De Malayan Emergency en Clausewitz. Zijn de ideeën van Clausewitz nog relevant in een counterinsurgency? Gerben van de Werken 3007065 Inhoudsopgave Inleiding 3 Theorie van asymmetrische oorlogvoering 8 De Malayan emergency: een kort overzicht 20 De Clausewitziaanse drie-eenheid en de Malayan Emergency 30 Conclusie 44 Literatuurlijst 47 2 Inleiding De huidige strijd in Afghanistan en Irak tonen nog maar eens aan hoeveel moeite een modern westers leger kan hebben met een lichtbewapende, maar irregulier vechtende tegenstander. Het verschil in kracht tussen de twee partijen is gigantisch, maar toch weten de Taliban in Afghanistan en de diverse groepen in Irak het Amerikaanse leger en zijn bondgenoten te weerstaan. Uiteraard zijn dit niet de eerste conflicten waarbij een moderne en krachtige strijdmacht niet weet af te rekenen met een op papier zwakke, maar fanatieke tegenstander. Na afloop van de Tweede Wereldoorlog hebben de meeste conflicten dit asymmetrische karakter, waarbij een zwakkere partij weerstand biedt aan een militair superieure opponent. Vaak neemt de zwakkere van de betrokken partijen toevlucht tot irreguliere oorlogvoering om te overwinnen. Deze conflicten worden vaak omschreven als Low Intensity Conflicts, ofwel LIC’s. De Israelische militair historicus Martin Van Creveld meent dat deze LIC’s het karakter van oorlogen zoals we die kennen radicaal veranderd heeft. Hij ziet deze conflicten als een breuk met de klassieke militaire theorie van de 19e eeuwse Pruisische theoreticus Carl von Clausewitz. De militaire theorieën die Carl von Clausewitz uiteenzet in zijn werk Vom Kriege uit 1830 bepalen nog steeds het huidige debat. Op het eerste gezicht is het nogal opmerkelijk dat een dusdanig oud werk nog steeds het debat bepaalt. Dat Clausewitz’ werk nog steeds relevant is komt omdat hij probeert oorlog als een sociaal verschijnsel te beschrijven, waardoor hij dieper op de materie inging dan hij had gedaan door simpele voorschriften te geven. Clausewitz ziet oorlog dan ook niet als een wetenschap, waarvoor men vaste regels kan voorschrijven. Hij ziet oorlog als een kunst, dat als een sociaal verschijnsel omschreven dient te worden 1. In zijn werk gaat hij onder andere in op de wisselwerking tussen de strijdkrachten, overheid en bevolking van een oorlogvoerende staat. De wisselwerking tussen deze drie noemt hij de ‘opmerkelijke drieëenheid’ 2. Ieder van deze drie actoren heeft zijn eigen motivaties om tot een strijd over te gaan en beïnvloedt de effectieve kracht die een staat kan ontplooïen. Toch zijn Clausewitz’ theorieën niet onomstreden onder militair historici. Er is zowel kritiek op zijn stellingen zelf als op de wijze waarop deze geïnterpreteerd kunnen worden. Zo is zijn werk geschreven in de typisch 19e eeuwse dialectische stijl. Dit betekende dat Clausewitz vaak twee tegenstrijdige stellingen gaf, waarbij het onduidelijk is welk van de twee stellingen nu door Clausewitz werd onderschreven. Zo is de beroemde stelling dat oorlogvoering een voortzetting van politiek met andere middelen was één van deze dialectische stellingen, aangezien Clausewitz eerder oorlog beschreef als niets meer dan een duel tussen staten 3. Overigens helpt het niet dat Clausewitz overleed terwijl hij zijn werk aan het herschrijven was. Er is een duidelijk verschil tussen de theorieën van de jonge Clausewitz, ook wel Clausewitz de idealist genoemd en die van de meer realistische oudere Clausewitz die zijn werk aan het herschrijven was. Hierdoor is Clausewitz’ werk niet altijd even makkelijk te interpreteren. 1 Carl von Clausewitz, On War (vert Michael Howard en Peter Paret) (Princeton 1989). Carl von Clausewitz, On war (Princeton 1989) 89. 3 Benhard Brodie, ‘A guide to the reading of on war’ in Clausewitz, On war pagina’s 641-715 (Princeton 1989) 642. 2 3 Een groot verwijt van critici is dat Clausewitz’ theorieën, die de leidraad waren voor de Duitse generale staf voor de Eerste Wereldoorlog, leidden tot de slachtingen aan de Somme en bij Verdun in diezelfde oorlog. Clausewitz stelde immers dat de strijdkrachten van de tegenpartij in een beslissende slag vernietigd dienden te worden4. Om tot deze slag te komen diende een staat alle middelen die nodig waren voor dit doel in te zetten. De Britse strateeg Liddell Hart noemde Clausewitz daarom de ‘Mahdi of Mass’5, omdat volgens hem Clausewitz een voortdurend escalerend conflict propageerde. Dit is echter één mogelijke interpretatie van het begrip beslissende slag zoals Clausewitz deze geeft. Clausewitz stelt dat één van de drie actoren in zijn drie-eenheid het onmogelijk gemaakt moest worden de strijd voort te zetten om van een overwinning te kunnen spreken. De beslissende slag diende om dit doel te behalen. De strijdkrachten kunnen verslagen worden, de bevolking kan de wil tot oorlog ontnomen worden en de overheid kan tot vrede gedwongen worden. Het vernietigen van de strijdkrachten is niet de enige manier om een oorlog te winnen. De middelen die een staat inzet om oorlog te voeren dienen evenredig te zijn aan de gestelde doelstelling. Volgens Clausewitz was een gelimiteerde oorlog mogelijk indien het vooraf gestelde oorlogsdoel gelimiteerd was 6. Martin Van Creveld vindt Clausewitz’ ideeën echter niet meer van deze tijd. In zijn werk The Transformation of War stelt hij dat de huidige oorlogvoering zijn trinitaire karakter heeft verloren 7. Vrijwel alle conflicten na de Tweede Wereldoorlog zijn volgens hem Low Intensity Conflicts (LIC’s). In een LIC gaat de strijd vaak niet meer tussen staten alleen, maar ook tussen groeperingen, stammen en clans. Ook overschrijden deze conflicten vaak de bestaande grenzen van staten. Verder stelt Van Creveld dat het onderscheid tussen bevolking en strijdkrachten in low intensity conflicts op zijn best schimmig is8. In een guerilla kan iedere burger eveneens een strijder zijn. De Clausewitziaanse drieëenheid is volgens Van Creveld dan ook verouderd. Clausewitz ging uit van het 19 e eeuwse idee dat de staat de bepalende actor is. Een idee dat volgens Van Creveld achterhaald is. Dit is niet Van Creveld’s enige punt van kritiek. Zo omschrijft Clausewitz oorlog als een van nature escalerend fenomeen. Wel stelt hij dat in de praktijk oorlog gelimiteerd wordt in intensiteit door de oorlogvoerende staat9. Het toegepaste geweld dient in verhouding te staan met het gestelde doel in de oorlog. Dit leidde tot Clausewitz’ beroemde bewering dat oorlog de voortzetting van politiek met andere middelen is10. De limitatie van oorlog is dus afhankelijk van de door de staat gestelde doelstelling. Van Creveld vindt dat Clausewitz te weinig rekening heeft gehouden met factoren die los van de staat staan een oorlog kunnen limiteren als internationaal recht en gewoonterecht 11. Zo geeft Van Creveld voorbeelden van de behandeling van krijgsgevangenen en het niet gebruiken van bepaalde wapens, als gifgas, voorbeelden van limitatie en de-escalatie van een conflict, los van de staat 12. 4 Carl von Clausewitz, On war (Princeton 1989) 258. Basil Liddell Hart, The ghost of Napoleon (Londen 1934) 120. 6 Carl von Clausewitz, On war (Princeton 1989) 83. 7 Martin Van Creveld, The transformation of war (Jeruzalem 1990) 57. 8 Ibidem 60. 9 Carl vonClausewitz, On war (vert. M. Howard en P. Paret) (Princeton 1989) 83. 10 Isabelle Duyvesteyn, Clausewitz and African war (New York 2005) 1. 11 Martin Van Creveld, The transformation of war (Jeruzalem 1990) 66. 12 Ibidem 66. 5 4 Volgens Van Creveld heeft oorlog na de Tweede Wereldoorlog een dusdanig ander karakter gekregen dat een nieuwe methodologie nodig is om deze te omschrijven13. Hij ziet het einde van deze oorlog als breekpunt, aangezien na deze strijd oorlogvoering voornamelijk uit LIC’s ging bestaan 14. De eerste golf van conflicten waren de dekolonisatie-oorlogen die volgden op de Tweede Wereldoorlog. De verzwakte Europese koloniale grootmachten probeerden hun gezag in de koloniën te herstellen, terwijl nationalistische of communistische groeperingen probeerden het koloniale juk af te werpen. Deze groeperingen konden qua militaire kracht en middelen niet tippen aan de Europese staten, maar wisten enkele opvallende successen te behalen. In de meeste van deze oorlogen moesten de Europese grootmachten hun oorspronkelijke doel, hun macht herstellen, opgeven en moesten ze de onafhankelijkheid van de kolonie erkennen. Uiteraard zijn ook Van Crevelds denkbeelden niet onomstreden. Velen menen dat ook in deze LIC’s de theorieën van Clausewitz nog steeds van toepassing zijn. De discussie gaat vaak over definities. Clausewitz’ drieëenheid van overheid, bevolking en krijgsmacht is gebaseerd op de 19 e eeuwse staat, maar is volgens de verdedigers van Clausewitz eveneens van toepassing op sociale groeperingen binnen de LIC’s15. Isabelle Duyvesteyn stelt in haar onderzoek naar LIC’s in Somalië en Liberia dat deze conflicten nog als trinitair zijn te omschrijven aangezien de actoren in deze conflicten een politiek doel hadden, beschikten over een strijdmacht en beschikten over een aanhang. Volgens haar is de drieëenheid van staat, strijdkracht en bevolking nog intact16. Eén van de weinige conflicten waar een Europese macht zijn doel wist te behalen was in het Maleisisch schiereiland gedurende de zogenaamde Malayan Emergency. Opvallend is dat het doel hier niet het behoud van Maleisië was, maar het opzetten van een vrij, democratisch maar vooral niet communistisch Maleisië. Om dit doel te behalen diende de Britten het Brits-Maleise overheidsgezag te herstellen en de communistische opstandelingen van de MCP (Malayan Communist Party) te verslaan. De Malayan Emergency was uniek omdat het één van de eerste malen was dat een klassiek trinitair opererende Europese macht tegenover een irregulier vechtende tegenstander kwam te staan. De Britten zouden door schade en schande uitvinden dat een dergelijk conflict een nieuwe aanpak vereiste. Het plan waarmee de Britten uiteindelijk kwamen, in de vorm van het zogenaamde Briggsplan, zouden we tegenwoordig omschrijven als een hearts and minds-strategie17. Het doel van dit plan was de steun van de bevolking terug te winnen en niet de tegenstander op militaire wijze te verslaan. De vraag is echter, was deze nieuwe aanpak nog steeds Clausewitziaans te noemen of was er sprake van een nieuw type conflict zoals Van Creveld stelt? 13 Martin Van Creveld, The changing face of war, combat from the Marne to Iraq (New York 2008) 197. 14 Martin Van Creveld, The transformation of war (Jeruzalem 1990) 18. 15 Jan-Willem Honig, ‘Strategy in a post-Clausewitzian setting’ in G. de Nooy ed. The clausewitzean dictum and the future of Western militairy strategy (Den Haag 1997) 110. 16 Isabelle Duyvesteyn, Clausewitz and African war (New York 2005) 53. 17 Richard Stubbs, Hearts and minds in guerilla warfare, the Malayan emergency 1948-1960 (Singapore 1988) 2. 5 Ook valt op dat de Brits-Maleise overheid de omvang van het conflict probeerde te beperken in omvang en intensiteit. De communistische rebellen werden afgedaan als bandieten en de tegen hen gerichtte acties werden omschreven als politionele acties. Militaire eenheden werden ondersteund door paramilitaire constabularies, geleid door politiecommisarissen18. Voor een gedeelte was dit een bewuste strategie om het gezag en de authoriteit van de lokale overheid te versterken. Dit klinkt als het Clausewitziaanse dictum dat de overheid de omvang van een oorlog kan beperken. Toch was dit niet de enige factor die een rol speelde in dit conflict. In feite draaide de Malayan Emergency om de vraag wie het legitieme gezag in Maleisië vertegenwoordigde, is dat de Britse kolonisator of de inheemse communistische partij. Door de MCP af te doen als bandieten houdt de Brits-Maleise overheid het conflict beperkt tot een nationaal probleem in de ogen van de wereldgemeenschap. Is deze bewuste limitering van de oorlog nog uit te leggen volgens de Clausewitziaanse principes? Ik zal in dit onderzoek pogen aan de hand van deze belangrijke punten van kritiek van Van Creveld op Clausewitz’ theorieën te onderzoeken of Clausewitz’ werk nog relevant is in een counterinsurgency campagne. Dit zal gebeuren aan de hand van het verloop van de Malayan Emergency. Ten eerste zal onderzocht worden of de verhoudingen tussen de aspecten van de drieëenheid nog was zoals Clausewitz deze omschreef. Ten eerste wordt de rol van de staat onderzocht, aangezien de staat de centrale actor is in een oorlog volgens Clausewitz. Zijn Clausewitz’ theoriën nog van toepassing op een conflict waar één van de strijdende partijen geen staat is? Vervolgens komen de drie aspecten van Clausewitz’ drieëenheid en hun invloed op het conflict aan bod. Zo zal er gekeken worden of de overheid in deze nieuwe situatie van oorlogsvoeren nog steeds het primaat had over de militaire besluitvoering. Ook zal gekeken worden naar de betekenis die de bevolking van Maleisië had in dit nieuwe type conflict. Is deze rol nog wel zo passief als Clausewitz deze omschreef? Ten slotte zal onderzocht worden hoe en in welke maten het conflict gelimiteerd werd. Was deze limitatie een bewuste keus van beide partijen, zoals Clausewitz dat omschreef, of speelde andere factoren nog een rol van betekenis? Het standaardwerk over de Malayan Emergency is het omvangrijke The Communist Insurrection in Malaya, 1948-60 van Anthony Short. Hoewel het boek in 1975 geschreven is, word het nog steeds gebruikt als voorname bron voor verdere werken over de Emergency. Een meer recent werk over de Emergency is Richard Stubbs Hearts and Minds in Guerilla Warfare, Malayan Emergency 1948-1960. Hoewel Stubbs het werk van Short prijst als het meest omvangrijke werk tot nu toe, meent hij wel dat Short te weinig aandacht besteed aan de politieke en economische ontwikkelingen die het verloop van de Emergency bepaalden 19. Voor meer details over de politieke besluitvorming in Londen zal gebruik worden gemaakt van Forgotten Wars van Christopher Bayly en Tim Harper en van The Fall of Imperial Britain in South-East Asia van Nicolas Tarling. Dit paper probeert het breukvlak tussen de theorieën van Clausewitz en Van Creveld te onderzoeken aan de hand van de Malayan Emergency. Daarvoor zal gebruik worden gemaakt van de Engelse vertaling van On War door Michael Howard en Peter Paret, dat word gezien als de beste vertaling van het magnum opus van Clausewitz. Ook zal er gebruikt worden gemaakt van de nodige 18 Anthony Short, The communist insurrection in Malaya 1948-1960 (Plymouth 1975) 125. Richard Stubbs, Hearts and minds in guerilla warfare, the Malayan emergency 1948-1960 (Singapore 1988) 4. 19 6 secundaire literatuur over On War. Voorbeelden hiervan zijn Reading Clausewitz van Beatrice Heuser, Clausewitz Reconsidered van H. P. Willmott en Michael Barrett en Clausewitz’s On war van de Britse historicus Hew Strachan om meer duidelijkheid te geven over Clausewitz’ visie. Martin Van Crevelds visie zal worden gegeven aan de hand van voornamelijk The transformation of war, waarin Van Creveld de aanval inzet op de theorieën van Clausewitz. Ook zal zijn meest recente werk The changing face of war meermalen gebruikt worden. Hierin geeft Van Creveld zijn visie op de veranderingen op het gebied van oorlogvoering in de 20e eeuw. Uiteraard zijn er ook voldoende militair historici die het niet eens zijn met Van Crevelds afwijzing van Clausewitz’ werk. Voorbeelden hiervan zijn bijvoorbeeld Christopher Bassford, die diverse werken ter verdediging van Clausewitz op zijn naam heeft staan, en Isabelle Duyvesteyn die in Clausewitz and African war de theorieën van Clausewitz in een asymmetrisch conflict verdedigt. Ten slotte zal er gebruik gemaakt worden van enkele militair-theoretische werken die in principe neutraal staan in dit debat over de waarde van Clausewitz, maar wel inzicht geven in de ontwikkeling van theorie overcounterinsurgency. Deze werken hebben gemeen dat ze geschreven zijn door militairen die een insurgency aan den lijve hebben ondervonden. Zo is er Defeating communist insurgency van Sir Robert Thompson, waarin Thompson het succes van de Britse aanpak in Maleisië beschreef. Een stuk objectiever is Counterinsurgency warfare, theory and practice van de Franse officier David Galula, die in Indochina en Algerije had gestreden. Hij probeerde hierin de basisprincipes van een insurgency en een counterinsurgency te vinden. Een recentere aanvulling is Learning to eat soup with a knife van de Amerikaanse Lt.Colonel John A. Nagl. Nagl schreef zijn werk na in Irak te hebben gevochten tegen insurgents en probeert in het werk parrallellen te trekken met eerdere campagnes in Malaya en Vietnam. De andere kant van het het verhaal, die van de insurgents, zal verklaard worden aan de hand van Mao Zedongs On guerilla warfare aangezien de insurgency van de Chinese communistische partij maatgevend werd voor de insurgency van communistische partijen in de derde wereld. 7 Clausewitz en asymmetrische oorlogvoering Door de eeuwen heen ontwikkelde zich in Europa een systeem van oorlogvoering zoals wij die nu kennen. Deze Europese oorlogvoering wordt gekenmerkt door een gespecialiseerde groep die de strijd voert, het leger en de soldaten. De trend was de voortdurende uitbreiding en profesionalisering van deze groep, van de ridderklasse in de Middeleeuwen naar de huurlingen van de 16 e eeuw tot de dienstplichtigen van de 18e en 19e eeuw. Een baanbrekende ontwikkeling vond plaats gedurende de Franse Revolutie, toen de nieuwe Franse regering de levée en masse afkondigde. Voor het eerst werden vrijwel alle middelen van een Europese staat ingezet om oorlog te voeren. Clausewitz maakte als militair de Napoleontische oorlogen mee, die een diepe indruk op hem maakten. Hoe kon een leger van burgers het gevreesde Pruissische leger verslaan? Voor een groot gedeelte verklaarde Clausewitz het succes door de aanwezigheid van een militair genie als Napoleon Bonaparte. Dit was echter niet de enige reden voor het Franse succes. Door het volk, via de Franse revolutie, bij de strijd te betrekken wisten de Fransen een kracht vrij te maken die tot dan toe ongekend was 20. De massale mobilisatie en het succes van de Franse legers onder Napoleon inspireerde Clausewitz tot het schrijven van zijn werk Vom Kriege21. Clausewitz’ theorieën zijn dus gebaseerd op de Europese manier van oorlogsvoeren, waar een duidelijk onderscheid tussen strijders en burgers bestaat. Ook gaat Clausewitz uit van de staat als de centrale actor in een oorlog. De theorieën van Von Clausewitz domineren ook nu nog het debat over zaken als oorlog en strategie. Zijn werk kan worden gezien als maatgevend voor de Europese ideeën over de relatie tussen leger en staat, en over manieren om een oorlog tot een einde te brengen. Clausewitz ziet een ‘wonderlijke drie-eenheid’ van ten eerste ruwe emotie, ten tweede ratio en ten derde kans en strategie die het verloop van een oorlog vormen. Deze drie factoren vormen de primaire drieëenheid van Clausewitz. Iedere factor van deze drieëenheid is kenmerkend voor een aspect van de staat. De overheid kenmerkt zich door rede, de strijdkrachten door kans en strategie en het volk door emotie22. Het is deze secundaire drieëenheid van overheid, strijdmacht en bevolking die het meest interessant is voor dit onderzoek. De wisselwerking tussen deze drie factoren bepaalt de kracht die een staat kan genereren23. In het geval van Frankrijk was het de kracht van het volk, opgezweept door de revolutie, die het succes bepaalde. Wel stelt Clausewitz dat de motivatie van het volk louter primitief was, gedreven door haat en emotie en niet door ratio, een eigenschap die aan de overheid was voorbehouden. Deze aspecten zijn ook kenmerkend voor Clausewitz’ visie. De staat, geleid door de overheid was een rationeel opererende actor, terwijl het volk werd geleid door ruwe emotie en haat. De strijdkrachten, geleid door hun officieren, vormden een verbindend element, door met strategie hun taak uit te voeren. 