Inhoud leereenheid 1 Wat is filosofie? Introductie

advertisement
Leereenheid 1 Wat is filosofie?
Inhoud leereenheid 1
Wat is filosofie?
Introductie
Leerkern
1
2
3
4
5
5.1
5.2
5.3
5.4
5.5
5.6
5.7
5.8
5.9
6
7
De filosofische traditie
Filosofische vragen
De verhouding van filosofie en wetenschap
Filosoferen uit praktische betrokkenheid
De filosofische vakgebieden
Kentheorie en wetenschapsleer
Metafysica en ontologie
Ethiek
Logica
Taalfilosofie
Sociale en politieke filosofie
Filosofische antropologie
Esthetica en cultuurfilosofie
Geschiedenis van de filosofie
Filosofische teksten en termen
Het belang van discussie
C0212/maart 31, 2009/CHO
1
Open universiteit
Inleiding in de filosofie
Leereenheid 1
Wat is filosofie?
Sytze Steenstra
INTRODUCTIE
Deze eerste leereenheid is bedoeld om u, voordat u zich gaat verdiepen
in het werk van verschillende filosofen, een indruk te geven van de
kenmerken en eigenaardigheden van de filosofie. Wat filosofie is, laat
zich niet of nauwelijks door een definitie afbakenen. In plaats daarvan
wordt hier de filosofische traditie vanuit verschillende gezichtspunten in
ogenschouw genomen. Aan de orde komen daarbij achtereenvolgens: de
aard van de filosofische vraagstelling; de verhouding van de filosofie tot
de wetenschap; praktische motieven om te filosoferen; de indeling van
de filosofie die tegenwoordig aan Nederlandse universiteiten wordt
gehanteerd; de rol van de taal in de filosofie en tot slot het belang van
debat en discussie voor de filosofie.
LEERDOELEN
Na het bestuderen van deze leereenheid
– heeft u een indruk van de veelzijdigheid van de filosofische traditie
– kunt u enkele kenmerken van de filosofische vraagstelling bespreken
– kent u in hoofdlijnen de historische verhouding van filosofie en
wetenschap
– kent u enkele praktische motieven om te filosoferen
– kent u een gangbare indeling van de filosofie
– weet u iets van het belang van taal en teksten voor het filosoferen
– kunt u uitleggen wat het belang van discussie voor de filosofie is.
LEERKERN
1
Theoretische en
praktische filosofie
C0212/maart 31, 2009/CHO
De filosofische traditie
Het woord filosofie is afkomstig uit het Grieks. Φιλοσοφια (philosophia)
is een samenstelling van de woorden philia, liefde of vriendschap, en
sophia, wijsheid. Filosofie betekent dus letterlijk liefde voor de wijsheid.
Het Nederlandse synoniem van filosofie, wijsbegeerte, geeft deze
betekenis exact weer. Maar wat is wijsheid? De Grieken maakten een
onderscheid tussen twee verschillende vormen, namelijk theoretische
en praktische wijsheid. Theoretische wijsheid stemt overeen
met wat wij in de ruimste zin van het woord onder
wetenschap verstaan, terwijl praktische wijsheid zich richt op
een juiste levenswandel, op goed en rechtvaardig handelen.
De voornaamste stroming van de Griekse filosofie streefde ernaar achter
de verwarrende veelheid van verschijnselen die de mens omringen de
eenheid aan het licht te brengen. Te midden van de vele dagelijkse
beslommeringen en voortdurende veranderingen wijst deze filosofie het
2
Leereenheid 1 Wat is filosofie?
Vertrouwen in
redelijke argumentatie
Er bestaat geen
algemeen aanvaarde definitie
van filosofie.
C0212/maart 31, 2009/CHO
essentiële aan, terwijl ze bovendien voor degene die filosofeert en de
wezenlijke eenheid leert kennen een bewuster en beter leven mogelijk
wil maken. Deze wijsbegeerte heeft een onbegrensd
vertrouwen in haar medium, het redelijk denken.
Daartegenover stonden in het klassieke Griekenland
sceptische en cynische denkscholen die over de vermogens
van het redeneren veel negatiever oordeelden en aanrieden
het gebruik en de verwachtingen daarvan te beperken.
Sofisten en retorici streefden niet naar objectieve kennis, maar
richtten zich op het veranderlijke: op de menselijke
samenleving en op methoden om argumenten daar zo
overtuigend mogelijk toe te passen.
