Aardrijkskunde - goedvoorbereidnaardepabo

advertisement
Natuur en Techniek
Blok 3
Vandaag



Afweer
Voeding
Voortplanting
Afweersysteem van de mens


Mechanische afweer: slijmvliezen aan de
binnenkant en de huid aan de buitenkant.
Daarnaast moleculaire afweer: antistoffen in
ons bloed
Afweersysteem van de mens
functie witte bloedcellen
Witte bloedcellen
‘Eten’ verkeerde bacteriën op.
 Maken antistoffen
 Kunnen zich door een bloedvat heen wringen

Afweersysteem van de mens




Vaccinatie: inspuiten van onschadelijke lichaamsvreemde stoffen waardoor
antistoffen worden gemaakt.
Immuniteit: het hebben van antistoffen waardoor ziekteverwekkers geen kans
krijgen zich te vermenigvuldigen.
Voorbeelden lichaamsvreemde stoffen: giftige stoffen zoals alcohol, bacteriën
en virussen.
Belangrijke organen in het afweersysteem: lever (afbreken giftige stoffen),
huid, zwezerik bij kinderen (klier in de borstholte)
Afweersysteem van de mens





Hygiëne
Ontsteking: lichaam maakt meer vocht aan en betere doorbloeding om
beschadigd weefsel te herstellen.
Allergie: lichaam ziet onschadelijke stoffen zoals mijt aan als schadelijke
stoffen.
Koorts: verhoging van de temperatuur om afweersysteem beter te laten
werken. 38 graden of hoger.
Antibiotica: medicijn tegen bacteriën, zowel goed als schadelijke.
Voedingsmiddelen



Dierlijke en plantaardige voedingsmiddelen.
Voedingsstoffen =
de bruikbare bestanddelen van voedingsmiddelen.
De voedingsstoffen zijn in te delen in eiwitten, koolhydraten, vetten, water,
mineralen (zouten) en vitamines.
Koolhydraten




Brandstoffen
Bouwstoffen
Glucose, zetmeel en overige suikers.
Voedingsvezels zorgen voor een ‘vol gevoel’, zo helpen ze op gewicht te blijven. Ook
zijn ze goed voor de stoelgang.
Vetten





Bouwstoffen
Brandstoffen
Vooral een brandstof kan ook gebruikt worden als bouwstof
Plantaardige en dierlijke vetten.
Ze smeren de gewrichten, dienen in de vorm van cholesterol als grondstof voor
hormoonproductie en helpen bij herstel van spiercellen.
Eiwitten



Bouwstoffen
Brandstoffen
Is voornamelijk een bouwstof!
Alleen brandstof als koolhydraten op zijn.

Haren, nagels, veren, spinnenwebben, spieren en rode bloedcellen bestaan voor een
groot deel uit eiwitten. Belangrijk bij afweersysteem en herstellen van beschadigde
spieren en cellen (weefsel)

Vlees, vis en gevogelte zoals kip leveren veel eiwit, net als melk, kaas en eieren. Maar
ook in plantaardig eten zit eiwit, denk aan brood, noten, bonen en linzen.
Water en mineralen (zouten)

Water: bouwstof, transportmiddel en oplosmiddel

Mineralen: bescherming en bouwstof

Vitaminen: bescherming
Gezonde voeding
Groente: 200 g / 4 opscheplepels
 Fruit: 200g / 2 stuks
 Brood: 210-245 g / 6-7 sneetjes
 Aardappelen, rijst, pasta, peulvruchten:
4-5 aardappelen / opscheplepels
200-250 g /
 Melk(producten): 600 ml
 Kaas: 1 plak / (20 g)
 Vlees(waren), vis*, kip, eieren, vleesvervangers: 100 125 g
 Halvarine: 30-35 g / 5 g/sneetje
 Bak-, braad- en frituurproducten, olie: 15 g / 1 eetlepel
 Dranken (inclusief melk): 1-1 ½ liter
Groente
Voedingsvezels(ballaststoffen), mineralen en vitamines.
Brood en aardappelen
Zetmeel, voedingsvezels, en plantaardige eiwitten.
Zuivel en vleesproducten
Dierlijke eiwitten, en sommige mineralen.
Olie en vetten
Vetten en vitamine A en D
Vocht
Voornamelijk voor vocht, voedingstoffen oplossen, lichaamstemperatuur
op peil houden.
Voortplanting