20 H.P. Willmott en Michael B. Barrett, Clausewitz reconsidered (Santa Barbara 2010) 24. Beatrice Heuser, Reading Clausewitz (Londen 2002) 133. 22 Ibidem 89. 23 Carl von Clausewitz, On war (vert. M. Howard en P. Paret) (Princeton 1989) 89. 21 8 Voor een analyse van Clausewitz’ werk is het belangrijk zijn dialectische stijl in gedachten te houden. Zo is er in zijn werk een groot verschil tussen ‘absolute oorlog’, een oorlog zoals die alleen in theorie bestaat en oorlog zoals deze werkelijk is. Absolute oorlog is een voordurend escalerend proces. Clausewitz omschrijft het als volgt: “If one side uses force without compunction, undeterred by the bloodshed it involves, while the other side refrains, the first will gain the upper hand. That side will force the other to follow suit; each will drive its opponent toward extremes, and the only limiting factors are the counterpoises inherent in war.24” In deze theoretische absolute oorlog duurt deze escalatie voort totdat duidelijk is welk van de twee strijdende partijen de sterkste is. De oorlog eindigt met de vernietiging van de tegenstander. Het is vanwege dit soort uitspraken dat velen na de Eerste Wereldoorlog Clausewitz zagen als het meesterbrein achter de ontstane vernietigingsoorlog. Deze totale oorlog moet echter niet verward worden met Clausewitz absolute oorlog. In een totale oorlog staan alle middelen van de staat in dienst van de oorlogvoering. De grens tussen militair bestuur en civiel bestuur valt vrijwel weg. Vooral de Duitse generaal Erich Ludendorff pleitte voor dit type oorlogvoering 25. Ludendorff vond Clausewitz zelfs te gelimiteerd, aangezien volgens hem in een totale oorlog de regering een totalitair karakter diende te hebben26. Clausewitz absolute oorlog daarentegen was louter een academisch concept. Zo stelt Clausewitz na de bovengenoemde stelling dat dit alleen van toepassing zou zijn als een oorlog in een politiek vacuüm gevoerd werd. In werkelijkheid zag Clausewitz factoren die absolute oorlog onmogelijk maakten. Ten eerste, een oorlog breekt vrijwel nooit totaal onverwachts uit. Er vind vrijwel altijd een voorbereiding op een oorlog plaats voordat deze uitbreekt. De strijdende partijen hebben vrijwel altijd een idee wat de doelstelling van de tegenpartij is en kunnen zich hier op instellen. Ook handelen beide partijen niet vanzelfsprekend op de manier die objectief gezien het beste zou zijn, waar in een theoretische absolute oorlog wel vanuit gegaan wordt 27. Een generaal kan er immers voor kiezen de strijd met de vijand uit de weg gaan. Ten tweede bestaat oorlog niet uit één slag, of een kleine serie slagen, maar uit een complex geheel van voorbereiding, manoeuvres en campagnes. Bevoorrading, terrein en troepenconcentratie verhinderen allen de volledige escalatie zoals die in een absolute oorlog plaats vindt. Ten derde stelt Clausewitz dat het resultaat van een oorlog niet definitief hoeft te zijn. Een nederlaag in een oorlog kan een tijdelijke terugslag zijn , die op een later punt rechtgezet kan worden door in een nieuwe oorlog wel het gestelde doel te behalen. Dit verschil tussen absolute oorlog en de realiteit raakt de kern van Clausewitz’ werk. Hij probeert zowel theoretisch oorlog te beschrijven als rekening te houden met de realiteit, waarin de omstandigheden vaak verre van ideaal waren. Niet voor niets schreef Clausewitz zijn werk mede als reactie op de populariteit van de militair-theoretische werken van zijn populaire tijdgenoot AntoineHenri Jomini, die oorlog zag als een wetenschap met exacte wetten en mathematische voorschriften. Clausewitz zag niets in deze visie, waarin oorlog terug werd gebracht tot een reeks mathematische 24 Carl von Clausewitz, On war (vert. M. Howard en P. Paret) (Princeton 1989) 76. Beatrice Heuser, Reading Clausewitz (Londen 2002) 120. 26 Hew Strachan, Clausewitz’s On War (New York 2007) 20. 27 Carl von Clausewitz, On war (vert. M. Howard en P. Paret) (Princeton 1989) 78-79. 25 9 berekeningen en stellingen28. Volgens Clausewitz was oorlogvoering een kunst, waarin critische analyses, het bestuderen van historische voorbeelden en rekening houden met ongrijpbare factoren als kans, moreel, militair genie en frictie tot succes kunnen leiden29. Clausewitz’ denkbeelden en hun verspreiding Clausewitz’ denkbeelden hebben grote invloed gehad op vele generaties militaire theoretici na hem. Toch besteedde militair-theoretici pas ver na zijn dood aandacht aan zijn werk. In eerste instantie werd zijn werk grotendeels genegeerd. Zo was de bescheiden eerste oplage van 1500 exemplaren uit 1830 in 1853 nog steeds niet uitverkocht30. Interesse voor Clausewitz’ werk kwam pas echt los na de Franse nederlaag in de Frans-Duitse oorlog van 1871. Plotseling was niet langer Frankrijk, maar Duitsland het gidsland op het gebied van militair handelen. De interesse in Clausewitz’ werk werd aangewakkerd toen de chef van de Duitse generale staf, Helmuth von Moltke, Clausewitz als zijn grote inspiratiebron noemde na de Duitse overwinning in de Frans-Duitse oorlog. Ironisch is dat Von Moltke zelf lang niet altijd handelde volgens het door Clausewitz gehanteerde trinitaire model. Zo negeerde Von Moltke regelmatig de aansporingen van kanselier Otto von Bismarck als hij ze niet haalbaar achtte31. Hiermee gaf Von Moltke een aanzet voor een verstoorde relatie tussen de top van het Duitse leger en de civiele overheid. In Groot-Brittannië bleef Clausewitz langer een grote onbekende. De werken van Clausewitz’ tegenpool, zijn Zwitserse tijdgenoot Antoine-Henri Jomini, waren maatgevend in Groot-Brittannië en de Verenigde Staten. In tegenstelling tot Clausewitz gaf zijn tijdgenoot Jomini wel voorschriften hoe een slag gewonnen kon worden en maakte hierbij veelvuldig gebruik van geometrische principes om bijvoorbeeld de ideale lijnen voor artillerie voor te schrijven. Voor Jomini was oorlogvoering een wetenschap, waarvoor wetmatigheden golden. Toch is er via Jomini enige kennis over Clausewitz de Engelssprekende wereld binnengekomen. Jomini besteedt in zijn Summary of the Art of War enige aandacht aan de kritiek van Clausewitz op zijn werk. Hij omschrijft Clausewitz’ werk als ‘pretentieus’, ‘een labyrinth’ en ‘metaphysisch’. Wel is het opvallend dat Clausewitz één van de zeer weinige theoretici is waar Jomini aandacht aan besteed32. Pas in 1873 word Clausewitz voor het eerst in het Engels vertaald door de Britse kolonel J. J. Graham. Deze vertaling kan vooral in het licht gezien worden van de eerder genoemde Frans-Duitse oorlog die grote indruk maakte op de rest van de wereld. Toch bleef de invloed van Clausewitz marginaal, hetgeen de historicus Bassford wijt aan de disinteresse van het Britse militaire establishment in militaire theorie en een rotsvast vertrouwen in zijn eigen aanpak33. Clausewitz werd gezien als een continentaal wiens ideeën niet pasten bij de Britse aanpak. Het centraal stellen van de veldslag paste niet bij hun zienswijze over strategie. Tot de Eerste Wereldoorlog bleef de studie naar het werk van Clausewitz marginaal, op één belangrijke uitzondering na: het werk van generaal-majoor Sir J. F. Maurice. Maurice had gediend in diverse koloniale oorlogen 28 Carl von Clausewitz, On war (vert. M. Howard en P. Paret) (Princeton 1989) 135. Beatrice Heuser, Reading Clausewitz (Londen 2002) 80. 30 Hew Strachan, Clausewitz’s On War (New York 2007) 9. 31 Beatrice Heuser, Reading Clausewitz (Londen 2002) 59. 32 Cristopher Bassford, Clausewitz in English, the reception of Clausewitz in Britain and America 18151945 (Oxford 1994) 50. 33 Ibidem 62-63. 29 10 voordat hij een aanstelling kreeg aan het Britse stafcollege Chamberley. Hij is één van de eerste hoge Britse officieren die On War daadwerkelijk gelezen had en het werk had zijn eigen boek War uit 1891 beïnvloed34. Maurice’s zoon Frederick Maurice zou later gedurende de Eerste Wereldoorlog naam maken als directeur militaire operaties van de Britse generale staf. De grootste invloed van Clausewitz’ denken op het Britse leger waren zijn ideeën over de relatie tussen overheid en leger, zoals de bovengenoemde Frederick Maurice en Sir William Robertson, hoofd van de generale staf van 1915 tot 1918, dat op papier hadden gezet. Zowel Maurice als Robertson verloren echter hun positie door toedoen van minister-president David Lloyd George, omdat ze zich beiden uitspraken tegen Lloyd Georges bemoeienis met de strategie op het Westelijk front. Toch onderschreef Maurice, ondanks zijn ontslag, het belang van de politici: It is customary for soldiers to damn politicians. While this is very natural, it has never seemed to me to be a very useful practice, for no soldier has yet invented an efficient substitute for the politician35. Maurice had een door Clausewitz geïnspireerde relatie tussen overheid en legertop als ideaalbeeld voor ogen. Beiden dienen op de ander te kunnen vertrouwen en elkaar op de hoogte te houden van ontwikkelingen36. Een soortgelijke ontwikkeling had Clausewitz voor ogen toen hij schreef dat de chefstaf de kabinetsvergaderingen moest kunnen bijwonen. Een uitspraak die vaak verdraaid is tot het advies dat de chef-staf betrokken moest worden bij de politieke besluitvorming 37. Gedurende de Tweede Wereldoorlog was de samenwerking tussen de generale staf, geleid door generaal Alan Brooke vanaf 1940 en minister president Churchill innig, hoewel Brooke later omschreef dat zijn voornaamste werk het terugdringen van de bemoeizucht van Churchill was 38. De grootste kritiek op Clausewitz was na de Eerste Wereldoorlog niet op zijn ideeën over de drieëenheid, zoals later het geval zou zijn, maar op zijn strategische denkbeelden 39. Ondanks dat On war weinig directe invloed heeft gehad op het Britse militaire eshtablishment, was het Britse denken over de relatie tussen overheid en strijdmacht verrassend Clausewitziaans. Moderne kritiek op Clausewitz Uiteraard zijn Clausewitz’ ideeën en visies niet onomstreden. Zijn nadruk op de rol van de staat en het centraal stellen van de drieëenheid van overheid, strijdmacht en bevolking is volgens diverse moderne theoretici niet meer relevant in moderne militaire conflicten. Zo ziet de Israelische militair historicus Martin Van Creveld de serie irregulier uitgevochten dekolonisatieoorlogen na de tweede wereldoorlog als een breekpunt met het verleden. In The transformation of war stelt hij dat dit nieuwe type oorlog, de LIC’s, sinds 1945 de meest voorkomende type oorlogvoering. Dit nieuwe type oorlogvoering dient eveneens een nieuw theoretisch kader te krijgen volgens Van Creveld40. Van Creveld is van mening 34 Cristopher Bassford, Clausewitz in English, the reception of Clausewitz in Britain and America 18151945 (Oxford 1994)72. 35 Hew Strachan, The politics of the British army (Oxford 1997) 147. 36 Ibidem 148. 37 Beatrice Heuser, Reading Clausewitz (Londen 2002) 59. 38 Hew Strachan, The politics of the British army (Oxford 1997) 160. 39 Beatrice Heuser, Reading Clausewitz (Londen 2002) 79. 40 Martin van Creveld, The transformation of war (Jeruzalem 1990) 18. 11 dat de theorieën van Clausewitz niet meer van toepassing zijn in de huidige tijd, waar LIC’s de norm zijn geworden. Van Creveld beschrijft oorlog volgens Clausewitz als trinitair, naar diens beroemde drieëenheid. Dit houdt in dat er een duidelijk onderscheid is tussen staat, leger en bevolking als actoren. In The transformation of war beargumenteert hij dat deze trinitaire verhoudingen nauwelijks meer voorkomen. Een voorbeeld hiervan vind Van Creveld de vele guerillaoorlogen na de 2e wereldoorlog41. Guerilla is een oorlogssituatie waar de staat geen actor meer is. Tegenstanders van Creveld, als Christopher Bassford, argumenteren dat een guerilla-organisatie bepaalde statelijke aspecten hebben42. Een ander belangrijk werk van Van Creveld is The changing face of war. Hierin geeft Creveld een overzicht van de veranderingen op oorlogsgebied in de 20 e eeuw. De voornaamste verandering is dat oorlogen tegenwoordig vaak niet meer tussen reguliere strijdkrachten worden uitgevochten, maar door reguliere strijdkrachten tegen irreguliere strijdkrachten 43. Van Creveld meent dat de Clausewitziaanse visie niet voldoende meer is. Strijdkrachten dienen hun doctrines aan te passen aan de nieuwe omstandigheden. Uiteraard is Van Creveld niet de enige historicus met kritiek op de statelijkheid van Clausewitz’ werk. Een ander prominent tegenstander van Clausewitz’ werk is Mary Kaldor. Kaldor ondersteunt Van Crevelds mening dat oorlog fundamenteel van karakter is veranderd sinds de tijd van Clausewitz. Zij bekritiseert Clausewitz’ opvatting dat oorlog word gevoerd tussen staten in het belang van de staat44. Ze beschrijft hoe deze opvatting alleen van toepassing was in Clausewitz’ tijd zelf, toen de activiteiten van de staat duidelijk gedefinieerd waren, de scheidslijnen tussen politiek en militaire besluitvorming afgebakend waren en het verschil tussen strijder en niet-strijder duidelijk was45. Doordat dit onderscheid niet duidelijk meer is kan Clausewitz’ visie over de drieëenheid niet goed meer worden toegepast. Nieuwe oorlogen worden gekaraktiseerd door hun niet statelijke karakter en het gebruik van guerilla en insurgency als tactiek 46. In feite is Kadors New War vrijwel gelijk aan Van Crevelds LIC’s. Een verder punt van kritiek op Clausewitz is zijn theorie van de absolute oorlog. Zoals eerder omschreven maakt Clausewitz een onderscheid tussen de theoretische absolute oorlog, die voortdurend escaleerd en een werkelijke oorlog, waar doelstelling de militaire inzet limiteerd. In The Transformation of War heeft Van Creveld kritiek op Clausewitz’ visie dat alleen de staat een oorlog limiteerd. Van Creveld wijst hierbij voornamelijk op internationaal recht en gewoonterecht als zaken die een oorlog en het gebruikte geweld binnen een oorlog kunnen beperken. Niet per ongeluk gaat het hier om de staat overkoepelende normen en verdragen en is dus vooral een aanval op Clausewitz’ statelijke aanpak47. Een verder punt van kritiek komt van Jan Willem Honig, die Clausewitz verwijt dat hij geen theorie over gelimiteerde oorlog heeft geschreven 48. Oorlogen konden weliswaar gelimiteerd worden door de politiek, door minder troepen beschikbaar te maken, maar Clausewitz spreekt niet 41 Martin van Creveld, The transformation of war (Jeruzalem 1990) 18. Beatrice Heuser, Reading Clausewitz (Londen 2002) 56. 43 Martin van Creveld, The changing face of war, combat from the Marne to Iraq (New York 2008) 219. 44 Mary Kaldor, Global civil society: an answer to war (Cambridge 2003)18. 45 Ibidem 22. 46 Mary Kaldor, New and old wars: Organized violence in a global era (Cambridge 1999) 8. 47 Martin van Creveld, The transformation of war (Jeruzalem 1990). 48 Willem-Jan Honig, ‘Strategy in a post-Clausewitzian setting’, in G. De Nooy ed. The Clausewitzian dictum and the future of western military strategy (Den Haag 1997) 113. 42 12 over een gelimiteerde oorlog in zo’n geval. De beslissende slag blijft leidend, ook in een gelimiteerd conflict. Clausewitz Kleinkrieg De meeste kritiek op Clausewitz spitst zich toe op het feit dat hij geen oog zou hebben voor insurgency, een kleinschalige oorlog waarin andere partijen dan de staat oorlog voert. Toch heeft Clausewitz wel aandacht besteed aan deze manier van oorlogvoering, zij het summier. In Vom Kriege besteedt Clausewitz weinig aandacht aan deze in 19e eeuws Europa nieuwe vorm van oorlogvoering: de ‘kleinkrieg’ ofwel guerilla, een door bewapende burgers gevoerde strijd tegen een regulier leger. Hij beschrijft wel hoe een Landwehr, een eenheid van bewapende burgers, gezien kan worden als onderdeel van zijn drieëenheid, namelijk als deelname van het volk aan een strijd en als aanvulling op de reguliere strijdkrachten. Clausewitz beschrijft echter ook de problemen die deze Landwehr met zich meebrengt. De motivatie van het volk om te strijden is vaak primair: haat en emotie. Dit in tegenstelling tot de regering en het leger die volgens Clausewitz rationeler te werk gaan. Het inzetten van een Landwehr brengt ook ruwe emotie op het slagveld 49. Ook meent Clausewitz dat het nut van een bewapende bevolking voornamelijk defensief is. Clausewitz beschrijft vervolgens een aantal voorwaarden die aanwezig dienen te zijn om een ‘Kleinkrieg’ succesvol te laten verlopen: - De oorlog moet in de binnenlanden van een staat gevoerd worden. - Het doel moet niet het voeren van een beslissende slag zijn. - Het gebied waar gestreden wordt moet groot genoeg zijn. - Het karakter van de bevolking moet geschikt zijn. - Het landschap moet onherbergzaam zijn50. Bovengenoemde punten zijn voornamelijk gebaseerd op Clausewitz’ analyse van de Franse ervaringen in Spanje, waar de door de lokale bevolking gevoerde guerilla tegen de Franse bezetter vele Franse troepen bezighield. Ondanks hun verzet wisten de Spaanse guerillas de Fransen pas te verdrijven uit hun land nadat Wellington aan het hoofd van een grote Britse strijdkracht het land binnentrok. Ondanks zijn gebrekkige aandacht aan guerilla oorlogvoering heeft Clausewitz behoorlijk bijgedragen aan het huidige denken over deze asymmetrische conflicten. Hoewel een groter leger een zwakkere vijand de baas kan zijn in een beslissende slag, kan de vijand het voordeel hebben in andere factoren dan pure militaire macht. Het kan bijvoorbeeld beschikken over een beter moreel, een groter uithoudingsvermogen of gewoonweg meer tijd om een conflict af te handelen 51. Ook heeft Clausewitz’ werk revolutionairen als Lenin en Mao Zedong geïnspireerd. Zo zag Mao Zedong Vom Kriege als een grote bron van inspiratie52. Mao verklaarde de terugtrekking van zijn Communisten naar de Chinese binnenlanden in termen die hij van Clausewitz leende: in een strategische 49 Carl von Clausewitz, On war (vert. M. Howard en P. Paret) (Princeton 1989) 134-135. Ibidem 479. 