frans.
Maar in sommige gemeenten, met zowel Franstalige als Nederlandstalige inwoners, bestaan er
beperkingen op dat territorialiteitsbeginsel. Die gemeenten met tegemoetkomingen voor de
taalminderheden noemt men de ……………………………………...........................................
De bekendste in het Vlaams Gewest zijn: ………………..……………………………………..
…………………………………………………………………………………………………...
De zes Brusselse randgemeenten: ………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………...
In het Waals Gewest zijn de faciliteitengemeenten: …………………………………………
…………………………………………………………………………………………………..
In al deze gemeenten moeten berichten, mededelingen en formulieren in het Nederlands én
het Frans worden opgesteld. Bovendien zijn de faciliteitengemeenten verplicht met de burger
te communiceren in de taal die hij/zij kiest.
Als een Franstalige inwoner van Voeren bijvoorbeeld naar het gemeentehuis stapt om een
geboorte aan te geven, moet de ambtenaar van de gemeente Voeren, op vraag van de betrokkene, Frans spreken, ook al ligt de gemeente Voeren in het Nederlandse taalgebied.
Deze uitzondering of …………............... geldt alleen ten voordele van een persoon (burger).
Ze is niet van toepassing op de overheidsinstanties.
Als de gemeente Voeren bijvoorbeeld overgaat tot het inschrijven van een geboorte in het
register van de burgerlijke stand, dan moet dit in het Nederlands gebeuren. Voor het
bijhouden van de officiële registers blijven de faciliteitengemeenten dus onderworpen aan het
territorialiteitsbeginsel.
In een aantal gemeenten met zowel Duitstalige als Franstalige inwoners gelden gelijkaardige
faciliteiten.
De uiteindelijk uitgewerkte regeling werd zo belangrijk geacht dat ze in 1970 en 1988 werd
opgenomen in de grondwet. Het gevolg is dat deze regeling moeilijk kan worden gewijzigd.
Het wijzigen van de grondwet is immers aan strenge procedureregels onderworpen.
Cursus Recht – Administratie Vrije Beroepen
Wim Lecluyse
10
C
BELGIË IS EEN FEDERALE STAAT
De belangrijkste wijziging sinds 1831 is ongetwijfeld het feit dat België geleidelijk aan
geëvolueerd is van een 'eenheidsstaat' naar een 'federale staat'.
In een eenheidsstaat is er maar één centrale overheid. De beslissingen van de centrale
overheid gelden voor het hele land, zowel voor Wallonië als voor Vlaanderen. België was een
'eenheidsstaat' - ook …………………………………. genoemd - tussen 1831 en 1970.
De federalisering is dus een vrij recente evolutie.
Onder invloed van een aantal belangrijke politieke gebeurtenissen werd het na de Tweede
Wereldoorlog langzaam duidelijk dat de structuren van het land aan herziening toe waren.
1°
Eén van deze gebeurtenissen, kort na WO II, was de Koningskwestie.
Sommige Belgen meenden dat Koning Leopold III te veel sympathie had getoond voor de
Duitsers. Na de oorlog vroeg de regering zich dan ook af of de bevolking wel zou aanvaarden
dat Leopold III opnieuw koning werd. Daarom werd in 1950, niettegenstaande de
ongrondwettelijkheid ervan, een referendum gehouden waarbij de bevolking moest
antwoorden op de volgende vraag:
Gaat U akkoord dat koning Leopold III
zijn grondwettelijke bevoegdheden opnieuw uitoefent?
Uiteindelijk antwoordde 57 % van de bevolking ja. Maar de verschillen tussen Walen en
Vlamingen waren zeer groot:
 72 % van de Vlamingen stemden voor,
 58% van de Walen stemden tegen.
Daardoor vroegen velen zich af of de Belgische staatsstructuur niet beter de verschillen tussen
Vlamingen en Walen moest weerspiegelen.
2°
Ook na de stakingen in de winter van 1960-1961 begonnen meer en meer mensen te
pleiten voor een hervorming van de staat.
De stakingen waren gericht tegen besparingsmaatregelen van de regering en tegen nieuwe
belastingen. Maar de stakingen mislukten. De Waalse vakbondsleider André Renard zei dat
dit de schuld van de Vlamingen was, omdat ze te snel de staking stopzetten. Vanaf dat
moment koos Renard voor economisch federalisme. Het economisch verschil tussen de
verouderde Waalse staalsector en de nieuwe Vlaamse industrie was inderdaad vrij groot
geworden. Na Renard begonnen meer en meer andere Walen ook economische autonomie te
eisen. Ook dat verscherpte de Vlaams-Waalse tegenstelling.
3°
Ook de opkomst van partijen die een federale structuur wensten, verscherpte de
tegenstellingen.
Het hoeft niet te verbazen dat na de splitsing van de Leuvense en de Brusselse universiteit in
een Franse en een Nederlandse afdeling (1968-69), met de grondwetsherziening van 1970 een
Cursus Recht – Administratie Vrije Beroepen
Wim Lecluyse
11
eerste stap werd gezet in de richting van het federalisme. Deze evolutie bereikte een
hoogtepunt met de grondwetsherziening van 1993. Het eerste artikel van de grondwet is nu:
‘België is een federale staat, samengesteld uit gemeenschappen en gewesten’.
Dit betekent dat er een federale overheid is, en dat daarnaast de gemeenschappen en de
gewesten eigen bevoegdheden hebben.
 De federale overheid (de nationale overheid) heeft beslissingsbevoegdheid over het
hele land;
 de bevoegdheden van de gemeenschappen en gewesten zijn beperkt tot een deel van
het grondgebied of tot bepaalde instellingen.
De GEMEENSCHAPPEN zijn in hoofdzaak opgericht om de culturele eigenheid van de
Nederlandstalige, de Franstalige en de Duitstalige bevolking in België te beschermen.
De bevoegdheden van de gemeenschappen gaan over:
 cultuur,
 persoonsgebonden aangelegenheden (gezondheidsbeleid, gezinsbeleid,
jeugdbescherming
 het onderwijs
 het taalgebruik.
Er bestaan in België drie gemeenschappen:
1.
2.
3.
………………….. gemeenschap,
………………….. gemeenschap,
………………….. gemeenschap.
In België zijn er naast culturele verschillen ook grote economische verschillen. Naast de
gemeenschappen werden daarom ook GEWESTEN opgericht, om beter te kunnen inspelen
op de economische eigenheid van bepaalde gebieden.
De bevoegdheden van de gewesten zijn dan ook vooral economisch, of hebben van doen met
de economie. Ook de veeleer plaatsgebonden materies behoren tot de bevoegdheid van de
gewesten (ruimtelijke ordening, leefmilieu en waterbeleid, landinrichting en natuurbehoud,
energiebeleid, huisvestingsbeleid, tewerkstelling, openbare werken en vervoer, ...).