Eencelligen en schimmels
Planten
Dieren en mensen
Voortplanting eencellige


Deling
Nieuwe individuen zonder genen-uitwisseling  Ongeslachtelijke
voortplanting
Voortplanting schimmels


Deling  ongeslachtelijke voortplanting (bijv. gist)
Sporen  schimmeldraden (bijv. truffel)
Sporen




Zowel ongeslachtelijk als geslachtelijk voortplanting
Als twee schimmeldraden samensmelten ontstaat een paddenstoel en in de
paddenstoel ontstaan sporen.
Uit de sporen ontstaan nieuwe individuen.
Door geslachtelijke voortplanting is er genen uitwisseling.
Voortplanting bij planten
Ongeslachtelijke voortplanting





Bollen; ondergrondse opslag. Bijvoorbeeld
tulpen
Knollen; ondergrondse opslag.
Bijvoorbeeld wortel
Stekken; stuk planten opnieuw planten
Uitlopers; delen plant opnieuw planten.
bijvoorbeeld aardbei
Klonen; in laboratorium
Geslachtelijke voortplanting





Zaadplanten met een bloem
Bestuiving: het stuifmeel komt op de
stempel
Bevruchting: het stuifmeel komt bij het
vruchtbeginsel
Eenslachtig; een bloem met alleen
mannelijke of alleen vrouwelijke organen
Tweeslachtig
Voortplanting bij planten



Geslachtelijke voortplanting; uitwisseling van genen mits zelfbestuiving
plaatsvindt
Windbestuiving
Insectenbestuiving
Verspreiding van soorten met behulp van natuur:
 Windbloemen: de verspreiding van zaden gaat door de wind. Bijvoorbeeld
paardenbloem
 Dieren: de verspreiding van zaden door dieren. Meestal doordat de vrucht
wordt opgegeten; bijvoorbeeld Lijsterbes
 Water verspreiding
Ontwikkeling van planten


Van vruchtbeginsel naar vrucht
http://www.schooltv.nl/video/hoe-groeit-een-tomaat-het-groeiproces-vanzaadje-tot-tomaat/
Ontkieming



Als uit een zaadje een nieuwe individu komt
Het kiemplantje haalt uit het zaad
reservevoedsel voor de eerste dagen.
Kiemingsfactoren; licht, temperatuur, water,
seizoenen
Ontwikkeling van planten

Eenjarige planten voltooien hun levenscyclus in één jaar (groeien, bloeien en
maken zaden) (tuinplantjes)

Tweejarige planten overwinteren in de grond en maken het tweede jaar
bloemen en zaden. Daarna sterven ze. Bij sommige soorten overwintert
bovengronds alleen een wortelrozet.

Meerjarigeplanten (overblijvers) leven meerdere jaren. Bijvoorbeeld: eiken,
berken etc. de oudste bomen kunnen duizenden jaren oud worden.
Wortels, stengels en bladeren
Transport in planten
 Wortels: opname van water en mineralen
 Stengels: stevigheid
 Bladeren: fotosynthese



Transport via vaten. Vezels liggen vaak om vaten
heen voor meer stevigheid.
2 soorten vaten: houtvaten en bastvaten.
In bladeren: vaten in nerven,
In stengels: vaten in groepen bij elkaar
(vaatbundels)
Stofwisseling planten