51 Beatrice Heuser, Reading Clausewitz (Londen 2002) 137. 52 Ibidem 139. 50 13 verdediging dient men een beslissende slag te vermijden als de omstandigheden niet ideaal zijn53. Door als verdedigende partij terug te trekken in de binnenlanden neemt de kracht van de aanvallende partij af, mede doordat de verdedigende partij gebruik kan maken van een bewapende bevolking om hun te ondersteunen. Clausewitz stelt dat hoewel de verdedigende partij tactisch in het voordeel is, een verdediging geen strategische doelen kan bereiken. Toch kent iedere verdediging een punt waarin het offensief van de aanvallende partij zijn kracht kwijtraakt en een tegenaanval mogelijk wordt. Dit punt omschrijft Clausewitz als het culminatiepunt 54. Dit culminatiepunt is precies waar Mao gebruik van trachtte te maken55. Koloniale oorlogvoering, voorloper van Counterinsurgency De asymmetrische dekolonisatie-oorlogen na de Tweede Wereldoorlog waren uiteraard niet de eerste conflicten waarin Europese soldaten het opnamen tegen een irregulier strijdende opponent. Gedurende de kolonisatie van Afrika en Azië kwamen Europese koloniale legers regelmatig in contact met irregulier strijdende tegenstanders. Deze oorlogen werden met wisselend effect gevoerd. Het gevolg was wel dat de Europese legers zich moesten aanpassen aan hun tegenstanders. Aangezien de vijand er zelden voor koos een veldslag naar Europees voorbeeld te vechten, moesten de Europese kolonisatoren op zoek naar nieuwe methodes om de vijand te bevechten en op de knieën te krijgen. Meestal was het doel de vijand te dwingen een beslissende slag aan te gaan, waarin de Europese legers hun superieure discipline en vuurkracht optimaal konden benutten. Vaak kon de tegenstander hiertoe worden gedwongen door op te trekken naar hun hoofdstad, een bevoorradingspunt of een ander gebied dat niet verloren mocht gaan. Deze koloniale oorlogen bleven echter altijd in de marge van de theorievorming over oorlogvoering staan. De aandacht ging uit naar de Europese oorlogen in de 19 e eeuw als de Oostenrijks-Pruisische Oorlog van 1866 en de Frans-Duitse Oorlog van 1870, waar de Pruisische legers grote overwinningen boekten. De campagnes tegen de inheemse bewoners van Afrika en Azië werden gezien als een uitzondering op de reguliere oorlogvoering 56. De koloniale legers waren vaak het sluitstuk op de defensiebegroting en waren daarom slecht uitgerust en hadden een chronisch tekort aan mankracht57. Doordat ze tegen opponenten vochten die niet geneigd waren tot een beslissende slag dienden ze nieuwe tactieken te ontwikkelen om hun vijand te verslaan. Eén van de eerste militair theoretici die probeerde deze nieuwe manier van oorlog voeren systematisch te verklaren is de Britse kolonel C. E. Callwell, in zijn boek Small Wars, their principles and practice uit 1906. Callwell ziet drie redenen om over te gaan tot een ‘small war’: om een territorium te veroveren, om een opstand of wetteloosheid in een veroverd territorium te bestrijden of om een mogelijke tegenstander preventief te verwijderen 58. Uit deze drie mogelijke beweegredenen blijkt hoe de koloniale mogendheden tegen hun opponenten aankeken: als een zwakkere tegenpartij die met recht onderworpen kon worden. Callwell ziet het verslaan van een tegenstander in een 53 Beatrice Heuser, Reading Clausewitz (Londen 2002) 139. Carl von Clausewitz, On war (vert. M. Howard en P. Paret) (Princeton 1989) 566. 55 Beatrice Heuser, Reading Clausewitz (Londen 2002) 139. 54 56 Douglas Porch, Wars of Empire (Washington DC 2006) 196. 57 Ibidem 70. C. E. Callwell, Small wars, their principles and practice (Londen 1906) 3. 58 14 beslissende slag als het hoofddoel van een koloniale oorlog 59. Het voornaamste verschil met een Europese oorlog was dat het terrein vaak zwaar begaanbaar was en manoeuvres bemoeilijkte. Een ander verschil was de weigering van de tegenstander een directe confrontatie aan te gaan. Callwell ziet ondanks deze moeilijkheden de directe confrontatie als het beste middel de vijand te verslaan. Hij zegt letterlijk: ‘the object is to fight, not to manoeuver”60. Thompson, Galula en de dekolonisatie-oorlogen Gedurende de eerste helft van de twintigste eeuw betrof vrijwel alle theorievorming op militair gebied de twee wereldoorlogen. Slechts een enkeling schreef over de oorlogen die buiten Europa plaats hadden gevonden. De eerder genoemde Callwell was hier een voorbeeld van. Het heersende beeld van oorlog was dat van een conventionele strijd die door de industrialisatie en voortgaande wetenschappelijke ontwikkelingen verschrikkelijker dan ooit was geworden. Toch waren de oorlogen die volgden op de Tweede Wereldoorlog geen conventionele oorlogen tussen twee staten. De eerste golf conflicten na de Tweede Wereldoorlog waren voornamelijk dekolonisatie-oorlogen, waar de bewoners van diverse Europese koloniën probeerden hun onafhankelijkheid te bevechten. De opstand van de Viet Minh tegen de Fransen in Indochina, de Indonesische nationalisten tegen de Nederlanders en de Mau Mau opstand in Kenya tegen de Britten zijn allen voorbeelden van deze nieuwe golf conflicten. De Britse overheid overwoog de inwoners van Malaya onafhankelijkheid te geven. Toch meende de MCP, de Malayan Communist Party, dat dit slechts schijnvrijheid zou zijn en ging over tot een gewapende opstand61. De Europese legers hadden grote moeite om de orde in hun koloniën te herstellen. Ten eerste kwam dit door de veranderde politieke situatie in de wereld. De Verenigde Staten en de Sovjetunie waren de nieuwe grootmachten in de wereld en beide hielden er een actieve antikoloniale agenda op na62. De Verenigde Staten weigerden steun te verlenen aan pogingen het koloniaal gezag te herstellen terwijl de Sovjetunie soms actief een communistische onafhankelijkheidsbeweging bijstond. Ten tweede hadden de Europees getrainde legers de grootst mogelijke moeite de irregulier vechtende tegenstander te bestrijden. Oorlogvoering in de koloniën had een ander karakter dan oorlog in Europa had. Los van de overduidelijke verschillen in militaire strategie, was de relatie tussen de overheid en de strijdkrachten anders dan in Europa. De Britse ideeën over politiek en militaire samenwerking varieerden sterk. In de koloniën hadden de lokale gouverneurs en commandanten een grote mate van zelfstandigheid, toch gold ook hier het primaat van de politieke gouverneur boven het gezag van de lokale commandant 63. Pas gedurende de Eerste Wereldoorlog werd de rol tussen krijgsmacht en overheid officieel vastgelegd. De behoeftes van de groeiende krijgsmacht en de overheid te coördineren leidde tot meer controle van de overheid op de strijdmacht64. Dit leidde tot conflicten tussen de Britse ministerpresident Lloyd George en de chef staf Robertson. De laatste was van mening dat de overheid weliswaar het primaat had, maar dat de strijdkrachten zelf moesten invullen hoe het door de overheid 59 C. E. Callwell, Small wars, their principles and practice (Londen 1906) 40. Ibidem 85. 61 Anthony Short, The communist insurrection in Malaya 1948-1960 (Plymouth 1975) 65. 62 Anthony Short, The communist insurrection in Malaya 1948-1960 (Plymouth 1975) 45. 63 Hew Strachan, The politics of the British army (Oxford 1997) 172. 64 Ibidem 144. 60 15 gestelde doel militair werd aangepakt. Robertson zag de militaire staf als het orgaan dat de wil van de politiek door diende te geven aan de legers in het veld 65. De nieuwe militaire uitdagingen in de koloniën zorgden voor ruimte voor nieuwe militair theoretici. Twee bekende theoretici uit deze tijd zijn de Brit Sir Robert Thompson en de Fransman David Galula. Beide mannen hadden met elkaar gemeen dat ze zelf militair waren en een asymmetrisch conflict van zeer dichtbij hadden meegemaakt. Theorievorming over de counterinsurgency in Maleisië begon vrij recent na dit conflict zelf. Dit kwam vooral doordat de Vietnamoorlog het bestrijden van guerilla’s actueel hield. Het waren vooral militairen, die zelf in Maleisië actief waren geweest, die het conflict beschreven. Het beste voorbeeld van zo’n boek is defeating communist insurgency van sir Robert Thompson. Thompson was zelf actief geweest in Maleisië, van 1948 tot 1960, gedurende de Malayan Emergency. Later was hij actief als hoofd van de Britse adviesdelegatie in Zuid-Vietnam. Zijn boek schreef hij in 1966, ongetwijfeld met de Vietnamoorlog in zijn achterhoofd. In het boek zet hij uiteen hoe de Britten de communistische insurgency in Maleisië hadden neergeslagen en welke lessen hieruit getrokken konden worden op strategisch niveau. Thompson maakt duidelijke vergelijkingen tussen Maleisië en Zuid-Vietnam. Thompson was dan ook van mening dat de oorlog in Vietnam door de Amerikanen gewonnen kon worden. Galula had de voor de Fransen dramatisch verlopen oorlogen in Indochina en Algerije van dichtbij meegemaakt. Als reactie hierop schreef hij in 1964 ‘Counterinsurgency warfare, theory and practice’ waarin hij ten eerste deze nieuwe vorm van insurgency probeert te definiëren en vervolgens probeerd een mogelijke aanpak uiteen te zetten. Thompsons defeating communist insurgency Volgens Thompson verloopt een communistische insurgency volgens een vast patroon. Het doel van de counterinsurgent is elke fase van een communistische insurgency specifiek aan te pakken. De insurgency begint met subversie, het winnen van invloed, steun en mankracht onder de bevolking. Vooral onder de Chinese bevolking, zwaar getroffen door de Japanse bezetting, wisten de communisten steun te vinden. Vooral hun beloftes over sociale verandering, gelijkheid van rassen en landhervorming vielen in goede aarde66. Thompson wijst erop dat de communisten in deze fase vrij weinig geweld gebruiken, aangezien dit hun imago kan schaden. Selectieve terreur tegen vermeende vijanden van het volk kan daarentegen het imago versterken. De volgende stap was een daadwerkelijke opstand. Na een periode van subversie kan een opstand, een insurgency, volgen. Volgens Thompson zal de insurgent hier op overgaan indien subversie genoeg steun onder de bevolking heeft gegenereerd, maar niet genoeg steun om met alleen subversie een machtswisseling te doen plaatsvinden67. De eerste doelen van een insurgency zijn het creëren van een basis, meestal in moeilijk begaanbaar terrein, en het bemachtigen van wapens door geïsoleerde politieposten aan te vallen. Vervolgens kunnen door gerichte aanvallen op infrastructuur de overheid en de economie ontwricht worden. Het uiteindelijke politieke doel was de steun te krijgen van de bevolking en het gezag van de overheid aan te tasten. Het militaire doel is de strijdkrachten van de overheid te 65 Hew Strachan, The politics of the British army (Oxford 1997) 145. Ibidem 23. 67 Ibidem 28. 66 16 neutraliseren. Ze hoefden niet vernietigd te worden in een slag, maar moesten voortdurend bezig gehouden worden, waardoor ze zich niet konden richten op hun primaire taak, het beschermen van de bevolking68. Deze door Thompson omschreven fases komen overeen met de door revolutionaire communisten als Mao Zedong of Vo Nguyen Giap omschreven drie fases van een communistische insurgency. Alleen de laatste stap, de overgang van een insurgency naar reguliere oorlogvoering, ontbreekt. Het hoofddeel van Thompsons werk bestaat uit het uiteenzetten van zijn vijf principes voor counterinsurgency: 1. De overheid moet een duidelijk politiek doel na te streven: een vrij, onafhankelijk en verenigde staat die politiek en economisch stabiel is. 2. De overheid dient zich te houden aan de wet. 3. De overheid dient een overkoepelend plan te hebben, dat alle politieke, sociale, economische, administratieve en politiemaatregelen bevat. 4. De overheid dient prioriteit te geven aan het bestrijden van de politieke subversie, niet de guerilla. 5. In de guerillafase van de insurgency dient de overheid als eerste zijn basisgebied veilig te stellen69. Dit voorkomt infiltratie door insurgents. Een gedeelte van het platteland kon tijdelijk opgegeven worden. Door zich aan deze principes te houden kan een overheid effectief opereren en zijn legitimiteit behouden. Thompson zag deze principes, die zich gedurende de Malayan Emergency ontwikkelden, als de sleutel tot succes. Hij wees dan ook op de politieke wanorde in Zuid-Vietnam als tegenpool voor het politiek stabiel Maleisië70. Thompson meende dat een grote meerderheid van de bevolking zich neutraal zou opstellen in geval van een insurgency. Het was dan ook van belang deze meerderheid voor de overheid te winnen. Dit kon een overheid volbrengen door de bevolking veiligheid, orde en resultaat te bieden71. Verder besteedde Thompson ook aandacht aan de rol van inlichtingen. Niet alleen is het belangrijk de kracht van de tegenstander te kennen, nog belangrijker is het de subversie tegen te gaan. Niet toevallig één van de vijf principes 72. Operationeel gezien wijst Thompson op vier fases die doorlopen dienen te worden. Ten eerste moeten guerilla’s uit een gebied verdreven worden. Deze eerste stap is nutteloos als hij niet opgevolgd wordt door stap twee: het gebied in handen houden en de autoriteit van de overheid herstellen. De derde stap bestaat uit het winnen van de bevolking voor de overheid door scholen klinieken en dergelijke op te zetten. De vierde stap vindt plaats als een gebied volledig veilig is. Alle noodmaatregelen en restricties kunnen worden opgeheven 73. Het werk van Thompson staat in principe los van Clausewitz’ theorieën. Thompson was een man van de praktijk, die zijn Amerikaanse bondgenoten in Vietnam duidelijk wilde maken hoe de Britten in Maleisië hun succes konden behalen. Dit staat in schril contrast met de theoreticus 68 Robert Thompson, Defeating communist insurgency (Londen 1966) 30. Ibidem 50-57. 70 Ibidem 59. 71 Robert Thompson, Defeating communist insurgency (Londen 1966) 64. 72 Ibidem 50. 73 Ibidem 111-113. 69 17 Clausewitz, die niets zag in dergelijke voorschriften. Een raakvlak tussen de twee is dat beiden een duidelijk onderscheid maken tussen de rol van de overheid, de strijdmacht en de bevolking. Een verschil zit in de exacte rol die de bevolking heeft in een conflict. Clausewitz meent dat de rol van de bevolking vooral ondersteunend is ten opzichte van de staat. Thompson gaat niet uit van de automatische steun van de bevolking aan de staat, integendeel, het verkrijgen van deze steun is een voorwaarde om de strijd te winnen. Galula’s Counterinsurgency warfare Sir Robert Thompson was niet de enige militair die aan de hand van zijn eigen ervaringen probeerde asymmetrische oorlogvoering te beschrijven. De Franse officier David Galula geeft in Counterinsurgency warfare, theory and practice enkele zeer bruikbare en precieze definities voor wat een insurgency, of revolutionaire oorlog is. Zo stelt Galula al op de eerste pagina van zijn in 1964 uitgegeven werk dat: ‘Insurgency is the pursuit of the policy of a party, inside a country, by every means’74. Een duidelijke parafrase van Clausewitz beroemde uitspraak ‘war is the continuation of politics by any means’75. Galula noemt een insurgency dan ook wel een revolutionaire oorlog, aangezien het doel van de insurgent meestal het omverwerpen van de heersende regering is 76. Galula geeft als belangrijk onderscheid dat een insurgent niet alleen geweld als mogelijk instrument heeft. Een belangrijk verschil met een reguliere oorlog is verder dat een reguliere oorlog door één van de twee betrokken partijen gestart kan worden, terwijl een een insurgency altijd door de insurgent gestart zal worden. De andere partij is per definitie de counterinsurgent. Het belangrijkste kenmerk van zo’n oorlog is de asymmetrie tussen de twee strijdende partijen. De insurgent komt immers in opstand tegen de overheid, die alle middelen binnen de staat tot zijn beschikking heeft. Het doel van het conflict is het omverwerpen van de regering. Aangezien de insurgent in een conventioneel conflict het onderspit zou delven, dient deze een andere strijdwijze te kiezen. Het doel van de insurgent is dan ook het verkrijgen van de steun van de bevolking: “If the insurgent manages to dissociate the population from the counterinsurgent, to control it physically, to get its active support, he will win the war because, in the final analysis, the exercise of political power depends on the tacit or explicit agreement of the population.77” Daarom stelt Galula dat een insurgency, of revolutionaire oorlog, een niet te verwaarlozen politiek aspect heeft, aangezien de insurgent vanuit politieke overtuiging handelt en daarom steun van de bevolking nodig heeft om zijn strijd te rechtvaardigen. 74 David Galula, Counterinsurgency warfare, theory and practice (Westport 1964) 1. Carl von Clausewitz, On war (Princeton 1989) 87. 76 David Galula, Counterinsurgency warfare, theory and practice (Westport 1964) 4. 77 Ibidem 4. 75 18 Galula geeft vier ‘wetten’ over counterinsurgency: 1. de steun van de bevolking is even noodzakelijk voor de counterinsurgent als voor de insurgent. 2. Steun voor het regime wordt verkregen uit een actieve minderheid van de bevolking. 3. Steun van de bevolking is voorwaardelijk. 4. Een intensieve krachtsinspanning en ruime middelen zijn noodzakelijk 78. Drie van de vier ‘wetten’ van Galula hebben betrekking op de bevolking, voornamelijk doordat Galula stelt dat insurgents in het algemeen (en communistische insurgents in het bijzonder) nergens zijn zonder de steun van deze bevolking. Dit staat haaks op bijvoorbeeld de traditionele visie van Callwell, die stelt dat de tegenstander gedwongen dient te worden tot een beslissende slag. Net als Thompson ziet ook Galula een verandering van de rol die een bevolking speelt in een asymmetrisch conflict. De bevolking, of beter gezegd het verkrijgen van de steun van de bevolking is een militair objectief geworden. Het verschil tussen de benadering van Thompson en Galula is voornamelijk dat Thompson in zijn plan van aanpak uitgaat van de overheid. Hij probeert voor te schrijven hoe de overheid de steun van de bevolking kan behouden of terugwinnen. Galula beschrijft vooral de rol die de bevolking speelt in een counterinsurgency. Zowel de insurgent als de counterinsurgent heeft de steun van de bevolking nodig. In tegenstelling tot een regulier conflict is het doel in een counterinsurgency niet het vernietigen van de tegenstander, maar het verkrijgen van de steun van de bevolking. De bevolking is het militaire doel geworden. In de komende hoofdstukken zal dieper ingegaan worden op één van deze irreguliere conflicten, namelijk de door Thompson uitvoerig besproken Malayan Emergency. Hoe bestreed de lokale overheid de communistische insurgents? Was de door Clausewitz omschreven drieëenheid nog van toepassing in dit type conflict? 78 David Galula, Counterinsurgency warfare, theory and practice (Westport 1964) 52-55. 