Er bestaan in België drie gewesten:
1.
2.
3.
…………………… gewest,
…………………… gewest,
……………………………………. gewest.
Om hun beslissingsbevoegdheid te kunnen uitoefenen beschikken gemeenschappen en
gewesten over een eigen parlement en over een eigen regering.
Cursus Recht – Administratie Vrije Beroepen
Wim Lecluyse
12
Vlaamse Gemeenschap
De Vlaamse gemeenschap is bevoegd in het Nederlandse taalgebied.
Maar omdat er geen afzonderlijke gemeenschap is voor de 19 Brusselse gemeenten, heeft de
Vlaamse gemeenschap er een aantal bevoegdheden, bijvoorbeeld over de Vlaamse scholen in
Brussel. Het grondgebied van de Vlaamse gemeenschap valt dus samen met het grondgebied
van het Vlaams gewest, met dit verschil dat de Vlaamse gemeenschap bevoegdheden heeft in
het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad, en het Vlaams gewest niet.
Franse Gemeenschap
De Franse gemeenschap is bevoegd in het Franse taalgebied, en heeft ook bevoegdheden in
het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad, bijvoorbeeld over de Franse scholen in Brussel.
Duitstalige Gemeenschap
Duitstalige gemeenschap is bevoegd in het Duitse taalgebied, d.w.z. het grondgebied van een
aantal gemeenten in de provincie Luik.
Cursus Recht – Administratie Vrije Beroepen
Wim Lecluyse
13
Vlaams Gewest
Het grondgebied van het Vlaams gewest valt samen met het Nederlandse taalgebied. Het gaat
dus om de provincies West-Vlaanderen, Oost-Vlaanderen, Limburg, Antwerpen en VlaamsBrabant.
Waals Gewest
Het grondgebied van het Waals gewest valt samen met het Franse taalgebied, aangevuld met
het Duitse taalgebied. Dat zijn dus de provincies Luik, Namen, Luxemburg, Henegouwen en
Waals-Brabant.
Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Het grondgebied van het Brussels hoofdstedelijk gewest valt samen met het tweetalige gebied
Brussel-Hoofdstad, het grondgebied dus van de 19 Brusselse gemeenten.
Cursus Recht – Administratie Vrije Beroepen
Wim Lecluyse
14
D
BELGIË IS EEN VERZORGINGSSTAAT
Wie zonder werk valt, heeft meestal recht op een werkloosheidsuitkering. Wie ziek wordt,
heeft recht op terugbetaling van een deel van de ziektekosten. Wie te oud is om voor het eigen
inkomen te werken, heeft recht op pensioen. En wie totaal niet meer weet van welk hout
pijlen maken, kan nog altijd terecht bij het O.C.M.W, het Openbaar Centrum voor
Maatschappelijk Welzijn.
Dit georganiseerd systeem van sociale zekerheid bestond niet in 1831. De overheid
beschouwde het toen niet als haar taak om iets te doen aan de armoede. De overheid was er
alleen om de economische vrijheid te waarborgen en om de orde te handhaven. Inmenging in
het economisch leven en de armoede aanpakken, werd niet als een taak van de overheid
gezien. Een staat waarin de taak van de overheid wordt beperkt tot bescherming van personen
en de goederen van die personen, noemt men een …………………………………………… .
Maar door de jaren heen en na vaak bloedige stakingen zag de overheid in dat ze iets moest
doen aan de armoede. De politieke gebeurtenissen in de jaren dertig van de twintigste eeuw
(het nazi-regime in Duitsland) toonden bovendien aan dat economische achteruitgang zonder
sociale voorzieningen een voedingsbodem is voor antidemocratische tendensen.
Stap voor stap werd een systeem van sociale zekerheid opgezet, met:
 ziekte- en invaliditeitsverzekering,
 werkloosheidsuitkering,
 pensioen,
 arbeidsongevallen- en beroepsziektenregeling,
 kinderbijslag.
De sociale zekerheid wordt gefinancierd via bijdragen van …………………………………,
…………………………… en …………………………………..
Deze bijdragen worden geïnd door de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid (R.S.Z.), die ze
verdeelt over de verschillende onderdelen van de sociale zekerheid. Tot voor kort stond in de
grondwet geen enkele bepaling over sociale grondrechten. Daarin kwam verandering in
1993. Artikel 23 van de grondwet zegt nu dat iedereen recht heeft op een menswaardig leven
en op sociale zekerheid en arbeid. Op die manier is de Belgische staat geëvolueerd van een
nachtwakersstaat naar een ………………………………...
Recentelijk wordt meer en meer gesproken over de actieve welvaartsstaat, waar de overheid
niet alleen zorgt voor sociale bescherming (uitkeringen), maar ook voor sociale investeringen
(bv. werkgelegenheid creëren, vorming en opleiding organiseren, ...). In een actieve
welvaartsstaat gaat men er dus van uit dat de overheid de mensen in de eerste plaats kansen
moet geven om zich te kunnen ontplooien. Mensen die daar niet in slagen, blijven wel recht
hebben op sociale bescherming. De in 2002 van kracht geworden "wet op de
maatschappelijke integratie" vormt daar een mooi voorbeeld van. Deze wet verplicht de
OCMW's om jongeren (tussen 18 en 25 jaar) die financiële moeilijkheden hebben binnen drie
maanden werk te verschaffen. Pas als dit om bepaalde redenen onmogelijk is, wordt een
…………………… (vroeger bestaansminimum) toegekend.
Cursus Recht – Administratie Vrije Beroepen
Wim Lecluyse
15
IV
DE HIËRARCHIE VAN DE RECHTSNORMEN
A
VERSCHILLENDE INSTANTIES KUNNEN NORMEN UITVARDIGEN
Uit de vorige hoofdstukken weten we dat verschillende instanties de bevoegdheid hebben
om rechtsregels te maken.




Zo is de federale wetgevende macht bevoegd om de wetten te maken, terwijl de
Koning, in samenspraak met de regering, deze wetten uitvoert.
De gemeenschappen en de gewesten hebben een eigen beslissingsbevoegdheid.
Bepaalde internationale organen en verdragen kunnen regels creëren die voor de
Belgische rechtsorde van belang zijn.
Daarbij komt nog dat ook de provincies en de gemeenten soms bevoegd zijn
rechtsregels te maken.
Het Belgisch recht bestaat dus uit een geheel van rechtsnormen, die uitgaan van verschillende
instanties. Deze normen staan in een hiërarchische verhouding tot elkaar; dat wil zeggen
dat er een rangorde is tussen hogere en lagere normen.
B
DE HIËRARCHIE VAN DE RECHTSNORMEN
Die rangorde is:
1.