In de geschiedenis van de filosofie zijn deze twee tegengestelde filosofische standpunten keer op keer verdedigd, met steeds nieuwe argumenten en tegenargumenten – want zelfs degenen die de betekenis van
het redeneren geringschatten, hebben daarvoor allerlei argumenten
aangedragen. Dit maakt het vrijwel onmogelijk een definitie
van filosofie op te stellen waarin alle filosofen zichzelf
herkennen. Iedere definitie die niet nietszeggend wil zijn, is in
feite een keuze voor een bepaalde vorm van filosofie en sluit
daardoor andere vormen uit. De ene definitie stelt
bijvoorbeeld dat filosofie wordt gekenmerkt door exact
redeneren, met een overtuigende precisie die niet onderdoet
voor een wiskundig bewijs, en de andere benadrukt juist het
belang van de persoonlijkheid, van de situatie waarin
redeneringen naar voren worden gebracht, of van de intuïtie.
Deze standpunten zijn niet met elkaar te verenigen, niettemin
zijn vanuit beide uitgangspunten theorieën ontwikkeld die
algemeen tot de filosofie worden gerekend.
Daarom wordt hier niet geprobeerd een voor deze cursus geldende
definitie van filosofie te geven, maar wordt filosofie gekenschetst als een
traditie, een losse samenhang van verschillende denkstijlen en stromingen. In de geschiedenis van de filosofie, die een periode van meer dan
2500 jaar beslaat, hebben grote veranderingen plaatsgevonden en
scherpe tegenstellingen bestaan. Tot de traditie behoren zowel gevestigde stromingen waarin duizenden filosofen zich rond vaste uitgangspunten verenigen, als geïsoleerde enkelingen, buitenbeentjes, die
desondanks soms een grote invloed hebben uitgeoefend. In de filosofie
zijn bovendien uiteenlopende onderwerpen en onderzoeksterreinen
centraal gesteld. De traditie als geheel is daarom het beste voor te stellen
als een los netwerk van invloeden en afhankelijkheden, van tegenstellingen en onverwachte parallellen.
In de geschiedenis van de filosofie is herhaaldelijk geprobeerd om een
streep te zetten onder de traditie, om met een schone lei opnieuw te
beginnen. Na de middeleeuwen heeft Descartes (1596-1650) hiertoe
een poging gedaan, en in het begin van de twintigste eeuw heeft
Wittgenstein (1889-1951) het op een andere manier ook geprobeerd.
Beiden zijn zeer invloedrijk geweest, maar dat neemt niet weg dat
andere filosofen toch weer hebben aangeknoopt bij denkwijzen die zij
voorgoed uit de filosofie hoopten te verbannen. Anders dan in de
natuurwetenschap, waar het gebruikelijk is dat een theorie heeft
afgedaan zodra zij door nieuwe inzichten is weerlegd, kunnen in de
filosofie fundamentele inzichten honderden jaren lang vruchtbaar
blijven, ook al wil dat niet zeggen dat alle filosofen zich met die
3
Open universiteit
Inleiding in de filosofie
inzichten kunnen verenigen. Kenmerkend voor de grootste filosofen is
dat zij verschillende onderdelen van de traditie in een nieuwe samenhang weten te plaatsen. Het gesprek tussen de verschillende posities
binnen de traditie vormt een van de levenselementen van de filosofie,
juist wanneer die posities met elkaar op gespannen voet staan.
Iedere cultuur geeft eigen antwoorden op vragen naar de aard van de
mens, de natuur en de wereld. In die zin beschikt ook iedere cultuur
over een eigen filosofie. Een echte filosofische traditie vereist echter
bovendien het bestaan van geschreven filosofische teksten, waarin
bepaalde uitgangspunten worden uiteengezet, bekritiseerd en verdedigd. Er zijn verscheidene van zulke tradities te onderscheiden: de
Indiase en de Chinese, die zich meer richten op meditatieve, innerlijke
wijsheid dan op kennis van de buitenwereld; de joodse, christelijke en
islamitische filosofieën; en de Griekse filosofie, die vaak wordt beschouwd als de bakermat van de westerse wetenschap. Deze cursus
beperkt zich tot de westerse traditie, die in hoofdzaak uit de Griekse en
de christelijke filosofie is voortgekomen.
2
Filosofie heeft geen
eigen object.
Filosofische vragen
De allesomvattende, zowel theoretisch als praktisch gerichte belangstelling van de filosofie maakt dat het niet mogelijk is om filosofie
te definiëren aan de hand van haar object. Dit onderscheidt
filosofie van de verschillende wetenschappelijke disciplines,
die te definiëren zijn aan de hand van hun onderwerp: een
psycholoog onderzoekt bijvoorbeeld de werking van de
menselijke geest, een bioloog de levende natuur, een geoloog
de aardkorst. Filosofie heeft daarentegen géén eigen objectgebied. Aan de ene kant is er geen grens gesteld aan de
onderwerpen waarmee filosofen zich bezig kunnen houden;
aan de andere kant zijn tegenwoordig vrijwel alle
onderwerpen al geclaimd door een specifieke vakwetenschap.