19 De Malayan emergency: een kort overzicht Gedurende de twintigste eeuw vindt militair-theoretisch gezien een opmerkelijke ontwikkeling plaats. Ten eerste maakt de wereld voor het eerst kennis met de totale oorlog in de vorm van de twee wereldoorlogen. In deze totale oorlog zetten de strijdende partijen vrijwel het gehele potentieel van hun staat in om oorlog te kunnen voeren. Deze massaliteit komt dicht in de buurt van Clausewitz theoretische absolute oorlog. Ten tweede komen er in de tweede helft van de twintigste eeuw steeds meer kleinschalige en intrastatelijke conflicten voor. Kleinschalig slaat hier niet op de intensiteit van het conflict, maar op het relatief beperkte aantal strijders en beperkt terrein van oorlogvoering. Deze conflicten zijn bekend geraakt als de LIC’s. Gezien deze veranderingen is de Malayan Emergency een interessante casus. De Emergency was een gewapende communistische opstand tegen het Britse koloniale gezag in Maleisië, ook al hadden de Britten Maleisië al onafhankelijkheid beloofd. De opstand begon in 1948, slechts drie jaar na het einde van de Tweede Wereldoorlog. Het was één van de diverse opstanden tegen een koloniaal bestuur die plaats vonden in die periode. Gezien het intrastatelijke karakter van de opstand en de door de insurgents gebruikte tactieken kan het conflict gezien worden als een LIC. De Malayan Emergency was dus een conflict op de rand van wat Van Creveld ziet als een waterscheiding tussen trinitaire en nieuwe oorlogvoering79. De kern van het ontstaan van de Malayan Emergency lag bij de Britse nederlaag in Malaya in de Tweede Wereldoorlog. Voor de oorlog was Malaya een belangrijke kolonie voor Groot-Brittannië. Maleis rubber en tin waren gewilde exportproducten, Singapore was één van de grootste en rijkste steden in de regio en de strategische ligging van Maleisië maakte mogelijk dat Groot-Brittannië de toegang van de Grote Oceaan tot de Indische Oceaan kon beheersen. Toch viel Malaya in enkele weken in handen van een Japanse invasie in december 1941. Een grote Britse legermacht in Singapore gaf zich over nadat hun positie in Singapore onhoudbaar was geworden. De Japanse overwinningen hadden een groot effect op de inwoners van de Europese koloniën in Azië: ze rekenden voor goed af met de illusie dat de Europese dominantie in de koloniën onaantastbaar was. De Japanse bezetting zelf zou ook een belangrijke ervaring worden voor de Maleisiërs. De Japanse bezetting werd gekenmerkt door hardhandig optreden tegen de omvangrijke Chinese populatie in Maleisië. De MCP, de Malayan Communist Party, sloot een tijdelijk bestand met de voormalige Britse kolonisator om tot een gezamenlijke strategie tegen de Japanners te komen. De MCP was in 1930 ontstaan als een afsplitsing van de Chinese communistische partij. Niet geheel verbazingwekkend waren de meeste leden dan ook van Chinese afkomst. Naast hun communistische achtergrond had de MCP ook een stevig Chinees-nationalistisch en anti-Japans karakter. De Britten dropten wapens en officieren in de jungle van Maleisië om gezamenlijk met de MCP en andere (vooral Chinese) organisaties een guerilla tegen de bezetters te beginnen 80. Het leger werd de MPAJA genoemd, de Malayan Peoples Anti-Japanese Army. 79 80 Martin van Creveld, The changing face of war, combat from the Marne to Iraq (New York 2008) 188. Anthony Short, The communist insurrection in Malaya 1948-1960 (Plymouth 1975) 23. 20 De plotselinge overgave van Japan in 1945, na de twee atoombommen, veroorzaakten een machtsvacuüm in de nog bezette koloniën. De Japanse troepen hadden het bevel gekregen zich over te geven nog voordat er enige Britse troepen zich in Malaya bevonden. De afwezigheid van geallieerde troepen creëerde een machtsvacuüm waar de MCP merkwaardig genoeg geen gebruik van maakten. Short meent dat de MCP hoopte op vreedzame wijze de macht te verkrijgen. Op zich was dit geen vreemde gedachte: de vooral uit MCP-leden bestaande MPAJA werd door veel Chinezen gezien als de werkelijke bevrijders, de MCP had de naam een patriotistische partij te zijn door als eerste Maleise partij tegen de Japanners te strijden en de MCP had goed samengewerkt met de Britten gedurende de oorlog81. De Britten slaagden erin hun autoriteit over Malaya snel te herstellen, maar het Britse prestige was behoorlijk afgenomen aangezien er pas na de Japanse overgave troepen in Malaya landden. De Britten hadden zelf geen actie ondernomen om hun bezette kolonie te bevrijden. Veel Maleisiërs zagen het inheemse verzet, waar de communisten actief in waren, als de echte bevrijders 82. Na de oorlog besloot het verzet zich te ontwapenen, maar de communisten zette wapendepots op en hadden een netwerk van ex-guerilla’s door het land in voorbereiding op een eventueel gewapend verzet tegen de Britse kolonisator83. De MCP, Malayan Communist Party, had nu de keuze om de politieke weg naar onafhankelijkheid te bewandelen of in verzet te komen tegen de overheid. De MCP besloot in eerste instantie, aangespoord door beloften dat ze betrokken zouden worden bij de politieke besluitvorming, vreedzaam aan de macht te komen. Deze politieke koers veranderde echter al snel. Ten eerste bleek de secretaris-generaal van de partij, de gematigde Lai Tek, voor zowel de Britse als de Japanse geheime dienst gewerkt te hebben. Hij werd dan ook snel vervangen door de radicale Chin Peng. Ook leek de internationale politieke situatie in het voordeel van een gewapende opstand: de door de Sovjet-Unie geleide Cominform raadde een gewapende opstand aan, terwijl de Chinese Communistische Partij de Chinese burgeroorlog leek te winnen. Ten slotte kwamen de Britten hun beloftes over raciale gelijkheid tussen Chinezen en Maleiers niet voldoende na in de ogen van de Maleise Chinezen84. In mei 1948 besloot het Centrale Committee van de MCP dan ook tot een gewapende opstand over te gaan tegen het Britse gezag. Na de Tweede Wereldoorlog had de MCP een gedeelte van de door de Britten aan de MPAJA geleverde wapens verborgen in geheime depots. Ook had de MCP de door de Britse overheid uitgekeerde premies, een beloning voor leden van de MPAJA, opgespaard. De MCP had hierdoor zowel de wapens als de financiën om een opstand te ontketenen. Veel van de Chinese MPAJAveteranen hadden zich bovendien bij de MCP aangesloten, waardoor de partij over voldoende ervaren strijders beschikte85. Hier tegenover stond een nog niet voldoende herstelde Britse overheid, die voornamelijk bezig was met het herstel van de zwaar aangeslagen economie en dreigende hongersnood door een gebrek aan rijst. 81 Anthony Short, The communist insurrection in Malaya 1948-1960 (Plymouth 1975) 37. Ibidem 35. 83 Ibidem 36. 84 Richard Stubbs, Hearts and minds in guerilla warfare, the Malayan emergency 1948-1960 (Singapore 1988) 246. 85 Anthony Short, The communist insurrection in Malaya 1948-1960 (Plymouth 1975) 59. 82 21 De bezetting van Malaya had de bestaande economie ernstig beschadigd. De economie was ingezakt door het vertrek van Europese en Chinese zakenlieden tijdens de Tweede Wereldoorlog. De rubberplantages, voor de oorlog grote werkgevers, werden gekapt om ruimte te maken voor voedselproductie, aangezien tijdens de Tweede Wereldoorlog geen rijst uit Birma of India geïmporteerd kon worden. Veel Chinezen op het platteland raakten door de kap van deze plantages werkeloos. Uit deze groep zouden de zogenaamde squatters, ofwel krakers, ontstaan 86. Deze squatters bebouwden de nieuwe landbouwgrond en weigerden na de oorlog van deze gronden te vertrekken. Onzekerheid of ze op hun land mochten blijven zorgde ervoor dat de squatters niet veel verbeteringen aan hun dorpjes aanbrachten. De situatie voor de Chinese squatters werd verder verslechterd door de terugkeer van Chinese zakenlieden, politici en maffiosi, die hun invloed over de Maleise Chinezen probeerden terug te winnen87. Het was onder deze squatters dat de MCP, met hun beloften van landhervormingen, op grote steun kon rekenen. Los van de ingezakte economie was ook de toekomstige politieke situatie van de Maleise koloniën een kwestie die het land verdeelde. De Britse overheid in Londen zag in dat Malaya niet te behouden was als kolonie.Daarom diende er een sterke staat gecreërd te worden uit de diverse Maleise koloniën, om te voorkomen dat de nieuw te vormen staat in handen van de communisten viel88. Hiervoor dienden de Maleise staten verenigd te worden tot een eenheid. Voor de oorlog was Malaya bestuurlijk verdeeld in drie verschillende types provincies. Ten eerste waren er de Strait Settlements, de strategische havensteden Singapore, Malacca en Penang, kroonkoloniën onder direct Brits bestuur. Ten tweede waren er de Federated Malay States, een collectie Maleise sultanaten die centraal aangestuurd werden door het Britse bestuur vanuit Kuala Lumpur. Ten derde waren er de Unfederated Malay States, een groep los van elkaar opererende sultanaten, waar de Maleise adel nog een behoorlijke invloed had. Na de Tweede Wereldoorlog wilden de Britten uit deze wirwar van staten en provincies één onafhankelijke Maleise staat creëren 89. De eerste stap op weg naar onafhankelijkheid voor Malaya was het verenigen van de diverse Maleise sultanaten in één Maleise staat. Al snel werd duidelijk dat Singapore, een rijke, strategisch gelegen en voornamelijk door Chinezen bewoonde stad, voorlopig geen deel zou uitmaken van deze staat. In eerste instantie werd er geprobeerd een Maleise Unie te creëren 90. Pogingen tot het creëren van de Unie liepen echter stuk op de grote etnische verdeeldheid van de Maleisiërs. Veel Maleiers hoopten op een door hen gedomineerd Maleisië. Ze vreesden bovendien dat de status en invloed van hun sultans in een verenigd Maleisië in gevaar kwamen. De Chinese bevolking daarentegen vreesde voor zijn rechten als de Maleiers de nieuwe staat zouden domineren. De Chinezen hadden een sterke positie in de Strait Settlements opgebouwd, terwijl hun rechten door de Maleise sultans werden beknot. De omvangrijke Indische gemeenschap vreesde tussen de Maleise en Chinese groepen 86 T. N. Harper, The end of Empire and the making of Malaya (Cambridge 1999) 96. Ibidem 110. 88 Christopher Bayly en Tim Harper, Forgotten wars, freedom and revolution in Southeast Asia (Cambridge 2007) 97. 89 Richard Stubbs, Hearts and minds in guerilla warfare, the Malayan emergency 1948-1960 (Singapore 1988) 22. 90 T. N. Harper, The end of Empire and the making of Malaya (Cambridge 1999) 132. 87 22 vermalen te worden91. Om de diverse groepen tegemoet te komen kwam het Britse bestuur met een voorstel voor een lossere Federatie, met een ingebouwde Maleise meerderheid in de centrale raad. De concessies aan de Maleiers raakten vooral de Chinese bevolking. Zij waren nu ondervertegenwoordigd in de nieuw te vormen Centrale Raad, een instantie die voortaan de Britse koloniale bestuurders zou bijstaan. Onder de Chinese bevolking heerste het gevoel oneerlijk behandeld te zijn92. In de jaren na 1945 namen de spanningen in Malaya langzaam maar zeker toe. De zware economische problemen, werkeloosheid en rijsttekorten leidde tot grote ontevredenheid onder alle bevolkingsgroepen. De moeizame staatshervorming zette de etnische verhoudingen op scherp. Deze verhoudingen verslechterden nog verder door de onafhankelijkheid van India en Indonesië, die de Indiërs en Maleiers inspireerden93. In mei 1948 werd de situatie in de Maleise Federatie explosief. Aanhoudende stakingen dreigden de zwakke Maleise economie stil te liggen. De Hoge Commissaris, de hoogste koloniale bestuurder, Sir Edward Gent meende hierin de hand van de communisten te herkennen en besloot hard op te treden 94. Vakbonden werden ingesnoerd, verdachten mochten worden verbannen uit hun regio en de politie moest actiever optreden tegen vermeende communisten. De ongeregeldheden hielden aan en ondanks dat de communisten hun acties kleinschalig hielden was de politie was niet in staat de communisten te stoppen. De aanleiding van de daadwerkelijke gewapende opstand vond plaats in juni 1948, toen de Chinese squatters in de noordelijke staat Perak in opstand kwamen tegen de lokale overheid. De werkloosheid op het platteland was hoog door het sluiten van de tinmijnen. De Chinese werklozen gingen over op kleinschalige landbouw, maar werden vaak van hun land verjaagd door Europese plantagehouders, die hun rubberplantages opnieuw wilden openen95. Ook protesteerde Maleise boeren, die volgens lokaal gewoonterecht het alleenrecht hadden op landbouw, tegen de aanwezigheid van de Chinezen. De Chinezen protesteerden vervolgens weer tegen deze discriminatie. De protesten escaleerden al snel tot algemene stakingen en aanslagen op Europeanen in de regio96. Na de moord op een Britse plantage-eigenaar en zijn secretaris door communisten riep Hoge Commissaris Gent de noodtoestand uit in Perak. Twee dagen later, op 18 juli 1948, werd de noodtoestand in heel Malaya uitgeroepen97. Gents onvermogen om de ongeregeldheden neer te slaan leidde ertoe dat hij 28 juli werd teruggeroepen naar Londen, waarschijnlijk om vervangen te worden. Gent kwam echter om het leven toen zijn vliegtuig bij Londen crashte. Gents vervanger was de ervaren koloniaal bestuurder Sir Henry Gurney. Gurney was voorheen bestuurder geweest in Palestina, waar hij door opstanden van zowel de Palestijnen als Joden ervaring had opgedaan met het bestuur van een kolonie in een crisis98. 91 Christopher Bayly en Tim Harper, Forgotten wars, freedom and revolution in Southeast Asia (Cambridge 2007) 407. 92 T. N. Harper, The end of Empire and the making of Malaya (Cambridge 1999) 30. 93 Ibidem 23. 94 Ibidem 71. 95 Christopher Bayly en Tim Harper, Forgotten wars, freedom and revolution in Southeast Asia (Cambridge 2007) 422. 96 Ibidem 424. 97 Ibidem 428. 98 Ibidem 121. 23 Zowel de MCP als het lokale bestuur waren nog niet klaar voor een strijd op grotere schaal. De MCP had een harde kern van voormalig verzetstrijders, aangevuld met squatters en andere vrijwilligers, ongeveer 4000 man in totaal. Om aan voorraden te komen werden roofovervallen uitgevoerd. Tegenover deze relatief kleine, maar ervaren groep guerilla’s stonden tien bataljons van het Britse leger, wat overeen kwam met 4000 soldaten en 3000 man ondersteunend personeel, en de lokale Maleise politie. Drie van deze bataljons bestonden uit Britse troepen, de overige bestonden uit Aziatische troepen. Van deze Aziatische troepen waren de meeste Gurkha’s, de befaamde Nepalese troepen99. Deze reguliere troepen assisteerden een politiemacht van 12.000 man. Een recruteringscampagne onder Maleisiërs leverde nog eens 25.000 man op voor de Constabulary, een door de nieuwe politiecomissaris W. N. Gray opgezette paramilitaire organisatie. Eén van de eerste acties die Gurney en het nieuwe hoofd van politie Gray, eveneens voorheen actief in Palestina, namen was het aanstellen van 500 ervaren politieofficieren uit Palestina om de locale agenten te trainen in het neerslaan van opstanden 100. Over het effect van deze 500 politiesergeanten uit Palestina zijn de meningen verdeeld. Waar Short wijst op de praktische ervaring die deze mannen met zich mee brachten, wijzen Bayly en Harper op het ontwrichtend effect dat deze mannen hadden op de politiemacht die opereerde in een omgeving die hun niet bekend was101102. De keuze de politie het primaat te geven in de strijd tegen de MCP was kenmerkend voor Gurney’s beleid. Hij behandelde de communistische opstand als een civiel probleem, niet als een militair probleem. In zijn ogen was er sprake van bandieterij en wetteloosheid, zaken die door de lokale politie afgehandeld dienden te worden. Deze omschrijving van de opstandelingen werd echter ook gebruikt om de communisten niet in de kaart te spelen. Ook probeerde Gurney voornamelijk verdere escalatie te voorkomen. Zijn grootste vrees was een conflict langs etnische lijnen, zoals in Palestina. Er moest voorkomen worden dat de MCP gezien werd als legitieme vertegenwoordigers van het Maleise streven naar onafhankelijkheid. Officieel was er dan ook geen sprake van een opstand, de vijand waren bandieten en terroristen103. Binnenskamers gaven vele Britse officials wel toe dat het conflict wel degelijk een politiek karakter had. Gurney stond dan ook voor een dilemma: om de wet in de koloniën te handhaven diende de overheid zijn eigen wetten tijdelijk te breken door de noodtoestand uit te roepen. Deze noodtoestand maakte het onder andere mogelijk personen zonder goede juridische basis op te pakken104. Het breken van deze wetten zou de legitimiteit van de overheid ondermijnen. Gurney was verder geen voorstander van het uitroepen van de noodtoestand omdat dit een nederlaag van het legitieme gezag toegaf. In Gurney’s ogen diende het conflict een civiele zaak te blijven. Zijn belangrijkste taak was om verdere escalatie van het conflict te voorkomen. Harper ziet dit als een belangrijke bijdrage aan de ontwikkeling van de theorie over counterinsurgency 105. De bestrijding van 99 Christopher Bayly en Tim Harper, Forgotten wars, freedom and revolution in Southeast Asia (Cambridge 2007) 436. 100 Anthony Short, The communist insurrection in Malaya 1948-1960 (Plymouth 1975) 125. 101 Ibidem 125. 102 Ibidem 438. 103 T. N. Harper, The end of Empire and the making of Malaya (Cambridge 1999) 152. 104 Ibidem 152. 105 Ibidem 152. 24 de counterinsurgency bleef een voornamelijk civiele taak. Aangezien de opstand als een civiel probleem werd gezien, had de Maleise politie de taak deze te bestrijden. In uitzonderlijke gevallen kon het leger assistentie bieden. Omdat de reguliere politie niet de middelen en ervaring had om een vuurgevecht met rebellen aan te gaan, werd er een speciale paramilitaire Constabulary opgezet. Het effect van deze Constabulary was wisselend. Over het algemeen waren ze onderbemand, te licht bewapend en niet genoeg getraind om echt een doorslaggevende bijdrage te hebben in de strijd tegen de MCP. Bovendien zorgde de sterk uitgebreide onderzoeksbevoegdheden ervoor dat de Maleise Federatie bijna veranderde in een politiestaat106. Generaal-majoor Boucher, de lokale militair commandant, had behoorlijke kritiek op het beleid van Gurney. Hij en zijn troepen waren ondergeschikt aan het beleid van de civiele overheid, wat betekende dat Boucher onder bevel van Politiecommissaris Gray stond. Boucher verzette zich hevig tegen deze structuur. Hij ging zelfs zover te stellen dat het civiele bestuur geen recht had hem aan te sturen, aangezien hij als militair alleen verantwoording aan de regionaal commandant verschuldigd was. De koele relatie tussen Gray en Boucher vertraagde de militaire besluitvorming dan ook 107. Bouchers aanpak zelf faalde bovendien eveneens. Boucher had ervaring opgedaan met het neerslaan van rebellen in Griekenland en probeerde de communistische guerilla’s op vergelijkbare wijze te verslaan. Guerilla’s diende door patrouilles in het open veld gedreven te worden om vervolgens verslagen te worden. Deze tactiek faalde echter volledig, aangezien Boucher geen rekening hield met het verschil in geografie tussen Griekenland en Maleisië 108. In Griekenland hadden de communistische rebellen weinig terrein om zich te verschuilen. Eenmaal in het open veld konden ze gemakkelijk worden opgeveegd door geallieerde strijdkrachten. De Maleise jungle daarentegen was de ideale plek voor de Maleise rebellen om zich te verschuilen. Bovendien was Bouchers aanpak onnodig hardhandig. Zijn mannen maakten geen verschil tussen de Chinese opstandelingen en de Chinese bevolking op het platteland, wat veel squatters in de armen van de MCP dreef. Zijn troepen opereerden zoals soldaten zouden doen in een reguliere oorlog, waardoor de opstandelingen disproportioneel zwaar werden aangepakt109. In deze fase van het conflict lag bovendien het gevaar van segregatie op de loer. De communistische guerilla’s waren vrijwel allemaal van Chinese afkomst, terwijl het merendeel van de politiemacht uit etnische Maleiers bestond. Maleis nationalisme was in opkomst na de overwinning van Soekarno in Indonesië en kreten als ‘Malaya for the Malays’ domineerden de Maleisische pers110. Maleiers namen vaak wraak op willekeurige Chinezen na een aanslag van de MCP, wat de Chinese bevolking verder in de handen van de MCP duwde. De communisten wisten verder veel leden te werven onder de arme Chinese squatters op het platteland. Deze squatters waren de voornaamste bron van voedsel voor de uit de jungle opererende MCP. De overheid had dan ook twee opties: weer 106 Anthony Short, The communist insurrection in Malaya 1948-1960 (Plymouth 1975) 141. Richard Stubbs, Hearts and minds in guerilla warfare, the Malayan emergency 1948-1960 (Singapore 1988) 71. 