De grondwet en de internationale normen
De hoogste plaats is voor de grondwet en de internationale normen. Over de verhouding
tussen die twee zijn de rechtsgeleerden het niet eens. Sommigen menen dat de grondwet hoger
staat dan de internationale normen, anderen menen dat internationale normen altijd eerst
komen. In elk geval staan zowel de grondwet als de internationale normen hoger dan de
andere normen.
2.
De wetgevende akten: wetten, decreten en ordonnanties
Na de grondwet en de internationale normen, zijn de wetgevende akten de hoogste
rechtsnormen.
De wetgevende akten van de federale overheid worden wetten genoemd.
Deze van de gemeenschappen en de gewesten noemen we decreten.
De wetgevende akten van het Brussels hoofdstedelijk gewest zijn ordonnanties.
Tussen de wetgevende akten van de federale overheid en de wetgevende akten van
gemeenschappen en gewesten is er geen hiërarchie.
Cursus Recht – Administratie Vrije Beroepen
Wim Lecluyse
16
3.
De uitvoeringsbesluiten
Na de wetgevende akten volgen de uitvoeringsbesluiten. Het gaat zowel om koninklijke
besluiten (K.B.'s), uitgaande van de Koning en de federale regering, als besluiten van de
verschillende gemeenschaps- en gewestregeringen.
4.
De provinciale verordeningen uitgevaardigd door provinciale instellingen.
5.
De gemeentelijke verordeningen uitgevaardigd door de gemeenten.
C
DE AFDWINGBAARHEID VAN DE HIËRARCHIE VAN DE
RECHTSNORMEN
De hiërarchie van de rechtsnormen betekent dat de lagere overheid altijd de normen van de
hogere overheid moet respecteren.
Zo zal de provinciale overheid bij het uitvaardigen van een verordening er moeten op toezien
dat die niet in strijd is met de uitvoeringsbesluiten van de federale regering en van de
gemeenschaps- en gewestregeringen, de wetgevende akten, de internationale normen en de
grondwet.
De hiërarchie van de rechtsnormen is bovendien heel belangrijk voor de rechter. De rechter
lost immers geschillen op aan de hand van de bestaande rechtsnormen. Als de rechter dus te
maken krijgt met twee normen die met elkaar in strijd zijn, zal hij de hiërarchie van de
rechtsnormen toepassen. Hij zal met andere woorden de norm toepassen die het hoogst staat
in de rangorde en de tegenstrijdige lagere norm zal hij buiten beschouwing laten. Sommige
rechters kunnen de tegenstrijdige lagere norm vernietigen.
Maar op deze algemene regel bestaan uitzonderingen.
1.
De belangrijkste gaat over de verhouding tussen de grondwet en de wetgevende akten.
De grondwet staat hoger dan de wetten en de decreten, maar deze hiërarchische verhouding
kan door de rechter niet afgedwongen worden. De rechter mag een wet of een decreet niet
toetsen aan de grondwet, en moet bijgevolg wet en decreet altijd toepassen, ook al zijn die
ongrondwettelijk. Ordonnanties mogen wél aan de grondwet getoetst worden.
Er is wel een rechtscollege, het …………………………….., dat een wet of een decreet kan
toetsen aan de grondwet; maar de bevoegdheid van dat hof is niet volledig.
2.
Ook de hiërarchische verhouding tussen de internationale normen en de andere
normen is niet altijd afdwingbaar. Die hiërarchische verhouding is maar afdwingbaar als de
internationale norm 'directe werking' heeft, dit wil zeggen voldoende duidelijk en precies is.
Het komt toe aan de rechter om uit te maken of een internationale norm al dan niet voldoende
duidelijk en precies is.
Cursus Recht – Administratie Vrije Beroepen
Wim Lecluyse
17
V
DE RECHTERLlJKE MACHT
1.
SAMENSTELLING VAN DE RECHTERLIJKE MACHT
A
VIER SOORTEN HOVEN EN RECHTBANKEN
De rechterlijke macht wordt uitgeoefend door de hoven en de rechtbanken. In België zijn er
vier soorten hoven en rechtbanken. Alleen de gewone hoven en rechtbanken behoren volgens
de grondwet tot de rechterlijke macht. De andere hebben een specifiek statuut.
1.
De gewone hoven en rechtbanken
De gewone hoven en rechtbanken zijn de vrederechter, de politierechter, de rechtbank van
koophandel, de rechtbank van eerste aanleg, de arbeidsrechtbank, de arrondissementsrechtbank, het hof van beroep, het arbeidshof, het hof van assisen en het Hof
van Cassatie.
De geschillen bij de gewone hoven en rechtbanken kunnen zowel burgerlijk zijn (bv.
huurgeschillen, contractgeschillen, echtscheidingsgeschillen, schadevergoeding, ...) als
strafrechtelijk (bv. diefstal of moord).
Ook voor geschillen inzake politieke rechten zijn de gewone hoven en rechtbanken bevoegd,
tenzij de wetgever daarvoor een specifieke administratieve rechtbank bevoegd heeft gemaakt.
Wat zijn politieke rechten?
Het zijn rechten waardoor de burger actief (rechtstreeks of onrechtstreeks) deelneemt aan de
uitoefening van het gezag, bv. het stemrecht en het recht om verkozen te worden, het recht om
tot burgerlijke en militaire bedieningen te worden benoemd, de plicht om belasting te betalen,
het recht om als politiek vluchteling te worden erkend. Ook gebruikmaken van diensten en
voordelen van de overheid zijn politieke rechten, bv. het recht op werkloosheidsuitkering.
2.
De administratieve rechtbanken
De administratieve rechtbanken worden opgericht door de wetgevende macht en zijn alleen
bevoegd voor geschillen over politieke rechten. Grondwettelijk gezien kan de wetgever de
administratieve rechtbanken niet bevoegd maken voor geschillen over burgerlijke rechten. De
wetgever heeft heel wat administratieve rechtscolleges opgericht die zeer afgelijnde
opdrachten hebben gekregen.
Een voorbeeld is de Vaste Beroepscommissie voor de Vluchtelingen: deze rechtbank
behandelt de beroepen tegen de weigering van de overheid om aan een vluchteling het statuut
van politiek vluchteling toe te kennen.
In wat hierna volgt gaan we niet verder in op de administratieve rechtbanken, omdat hun
taken zeer verschillend zijn en in het licht van het doel van deze cursus minder relevant zijn.
Cursus Recht – Administratie Vrije Beroepen
Wim Lecluyse
18
3.
De Raad van State
De Raad van State is uitsluitend bevoegd voor geschillen tussen de burger en de overheid
of tussen twee overheden. Geschillen tussen burgers onderling behoren tot de bevoegdheid
van de gewone hoven en rechtbanken.
Dit betekent niet dat alle geschillen tussen burger en overheid door de Raad van State worden
opgelost. Zo behoort een vordering tegen de overheid over een schadevergoeding
bijvoorbeeld tot de bevoegdheid van de gewone hoven en rechtbanken. Dit komt omdat het
recht op schadevergoeding een burgerlijk recht is.