Koolstof wordt opgenomen door planten
uit de lucht. Hiervan worden glucose
(suiker) gemaakt. Dit suiker kan door
andere organismen zoals dieren worden
gebruikt om energie uit te halen en door
hen weer afgegeven aan de lucht.
Assimilatie : maken van glucose, vindt
plaats in de bladgroenkorrels.
Dissimilatie: afbreken/verbranden van
glucose
Fotosynthese



Fotosynthese: stofwisselingsproces in planten
Planten kunnen door de fotosynthese energie uit
(zon)licht gebruiken om het organische stofje glucose te
maken.
Planten maken dus uit lucht, water en licht hun eigen
energierijke voedsel.
zonlicht
koolstofdioxide
zuurstof
water
wortelharen
Fotosynthese
Zonlicht is de energiebron om glucose
te maken.
Koolstofdioxide
CO2
+ Water +
H2O
licht  Glucose
C6H12O6
Omdat er licht nodig is voor de fotosynthese kan dit stofwisselingsproces
alleen overdag plaatsvinden!!
Fotosynthese vindt plaats in de bladgroenkorrels van een plant. DUS alleen
in de groene onderdelen!!
+
Zuurstof
O2
Ontwikkeling van bomen


Jaarringen
Elk jaar bladval om uitdroging in de winter te voorkomen
Voortplanting bij dieren


De student kan uitleggen hoe de voortplanting bij dieren verloopt
De student kan kenmerken van planten, dieren en de mens in verband
brengen met de wijze van bevruchting.
Verschillende voortplantingsstrategieën bij dieren



Altijd seksueel  eicel en zaadcel komen samen = bevruchting
Inwendige bevruchting; de mens
Uitwendige bevruchting; vissen, kikkers
Voortplanting en gedrag


Paringsdrang; de (bewuste of onbewuste) drang om voort te planten.
Doel van het leven: voort bestaan van de soort
Balts: voortplantingsgedrag bij vogels
https://www.youtube.com/watch?v=9ScVaGioXsY
 Bronst: voortplantingsgedrag bij zoogdieren
 Nesteldrang

Voortplantingsstrategieën
Eierleggend
Levendbarend
De jongen komen in eieren ter wereld
 Vogels; kalkachtige schalen
 Reptielen; leerachtige schalen
 Vissen; geen schaal (dril)
 Amfibieën; geen schaal (dril)
 Geleedpotigen zoals insecten,
kreeftachtigen.
De jongen komen levend ter wereld
 Zoogdieren
 Ook buideldieren zoals kangeroes
Voortplanting bij de mens
Veranderingen bij de man:
Primaire geslachtskenmerken: zijn reeds
vanaf de geboorte te zien:
- testes
- bijbal
- penis met zwellichamen
- prostaat met zaadblaasjes
Secundaire geslachtskenmerken:
Ontwikkelen zich gedurende de puberteit
onder invloed van hormonen (testosteron):
- lichaamsbeharing
- zwaardere stem
- oksel- en schaamhaar
- zaadlozing
Hormonale regeling bij een man (schematisch)
Veranderingen bij de vrouw
Primaire geslachtskenmerken: zijn reeds vanaf de geboorte te zien:
- eierstokken
- eileiders
- baarmoeder
- vagina met kleine schaamlippen
- clitoris
Secundaire geslachtskenmerken:
Ontwikkelen zich gedurende de puberteit onder invloed van hormonen (oestrogenen):
- ontwikkeling van borsten
- toename van vetweefsel (heupen)
- oksel- en schaamhaar
- menstruatiecyclus
Het mannelijke geslachtsorgaan