108 Christopher Bayly en Tim Harper, Forgotten wars, freedom and revolution in Southeast Asia (Cambridge 2007) 442. 109 Richard Stubbs, Hearts and minds in guerilla warfare, the Malayan emergency 1948-1960 (Singapore 1988) 73. 110 Anthony Short, The communist insurrection in Malaya 1948-1960 (Plymouth 1975) 157. 107 25 controle krijgen over de squatters of de squatters deporteren naar regio’s waar de MCP minder sterk was. De overheid koos voor de laatste oplossing. Meestal waren de omstandigheden en voorzieningen in de New Villages waar deze squatters naar werden gedeporteerd zeer slecht, waardoor de squatters op handen van de MCP bleven111. Ondanks de extra training voor de politie wist deze de MCP in 1949 nauwelijks weerstand te bieden. Aanslagen met granaten en boobytraps bleven doorgaan 112. Wel werd de opstand terug te gebracht tot een voornamelijk Chinese opstand. De MCP was altijd een voornamelijk Chinese partij geweest, maar had eveneens een Maleise en een Indische afdeling. Deze twee werden in 1949 specifiek aangepakt. De Maleise opstandelingen werden door de overheid als de grootste bedreiging gezien, aangezien de Maleiers de grootste bevolkingsgroep binnen de Federatie waren. Bovendien zou steun van andere bevolkingsgroepen de opstand de legitimiteit en omvang geven die de Britten vreesden. Daardoor werd deze kleine Maleise tak van de MCP zwaar aangepakt door de overheid en vrijwel vernietigd. De Indische tak hield vrijwel op te bestaan na de dood van twee belangrijke leiders. Dit bracht de opstand van de MCP terug tot een Chinese opstand 113. In strategisch opzicht was de situatie in Maleisië in 1950 nog vrijwel onveranderd. De MCP had klappen gekregen, maar de organisatie van de partij was nog vrijwel intact. De overwinning van Mao’s communistische partij in China inspireerde de MCP en zorgde ervoor dat Chinese rebellen niet meer naar China verbannen konden worden. De lokale overheid was er niet in geslaagd het vertrouwen van de Chinese bevolking terug te winnen en de contracten van veel ervaren politiemensen liepen af. De samenwerking tussen de politie en de militaire eenheden in Maleisië verliep bovendien uiterst moeizaam. Om deze samenwerking te verbeteren werd er besloten een Director of Operations aan te stellen, die zowel politie als leger zou aansturen. Op 21 maart werd de luitenant-generaal buiten dienst Sir Harold Briggs aangesteld als deze Director of Operations. Briggs had in de Tweede Wereldoorlog in Birma ervaring opgedaan in junglegevechten en had in Cyprus tegen opstandelingen gestreden. Briggs was nu verantwoordelijk voor het coördineren van militaireen politie-acties. Voorheen was dit het werk van Politiecommissaris Gray, maar het aansturen van de sterk gegroeide politiemacht nam veel van Gray’s tijd in beslag 114. Op 24 mei van dat jaar kwam Briggs met zijn Federation Plan for the Elimination of the Communist Organisation and Armed Forces in Malaya, beter bekend als het Briggs-plan. Dit plan voorzag erin het Maleise schiereiland geleidelijk schoon te vegen van rebellen, te beginnen in het zuiden. Het plan was gebaseerd op Briggs’ analyse van de communistische aanpak van een insurgency. De guerilla’s waren voor hun bevoorrading en hun informatie afhankelijk van binnen de Chinese bevolking actieve cellen, de zogenaamde Min Yuen. Deze konden ongehinderd opereren omdat de bevolking geen vertrouwen had in de kracht van de overheid om de wet te handhaven. Volgens Briggs was het de taak van de politie om deze cellen op te rollen en om de wet te handhaven 111 Anthony Short, The communist insurrection in Malaya 1948-1960 (Plymouth 1975) 182. Ibidem 208. 113 Ibidem 211. 114 Ibidem 234. 112 26 om vertrouwen van de bevolking terug te winnen. Door de Min Yuen uit te schakelen werd de MCP bovendien afgesneden van de bevolking die ze claimden te vertegenwoordigen 115. Volgens Briggs was het van het grootste belang de Chinese bevolking aan de kant van de overheid krijgen. Om hun steun terug te winnen moesten de politie, het leger en de civiele administratie hun aanpak beter te coördineren. De politie moest de handhaving van de wet binnen ‘schoongeveegde’ gebieden garanderen en de Min Yuen bestrijden. Het leger diende de strijd aan te gaan met de gewapende tak van de MCP, de MRLA (Malayan Races Liberation Army) 116. Het civiele bestuur zou verantwoordelijk worden voor het belangrijkste aspect van het Briggs-plan: het aanpakken van de Chinese squatters op het platteland. Deze squatters voorzagen de MCP zowel van mankracht als voorraden. Om deze groep onder controle te krijgen moesten ze verplicht verhuizen naar goed beveiligde New Villages. Deze dorpen dienden over goede publieke voorzieningen en landbouwgrond te beschikken zodat kon worden aangetoond dat de squatters ook zonder de MCP een beter bestaan konden opbouwen117. Toezicht in en rond het dorp moest ervoor zorgen dat de squatters geen voorraden konden leveren aan de MCP. In de praktijk verliep de uitvoering van dit plan echter stroef. Zo beschikten niet veel New Villages over de voorzieningen die nodig waren om de bevolking voor de overheid te winnen en was er grote onvrede over de gedwongen verhuizing onder de squatters 118. Hoewel de door Briggs opgezette campagne succesvol begon, werd de verdere uitvoering gehinderd door gebrek aan financiën en mankracht. Ook de trage besluitvorming van de lokale Maleise overheid hinderde effectiviteit. Briggs stelde daarom een nieuw systeem voor waarbij de overheden van de staten binnen de Maleise federatie alle bevoegdheden ten aanzien van het bestrijden van de Emergency tijdelijk overgaven aan een ‘War Council’. Deze ‘Council werd voorgezeten door Hoge Commissaris Gurney, met Briggs als assistent 119. Ook diende verdere politieke hervorming van de Maleise Federatie uitgesteld te worden tot na afloop van de Emergency. Alle verloven, pensioeneringen en ontslagen van ambtenaren werden uitgesteld tot na de afloop van de Emergency om te voorkomen dat er tekorten aan mankracht zouden ontstaan 120. Briggs maatregelen leidde echter wel tot grote onenigheid tussen hem en politiecommissaris Gray, aangezien hun taakgebieden niet goed afgebakend waren121. Er bleef grote onduidelijkheid of Briggs of Gray nu verantwoordelijk was voor de militaire aanpak van het conflict. De situatie in Maleisië veranderde drastisch na 6 oktober 1951, toen er een grote wisseling van de wacht aan Britse zijde plaatsvond. Ten eerste kwam Hoge Commissaris Gurney om het leven nadat zijn konvooi in een hinderlaag was gereden. Ironisch was dat Gurney niet het doelwit van de aanslag was. De insurgents wilden een lokale politiecommissaris vermoorden 122. Kort daarna ging Briggs met pensioen en overleed kort na zijn pensioenering. Politiecommissaris Gray werd door de 115 Richard Stubbs, Hearts and minds in guerilla warfare, the Malayan emergency 1948-1960 (Singapore 1988) 99. 116 Anthony Short, The communist insurrection in Malaya 1948-1960 (Plymouth 1975) 237 117 Richard Stubbs, Hearts and minds in guerilla warfare, the Malayan emergency 1948-1960 (Singapore 1988) 99. 118 ibidem 102 119 Anthony Short, The communist insurrection in Malaya 1948-1960 (Plymouth 1975) 251. 120 Ibidem 252. 121 Ibidem 293. 122 Ibidem 303. 27 nieuwe Britse conservatieve regering naar huis gestuurd, aangezien de minister voor koloniën het vertrouwen in zijn aanpak kwijt was 123. De nieuwe hoge commissaris was luitenant-generaal sir Gerald Templer, een veteraan van de Tweede Wereldoorlog. Naast de rol van Hoge Commissaris werd Templer ook de nieuwe Director of Operations. Door deze twee posten te combineren had Templer meer macht dan zijn voorgangers. De benoeming van een actief militair in een civiele functie veroorzaakte de nodige discussie: de voornaamste Maleise krant, de Straits Times, had grote twijfels en ook diverse Britse politici vreesden een militaire dictatuur124. In zijn eerste toespraak voor een Maleis overheidsorgaan zette Templer zijn doelstellingen uiteen: het creëren van een verenigde Maleise staat, waarin alle bevolkingsgroepen vertegenwoordigd waren125. ‘Hearts and Minds’ stonden ook centraal in Templers strategie. De leefomstandigheden in de nieuw opgerichte dorpen voor de Chinese squatters dienden sterk verbeterd te worden om de Chinese bevolking definitief aan de kant van de Maleise federatie te krijgen. Templer schuwde echter harde maatregelen niet. Collectieve straffen voor een dorp waar de dorpelingen weigerde communisten aan te geven waren geoorloofd. Deze straffen waren maatregelen als een uitgaansverbod van 22 uur per dag of het verminderen van de door de staat toegewezen voedselrantsoenen 126. Een andere belangrijke gebeurtenis in januari 1952 was de lijstverbinding tussen een etnisch Maleise politieke partij UMNO (United Malay National Organisation) met de gematigde etnisch Chinese MCA (Malayan Chinese Association). Een jaar later zouden deze partijen met het Indische Malayan Indian Congress opgaan in de Alliance Party. Eindelijk was er een niet etnisch verdeelde politieke partij, in Britse ogen noodzakelijk voor succesvolle onafhankelijkheid van Maleisië 127. Operationeel week Templer niet af van het Briggs-plan. Operaties werden uitgevoerd om guerilla’s uit een regio te verwijderen en de Constabulary diende het gebied in handen te houden. Wel werd er meer nadruk gelegd op de rol van de inlichtingendienst als wapen tegen de MCP. Dit leidde tot de identificatie van een groot aantal Min Yuen. Vele van deze Min Yuen werden overgehaald om voor de de inlichtingendienst van de Maleise politie, de Special Branch, te werken. Dit leidde tot terugtrekking van de MCP uit diverse steden128. Uiteraard was Templers aanpak niet onomstreden. Victor Purcell, een hooggeplaatste ambtenaar in Brits Malaya voor de Tweede Wereldoorlog beschuldigde Templer van het opzetten van een politiestaat en het vernietigen van Maleise zelfstandigheid door alle onafhankelijk denkende Maleisische leiders op te pakken129. Short weerlegt de beschuldigingen van Purcell. Templer was bij tijden ondiplomatiek en trad met veel machtsvertoon op, maar hij hield zich volledig aan de wet. Zo wijst Short erop dat alle gevangen genomen guerilla’s een eerlijk proces kregen. De beschuldiging dat alle Maleisiërs met leiderschapskwaliteiten in de cel zaten vond Short belachelijk. Hij wijst op het grote 123 Anthony Short, The communist insurrection in Malaya 1948-1960 (Plymouth 1975) 306. Ibidem 337. 125 Ibidem 340. 126 Ibidem 342. 127 Ibidem 343. 128 Ibidem 361. 129 Ibidem 380. 124 28 aantal politieke kopstukken van na de onafhankelijkheid die onder Templer al voorname functies bekleedden130. Het Briggs-plan had ervoor gezorgd dat er een duidelijke scheiding tussen de bevolking en de guerilla’s werd getrokken. De scheiding was echter niet zo perfect als gehoopt. Vooral de Chinese bevolking op het platteland bleef een bron van voedsel, geld, goederen en informatie voor de guerilla’s131. Toch had de gedwongen verhuizing van de Chinese squatters in beveiligde New Villages ervoor gezorgd dat deze goederen met minder gemak verkregen konden worden. De pijn van de gehate verhuizingen werd verzacht door de dorpen betere voorzieningen te geven en door landbouwgrond aan te bieden. Het opzetten van een dorpsraad zorgde ervoor dat de bevolking betrokken werd bij de besluitvorming132. Zowel Gurney als Templer zagen de Emergency dan ook als een strijd voor de ‘Hearts and Minds’ van de bevolking133. Ondanks het grote succes van deze ‘Hearts and Minds’ aanpak, moet niet vergeten worden dat dit niet de enige factoren waren die het Britse succes verklaarden. Zo faalde de MCP zelf om de niet- Chinese bevolking van Maleisië voor hun strijd te winnen. Hierdoor bleef een groot deel van de bevolking achter de overheid staan. Alle bovengenoemde maatregelen hadden ervoor gezorgd dat de MCP zware klappen te verduren kreeg. De genadeslag kwam in 1955, toen de overheid een algemene verkiezing aankondigde. Tegelijkertijd werd een algemene amnestie beloofd aan alle guerilla’s die de wapens neer zouden leggen. Dit leidde uiteindelijk tot onderhandelingen tussen de MCP en de Maleise overheid over ontwapening van de militante tak van de MCP, de MRLA 134. Onduidelijkheid over erkenning van de MCP als politieke partij ( en een verwachtte politieke nederlaag) zorgde voor het afbreken van de onderhandelingen. Van 1955 tot de Maleise onafhankelijkheid in 1958 streed de regering nog tegen de guerilla’s. Strenge controle op al het voedsel in regio’s met veel guerilla’s, de totale ontmanteling van de Min Yuen en massale desertie dankzij amnestieregelingen verzwakte de MRLA en de MCP135. Doordat Maleisië inmiddels volledig onafhankelijk was, had de MCP geen direct doel meer om voor te strijden. Toch duurde het nog twee jaar voordat de Emergency officieel werd beëindigd door de Maleise regering, aangezien de MCP nog steeds actief was in het grensgebied met Thailand. Hun acties waren echter niet meer dan speldenprikken tegen een sterke en onafhankelijke staat. De MCP bleef nog actief in het grensgebied met Thailand maar was geen factor van betekenis meer136. 130 Anthony Short, The communist insurrection in Malaya 1948-1960 (Plymouth 1975) 387. Ibidem 394. 132 Ibidem 402. 133 Ibidem 416. 134 Ibidem 460. 135 Ibidem 492. 136 Richard Stubbs, Hearts and minds in guerilla warfare, the Malayan emergency 1948-1960 (Singapore 1988) 261. 131 29 De Clausewitziaanse drie-eenheid en de Malayan Emergency Het gebruik van Clausewitz’ theorieën om het conflict te analyseren stuit op diverse problemen, allen gerelateerd aan Clausewitz definities van overheid, bevolking en strijdmacht. De wisselwerking tussen deze drie gaven de staat zijn slagkracht. In Clausewitz’ tijd waren het voornamelijk staten geweest die oorlog tegen elkaar voerden, waardoor zijn theoriën op de staat zijn toegespitst. De enige uitzondering in Europa was de bloedige opstand van de Spaanse bevolking tegen de Franse bezetting van hun land. Deze opstand werd echter als uitzondering gezien en als niet maatgevend 137. Dit duidelijke primaat van de staat bleef net als het onderscheid tussen burgers en strijdmacht kenmerkend voor oorlogen binnen Europa. Buiten Europa bleek dat in de vele koloniale oorlogen deze kenmerken niet altijd van toepassing waren. Zo is de drieëenheid van Clausewitz bij uitstek van toepassing op de soevereine staat, met een duidelijk onderscheid tussen de overheid, de strijdmacht en de bevolking. Tijdens de Malayan Emergency voldeed geen van de twee strijdende partijen strikt gezien aan de heersende definities van wat een staat is aangezien de Maleise Federatie officieel onder Brits gezag viel en de MCP een organisatie was. Als definities van een soevereine staat gelden een bepaald territorium, een bevolking, een bestuurlijke organisatie en internationale erkenning 138. Naast de afwezigheid van een staat om tegen te strijden waren er ook problemen met de traditionele rolverdeling tussen de drie aspecten van Clausewitz’ drieëenheid. De vraag is dan ook: kan de Malayan Emergency nog gezien worden als trinitair conflict? Een stateloos conflict? Het eerste probleem met de Malayan Emergency is dat het technisch gezien een conflict is zonder soevereine staten. De in 1948 opgerichtte Maleise Federatie was geen soevereine staat, aangezien het geen internationaal erkende, onafhankelijke staat was. De Hoge Commissaris werd benoemd door de Britse overheid en kreeg zijn richtlijnen van het ministerie van koloniën. Deze Hoge Commissaris stuurde een koloniaal bestuursapparaat aan, waarin de belangrijkste functies nog steeds door Britten werden vervuld. De Maleise Federatie was wel een internationaal erkend onderdeel van het Verenigd Koninkrijk, waardoor het koloniale bestuur wel het legitieme gezag in de kolonie was. Ook voldeed de Federatie aan de overige eisen die aan een staat werden gesteld. De Federatie had een vastgesteld territorium, een bevolking binnen deze grenzen en een organisatie die dit territorium en de daar levende bevolking bestuurde. Qua besluitvorming had de Maleise overheid verregaande zelfstandigheid. De regering in Londen gaf meestal slechts richtlijnen en liet de details over aan het locale bestuur. Zo ook in het geval van de Maleise Federatie. Hierbij moet worden aangetekend dat Templer in 1951 een steviger mandaat kreeg dan zijn voorganger Gurney om zelfstandig te opereren 139. Een andere ontwikkeling 137 Beatrice Heuser, Reading Clausewitz (Londen 2002) 133. Daniel Philpott, Revolutions in sovereignty, how ideas shaped modern international relations (Princeton 2001) 97. 139 Richard Stubbs, Hearts and minds in guerilla warfare, the Malayan emergency 1948-1960 (Singapore 1988) 141. 