De belangrijkste taak van de Raad van State is het vernietigen en schorsen van onwettelijke
administratieve rechtshandelingen, onder meer K.B.'s, M.B.'s, besluiten van de
gemeenschaps- en gewestregeringen, de gemeentelijke en de provinciale verordeningen.
4.
Het Grondwettelijk Hof
Net zoals de Raad van State is het Grondwettelijk Hof alleen bevoegd voor geschillen tussen
de burger en de overheid of tussen twee overheden.
Het Grondwettelijk Hof is bevoegd om wetten, decreten en ordonnanties te vernietigen en
te schorsen als ze bepaalde artikels van de grondwet schenden, of in strijd zijn met de
bevoegdheidsverdeling tussen het federale niveau en de gemeenschappen en de gewesten.
Uit wat zojuist is uitgelegd blijkt dat de Raad
van State en het Grondwettelijk Hof oordelen
over de legaliteit (de (grond)wettelijkheid) van
normen (wetten, decreten, ordonnanties, KB's,
...). De geschillen bij deze rechtbanken noemt
men objectieve geschillen. Die gaan over de
vraag of een overheid het objectieve recht (de
wet, de grondwet, ...) heeft gerespecteerd.
De Raad van State en het Grondwettelijk Hof
beoordelen dus niet echt de rechten van burgers
(niettegenstaande burgers het recht hebben om
een beroep aanhangig te maken). De gewone
hoven en rechtbanken en (in de meeste
gevallen) de administratieve rechtbanken doen
dit wel. Daarom spreekt men voor deze
rechtbanken van geschillen over subjectieve
rechten. De subjectieve rechten omvatten zowel
de burgerlijke als de politieke rechten.
Cursus Recht – Administratie Vrije Beroepen
Wim Lecluyse
19
B
DE RECHTSGEBIEDEN VAN DE HOVEN EN RECHTBANKEN
Elk rechtscollege heeft een rechtsgebied, dat is een deel van het grondgebied van België,
waarbinnen dat rechtscollege bevoegd is.
De rechtsgebieden verschillen naar gelang van het rechtscollege.
1.
De gerechtelijke kantons
De gerechtelijke kantons zijn geografisch de kleinste onderverdelingen in de gerechtelijke organisatie.
In totaal zijn er op dit ogenblik 187 gerechtelijke kantons in
België. Hun grondgebied valt samen met het grondgebied
van één of meer gemeenten.
In elk gerechtelijk kanton is er een vredegerecht.
2.
De gerechtelijke arrondissementen
Er zijn in België 27 gerechtelijke arrondissementen.
In elk gerechtelijk arrondissement is er een rechtbank
van eerste aanleg, een arrondissementsrechtbank, een
arbeidsrechtbank, en een rechtbank van koophandel.
In de hoofdplaats van elk gerechtelijk arrondissement is
er bovendien een politierechtbank. Daarnaast zijn er ook
politierechtbanken in Vilvoorde, Sint-Niklaas, Aalst en Halle.
3.
De rechtsgebieden van de hoven van beroep
In België zijn er …. hoven van beroep, met een eigen rechtsgebied.
In elk rechtsgebied van een hof van beroep is er ook een arbeidshof.
4.
Het rechtsgebied van het hof van assisen
Er is een hof van assisen in elke provincie en in het administratief arrondissement BrusselHoofdstad. In totaal zijn er dus ……hoven van assisen.
5.
Het rechtsgebied van het Hof van Cassatie, Raad van State en het
Grondwettelijk Hof
Er is maar één Hof van Cassatie, één Raad van State en één Grondwettelijk Hof in België.
Het rechtsgebied van deze hoven valt dus samen met het grondgebied van België.
Cursus Recht – Administratie Vrije Beroepen
Wim Lecluyse
20
C
DE SAMENSTELLING VAN DE HOVEN EN RECHTBANKEN
De hoven en rechtbanken zijn samengesteld uit één of meerdere rechters. Net zoals de
ministers en de staatssecretarissen worden de rechters benoemd door ………………….
Ze worden dus niet, zoals de parlementsleden, verkozen door de bevolking.
De laatste jaren zijn stappen gezet om politieke benoemingen van rechters tegen te gaan.
 Zo moeten de rechters in de rechtbanken (de vrederechters, de rechtbanken van eerste
aanleg, ...) hun beroepsbekwaamheid bewijzen door een examen of een gerechtelijke
stage.
 De ambten van raadsheer in een hof (Hof van Cassatie, hof van beroep, arbeidshof)
zijn alleen toegankelijk voor personen die al magistraat zijn (en dus hun beroepsbekwaamheid hebben bewezen) .
De rechters en raadsheren kunnen door de Koning pas benoemd worden nadat ze zijn
voorgedragen, na afweging van de bekwaamheid en geschiktheid, door een benoemings- en
aanwijzingscommissie binnen de Hoge Raad voor de Justitie.
De rechters bij de Raad van State en het Grondwettelijk Hof worden door de Koning benoemd
na voordracht door de Kamer van volksvertegenwoordigers of de Senaat. Bij de
benoeming van de rechters van de Raad van State komt de Kamer of de Senaat echter alleen
tussen als de Raad van State zelf niet tot een eenparige voordracht komt.
In de arbeidsgerechten en de rechtbanken van koophandel zijn er, naast beroepsmagistraten,
ook ……………………………... Dit zijn burgers die door de Koning, op voordracht van de
bevoegde minister, voor een beperkte periode worden aangeduid om als rechter te zetelen (als
vertegenwoordigers van de werkgeversorganisaties of werknemersorganisaties).
D
HET OPENBAAR MINISTERIE: DE STAANDE MAGISTRATUUR
Traditioneel wordt een onderscheid gemaakt tussen de zittende en de staande magistratuur.
 Een zittende magistraat is een magistraat die vonnissen of arresten velt.
 Een staande magistraat is een lid van het openbaar ministerie. Anders dan de
magistraten van de zetel hebben die van het openbaar ministerie geen rechtsprekende
bevoegdheid. De belangrijkste taken van het openbaar ministerie zijn het vervolgen
van misdrijven en het vorderen van de toepassing van de strafwet bij de strafrechter.
De leden van het openbaar ministerie worden op dezelfde wijze benoemd als zittende
magistraten. Zij zijn evenwel minder onafhankelijk dan de zittende magistraten. Ze kunnen
bv. afgezet worden door de Koning. Bovendien is het opsporen en vervolgen van misdrijven
een uitvoerende taak. Bij de uitoefening ervan valt het openbaar ministerie onder het gezag
van de minister van justitie. De minister van justitie kan de leden van het openbaar ministerie
bevelen om de strafvervolging in te stellen, maar kan de strafvervolging niet verbieden, noch
bevelen een ingestelde strafvervolging stop te zetten. De vordering ter terechtzitting is een
"rechterlijke taak"; het openbaar ministerie oefent die taak uit in volledige onafhankelijkheid
van de uitvoerende macht.