Teelballen: produceren spermacellen en
geslachtshormonen.
Bijballen: tijdelijk opslag voor spermacellen.
Balzak: hier liggen de teelballen en de
bijballen in.
Zaadleiders: vervoeren spermacellen.
Zaadblaasjes en prostaat: voegen zaadvocht
toe, waardoor de geslachtcellen beter
kunnen bewegen.
Urine buis: vervoert urine en sperma.
Het mannelijke geslachtsorgaan
urineblaas
zaadblaasje
prostaat
zaadleider
urineleider
zwellichaam
bijbal
teelbal (testes)
eikel
balzak (scrotum)
Vooraanzicht van het voortplantingsstelsel van een man (schematisch)
Sperma
Bestaat uit
 zaadcellen (spermacellen) uit de teelballen
 vocht uit de zaadblaasjes dat de zaadcellen actief maakt.
 vocht met voedingsstoffen afkomstig uit de prostaat
mitochondriën
kern
zweepstaart
Een zaadcel (schematisch)
Voortplantingsorganen van de vrouw





Eierstokken (ovaria): produceren eicellen en vrouwelijke geslachthormonen.
Ook hier vindt de reductie deling plaats.
Trechters: vangen eicellen op.
Eileiders: hierdoor verplaatsen de cellen zich.
Baarmoeder: hierin vindt de ontwikkeling plaats van een embryo.
Clitoris: vangt prikkels op
Voortplantingsorganen van de vrouw
trechter
eileider
eierstok (ovarium)
baarmoeder (uterus)
urineblaas
urinebuis
vagina
kleine schaamlip
grote schaamlip
clitoris (kittelaar)
Het voortplantingsstelsel van een vrouw (schematisch)
Menstruatiecyclus




De menstruatiecyclus onder invloed van hormonen.
De cyclus begint als de eerste dag van je menstruatie begint.
In de eerste 2 weken wordt de eicel rijp. Daarna komt de ovulatie (eisprong).
Als de ovulatie heeft plaats gevonden dan is het de beurt aan de menstruatie. Elke
vier weken opnieuw.
Menstruatiecyclus
Het verband tussen processen in een eierstok en de processen in het baarmoederslijmvlies, als er geen bevruchting optreedt (schematisch)
Menstruatiecyclus bij zwangerschap
Het verband tussen de processen in een eierstok en de processen in het baarmoederslijmvlies, als er bevruchting optreedt (schematisch)
Bevruchting en innesteling
De eerste delingen van de zygote en de innesteling van het klompje cellen
Eerste embryonale ontwikkeling
Tweelingen
1-eiige tweeling
2-eiige tweeling
Bevalling
Na ongeveer negen maanden (39 weken) zwangerschap wordt het kind geboren.
De indaling en ontsluiting
De uitdrijving
Bevalling
De nageboorte
Voorbehoedsmiddelen
Anticonceptie zonder voorbehoedsmiddelen:
- periodieke onthouding
- coïtus interruptus (onderbroken geslachtsgemeenschap)
Anticonceptie gericht op barrièrewerking:
- condoom (mannencondoom of vrouwencondoom)
- pessarium of femcap
- zaaddodende middelen
- spiraaltje of ankertje
Anticonceptie gericht op hormoonwerking:
- de pil: combinatiepil – driefasenpil – minipil
- hormoonspiraaltje
- implantaatje
- mannenpil
Sterilisatie: zaadleiders of eileiders worden door middel van een kleine medische ingreep onderbroken of
dichtgemaakt.
De productie van zaadcellen of eicellen gaat gewoon door, net als alle andere seksuele functies!
Celkern


Chromosomen =
lange draden die zich in de celkern bevinden. Elk organisme
heeft een specifiek aantal chromosomen.
Genen =
alle erfelijke eigenschappen bevinden zich in de vorm van
genen op chromosomen. Genen bestaan uit DNA.
Chromosomen