138 30 was dat steeds meer bevoegdheden werden overgedragen naar de Centrale Raad van de Federatie, die uit vertegenwoordigers van de diverse bevolkingsgroepen uit Maleisië bestond. Omdat de Maleise Federatie voldoet aan de meeste eigenschappen van een soevereine staat en een grote mate zelfstandig beleid mocht voeren kan het als een semi-onafhankelijke staat gezien worden. Er was onmiskenbaar Britse invloed op de besluitvorming, maar voor de rest voldeed de Federatie aan de kenmerken van een soevereine staat. Een ander probleem is de status van de MCP in het conflict. Van origine was de MCP een politieke partij. Gedurende de Japanse bezetting wist deze partij een gewapende tak op te zetten, MPAJA, die later voor een groot gedeelte opging in de MPLA, de militaire tak van de MCP. De MCP beschikte dus over een centrale leiding (het partijbestuur onder leiding van Chin Peng) en over een aan dit bestuur ondergeschikte strijdmacht. Het beschikte echter niet over een duidelijk omlijnd en internationaal erkend territorium. De MCP was meer dan een politieke partij of actiegroep, maar kwam in de verste verte niet in de buurt van de status van een staat. Het miste hiervoor de beschikking over een territorium met een daarin wonende bevolking die het gezag erkend. Kan de MCP toch gezien worden als politieke actor? Volgens Duyvesteyn is er sprake van een politieke actor als het er naar streeft macht, authoriteit en bestuurlijkheid uit te dragen 140. Aangezien de MCP duidelijk als streven had Maleisië te besturen kan de partij gezien worden als een politieke actor die er naar streefde het gezag van de staat over te nemen. We zien dus dat de Malayan Emergency strijd was tussen twee politiek gemotiveerde partijen binnen Maleisië, die beide de beschikking hadden over een bewapende strijdmacht. Was het conflict in Maleisië dan een burgeroorlog? Galula stelt dat in een burgeroorlog er meestal sprake is van een zich van het centraal bestuur afscheidende regio, die al dan niet internationaal erkend kan worden. Zo’n gebied mist de internationale erkenning die een staat heeft, maar beschikt wel over een territorium en kan vaak rekenen op de steun van het grootste deel van de daar wonende bevolking. Volgens Galula is hiervan geen sprake. Volgens hem is een burgeroorlog een type conflict dat een land in tweeën breekt, waarbij beide partijen de beschikking hebben over een deel van het overheidsapparaat en de strijdmacht141. Een dergelijk conflict heeft dezelfde eigenschappen als een interstatelijk conflict. De MCP miste dus het territorium en de bevolking om te kunnen opereren als een staat. Ze hadden weliswaar tijdelijk de binnenlanden in bezit genomen, maar deden geen poging hun gezag hier permanent te vestigen. Het doel van de MCP was dan ook de steun van de Maleise bevolking te vergaren. Volgens Galula is dit het voornaamste kenmerk van een revolutionaire oorlog. Elke staat baseerd zijn gezag op de steun, actief of passief, van zijn bevolking 142. Zonder deze steun kan een staat niet opereren. Het was de taak van de insurgent, in dit geval de MCP, om aan te tonen dat de Maleise Federatie de bevolking niet kon steunen. Het doel was de legitimiteit van het gezag van de Maleise Federatie te ondermijnen. Hier staat tegenover dat de Maleise overheid de taak had aan te tonen dat ze de bevolking wel kon beschermen. Het was zelfs hier toe verplicht om zijn legitimiteit en moreel gezag niet te verliezen. Verderop in dit hoofdstuk zal dieper ingegaan worden op deze problematiek. 140 Isabelle Duyvesteyn, Clausewitz and African war (New York 2005) 73. David Galula, Counterinsurgency warfare, theory and practice (Westport 1964) 3. 142 Ibidem 4. 141 31 De relatie tussen bestuur en strijdmacht gedurende de Emergency Een belangrijk aspect van Clausewitz’ theorieën is de scheiding tussen het politieke bestuur en de militaire bevelhebbers. Clausewitz vond dat de politiek het primaat behield in tijden van oorlog. Het was de politiek die besloot tot oorlog over te gaan en die diende te besluiten wat het doel van een oorlog diende te zijn143. Vervolgens moest de top van de strijdmacht te bepalen hoe dit doel tot stand gebracht diende te worden. Clausewitz ziet duidelijk een wisselwerking tussen de politiek die een doel stelt en het millitaire apparaat die de middelen die ingezet moeten worden bepaald. Deze wisselwerking tussen overheid en strijdmacht is in de geschiedenis echter met grote regelmaat verstoord. Het meest beruchte voorbeeld is waarschijnlijk het bewind van Ludendorff tijdens de Eerste Wereldoorlog. In zijn streven Duitsland de oorlog te doen winnen, kaapte Ludendorff in feite het staatsapparaat. Hij kon nu over gaan tot een totale oorlog, waarbij alle middelen van de staat ingezet werden om oorlog te voeren. Dit verstoorde de relatie tussen doel en middel, aangezien het middel, oorlog met Frankrijk, eveneens het doel van de staat werd 144. De Britten hadden politiek en militair leiderschap altijd geprobeerd te scheiden. De Imperial Staff stond tussen de politiek en de legertop, maar was duidelijk ondergeschikt aan de beslissingen van het kabinet. Ook in de koloniën, waar militair commandanten vaak een ruimer mandaat hadden , had uiteindelijk de locale gouverneur het primaat over militaire beslissingen 145. Zelf in tijden van crisis bleef de relatie tussen politiek en militair gescheiden. Zo trok Winston Churchill gedurende de Tweede Wereldoorlog vrijwel alle politieke macht naar zich toe, maar werd hij nog steeds afgeremd door generaal Alan Brooke, het hoofd van de Imperial Staff146. Het was deze wisselwerking die Clausewitz voor ogen had. De politiek behield de besluitvorming, maar de militaire staf kon als rem dienen. In Maleisië was er bij het uitbreken van de Emergency eveneens sprake van deze scheiding. Hoge Commissarissen Gent en later Gurney hadden de beschikking over alle middelen binnen de kolonie. De in Maleisië gestationeerde eenheden stonden onder het bevel van een commandant die op zijn beurt weer verantwoording diende af te leggen aan de Hoge Commissaris. Wel zorgde de locale bestuursstructuur regelmatig voor verwarring. Zo moest de Hoge Commissaris zich verantwoorden aan de commisioner-general for South-East Asia die weer verantwoording aflegde aan het ministerie van koloniën. De militair commandant in Maleisië stond onder commando van een regionaal militair commando, het Far East Land Forces Command (FARELF) dat alle Britse operaties in de regio coördineerde. Dit regionaal commando viel direct onder de generale staf in Londen. Dit zorgde ervoor dat de militair commandant in Maleisië via de commandant van FARELF kon proberen de besluitvorming in Londen te beïnvloeden. Generaal-majoor Boucher, commandant in Maleisië onder Gurney, probeerde op deze wijze te voorkomen dat politiecommissaris Gray de bevoegdheid kreeg zijn eenheden orders te geven. Er was binnen het Maleis bestuur dus spanning door de onduidelijkheden over de bevoegdheden tussen het koloniale bestuur en de militair commandant. 143 144 Carl von Clausewitz, On war (vert. M. Howard en P. Paret) (Princeton 1989) 87. Martin van Creveld, The changing face of war, combat from the Marne to Iraq (New York 2008) 93. 145 Douglas Porch, Wars of Empire (Washington DC 2006) 196. 146 Hew Strachan, The politics of the British army (Oxford 1997) 158. 32 Gurney zelf was zeer terughoudend in te grijpen in de militaire besluitvorming. Zijn strategie in Maleisië kwam er op neer de MCP te behandelen als bandieten. Hierdoor kon elke claim van de MCP namens de bevolking op te treden worden ontkend 147. Gurney zag het daarom vooral als taak voor de politie, al dan niet geassisteerd door de Constabulary, de MCP te bestrijden. De MCP had als strategie het gezag van de overheid te ondermijnen. Het overdragen van civiele taken aan het leger zag Gurney dan ook als een overwinning voor de MCP 148. Toch was het deze Gurney die een ervaren militair zocht om een algemeen plan voor de bestrijding van de MCP op te zetten. Het was Sir Harold Briggs die deze rol op zich zou nemen. Als luitenant-generaal buiten dienst had Briggs voldoende kennis en status om acceptabel te zijn voor de aanwezige militairen, terwijl hij als officier buiten dienst eveneens acceptabel was voor het traditionele ambtenarenapparaat. Het door hem geschreven Briggs-plan zou dienen als blauwdruk voor het verdere Britse optreden in Maleisië. Op het befaamde ‘hearts and minds’ aspect zal later dieper worden ingegaan. Bestuurlijk gezien hield het Briggs-plan in dat de civiele overheid, de politie en het militaire bestuur met elkaar werden verweven in diverse committees op diverse niveaus binnen de Maleise Federatie. In veel gevallen viel het onderscheid tussen politie en militair bijna weg149. Deze aanpak was niet bij iedereen binnen het Britse koloniale bestuur even populair. In 1951 greep Malcolm MacDonald, als commisioner-general for South-East Asia verantwoordelijk voor het koloniale bestuur in de Maleise Federatie, de dood van Gurney en het naderende pensioen van Briggs aan om te pleiten voor het herstel van de scheiding tussen civiele en militaire taken. MacDonald werd in dit pleidooi gesteund door politiecommisaris Gray, die het bestrijden van de Emergency als zijn taak zag. Hun advies werd echter genegeerd door de nieuwe Conservatieve minister van koloniën Sir Oliver Lyttelton. Lyttelton bracht na de dood van Gurney een bezoek aan Maleisië, om een goed beeld te krijgen van de situatie ter plaatse. Lyttelton raakte ervan overtuigd dat het conflict voornamelijk een civiel probleem was, aangezien het conflict alleen te beëindigen was door de steun van de bevolking opnieuw te verkrijgen, aangezien de militaire aanpak van de MCP tot dan toe niet echt succesvol was. Lyttelton omschreef het probleem waar Maleisië voor stond als volgt: “You cannot win the war without the help of the population, and you cannot get the support of the population without at least beginning to win the war. 150” Om de insurgency effectiever aan te pakken moesten de politie-eenheden en de Constabulary getraind worden voor hun nieuwe taken. Eveneens werd een locale Home Guard opgezet. Deze maatregelen zouden de Maleisiërs zelf meer betrekken bij het bestrijden van de Emergency, aangezien zowel de Constabulary als de Home Guard uit Maleisiërs bestonden. Totdat deze eenheden opnieuw waren getraind of gevormd moesten de lokale militaire eenheden hun taak, het verdedigen van de locale dorpen, overnemen. Het was dus van groot belang om de coördinatie tussen militair bestuur en civiel bestuur goed te laten verlopen. Lyttelton stelde dan ook voor aan de regering 147 Hew Strachan, The politics of the British army (Oxford 1997) 171. Ibidem 172. 149 Anthony Short, The communist insurrection in Malaya 1948-1960 (Plymouth 1975) 124. 150 John A. Nagl, Learning to eat soup with a knife, counterinsurgency lessons from Malaya and Vietnam (Chicago 2005) 76. 148 33 alle verantwoordelijkheid voor zowel civiele als militaire taken in de handen van één man te leggen 151. Generaal Sir Gerald Templer zou deze verantwoordelijkheid krijgen. Generaal Templer was een veteraan van de Tweede Wereldoorlog en had tijdens dit conflict zowel ervaring opgedaan als divisiecommandant als met civiel bestuur toen hij werd aangesteld als hoofd van het militair bestuur in de Britse bezettingszone in Duitsland. Na de Tweede Wereldoorlog had hij onder meer gediend als hoofd van de militaire inlichtingendienst en als vice-chef van de generale staf, twee functies waarin Templer de nodige ervaring had opgedaan met het omgaan met politici. Als de nieuwe Hoge Commissaris kreeg Templer grotere bevoegdheden dan wie van zijn voorgangers dan ook. Zo kreeg hij de verantwoordelijkheden van Briggs als Director of Operations bij zijn bevoegdheden als Hoge Commissaris. Bovendien kreeg Templer, als actief militair, het commando over alle in Maleisië actieve legereenheden152. Er was wel de nodige kritiek op het mandaat van Templer. Malcolm MacDonald, inmiddels zelf vervangen als commisioner-general for South-East Asia, door de nieuwe regering, meende dat Templers mandaat onwettig was en waarschuwde voor een militaire dictatuur. Victor Purcell, een voormalig ambtenaar in Maleisië ging zelfs verder en vergeleek Templer met de beruchte Lord Protector Oliver Cromwell, de facto dictator van Groot-Brittanië in de 17e eeuw153. Ook na afloop van zijn termijn zou Purcell de grootste criticaster van Templers aanpak blijven. Het klopt dat Templer een stevig mandaat had gekregen om de Emergency aan te pakken. Ook was het verenigen van de militaire en civiele leiding in één persoon een ingrijpend besluit. In de praktijk viel Templers macht mee. Templer had veel macht, maar delegeerde veel van zijn civiele macht aan Vice Hoge Commisaris MacGillivray en veel van zijn militaire taken aan de Deputy Director of Operations, generaal-majoor Lockheart. Ook verving hij politiecommissaris Gray, aangezien Templer er geen vertrouwen in had dat hij de politie kon opleiden zoals Lyttelton had aangeraden. Ook ging het overdragen van macht aan de Maleisiërs zelf voort volgens plan, met als hoogtepunt de vorming van een niet langs etnische lijnen verdeelde Maleise politieke partij. Ook moet worden aangetekend dat de bevoegdheden van Templer niet uniek waren gedurende de Emergency. Ook bij het neerslaan van de Mau Mau-opstand in Kenya en de opstand van de communistische EOKA in Cyprus werd een actief militair aangesteld als koloniaal bestuurder, met het mandaat de staat op onafhankelijkheid voor te bereiden154. Bovendien was Templers mandaat exceptioneel, aangezien na Templers vertrek in 1954 het gescheiden militair en civiel bestuur weer werd hersteld. De laatste Hoge Commissaris die werd aangesteld voor Maleisië officieel onafhankelijk werd, was civiel bestuurder MacGillivray, waarmee de traditionele relatie tussen civiel en militair bestuur werd hersteld. 151 John A. Nagl, Learning to eat soup with a knife, counterinsurgency lessons from Malaya and Vietnam (Chicago 2005) 77. 152 Ibidem 88. 153 Hew Strachan, The politics of the British army (Oxford 1997) 173. 154 Ibidem 173. 34 De Britten hadden de beschikking over een uitgebreid bestuursapparaat, met een scheiding tussen militair bestuur en civiel bestuur. De MCP kon uiteraard niet steunen op een dusdanig apparaat. Ten dele kwam dit doordat de MCP geen vast territorium had en als insurgent er ook niet naar streefde een vast territorium in bezit te krijgen. Wel moet hierbij worden gesteld dat in de ogen van de MCP zo’n scheiding tussen politiek en militair bestuur niet mogelijk was. De MCP voerde in hun ogen een politieke strijd tegen het Britse bestuur in Maleisië. Galula omschrijft een revolutionaire oorlog als een politieke oorlog, aangezien beide partijen proberen hun politieke bestuur te verdedigen. In een revolutionaire oorlog is het doel altijd de loyaliteit van de bevolking te winnen. Het politieke aspect van zo’n oorlog is dan ook niet te negeren 155. De insurgent, in het geval van de Malayan Emergency de MCP, heeft hierbij een groot voordeel ten opzichte van de counterinsurgent. De insurgent in een revolutionaire oorlog is meestal een politieke partij. De strijdmacht van de insurgent is direct verbonden aan deze partij. Organisatorisch betekent dit dat de politieke leiding eveneens de militaire leiding is. Deze duidelijke commandostructuur geeft de insurgent een voordeel ten opzichte van de staat waar het tegen vecht 156. In feite komt deze structuur overeen met de door Ludendorff voorgeschreven structuur om een totale oorlog te voeren 157. Een insurgent is in feite gedwongen om een totale oorlog te voeren, doordat het alle schaarse middelen in moet zetten tegen de staat waar het tegen vecht. Als communistische partij had de MCP nog meer redenen om het politieke en militaire bestuur te combineren. De MCP bestond voornamelijk uit etnische Chinezen, die de succesvolle insurgency van de Chinese communistische partij als voorbeeld en inspiratiebron gebruikten. Mao Zedong schreef uitgebreid over guerilla-oorlog, met zijn On guerilla warfare158 als bekendste werk. On guerilla warfare is in 1937 geschreven met de strijd tegen de Japanse bezetters in het achterhoofd, maar geeft wel goed de gedachtegang achter een communistische insurgency weer. De theorieën van Mao werden maatgevend voor de rol die het politieke aspect heeft in een insurgency. Aangezien een insurgent een politiek doel heeft, kan de politieke aard van een insurgency niet worden onderschat. Zo vind Mao bijvoorbeeld dat militairen zich niet kunnen veroorloven zich niet met politiek bezig te houden. Hij stelt dat militaire middelen altijd gebruikt worden om een politiek doel te behalen. Militaire en politieke activiteiten zijn volgens hem niet identiek, maar ook niet van elkaar te scheiden159. Deze uitspraak doet erg denken aan Clausewitz’ analyse over zijn drieëenheid, aangezien ook Mao een wisselwerking tussen de politieke leiding en de militaire leiding voor ogen heeft. Mao bewonderde het werk van Clausewitz dan ook, doordat Clausewitz als één van de eerste theoretici ook de bevolking van een land betrok als factor die noodzakelijk is voor een overwinning160. Dit politieke aspect is dan ook terug te vinden in Mao’s werk, waar politieke officieren, voor de politieke opvoeding van de guerilla’s, een onderdeel zijn van zijn aangerade plannen. Toch had ook volgens Mao de politiek een primaat over alle militaire zaken. Vanuit communistisch oogpunt was de strijd tegen een kapitalistische of imperialistische vijand een 155 David Galula, Counterinsurgency warfare, theory and practice (Westport 1964) 5. Ibidem 8. 157 Martin van Creveld, The changing face of war, combat from the Marne to Iraq (New York 2008) 93. 158 Mao Zedong, On guerilla warfare (vert. Samuel B. Griffith II) (Chicago 2000) 159 Ibidem 89. 160 Beatrice Heuser, Reading Clausewitz (Londen 2002) 139. 