Cursus Recht – Administratie Vrije Beroepen
Wim Lecluyse
21
Tot het openbaar ministerie behoren:
1. procureur des Konings,
2. federale procureur,
3. procureur-generaal bij het hof van beroep en
4. procureur-generaal bij het Hof van Cassatie.
De procureur des Konings is verbonden aan een arrondissement, de federale procureur niet.
Deze procureurs staan aan het hoofd van een parket en worden bijgestaan door zogeheten
substituten. Zij staan in voor het opsporen en vervolgen van strafbare feiten en vorderen de
toepassing van de strafwet. Binnen de arrondissementsparketten is er ook een afzonderlijke
afdeling, auditoraat genoemd, die zich bezighoudt met economische, sociale en financiële
misdrijven.
De procureur-generaal bij het hof van beroep en de procureur-generaal bij het Hof van
Cassatie staan aan het hoofd van een parketgeneraal en worden bijgestaan door advocatengeneraal en substituten. De procureur-generaal bij het hof van beroep vervult een taak van
coördinatie, toezicht en beleidsvoorbereiding. De procureur-generaal bij het Hof van Cassatie
waakt over de juiste toepassing van de wet.
Er bestaat ook een college van procureurs-generaal. Dit college bepaalt samen met de
minister van Justitie de richtlijnen van het strafrechtelijk beleid.
2.
DE BEVOEGDHEDEN VAN DE RECHTERLIJKE MACHT
A
ALGEMENE OMSCHRIJVING
Hoven en rechtbanken moeten uitspraken vellen over geschillen die bij hen aanhangig worden
gemaakt. Uitspraken van rechtbanken worden ……………………… genoemd, die van hoven
……………………….
De hoven en rechtbanken doen niet alleen uitspraak in geschillen tussen burgers onderling,
maar ook in sommige geschillen tussen de burgers en de overheid. Als bijvoorbeeld iemand
door een handeling van de overheid schade lijdt, kan hij een schadevergoeding vorderen bij de
hoven en de rechtbanken.
De hoven en rechtbanken lossen de geschillen die bij hen aanhangig zijn gemaakt op aan de
hand van de bestaande rechtsnormen (grondwet, wet, internationale verdragen, K.B.'s, ...).
In tegenstelling tot de andere twee machten, heeft de rechterlijke macht dus niet de
bevoegdheid om rechtsnormen te maken.
De uitspraken van de hoven en rechtbanken hebben gezag of ………………………………..
Dit betekent dat de beslissing van de rechter vermoed wordt juist te zijn. Dit belet niet dat
Cursus Recht – Administratie Vrije Beroepen
Wim Lecluyse
22
tegen de uitspraken een aantal rechtsmiddelen (hoger beroep, cassatieberoep, herziening)
openstaan, als de voorwaarden daartoe vervuld zijn. Het inroepen van deze rechtsmiddelen
kan ertoe leiden dat alsnog de uitspraak wordt gewijzigd.
In België is de rechterlijke macht zo georganiseerd dat men meestal de mogelijkheid heeft om
in hoger beroep te gaan tegen de uitspraak van een rechtbank. Dit betekent dat het geschil
opnieuw behandeld kan worden door een hoger rechtscollege. Na dit beroep heeft men nog de
mogelijkheid om de zaak aanhangig te maken bij het Hof van Cassatie. Het Hof van
Cassatie doet de zaak niet helemaal over, maar controleert of de bestaande rechtsnormen
(o.m. de procedureregels) werden gerespecteerd.
Op die manier komen we tot drie fasen, volgens welke de rechterlijke macht ook
georganiseerd is:
1. de uitspraak in eerste aanleg
2. de uitspraak in hoger beroep
3. de uitspraak in cassatie.
Maar in sommige gevallen bestaat er geen mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen een
rechterlijke uitspraak. In deze gevallen beslist de rechter ………………………………............
………………………….Tegen die uitspraken kan wel nog een cassatieberoep bij het Hof van
Cassatie worden ingediend.
B.
BEVOEGDHEDEN VAN DE VERSCHILLENDE HOVEN EN RECHTBANKEN
B.1. DE GEWONE RECHTBANKEN
1. De vrederechter
De vrederechter is bevoegd voor burgerlijke zaken en handelsgeschillen die over minder
dan 1.860 euro gaan, en voor een aantal specifieke geschillen zoals huurzaken, ongeacht het
bedrag.
Tegen de vonnissen van de vrederechter kan hoger beroep bij de rechtbank van eerste aanleg
(burgerlijke zaken) of bij de rechtbank van koophandel (handelszaken), tenzij het geschil over
minder gaar dan 1.240 euro.
Als het over minder gaat dan 1.240 euro, beslist de vrederechter in eerste en laatste aanleg;
m.a. w. er is geen hoger beroep meer mogelijk, maar wel een cassatieberoep bij het Hof van
Cassatie.
Cursus Recht – Administratie Vrije Beroepen
Wim Lecluyse
23
2. De politierechtbank
De politierechtbank is in strafzaken bevoegd voor ……………………………… , dat zijn de
minst zware misdrijven. Ze worden bestraft met een gevangenisstraf van 1 dag tot maximum
7 dagen, of een werkstraf van 20 uren tot 45 uren, of een geldboete van minimum 1 frank tot
maximum 25 frank.
In het strafwetboek worden de geldboeten nog steeds uitgedrukt in Belgische frank.
Bovendien dateren de erin opgenomen bedragen nog van 1867. Om te vermijden dat alle
bepalingen van het strafwetboek telkens opnieuw zouden moeten worden aangepast, beslist
men op geregelde tijdstippen dat alle bedragen vermenigvuldigd moeten worden met een
bepaald cijfer, zodat de geldboeten in werkelijkheid dus hoger zijn dan in het strafwetboek
uitgedrukt. Sinds de invoering van de euro moeten de in frank uitgedrukte bedragen
vermenigvuldigd worden met 5. Een maximumboete van 25 fr. betekent dus in werkelijkheid
125 euro (25 maal 5).
De politierechtbank is ook bevoegd voor ………………………………….. en de burgerlijke
vorderingen die daar een gevolg van zijn (bv. vordering tot schadevergoeding) .
In strafzaken kan tegen de uitspraak van de politierechtbank in beroep gegaan worden bij de
correctionele rechtbank, in burgerlijke zaken bij de rechtbank van eerste aanleg, tenzij het
over minder gaat dan 1.240 euro.
In dit laatste geval is hoger beroep onmogelijk en beslist de politierechtbank dus in eerste en
laatste aanleg. Maar beroep bij het Hof van Cassatie blijft mogelijk.