Chromosomen: in celkern met informatie voor erfelijke eigenschappen.
De celkern van een mens bevat 46 chromosomen. De chromosomen komen in paren
voor. De chromosomen van zo’n paar zijn gelijk in lengte en vorm. Een mens heeft 23
paar chromosomen in een celkern van een gewone cel.
Chromosoomportret of karyogram van een vrouw
Mitose
http://www.bioplek.org/animaties/cel/mitose.html
Reductiedeling
Mitose
Gewone celdeling voor groei en herstel.
Er ontstaan twee cellen met:
hetzelfde aantal chromosomen en precies dezelfde chromosomen
als de oorspronkelijke cel.
Meiose (reductiedeling)
Bij de vorming van geslachtscellen (eicel en zaadcel).
De gevormde cellen krijgen het halve aantal chromosomen (n).
Nodig voor de bevruchting, want
eicel (23 chromosomen) + zaadcel (23 chromosomen)
--> bevruchte eicel (46 chromosomen).
http://www.bioplek.org/animaties/cel/meiose.html
Meiose

Meiose is het ontstaan van de
geslachtscellen. In deze
geslachtscellen zit de helft van
het oorspronkelijke DNA. Van elk
chromosomen paar één
chromosoom.
Chromosomen
Bij de voortplanting van de mens versmelten de kernen van twee geslachtscellen
(voortplantingscellen). In deze kernen zitten de chromosomen.
In geslachtcellen zit van elk chromosomen paar één chromosoom. Een geslachtscel
heeft dus 23 chromosomen en geen chromosomenparen. Na de bevruchting komen
de chromosomen bij elkaar en vormen de chromosomen van de zaadcel en eicel weer
opnieuw 23 chromosomen paren, dus 46 chromosomen.
Bevruchting
Geslachtchromosomen
Één van deze 23 chromosomenparen bepaald het geslacht.
Vrouw: XX
Man: XY
De man bepaalt bij de bevruchting dus het geslacht van het kind.
Met dit chromosomenpaar kan
het geslacht van een individu
worden bepaald
 geslachtschromosomen
Gelachtchromosomen
Als bij bevruchting in de kern van de zaadcel een X-chromosoom bevat,
ontstaat een bevruchte eicel met twee X-chromosomen in de kern, hieruit
ontwikkelt zich een meisje (XX).
Geslachtschromosomen in de
geslachtscellen
Als bij bevruchting in de kern van de
zaadcel een Y-chromosoom bevat,
ontstaat een bevruchte eicel met een Xchromosomen en een Y-chromosoom in
de kern, hieruit ontwikkelt zich een
jongetje (XY).
Geslachtschromosomen bij bevruchting
Eeneiige tweeling
1 eicel + 1 spermacel.
Zijn genetisch zo goed als identiek.
Ontstaan uit 1 eicel, die zich deelt in
meerdere cellen die later uit elkaar gaan.
Twee-eiige tweeling
Dubbele bevruchting.
Dubbele eisprong, dus 2 eicellen in
de eileiders tijdens de vruchtbare
periode
Kunnen van het verschillende
geslacht zijn.
Zijn eigenlijk gewoon 2
broertjes/zusjes die op het zelfde
tijdstip verwekt worden.
2x een eicel en 2x spermacel
Geslachtschromosomen in lichaamscellen van een man
Geslachtschromosomen in lichaamscellen van een vrouw
Fenotype en genotype
Chromosomen zijn opgebouwd uit genen. Een gen, ook wel een erffactor genoemd, bevat de informatie voor één
erfelijke eigenschap.
Genotype: de verzameling genen in een cel.
Fenotype: alle uiterlijke waarneembare kenmerken van een individu.
Het fenotype wordt bepaald door het genotype en door milieufactoren.
Eigenschappen die in je genotype zitten zijn erfelijke eigenschappen. Bijvoorbeeld de kleur ogen. Deze eigenschappen
heb je van je ouders geërfd. Andere eigenschappen zijn aangeleerd of zijn ontstaan door omgevingsfactoren,
bijvoorbeeld tatoeages.
Dominante en recessieve genen





2 genen; één van vader en één van moeder, van
twee chromosomen bepalen één eigenschap in
de lichaamscel.
Deze genen zijn genen paren en zitten op
chromosomen paren.
Deze genen kunnen allebei hetzelfde zijn of 2
verschillende.
Bij twee verschillende genen, bijvoorbeeld blauw
en bruine ogen, bepaald het dominante gen het
fenotype.
Een dominant gen is een gen dat altijd! tot uiting
komt in een fenotype. Een recessief gen komt
alleen tot uiting(uiterlijk) wanneer er geen
dominant gen aanwezig is. Dus als allebei ouders
blauwe ogen hebben.