156 35 ideologisch gedreven conflict, waarbij de politiek opgevoedde elite de rest van het volk diende te leiden161. Niet voor niets bewonderde naast Mao ook Lenin, de grondlegger van de theorie over de Revolutionaire Voorhoede, die het volk diende te leiden tegen de klassenvijand, het werk van Clausewitz162. Zijn visie over het primaat van de politiek over het militaire beleid pastte precies in de communistische visie dat een sterke leiding het voortouw moest nemen in een ideologisch gedreven strijd. Samenvattend kunnen we stellen dat de relatie tussen strijdmacht en leiding voor de MCP nogal paradoxaal is. Aan de ene kant is er nauwelijks verschil tussen de politieke leiding en de militaire leiding van de MCP. Een situatie die doet denken aan het totalitaire bewind van Ludendorff over Duitsland in de Eerste Wereldoorlog, waar het primaat van de politiek doorbroken werd. In plaats van dat het leger de middelen zocht om een politiek doel te behalen werd het politieke doel het leger strijd te laten leveren163. Aan de andere kant is een communistische guerilla ideologisch dusdanig politiek van aard dat geen enkele militaire actie los gezien kan worden van het politieke doel een regime omver te werpen. De relatie tussen politieke en militaire activiteiten zijn dusdanig hecht dat deze niet los van elkaar gezien konden worden. De rol van de bevolking in een insurgency Clausewitz schreef zijn werk voornamelijk als reactie op de ongelofelijke militaire successen van Frankrijk na de Franse revolutie. Het feit dat revolutionair Frankrijk het potentieel van de bevolking kon betrekken bij het voeren van oorlog gaf een enorme impuls aan hun militaire mogelijkheden. Via een massale mobilisatie, de levée en masse, wist Frankrijk gelijktijdige aanvallen van Pruisen en Oostenrijk te weerstaan, de Nederlanden en de Westelijke Rijnoever te bezetten en de Oostenrijkers uit Italië te verdrijven. Het was de revolutionairen in een paar jaar gelukt wat Frankrijk onder Lodewijk XIV nooit voor elkaar had gekregen164. Nu moet Clausewitz bewondering voor de Franse successen niet worden gezien als een advies de bevolking meer te betrekken bij oorlogvoering. Clausewitz meent dat de bevolking alleen gemotiveerd wordt door primitieve gevoelens als haat en wraak, dit in tegenstelling met de rationele afwegingen die de staat volgens hem kenmerken. Toch is de bevolking een wezenlijk onderdeel van het proces van oorlogvoering. Het is de bevolking die al het materiaal levert dat een oorlog gaande houd. Het is ook uit hun midden dat de strijdkrachten gevormd worden. Clausewitz ziet de bevolking echter alleen als ondersteunende factor voor de strijdmacht. De overweldigende steun van de Franse bevolking aan hun strijdkrachten was volgens hem beslissend. Over directe deelname van de bevolking in de oorlog is Clausewitz opvallend stil. Hij schreef in On War slechts een kort hoofdstuk over het opzetten van een Landwehr, een burgerwacht, als aanvulling op de reguliere strijdkrachten 165. Verder heeft Clausewitz in een brief aandacht gegeven aan het bijzondere karakter van de Spaanse opstand tegen de Franse bezetters, maar ziet deze 161 H.P. Willmott en Michael B. Barrett, Clausewitz reconsidered (Santa Barbara 2010) 61. Beatrice Heuser, Reading Clausewitz (Londen 2002) 138. 163 Martin Van Creveld, The transformation of war (Jeruzalem 1990) 45. 164 Beatrice Heuser, Reading Clausewitz (Londen 2002) 2. 165 Carl von Clausewitz, On War (vert Michael Howard en Peter Paret) (Princeton 1989) 479. 162 36 opstand als een uitzondering op het reguliere verloop van een oorlog. Het is vooral op dit aspect dat Clausewitz bekritiseerd wordt. Zo meent Van Creveld dat Clausewitz een inschattingsfout maakte door de rol van de bevolking niet op waarde te schatten, zowel hun rol in het voeren van oorlog als hun rol van het slachtoffer van oorlog166. Volgens Van Creveld is een Trinitaire oorlog zoals Clausewitz hem beschrijft alleen kenmerkend voor Clausewitz eigen tijd, die gekenmerkt werd door de proffesionalisering van het leger en het sparen van de burgerbevolking tijdens campagnes. Volgens Clausewitz was er voor de opkomst van de staat als centrale actor nauwelijks sprake van een onderscheid tussen bevolking en militair. In het klassieke Griekenland of middeleeuws Italië werd burgerschap bijvoorbeeld gekenmerkt door het dienen in de strijdmacht167. De meeste conflicten in de tweede helft van de 20 e eeuw vonden plaats in de Derde Wereld, gebieden waar de invloed van de staat vaak beperkt is. In veel van deze conflicten binnen een staat ontbreekt er een overheid die het militaire apparaat aanstuurd168. In deze Low Intensity Conflicts is het aantal burgerslachtoffers bovendien vaak hoger dan die in ‘reguliere’ oorlogen. Van Creveld verwijt Clausewitz de rol van burgers als slachtoffers over het hoofd te zien. Oorlogvoering in Clausewitz’ tijd was niet te vergelijken met eerdere of latere oorlogen. De campagnes van Frederik de Grote of Napoleon hadden Duitsland niet verwoest zoals de Dertigjarige Oorlog dat een meer dan een eeuw eerder had gedaan, of zoals de geallieerde bombardementen op Nazi-Duitsland dat meer dan een eeuw later zouden doen. Creveld stelt dan ook dat Clausewitz’ trinitaire oorlog slechts één van de vele typen oorlogvoering was169. Van Creveld voorspelde dan ook in The Transformation of War dat oorlogen steeds vaker tussen stammen, partijen en facties zouden gaan, al dan niet in conflict met een reguliere staat170. De Malayan Emergency was uniek omdat het een conflict was waarin controle over de burgerbevolking juist een militaire doelstelling werd van de beide strijdende partijen. Als revolutionaire partij had de MCP de steun van de bevolking nodig, zowel om legitimiteit voor hun strijd te verkrijgen als om aan essentiële voorraden te komen. De Maleise Unie kon de MCP alleen verslaan door te voorkomen dat de MCP dit doel behaalde. Ook diende de Maleise Federatie zijn eigen legitimiteit op deze manier te handhaven. Uiteindelijk komt het erop neer dat de Malayan Emergency een ontmoeting was tussen de regulier, in feite trinitair, strijdende Britten en Maleise Federatie en de irregulier strijdende MCP. De relatie tussen de bevolking en het locale bestuur was in vele opzichte nog klassiek. De bevolking zorgde voor de middelen die de staat nodig had om oorlog te voeren in de vorm van belasting. Ook werd vanuit de bevolking van Maleisië troepen samengesteld in de vorm van de paramilitaire Constabulary en de locale Home Guards, die de rol hadden die Clausewitz voor ogen had toen hij zijn visie op de Landwehr gaf, namelijk het ondersteunen van de reguliere strijdkrachten. De MCP daarentegen kon het zich niet veroorloven de bevolking als dusdanig ondersteunende factor te zien, voor hen was de bevolking meer dan een ondersteunende factor. Als 166 Martin Van Creveld, The transformation of war (Jeruzalem 1990) 35. Ibidem 52. 168 Martin van Creveld, The changing face of war, combat from the Marne to Iraq (New York 2008) 219. 169 Martin Van Creveld, The transformation of war (Jeruzalem 1990) 41. 170 Ibidem 192. 167 37 revolutionaire partij had het simpelweg niet de beschikking over een vast territorium met daarin wonende bevolking. Op zijn best kon een territorium tijdelijk in hun handen vallen en kon op deze wijze de (tijdelijke) steun van de locale bevolking worden afgedwongen. Om succesvol te zijn in hun streven diende de MCP echter de actieve steun van de bevolking voor hun strijd te verkrijgen. Het verkrijgen van deze steun was een integraal onderdeel van de door de MCP gevolgde strategie, die gebaseerd was op de door Mao Zedong omschreven tactieken. Volgens Mao was het de taak van een guerilla of insurgent op te treden namens het onderdrukte volk, dat niet voor zichzelf kon opkomen 171. Guerilla’s komen voort uit het volk en moeten kunnen terugvallen op steun van het volk om te kunnen overleven172. Het was duidelijk dat de MCP alleen bestreden kon worden door ze van de bevolking af te schermen. Niet alleen zou dit een einde maken aan hun pretentie namens het volk op te treden, maar het zou hun ook afsnijden van hun bron van voorraden, mankracht en informatie. Het Briggs-plan van 1950 was er dan ook op gericht deze taak te volbrengen. Ten eerste dienden de grote bevolkingscentra onder controle gebracht te worden, waarbij het brengen van een gevoel van veiligheid van het grootste belang was. Ten tweede diende de Min Yuen, de infiltranten van de MCP, uit deze gebieden verdreven te worden, aangezien zij de verbinding waren tussen de MCP en de bevolking. Hierdoor diende de MCP afgesloten te worden van hun bevoorrading, waardoor ze gedwongen zouden zijn de troepen van de overheid op voor hun ongunstig terrein aan te vallen173. Het Briggs-plan voorzag niet alleen in een militaire oplossing van het conflict. Het daadwerkelijke afsnijden van de MCP van de bevolking diende tot stand te worden gebracht door het politieapparaat in te zetten en door de squatters te verwijderen naar een door de overheid gecontroleerd gebied. Door slechte coördinatie tussen de civiele overheid, het politie apparaat en het militair apparaat werd het Briggs-plan in eerste instantie geen groot succes. De MCP werd niet effectief van de bevolking afgesneden, terwijl de slechte omstandigheden in de New Villages, waar de squatters heen werden vervoerd, ervoor zorgde dat hun vertrouwen in de overheid minimaal bleef. Toch waren de basisprincipes van het Briggs-plan dezelfde als waar Generaal Templer later succes mee zou hebben. Templer deed zijn best de locale bevolking van zijn goede bedoelingen te overtuigen. Zo verklaarde hij openlijk zich volledig in te zetten voor een onafhankelijk Maleisië. Ook zorgde hij ervoor dat hij zichtbaar aanwezig was voor de locale bevolking door zeer veel door het land te reizen. Tijdens deze reizen kreeg de bevolking vaak de kans vragen te stellen of om locale problemen aan te kaarten. Templers zichtbaarheid werd vooral gewaardeerd onder de Chinese bevolking op het platteland, die tot dan toe het gevoel hadden niet door de regering begrepen te worden 174. Verder breidde hij de rol van de inlichtingendiensten uit, om ervoor te zorgen dat de overheid de aanwezigheid van de Min Yuen beter kon tegengaan. Ten slotte zette Templer in op 171 Mao Zedong, On guerilla warfare (vert. Samuel B. Griffith II) (Chicago 2000) 42. Ibidem 44. 173 John A. Nagl, Learning to eat soup with a knife, counterinsurgency lessons from Malaya and Vietnam (Chicago 2005) 72. 174 Ibidem 88. 172 38 informatievoorziening om de propaganda van de MCP tegen te gaan. Al met al wist de Maleise Federatie op deze wijze de steun van de Chinese bevolking aan de MCP tegen te gaan. Op militair gebied voerde Templer eveneens de nodige hervormingen door. Een grotere inzet van helicopters en gepanserde voertuigen zorgde voor een grotere mobiliteit van de eenheden. Bovendien liet Templer de over de jaren vergaarde kennis in junglegevechten vastleggen in een handleiding, die vervolgens verspreid werd onder de troepen. Deze hervormingen waren nodig voor de door Templer gebruikte ‘olievlek’-strategie. Deze hield in dat ten eerste de New Villages beveiligd diende te worden, door een combinatie van Constabulary en Home Guards, om vervolgens de controle over de omliggende gebieden als een olievlek uit te breiden 175. Binnen het beveiligde gebied konden vervolgens de strengste maatregelen van de noodtoestand, als een avondklok en zeer strenge controle op voedsel, worden versoepeld. Vooral het opzetten van een Home Guard was een grote overwinning voor de Maleise Federatie. Deze Home Guard bestond uit de Chinese bewoners van de New Villages. Hun inzet maakte niet alleen overheidstroepen vrij voor inzet tegen de MCP, maar betrok ook de locale Chinese bevolking bij het beëindigen van de Emergency. Het feit dat de strengste noodmaatregelen werden versoepeld in een beveiligd gebied bleek een grote motivatie voor de locale bevolking om de kant van de overheid te kiezen. De overheid bleek namelijk in staat hun leven te verbeteren en hun veiligheid te bieden. Dit opzetten van een Home Guard was bovendien een onderdeel van een campagne om meer Chinezen te recruteren in de diverse takken van de overheid en politie. Hun kennis van de Chinese taal en gewoontes maakten het bestrijden van de voornamelijk Chinese MCP gemakkelijker, terwijl de Chinese bevolking weg werd getrokken bij de MCP. Vaak word dit gezien als de grootste verdienste van Templer, dat hij alle middelen van de staat wist in te zetten om de bevolking van Maleisië klaar te maken voor onafhankelijkheid, waardoor de claim van de MCP voor de bevolking te vechten verder verwaterde176. Was Templers voortvarende aanpak nu de enige doorslaggevende factor in het bestrijden van de MCP? Uiteraard was dit niet het geval. Zo zette Templer in op een al eerder geschreven plan. Ook had hij het geluk dat onder zijn bewind de invloedrijke Chinese leider Tan Cheng Lock toetrad tot de centrale raad die het civiele bestuur over de Maleise Federatie adviseerde. Zijn aanwezigheid zorgde ervoor dat het vertrouwen in deze raad, een voorloper op een Maleis parlement, onder de Chinese bevolking toenam. Bovendien wist Tunku Abdul Rahman, een vooraanstaande Maleise edelman, een pan-Maleise partij op te zetten die alle bevolkingsgroepen binnen Maleisië wist te verbinden. Hij nam hiermee de Maleise nationalist Dato Onn de nodige wind uit de zeilen, wat de onderlinge relatie tussen de bevolkingsgroepen versterkte. Templer wist vooral de coördinatie tussen de diverse takken van de staat te verbeteren, terwijl stevig maar fair optreden het vertrouwen van de Chinese squatters voor de overheid wist te herwinnen. Bovendien werd er onder zijn bewind eindelijk een akkoord tussen de belangrijkste Maleise politieke leiders bereikt over de toekomstig bestuur van een onafhankelijk Maleisië. Hierbij was van groot belang dat ook de Chinese leiders zeggenschap kregen in het locale bestuur. 175 John A. Nagl, Learning to eat soup with a knife, counterinsurgency lessons from Malaya and Vietnam (Chicago 2005) 98. 176 Ibidem 100. 39 Historicus Robert O’Neill stelt dan ook dat Templers succes eruit bestond dat hij voorkwam dat de MCP de overwinning behaalde door het politiek, militair en economisch aan te pakken, terwijl de locale politiek voor de uiteindelijke oplossing van het conflict zorgde 177. De bevolking was gedurende de Malayan Emergency niet langer de passieve ondersteuning van de staat zoals Clausewitz de rol van de bevolking omschreef. In plaats daarvan werd hun steun cruciaal voor de strijdende partijen. Beide partijen hadden hun steun nodig om legitimiteit voor hun bestuur te verkrijgen of te behouden. Het verkrijgen van hun steun werd dan ook een voornaame inzet van de strijd. De steun van de bevolking was ook niet zo onvoorwaardelijk als Clausewitz suggereerd. De steun moest verdiend en verdedigd worden. Het voorkomen van escalatie van een conflict als strategie De omvang en intensiteit die een oorlog aanneemt zijn vaak het gevolg van bewuste keuzes van de twee strijdende partijen. Volgens Clausewitz’ theorieën dient het vooraf gestelde doel de door de staat geleverde inspanning te bepalen. Clausewitz wijst er verder op dat oorlogen de neiging hebben voortdurend te escaleren, waardoor hun omvang en intensiteit zou toenemen totdat één van de strijdende partijen verslagen is178. Hedendaagse kritiek van Martin van Creveld wijst erop dat Clausewitz hiermee andere limiterende factoren over het hoofd zag. Zaken als recht en internationale conventies beperken een oorlog in zijn pure, altijd escalerende vorm. Ook kan een staat er bewust voor kiezen niet zijn volledige potentie tegenover de inzet van de tegenpartij te ontplooien. Om te zien welke van deze twee visies van toepassing is op de Malayan Emergency, dienen we eerst te kijken naar de doelstellingen van de twee strijdende partijen. Op papier was het Verenigd Koninkrijk na de Tweede Wereldoorlog nog steeds een internationale grootmacht met een omvangrijk koloniaal imperium. In de praktijk liep het Verenigd Koninkrijk op zijn laatste benen: de uitgaven om troepen op de been te houden tijdens de Tweede Wereldoorlog hadden het land bijna bankroet gemaakt. Het gemak waarmee het Japanse leger de Britten uit Maleisië had verdreven maakte de zwakte van het koloniale bestuur duidelijk. De bevolking in de koloniën waren uit op zelfstandigheid van het Verenigd Koninkrijk. De Britse politiek zag dan ook in dat ten koste van alles aan de koloniën vasthouden niet mogelijk was. Wel was er tussen de twee grootste partijen in de Britse politiek, de Conservatieven en Labour, grote onenigheid wat nu precies te doen met de koloniën. Labour was van mening dat de koloniën onafhankelijk dienden te worden, maar dat het Verenigd Koninkrijk wel de taak had de minder ontwikkelde koloniën naar onafhankelijkheid te begeleiden. Dit standpunt stond bekend als socialistisch paternalisme. De Conservatieven zagen de koloniën als frontlinie voor de strijd tegen communisme en radicaal nationalisme. Verder gaven de strategische ligging en grondstoffen van de koloniën het Verenigd Koninkrijk zijn status van grootmacht. Er diende dus zoveel mogelijk invloed Robert O’Neill, ‘Problems of command in limited warfare: thoughts from Korea and Vietnam’ in Lawrence Freedman, Paul Hayes en Robert O’Neill ed., War, strategy and international politics (Oxford 1992) 265. 178 Carl von Clausewitz, On war (vert. M. Howard en P. Paret) (Princeton 1989) 77. 177 40 over de koloniën behouden te worden 179. Wel zagen veel Conservatieve politici in dat de roep om onafhankelijkheid en zelfbestuur niet volledig genegeerd kon worden. Dit wel doen zou de nationalisten en communisten aan populariteit doen winnen. Uiteindelijk kwam het erop neer dat zowel de Conservatieven als Labour inzagen dat onafhankelijkheid voor Maleisië de enige optie was om hun doelen, een sterke en niet-communistische staat creëren, te behalen. Beide partijen hadden dus als doel een niet-communistisch Maleisië te creëren. Om dit te bereiken diende de locale overheid steeds meer taken over te dragen aan de Maleisiërs. Was dit doel een beperkt doel? Op het eerste gezicht niet, aangezien de politiek het erover eens was dat Maleisië onafhankelijkheid behoorde te krijgen. Het doel was dus niet Maleisië te onderwerpen. Wel diende Maleisië niet in communistische handen te vallen. In hoeverre dit doel beperkt zou zijn hing dus vooral af van de kracht van de MCP. Wel moet hierbij worden aangetekend dat het bestrijden van de MCP pas na het uitroepen van de Malayan Emergency een militair doel werd. Het doel was niet noodzakelijk de MCP te vernietigen. Er moest simpelweg voorkomen worden dat de MCP het creëren van een onafhankelijke Maleise staat zou voorkomen. De MCP zelf besloot tot gewapend verzet over te gaan, hiermee een aanbod afslaand om aan het democratische proces mee te doen. De MCP had duidelijk als doel Maleisië om te vormen tot een communistische staat. Na de oorlog probeerde de MCP eerst nog op vreedzame wijze aan de macht te komen, maar toen bleek dat de populariteit van de MCP hier niet groot genoeg voor was besloot de partijleiding over te gaan tot een gewapende strijd. Het politieke doel van de MCP was het omver werpen van het koloniale regime en een onafhankelijk Maleisië tot stand te brengen. Uiteraard zou dit Maleisië door de MCP bestuurd worden. Hun strategie was een klassieke insurgency te voeren. Op deze wijze kon de MCP de zwakte van het koloniale regime aantonen. Eerder in dit paper is al aandacht besteed aan het asymmetrische karakter van het conflict. De Maleise Federatie had de beschikking over een functionerend civiel bestuur en een politieapparaat. Bovendien had het als Britse kolonie toegang tot het militair apparaat van het Britse gemenebest. In Maleisië zijn gedurende de Emergency echter nooit meer dan een handvol brigades gestationeerd geweest, een fractie van het beschikbare militair potentieel 180. Hier staat tegenover dat de MCP gedwongen was al zijn beperkte middelen in te zetten vanaf het begin van het conflict. Beide partijen waren bereid tot het uiterste te gaan om hun doel te behalen. De Britse regering in Londen was als de dood dat een communistisch succes in de regio over zou slaan naar zijn overige (voormalige) koloniën in de regio181. De MCP wist dat hun nederlaag het einde van communisme in Maleisië zou betekenen. Toch bleef ondanks deze omvangrijke doelstellingen een voortdurende escalatie van het conflict uit. Van de kant van de MCP was deze keuze begrijpelijk, aangezien ze simpelweg geen verdere middelen hadden om in te zetten. De MCP was al volledig afhankelijk van buitgemaakte wapens en door symphatisanten geleverd voedsel. Deze schaarse beschikbaarheid van voorraden was een natuurlijke rem op de intensiteit van hun acties. Volgens de heersende 179 Christopher Bayly en T. N. Harper, Forgotten wars, freedom and revolution in Southeast Asia (Cambridge 2007) 97. 