3. De rechtbank van eerste aanleg
De rechtbank van eerste aanleg bestaat uit drie afdelingen:
1. de burgerlijke rechtbank
2. de correctionele rechtbank
3. de jeugdrechtbank.
1. Burgerlijke rechtbank
De burgerlijke rechtbank is bevoegd voor ………………………geschillen die over
meer gaan dan 1.860 euro, en voor een aantal specifieke geschillen zoals
echtscheidingen, de staat van personen, de gezinssituatie, ongeacht de waarde van het
geschil.
Tegen de uitspraken van de rechtbank van eerste aanleg kan in beroep gegaan worden
bij de …………………………………. van het hof van beroep.
Cursus Recht – Administratie Vrije Beroepen
Wim Lecluyse
24
Voor de specifieke geschillen, zoals echtscheidingen, is wel vereist dat de vordering
over meer gaat dan 1.860 euro. Als dat niet zo is, beslist de rechtbank van eerste
aanleg in eerste en laatste aanleg, en is er dus geen hoger beroep mogelijk.
Cassatieberoep blijft mogelijk.
Zoals vermeld treedt de rechtbank van eerste aanleg in sommige gevallen ook op als
beroepsinstantie: tegen sommige vonnissen van de vrederechter en van de politierechtbank kan in beroep gegaan worden bij de rechtbank van eerste aanleg.
2. Correctionele rechtbank
De correctionele rechtbank is in ………………………….bevoegd over………………
…………………….... Dit zijn misdrijven die zwaarder zijn dan overtredingen, maar
minder zwaar dan misdaden (diefstal is bijvoorbeeld een wanbedrijf). Ze worden
bestraft met een gevangenisstraf van minimum 8 dagen en maximum 5 jaar, of met een
werkstraf van minimum 45 uren en maximum 300 uren, of met een geldboete van
minimum 26 frank. Ook hier moet het bedrag van de geldboete vermenigvuldigd
worden met 5.
Tegen de vonnissen van de correctionele rechtbank kan hoger beroep bij de
correctionele kamer van het hof van beroep.
Zoals vermeld treedt de correctionele rechtbank ook op als beroepsinstantie: tegen
sommige vonnissen van de politierechtbank kan hoger beroep bij de correctionele
rechtbank.
3. Jeugdrechtbank
De jeugdrechtbank is zowel in burgerlijke als in strafrechtelijke geschillen bevoegd ten
aanzien van minderjarigen.
Tegen de vonnissen van de jeugdrechtbank kan in hoger beroep gegaan worden bij de
jeugdkamer van het hof van beroep.
4.
De rechtbank van koophandel
De rechtbank van koophandel is bevoegd voor geschillen tussen kooplieden en handelaars,
tenzij het over minder gaat dan 1.860 euro. Geschillen over minder dan 1.860 euro behoren
tot de bevoegdheid van de vrederechter, maar een niet-handelaar die een proces tegen een
handelaar wil beginnen mag de zaak ook brengen voor de rechtbank van koophandel.
De rechtbank is ook bevoegd voor een aantal specifieke aangelegenheden (ongeacht de
waarde) , zoals geschillen over vennootschappen.
Cursus Recht – Administratie Vrije Beroepen
Wim Lecluyse
25
Tegen de vonnissen van de rechtbank van koophandel kan in beroep gegaan worden bij de
burgerlijke kamer van het hof van beroep, als het ten minste over meer gaat dan 1.860 euro.
Als dat niet het geval is doet de rechtbank van koophandel uitspraak in eerste en laatste
aanleg, en is dus hoger beroep onmogelijk. Beroep bij het Hof van Cassatie blijft wel
mogelijk.
Zoals vermeld treedt de rechtbank van koophandel in sommige gevallen ook op als
beroepsinstantie: tegen vonnissen van de vrederechter in handelszaken kan beroep bij de
rechtbank van koophandel, als de vordering over meer gaat dan 1.240 euro.
4.
De arbeidsrechtbank
De arbeidsrechtbank is bevoegd over geschillen in arbeidszaken en sociale zaken.
De vonnissen van de arbeidsrechtbank zijn altijd vatbaar voor hoger beroep bij het arbeidshof,
ongeacht het bedrag.
5.
De arrondissementsrechtbank
De arrondissementsrechtbank neemt kennis van geschillen over de bevoegdheid van
rechtbanken. Als de bevoegdheid van een rechter wordt betwist, kan de eiser (niet de
verweerder) vragen om de zaak over te zenden naar de arrondissementsrechtbank. De rechter
kan dit ook zelf beslissen.
B.2. DE HOVEN
1. Het hof van beroep
Het hof van beroep bestaat uit drie kamers: (1) de burgerlijke kamer; (2) de correctionele
kamer en (3) de jeugdkamer.
(1) De burgerlijke kamer houdt zich bezig met het hoger beroep tegen de vonnissen
van de rechtbank van eerste aanleg en van de handelsrechtbank, als ze over meer gaan
dan 1.860 euro.
(2) De correctionele kamer behandelt het hoger beroep tegen de vonnissen van de
correctionele rechtbank.
(3) De jeugdkamer houdt zich bezig met het hoger beroep tegen de vonnissen van de
jeugdrechtbank.
2. Het arbeidshof
Cursus Recht – Administratie Vrije Beroepen
Wim Lecluyse
26
Het arbeidshof is de beroepsinstantie tegen de vonnissen van de arbeidsrechtbank.
3. Het hof van assisen
Het hof van assisen is geen beroepsinstantie. Het assisenhof behandelt misdaden, dit zijn de
zwaarste misdrijven (bv. moord). Ze worden bestraft met hechtenis of opsluiting. Het hof van
assisen is ook de enige rechtbank die bevoegd is voor politieke misdrijven en
drukpersmisdrijven, behalve drukpersmisdrijven ingegeven door racisme of xenofobie.
.
Politieke misdrijven zijn misdrijven die een aanslag vormen op de inrichting en de
werking van de politieke instellingen in België.
.
Drukpersmisdrijven zijn misdrijven die gepleegd worden door de openbaarmaking van
geschriften, waarin een Strafbare mening voorkomt (bv. laster en eerroof) en die door
drukperstechnieken worden vermenigvuldigd en verspreid.
In de praktijk komen politieke misdrijven en drukpersmisdrijven bijna nooit voor het hof van
assisen. Dit brengt als het ware een feitelijke straffeloosheid met zich mee. Daarom heeft de
grondwetgever op 7 mei 1999 bepaald dat drukpersmisdrijven die door racisme of xenofobie
zijn ingegeven niet door het hof van assisen moeten worden behandeld. De …………………..
rechtbank is daarvoor bevoegd.
In het assisenhof zetelen niet alleen rechters, maar is er ook een …………… Dit zijn burgers
die het proces volgen en uiteindelijk moeten oordelen of de beklaagde al dan niet schuldig
is. Als de meerderheid van de jury meent dat de beklaagde schuldig is, moet de jury samen
met de drie beroepsrechters ook nog over de straf beslissen.