A = Cel
B = Celkern
C = Chromosomenpaar
D = Twee genen
E = Een stuk DNA
Groei en ontwikkeling





Ontwikkeling: verandering van vorm
Levenscyclus is de stadia van het leven van één organisme
Twee vormen ontwikkeling:
Volledige metamorfose/gedaanteverwisseling
Onvolledige metamorfose
Volledige metamorfose


Bijvoorbeeld: vlinder, kever
Begrippen: ei, rups, larve, pop
Onvolledige metamorfose

Bijvoorbeeld sprinkhaan
Levenscyclus kikker




Begrippen;
Eieren  dril
Kikkervisje
Van kieuwen naar longen
Levenscyclus van de mens
Levensfasen van de mens
Verzorging bij vogels




Eieren uitbroeden; warmte geven
Broedzorg; zorgen voor de jongen in het nest
Nestblijvers; komen kaal en hulpeloos uit het ei en blijven voor een aantal
weken in het nest
Nestvlieders; komen met veren en al ziende uit het ei en kunnen daardoor
heel snel het nest verlaten. Vooral vogels die op de grond leven.
Verzorging van de mens en zoogdieren


Zuigeling; wanneer het jong nog bij de moeder drinkt
Ouderzorg; zorgen voor het jong


Ongeveer 18 jaar bij de mens
Ongeveer 2 jaar bij leeuwen
Voorbeeldopgave 1: Evenwichtsorganen
Kernconcept: B.1. biologische eenheid, leerdoel: B.1.2
Waar in het lichaam zitten de evenwichtsorganen?
 A. bij het hart
 B. in de buik
 C. in de oren
 D. in het ruggenmerg
Lucas is nierpatiënt. Hij moet regelmatig naar het ziekenhuis. Daar wordt hij
aangesloten op een kunstnier die de functie van de nier tijdelijk overneemt. Op
welk orgaanstelsel moet de kunstnier aangesloten worden?
 A. op het bloedvatenstelsel
 B. op het lymfevatenstelsel
 C. op het spijsverteringsstelsel
 D. op het voortplantingsstelsel
Voorbeeldopgave 3: Insuline
Kernconcept: B.3 gedrag en interactie, leerdoel: B.3.1
Johan doet mee met een onderzoek naar de stofwisseling. Meteen na een
maaltijd (op t=0) wordt gestart met het meten van de concentratie insuline in
zijn bloed. De insulineconcentratie wordt continu gemeten. Gedurende de
meettijd verricht Youri geen fysieke inspanning.
 A. lijn A
 B. lijn B
 C. lijn C
Job heeft de ziekte hemochromatose. De ziekte is erfelijk en wordt veroorzaakt
door een recessief gen dat niet op het X of Y chromosoom ligt. Een genetische
test wijst uit dat zijn vrouw Noa geen drager is van het gen dat de ziekte
veroorzaakt. Noa is zwanger van Job. Hoe groot is de kans dat het kind van Job
en Noa de ziekte hemochromatose heeft?
 A. 0%
 B. 50%
 C. 100%
Twee knollen van dezelfde aardappelplant worden
volgens bovenstaand schema geplant en geteeld op twee
verschillende plaatsen. Wat valt er te zeggen over
het genotype en het fenotype van deze twee nieuwe
aardappelplanten? De twee planten hebben..
 A. een verschillend genotype en een verschillend
fenotype.
 B. hetzelfde genotype en hetzelfde fenotype.
 C. een verschillend genotype, maar hetzelfde fenotype.
 D. hebben hetzelfde genotype, maar een verschillend
fenotype.
Download