180 John A. Nagl, Learning to eat soup with a knife, counterinsurgency lessons from Malaya and Vietnam (Chicago 2005) 65. 181 Nicolas Tarling, The fall of Imperial Britain in South-East Asia (Oxford 1993) 164. 41 communistische theorieën moest een insurgent dan ook niet streven naar escalatie van een conflict tenzij ze kon rekenen op de steun van de locale bevolking en de onmacht van de overheid en strijdkrachten had aangetoont. Pas wanneer aan deze voorwaarden was voldaan, kon de partij overgaan van een guerilla tot een reguliere oorlog, met als doel gebieden te bezetten en de tegenstander militair te vernietigen182. Aan de ene kant koos de MCP dus voor het bewust tegengaan van verdere intensiveren van zijn acties, omdat de partij nog niet klaar zou zijn voor de volgende stap in hun strategie. Aan de andere kant was de MCP, doordat het over zeer schaarse bronnen beschikte, gedwongen al zijn middelen in te zetten. Was er dan sprake van een vrijwillige of gedwongen beperking van escalatie van hun kant? Aangezien hun strategie voorschreef uiteindelijk de tegenstander militair te verslaan lijkt het aannemelijk dat het gebrek aan materiaal en steun onder de bevolking van de MCP de beperkende factor was in hun optreden. In tegenstelling tot de MCP zette de Maleise Federatie maar een fractie van zijn militaire middelen in. De belangrijkste reden om het conflict militair beperkt te houden was dat de overheid het conflict voornamelijk behandelde als een civiel probleem. Onder Hoge Commissaris Gurney probeerde de overheid het probleem vooral aan te pakken door de MCP af te schilderen als bandieten. Deze aanpak pastte bij het beleid de claim te ondermijnen dat de MCP namens het onderdrukte volk handelde183. Met het opzetten van het Briggs-plan kwam het besef dat de MCP alleen te verslaan was door deze af te snijden van de bevolking waar het afhankelijk van was. Met alleen een militaire aanpak zou dit niet mogelijk zijn. Daarom werd de rol van de locale politie verder uitgebreid. Uiteraard zette de overheid meer mankracht in door de politie en Constabulary uit te breiden, maar doordat deze eenheden geen directe gevechtstaak hadden, escaleerde het conflict niet in intensiteit. Onder generaal Templer werd dit beleid voortgezet. Templers aanpak was voornamelijk succesvol omdat hij effectiever met zijn middelen omging dan zijn voorgangers. Betere training, duidelijkere communicatiestructuur en een gerichte aanpak waren zijn sleutel tot succes. Hij probeerde niet te winnen door simpelweg meer manschappen in te zetten dan de tegenpartij. Zowel de MCP als de Maleise Unie beperkten dus de intensiteit van het conflict door bewust voor een bepaalde strategie te kiezen. De MCP koos ervoor via een insurgency de overheid te verzwakken en de steun van de bevolking te vergaren. Ze gingen niet over tot een reguliere strijd na een fase van insurgency, zoals de Viet Minh met succes in Indochina deed. Daar koos de Franse strijdmacht ervoor een belangrijk knooppunt bij Dien Bien Phu koste wat kost te verdedigen, wat ervoor zorgde dat de Viet Minh deze strijdkracht kon omsingelen en vernietigen in een reguliere slag184. De MCP werd nooit sterk genoeg om over te gaan naar deze fase van een insurgency. De Maleise overheid koos als strategie de MCP van de bevolking te scheiden. De beste manier om dit te doen was de bevolking te tonen dat de overheid de bevolking veiligheid en een goed bestaan kon bieden. De aanleg van New Villages verwijderde de Chinese squatters uit gebieden waar deze de MCP konden steunen, terwijl nieuw overheidsbeleid, als extra aanleg van voorzieningen er voor 182 Robert Thompson, Defeating communist insurgency (Londen 1966) 30. Richard Stubbs, Hearts and minds in guerilla warfare, the Malayan emergency 1948-1960 (Singapore 1988) 66. 184 Jeremy Black, Introduction to global military history, 1775 to the present day (Londen 2005) 157. 183 42 zorgden dat de onvrede bij deze squatters afnam 185. Het beleid was erop gericht de ‘hearts and minds’ van de bevolking (terug) te winnen, niet om de MCP militair te verslaan. Uiteraard was het overheidsoptreden in Maleisië niet de enige factor die tot succes voor de Britten en de Maleise Federatie leidde. Er waren genoeg factoren van belang waar noch de overheid noch de MCP invloed op hadden. Ten eerste was er het economisch herstel van Maleisië in de jaren 50. De vraag naar Maleis rubber en tin, die na de Tweede Wereldoorlog was ingestort, trok weer aan na de uitbraak van de Korea-oorlog186. Dit economisch herstel voorzag vele Maleisiërs weer van banen en inkomen, wat de onvrede voor een deel wegnam. Ten tweede was er het feit dat de opstand zich beperkt hield tot het etnisch Chinese deel van de bevolking. Het merendeel van de bevolking voelde zich hierdoor nooit verbonden met de in hun ogen Chinese opstand. Ten derde is er de geografie van het schiereiland Maleisië. De enige natuurlijke grens is met Thailand, een land dat eveneens probeerde het opkomend communisme in te perken. De MCP was hierdoor afgesloten van grootschalige militaire steun van een bondgenoot. Dit in tegenstelling tot de Vietnamese Viet Minh, die gebruik wist te maken van massale materiële steun van hun communistische buren in China187. Ondanks deze meewerkende factoren blijft het een feit dat het optreden van de overheid om de steun van de bevolking voor zich te winnen zeer succesvol was. 185 Anthony Short, The communist insurrection in Malaya 1948-1960 (Plymouth 1975) 403. Richard Stubbs, Hearts and minds in guerilla warfare, the Malayan emergency 1948-1960 (Singapore 1988) 107. 187 Jeremy Black, Introduction to global military history, 1775 to the present day (Londen 2005) 158. 186 43 Conclusie De wijze waarop oorlogen gevoerd worden is in de tweede helft van de 20e eeuw onmiskenbaar veranderd. De klassieke manier van oorlogvoering, een oorlog tussen staten met een duidelijk onderscheid tussen de overheid, strijdkracht en bevolking, maakt plaats voor zogenaamde Low Intensity Conflicts (LIC’s). In een LIC gaat de strijd vaak niet meer tussen staten alleen, maar ook tussen groeperingen, stammen en clans. Ook overschreiden deze conflicten vaak de bestaande grenzen van staten. De Israelische historicus Martin Van Creveld meent daarom dat voor dit nieuwe type oorlogvoering de heersende opvattingen over het voeren van oorlog aangepast dienen te worden. Het voornaamste doelwit van Van Crevelds kritiek zijn de theorieën van de 19 e eeuwse theoreticus Carl Von Clausewitz. De waterscheiding tussen deze twee visies is onderzocht aan de hand van de casus van de Malayan Emergency. De Emergency was een conflict tussen de Britse overheid in Maleisië en de irregulier strijdende Malayan Communist Party (MCP). Het conflict brandde los in 1948, slechts drie jaar na het einde van de Tweede Wereldoorlog, een op reguliere wijze uitgevochten conflict. De MCP daarentegen gebruikte als zwakkere partij een zelfde soort tactiek als Mao Zedong met succes had gebruikt in China, een irreguliere strijd voeren om de zwakte van de overheid aan te tonen en de steun van de bevolking te verkrijgen. Een voornaam verwijt van onder meer Martin Van Creveld aan het adres van Clausewitz was dat zijn theorie te veel gecentreerd is op de staat om nog steeds van toepassing te zijn in conflicten die niet tussen staten gaan. Volgens de algemeen geaccepteerde definities is een staat een gebied met een internationaal erkend territorium waar een regime de lokale bevolking bestuurt. Technisch gezien was de Maleise Federatie geen staat, omdat het nog niet volledig onafhankelijk was van het Britse bestuur. Wel beschikte de Maleise Federatie over een grote mate van zelfbestuur, was het op weg was naar volledige onafhankelijkheid, waardoor het kan worden beschouwd als een soevereine staat. Aan de andere kant is de MCP als politieke partij duidelijk geen statelijke actor, waardoor de Malayan Emergency niet meer voldoet aan het klassieke beeld van een oorlog tussen staten. Van Creveld gaat vooral uit van de harde definitie van de soevereine staat en gaat niet in op het feit dat de door hem beschreven LICs vaak gevoerd worden tegen een factie met statelijke eigenschappen. Duyvesteyn beschreef al dat deze actoren toch vaak strijden voor een politiek doel, namelijk het verkrijgen van macht of invloed. Ook hebben deze actoren de beschikking over een strijdmacht, een aanhang en controleren meestal een territorium. Ze beschikken dus over statelijke eigenschappen, ookal zijn ze geen staat zoals Clausewitz deze definieerde. Een belangrijk punt in Clausewitz’ denkbeelden was verder de relatie tussen de politieke leiding van de staat en het militaire apparaat. Volgens Clausewitz diende de politiek bij deze besluitvoering het primaat te hebben. De strijdkrachten waren een instrument van de staat om een politiek doel mee te behalen. Het was de taak van de overheid om een doelstelling te formuleren, die de strijdkrachten vervolgens dienden te vervullen. Ook al was Clausewitz’ werk zelf niet erg populair onder Britse militairen, ze ondersteunden wel zijn visie van het primaat van de politiek. Tijdens de 44 Emergency kwam deze relatie echter ogenschijnlijk onder druk te staan. Een militair in actieve dienst, generaal Templer, werd in 1950 aangesteld in de hoogste civiele post van de Maleise Federatie. Was de benoeming van Templer een breuk met deze traditionele relatie tussen politiek en strijdmachten? In de praktijk lag de rol van Templer een stuk genuanceerder. Templer had weliswaar een stevig mandaat om de crisis aan te pakken, maar stond nog steeds aan het hoofd van een overheidsapparaat waarin de militaire en civiele posten voor de rest gescheiden waren. Templer was vooral een crisismanager, die de samenwerking tussen het militaire apparaat en het civiele apparaat verbeterde. De samenwerking tussen deze twee was essentieel voor de uitvoering van het eerder opgestelde Briggs-plan, een plan dat erop gericht was de insurgents van de bevolking af te snijden door de Chinese bevolking op het platteland in nieuw te bouwen dorpen te huisvesten en vervolgens het schiereiland systematisch uit te kammen. Bovendien werd na de termijn van Templer wederom een ambtenaar als Hoge Commissaris aangesteld. Aan de kant van de MCP is de relatie tussen politiek en militair een stuk minder duidelijk. Aan de ene kant had de MCP een duidelijk politiek doel om voor te strijden, namelijk het crëeren van een communistische staat. In dit opzicht zet de MCP dus militaire middelen in om een politiek doel te behalen. De communistische doctrines besteden bovendien veel aandacht aan de rol van hun politieke ideologie. Aan de andere kant was er geen duidelijk onderscheid tussen de politieke leiding en de militaire leiding van de organisatie, zoals dat in een reguliere staat meestal wel het geval is. Mao Zedong, de voornaamste theoreticus over communistische insurgency, stelt dat de politieke leiding van de partij de leiding dient te hebben, aangezien de opstand dient om een politieke machtswisseling te verkrijgen. Het is dit politieke aspect van LICs dat Van Creveld vaak over het hoofd ziet. De rol die de bevolking speelde in het conflict is totaal anders dan Clausewitz hem zag in zijn On War. Clausewitz ging uit van een ondersteunende rol voor de bevolking. Het zorgde voor de materialen die de strijdkracht nodig had om te opereren. Ook werd uit de bevolking de mankracht voor de strijdmacht gehaald. Een opstand van het volk, zoals plaats vond in Spanje onder de Franse bezetting, werd gezien als iets uitzonderlijks. Clausewitz besteedt dan ook weinig aandacht aan wat hij ziet als een uitzondering op de regel. Hij komt niet veel verder dan een advies over de vorming van een Landwehr, een militie, als ondersteuning van de reguliere strijdmacht in tijden van crisis. De rol van de bevolking was in de Malayan Emergency totaal anders. Thompson en Galula wijzen erop dat het belangrijkste doel in dit type opstand het verkrijgen van de steun van de bevolking is. De Emergency was dan ook een intrastatelijk conflict, waarbij beide strijdende partijen claimden voor de bevolking op te komen. De MCP probeerde aan te tonen dat het voor werkelijke onafhankelijkheid streed en beloofde dat het voor sociale hervormingen zou zorgen. Door gebruik te maken van guerillatacieken was de MCP nauwelijks op reguliere wijze te verslaan. De Britse strategie veranderde na het opstellen van het Briggs-plan. Hun strategie werd nu om de MCP te scheiden van de bevolking op het platteland door de Chinese squatters naar nieuwe dorpen te verplaatsen en vervolgens het schiereiland regio per regio uit te kammen. De MCP zou op deze manier van hun bron van voorraden en mankracht worden afgesneden. Het Briggs-plan zou pas werkelijk succesvol worden nadat generaal Templer de leiding overnam. 45 De Malayan Emergency was een conflict tussen een aanvankelijk traditionele strijdende partij en een asymmetrisch strijdende insurgent. We zien dat de op traditionele manier strijdende partij zich diende aan te passen aan de tegenstander, doordat de reguliere manier van oorlog voeren niet effectief bleek te zijn. De voornaamste aanpassing was de intensieve samenwerking tussen de locale overheid, het civiele bestuur en het militair bestuur. Deze samenwerking ging zo ver dat een militair zelfs tijdelijk het bestuur over het civiele bestuur overnam. Wel was het militair bestuur nog steeds te allen tijde ondergeschikt aan de politieke doelstelling de opstand van de MCP neer te slaan om Maleisië voor te bereiden op onafhankelijkheid. Ook de MCP streed voor een politiek doel, het creëren van een communistisch Maleisië. In een counterinsurgency is een hechte samenwerking tussen alle takken van de overheid noodzakelijk, maar de relatie tussen de overheid en de strijdmacht blijft in principe hetzelfde. De één geeft een taak en de ander voert deze uit. Ook aan de kant van de insurgent zien we deze taakverdeling nog, aangezien er word gestreden om een politiek gemotiveerd doel te behalen. Het voornaamste verschil tussen de reguliere manier van oorlogvoering en deze counterinsurgency was de rol die de bevolking speelde. Clausewitz ging nog uit van de bevolking als een passieve factor in een conflict. De opstand in Spanje zag hij als een uitzondering. In een counterinsurgency is het doel de steun van de bevolking voor het eigen regime te behouden en de insurgents te scheiden van de bevolking, zodat hun politieke doel niet kunnen behalen. Pas nadat duidelijk is wie de tegenstander werkelijk is, aangezien insurgents zich vaak verschuilen tussen de bevolking, kan deze op reguliere wijze bestreden worden. De bevolking is veranderd in een militair doel op zich, doordat beide partijen in een counterinsurgency het vergaren van hun steun als doelwit hebben. De drieëenheid van overheid, bevolking en strijdmacht stond nog grotendeels overeind in de Malayan Emergency. Het was nog steeds de politieke leiding die het militaire apparaat zijn opdracht gaf en het was nog steeds het militaire apparaat dat deze vervolgens uitvoerde. Wel was de samenwerking tussen de overheid en strijdmacht hechter geworden. Ook was de afbakening tussen de drie zoals deze in Clausewitz’ tijd bestond veranderd. De rol van de bevolking was wel drastisch veranderd, aangezien deze niet langer een passieve factor in het conflict was. De bevolking was een actief onderdeel van het conflict geworden, aangezien beide partijen afhankelijk waren van hun steun om te slagen in hun opzet. De grote verandering in oorlogvoering waar Clausewitz geen rekening mee kon houden is dan ook niet het verdwijnen van de staat als centrale actor zoals Van Creveld stelt, aangezien de MCP statelijke kwaliteiten had als een leiding en strijdmacht, maar de rol van de bevolking in een conflict. De drieëenheid van Clausewitz is, in een weliswaar aangepaste vorm, nog steeds zeer bruikbaar, aangezien het nog steeds de dynamiek tussen overheid, strijdmacht en bevolking is die het verloop van een oorlog bepaald. Dat de precieze definities van een overheid, strijdmacht of bevolking, bijna twee eeuwen later, veranderd is doet niets af aan Clausewitz’ werk. Tot nu toe weerstaat het nog steeds de tand des tijds. 46 Literatuurlijst Bassford, Christopher, Clausewitz in English, the reception of Clausewitz in Britain and America 18151945 (Oxford 1994) Bayly, Christopher en Tim Harper, Forgotten wars, freedom and revolution in Southeast Asia (Cambridge 2007) Black, Jeremy, Introduction to global military history, 1775 to the present day (Londen 2005) Callwell, C. E., Small wars, their principles and practice (Londen 1906) Clausewitz, Carl von, On War (vert Michael Howard en Peter Paret) (Princeton 1989). Duyvesteyn, Isabelle, Clausewitz and African war (New York 2005) Freedman, Lawrence, Paul Hayes en Robert O’Neill (ed.), War, strategy and international politics (Oxford 1992) Galula, David, Counterinsurgency warfare, theory and practice (Westport 1964) Harper, T. N., The end of Empire and the making of Malaya (Cambridge 1999) Heuser, Beatrice, Reading Clausewitz (Londen 2002) Kaldor, Mary, Global civil society: an answer to war (Cambridge 2003) Liddell Hart, Basil, The ghost of Napoleon (Londen 1934) Mao Zedong, On guerilla warfare (vert. Samuel B. Griffith II) (Chicago 2000) Nagl, John A., Learning to eat soup with a knife. Counterinsurgency lessons from Malaya and Vietnam (Chicago 2005) Nooy, G. de, ed. The clausewitzean dictum and the future of Western militairy strategy (Den Haag 1997) Philpott, Daniel, Revolutions in sovereignty, how ideas shaped modern international relations (Princeton 2001) Porch, Douglas, Wars of empire (Washington 2006) Short, Anthony, The communist insurrection in Malaya 1948-1960 (Plymouth 1975) Strachan, Hew, Clausewitz’s On War (New York 2007) Strachan, Hew, The politics of the British army (Oxford 1997) 47 Stubbs, Richard, Hearts and minds in guerilla warfare, the Malayan emergency 1948-1960 (Singapore 1988) Tarling, Nicolas, The fall of Imperial Britain in South-East Asia (Oxford 1993) Thompson, Robert, Defeating communist insurgency (Londen 1966) Van Creveld, Martin The changing face of war, combat from the Marne to Iraq (New York 2008) Van Creveld, Martin, The transformation of war (Jeruzalem 1990) Willmott H.P., en Michael B. Barrett, Clausewitz reconsidered (Santa Barbara 2010) 48