Tegen de uitspraken van het assisenhof is geen hoger beroep mogelijk, alleen een beroep bij
het Hof van Cassatie.
B.3. HET HOF VAN CASSATIE
Het Hof van Cassatie is het hoogste rechtscollege. Het Hof behandelt cassatieberoepen tegen
uitspraken van hoven en rechtbanken.
Een beroep bij het Hof van Cassatie is maar mogelijk tegen een ………………………………
gewezen uitspraak. Dit betekent dus dat, indien mogelijk, eerst het hoger beroep moet zijn
gekomen.
Tegen beslissingen die in laatste aanleg gewezen werden kan cassatieberoep worden ingesteld
(behoudens bij vrijspraak door een assisenhof).
De termijn voor cassatieberoep is drie maanden na betekening van de bestreden beslissing.
De bevoegdheid van het Hof van Cassatie is niet te vergelijken met die van de hoven van
beroep of de arbeidshoven. Anders dan bij het hof van beroep en het arbeidshof, wordt de
zaak bij het Hof van Cassatie ……………………………………………… behandeld.
Cursus Recht – Administratie Vrije Beroepen
Wim Lecluyse
27
Cassatie heeft namelijk alleen de bevoegdheid na te gaan of de hoven en de rechtbanken de
rechtsnormen en alle noodzakelijke vormvereisten hebben nageleefd. Het Hof van
Cassatie is met andere woorden niet bevoegd om feiten opnieuw te onderzoeken.
Als Cassatie meent dat een rechtsnorm of een vormvereiste is geschonden (een procedurefout
of een verkeerde interpretatie van de wet), wordt de rechterlijke uitspraak vernietigd en wordt
de zaak doorverwezen naar een ander rechtscollege, van het niveau van dat waarvan de
uitspraak is vernietigd, dat dan ook de zaak helemaal opnieuw behandelt. Uiteraard moet het
ook gaan om een rechtscollege van dezelfde taal.
Als het Hof van Cassatie bijvoorbeeld een arrest van het hof van
beroep van Gent vernietigt, kan de zaak verwezen worden naar
het hof van beroep van Antwerpen (een rechtscollege van
hetzelfde niveau als het hof van beroep van Gent) . Het Hof van
Cassatie is zowel bevoegd in burgerlijke zaken als in strafzaken.
3.
DE WERKWIJZE VAN DE RECHTERLIJKE MACHT
De beslissing van de rechter kan op het leven van mensen een vergaande invloed hebben. De
rechter kan bijvoorbeeld een gevangenisstraf of een fikse schadevergoeding opleggen. Zo'n
beslissing is maar aanvaardbaar, als men weet dat het proces op een eerlijke manier is
verlopen. Daarom moet de rechter een aantal fundamentele regels in acht nemen, om de
partijen in het geding een eerlijk proces (fair trial) te garanderen. Zo moet hij:





A
uitleggen waarom hij een bepaalde uitspraak doet,
die uitspraak in het openbaar vellen,
onafhankelijk en onpartijdig oordelen,
binnen een redelijke termijn,
en moet tegenspraak mogelijk zijn.
OPENBAARHEID VAN TERECHTZITTING
Volgens de grondwet moeten de terechtzittingen van de rechtbanken openbaar zijn. Elke
burger moet dus de kans hebben om de zitting mee te maken, en na te gaan of de rechter
nauwgezet zijn taak vervult.
Van dat principe kan afgeweken worden als de openbaarheid gevaar oplevert voor de
openbare orde of de goede zeden. Als het publiek bijvoorbeeld te luidruchtig is of zich te veel
bemoeit met het proces, kan de rechter beslissen het proces achter gesloten deuren te houden.
Cursus Recht – Administratie Vrije Beroepen
Wim Lecluyse
28
Gaat het proces over zedenfeiten, dan kan de rechter beslissen vanwege de goede zeden het
proces niet openbaar te houden.
B
OPENBAARHEID VAN DE UITSPRAAK
De rechter moet zijn arrest of vonnis altijd in het openbaar vellen, en op die regel bestaan
geen uitzonderingen. Als dus beslist werd om de zitting achter gesloten deuren te houden,
moeten de deuren weer open voor de uitspraak.
C
MOTIVERING VAN DE UITSPRAAK
Het volstaat niet dat de rechter een beslissing neemt, hij moet ook antwoorden op alle door de
partijen ingeroepen argumenten. Hij moet met andere woorden zijn beslissing motiveren. Als
dit niet is gebeurd, kan een beroep bij het Hof van Cassatie (op voorwaarde dat het een
uitspraak is in laatste aanleg). Als het Hof van Cassatie vaststelt dat de uitspraak niet is
gemotiveerd, zal het de uitspraak vernietigen.
D
ONAFHANKELIJKHEID EN ONPARTIJDIGHEID VAN DE RECHTER
Het is evident dat elke rechter onafhankelijk en onpartijdig moet zijn.
De onafhankelijkheid betekent dat niemand de rechter bevelen kan geven. Noch de
wetgever, noch de uitvoerende macht kunnen een rechter verplichten een bepaalde uitspraak
te doen, en ze kunnen hem ook niet beïnvloeden. Om die onafhankelijkheid te waarborgen
bestaan er specifieke regels voor de benoeming, de afzetting en de overplaatsing van rechters
(zie verder).
Een onpartijdige rechter is een rechter die geen van de partijen in het geding bevoordeelt.
Hij mag dus niet vooringenomen zijn, mag zich niet laten leiden door elementen die buiten de
zaak staan, en mag alleen voortgaan op objectieve argumenten die de partijen aanhalen en op
de rechtsnorm die hij moet toepassen.
De rechter mag bovendien ook niet de schijn van partijdigheid wekken: hij mag niets doen dat
bij één van de partijen de indruk kan wekken dat hij de andere partijen bevoordeelt.
Bovendien moet de rechtbank zo georganiseerd zijn dat er geen schijn van partijdigheid kan
ontstaan. Als iemand vindt dat een rechter niet onpartijdig is, kan hij die rechter wraken. Als
de wraking aanvaard wordt, moet de rechter vervangen worden door een andere rechter.
E
UITSPRAAK BINNEN EEN REDELIJKE TERMIJN
Iemand die in een proces betrokken is, verkeert in onzekerheid. Men weet immers niet wat de
uitspraak zal zijn. Daarom is de rechter verplicht een uitspraak te doen binnen een redelijke
termijn. Dit beginsel staat niet in de grondwet, maar wel in het Europees Verdrag voor de
Rechten van de Mens.
Cursus Recht – Administratie Vrije Beroepen
Wim Lecluyse
29
F
HET VERBOD VAN RECHTSWEIGERING
Als een geschil bij de rechter aanhangig is gemaakt, moet de rechter een uitspraak vellen,
ook al is de wet onduidelijk, duister of onvolledig. De rechter mag dus niet weigeren, onder
welk voorwendsel ook, uitspraak te doen over het geschil. Dit beginsel noemt men 'het verbod
van rechtsweigering'. Dat beginsel is niet opgenomen in de grondwet, maar wel in een
gewone wet (het gerechtelijk wetboek).
G
HET BEGINSEL VAN DE DUBBELE AANLEG IN STRAFZAKEN
Dat beginsel betekent dat iedereen het recht heeft om in hoger beroep te gaan tegen een in
eerste aanleg gevelde uitspraak, m.a.w. iedereen heeft het recht om zijn zaak een tweede keer
te laten behandelen door een hogere rechtbank. Dat bindende beginsel is niet opgenomen in
de grondwet, maar in een aantal internationale verdragen.
Volgens die verdragen geldt dat recht alleen in strafzaken. Toch zijn er daarop heel wat
uitzonderingen. Zo kan men in België tegen de beslissingen van het hof van assisen niet in
hoger beroep gaan.
Het recht op een dubbele aanleg in burgerlijke zaken is niet voorzien in internationale
verdragen en evenmin in de Belgische grondwet. Toch is dit recht in de Belgische wetgeving
in grote mate gegarandeerd: tegen de meeste uitspraken die in eerste aanleg worden geveld
kan men in hoger beroep gaan.
H
HET BEGINSEL VAN DE TEGENSPRAAK
Volgens de hoogste Belgische rechtscolleges is het beginsel van de tegenspraak een essentieel
element van het rechtspreken. Het beginsel houdt in dat elke partij met de argumenten van
de andere partij geconfronteerd wordt en de mogelijkheid heeft erop te antwoorden en
zich te verdedigen. Dit hoeft niet noodzakelijk mondeling, het kan ook schriftelijk.
I
DE JURY IN HET HOF VAN ASSISEN
Volgens de grondwet is er een jury voor alle criminele zaken, voor politieke misdrijven en
voor drukpersmisdrijven (met uitzondering van de drukpersmisdrijven die door racisme of
xenofobie zijn ingegeven). Concreet betekent dit dat er alleen een jury is in het hof van
assisen, want alleen dat hof is daarvoor bevoegd.
De jury bestaat uit twaalf leden (gewone burgers) die oordelen over de schuldvraag en samen
met de rechters oordelen ze ook over de straf. Er bestaat veel discussie over de jury.
Sommigen menen dat rechters beter gewapend zijn om een onafhankelijke en onpartijdige
rechtspraak te garanderen. Anderen menen dat misdrijven die in de maatschappij grote
beroering wekken, door een doorsnee van die maatschappij (de jury) moeten worden
beoordeeld.
Cursus Recht – Administratie Vrije Beroepen
Wim Lecluyse
30
4.
STATUUT VAN DE RECHTERLIJKE MACHT
A
ALGEMEEN
Net zoals de leden van de uitvoerende en de wetgevende macht hebben de leden van de
rechterlijke macht een specifiek statuut. Om beïnvloeding van de rechters zoveel mogelijk
tegen te gaan worden ze benoemd voor het leven en zijn ze in principe onafzetbaar.
B
BENOEMING VOOR HET LEVEN
De leden van de rechterlijke macht worden in België niet verkozen, maar voor het leven
benoemd door de Koning. Op die manier garandeert men de onafhankelijkheid van de
rechters.
De leden van het openbaar ministerie worden niet voor het leven benoemd. Zij kunnen door
de Koning worden afgezet.
C
DE ONAFZETBAARHEID EN DE OVERPLAATSING VAN DE RECHTERS
Noch de uitvoerende, noch de wetgevende macht kunnen een rechter uit zijn ambt ontzetten.
De rechters zijn namelijk onafhankelijk ten aanzien van de uitvoerende en de wetgevende
macht. Alleen de rechterlijke macht zelf kan een rechter uit zijn ambt ontzetten.
Volgens de grondwet kan een rechter bovendien maar overgeplaatst worden als hij
benoemd wordt in een andere rechtbank en hij daarmee akkoord gaat. Een overplaatsing
door de uitvoerende macht zou immers de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht in het
gedrang kunnen brengen.
D
STRAFRECHTELIJK STATUUT VAN DE RECHTERS
In tegenstelling tot de leden van de wetgevende en de uitvoerende macht, hebben de rechters
geen immuniteiten. Toch verschilt hun strafrechtelijk statuut van dat van de gewone burgers.
Ze hebben immers 'voorrang van rechtsmacht'. Dit wil zeggen dat ze niet door de gewone
rechters worden beoordeeld, maar altijd door het Hof van Beroep, dat beslist in eerste en
laatste aanleg. M.a.w. de uitspraak kan niet meer aangevochten worden, tenzij via beroep bij
het Hof van Cassatie.
5.
DE HOGE RAAD VOOR DE JUSTITIE
Door een recente grondwetswijziging bestaat er in België een Hoge Raad voor de Justitie.
Deze Raad bestaat uit een Nederlandstalig en uit een Franstalig college. Elk college bestaat
Cursus Recht – Administratie Vrije Beroepen
Wim Lecluyse
31
uit rechters en andere door de Senaat benoemde leden. De Hoge Raad voor de Justitie is onder
meer bevoegd voor:




6.
de voordracht van kandidaten voor een benoeming tot rechter,
de vorming van de rechters,
het geven van adviezen en voorstellen over de algemene werking en de organisatie
van de rechterlijke macht,
het ontvangen van klachten en het instellen van een onderzoek naar de werking
van de rechterlijke orde.
HET JUSTITIEHUIS
In elk gerechtelijk arrondissement is er een justitiehuis. De justitiehuizen zijn geen
rechtscolleges. Ze vervullen allerlei taken in en rond justitie. Deze taken worden opgenomen
door de in de justitiehuizen werkende justitieassistenten. Zij staan o.m. in voor:
1° het onthaal van en bijstand aan slachtoffers tijdens de gerechtelijke procedure;
2° bemiddeling in strafzaken. Als dader en slachtoffer akkoord gaan, kan een conflictsituatie
opgelost worden zonder de tussenkomst van een rechter (bv. door het betalen van
schadevergoeding aan het slachtoffer);
3° het toezicht op en de begeleiding van veroordeelden die onder bepaalde voorwaarden
werden vrijgelaten;
4° het toezicht op en de begeleiding bij de uitvoering van de door de rechter opgelegde
werkstraffen;
5° het uitvoeren van sociale onderzoeken naar de familiale situatie (bv. van belang in
procedures die het ouderlijk gezag over de kinderen betreffen).
Daarnaast fungeert het justitiehuis ook als aanspreekpunt voor mensen die vragen van
juridische aard hebben.
Cursus Recht – Administratie Vrije Beroepen
Wim Lecluyse
32
Download