In plaats van door een eigen object wordt filosofie wel eens gekarakteriseerd door de wijze waarop zij bepaalde vragen stelt. Zoals Schopenhauer (1788-1860) schreef:
‘Om te filosoferen zijn dit de twee eerste vereisten: allereerst, dat men de moed heeft geen
enkele vraag vóór zich te houden, en ten tweede, dat men alles wat vanzelf spreekt goed tot
zijn bewustzijn laat doordringen, om het zodoende als problematisch te gaan zien.’
Vragen naar vooronderstellingen
C0212/maart 31, 2009/CHO
Filosofische vragen zijn niet onmiddellijk gericht op een praktisch antwoord, maar kunnen in eerste instantie verwondering uitdrukken.
Waarom is alles zoals het is? Bestaat er een samenhang in alle dingen?
Wat is bewustzijn? Wat is macht? Op zich is het stellen van zulke vragen
niet ongewoon. Veel kinderen vragen zich wel eens af hoe ze kunnen
weten dat de wereld niet verdwijnt of ingrijpend verandert als ze slapen,
of ze vragen zich af waarom alle mensen niet met elkaar kunnen afspreken om voortaan nooit meer oorlog te voeren. Ook dergelijke
vragen zijn filosofisch: ze zoeken naar vooronderstellingen,
naar datgene wat aan de vertrouwde werkelijkheid ten
grondslag ligt. Dit geldt ook voor de vier vragen die Kant
(1724-1804) heeft opgesteld en waarin volgens hem is
aangegeven waar het in de filosofie om draait. (De eerste drie
vragen komen uit het slot van de Kritik der reinen Vernunft,
4
Leereenheid 1 Wat is filosofie?
Systematische
beantwoording
later voegde Kant er een vierde aan toe.) Deze vragen luiden:
– Wat kan ik weten?
– Wat moet ik doen?
– Wat mag ik hopen?
– Wat is de mens?
Ook deze vragen zijn van een welhaast kinderlijke eenvoud, en dat geldt
misschien wel voor de belangrijkste vragen van de filosofie. Door hun
onbevangenheid bieden zulke vragen echter weerstand aan de neiging
om meteen een pasklaar antwoord te geven. Ze nodigen uit tot systematisch onderzoek, waarbij het natuurlijk raadzaam is de
antwoorden die andere filosofen, de wetenschappen of de
dagelijkse praktijk op die vragen hebben gegeven in het
onderzoek te betrekken. De methodische aanpak bij de
behandeling van dergelijke vragen (waarbij verschillende
filosofische scholen ver uiteenlopende methoden hanteren) is
niet minder kenmerkend voor de filosofie dan de onbevangen
vraagstelling.
Natuurlijk is het stellen en beantwoorden van dit soort vragen niet
exclusief voorbehouden aan de filosofie. Ook anderen zoeken naar
antwoorden, wetenschappers zo goed als godgeleerden, kunstenaars
of politici. De filosofie onderscheidt zich hiervan door steeds naar
fundamenten en vooronderstellingen te vragen, en door dit onderzoek
zo rationeel en systematisch mogelijk uit te voeren. Dit onderscheid is
niet absoluut en er vindt dan ook altijd een wisselwerking plaats tussen
de filosofie en de omringende wetenschappen en cultuur in het algemeen. De vragen die filosofen onderzoeken en de begrippen die zij
voor hun onderzoek gebruiken, worden aangedragen door de omstandigheden, of die nu politiek, religieus, cultureel of anders van
aard zijn. Filosofie bestaat niet in een vacuüm, maar is afhankelijk van
historische omstandigheden. Een filosofie kan op haar beurt ook invloed
uitoefenen op die omstandigheden: antwoorden die binnen de filosofie
geformuleerd worden, kunnen daarbuiten een grote rol spelen.
Vragen als ‘Wat moet ik doen’ en ‘Wat mag ik hopen’ hebben uiteraard
ook een persoonlijke dimensie, en wie een filosofische cursus gaat
bestuderen, doet dat misschien in de verwachting daar hulp te vinden
bij het beantwoorden van haar of zijn levensvragen. Dan is het nuttig te
bedenken dat een schriftelijke cursus geen rechtstreeks antwoord kan
geven op persoonlijke kwesties. De filosofie kan alleen een bijdrage
leveren aan het beter en scherper stellen van die vragen. Dit gebeurt
indirect door inzicht te bieden in de denkwijzen van bepaalde personen
of tijden en in hun mogelijkheden of beperkingen. Wie de vragen en
antwoorden van grote filosofen bestudeert en hun oplossingen zelf
bewust mee voltrekt, houdt daar geen kant en klaar antwoord op alle
mogelijke levens- en wereldraadsels aan over, maar heeft wel een begin
gemaakt met zelf filosoferen.
3
De verhouding van filosofie en wetenschap
De verhouding tot de wetenschappen is van fundamenteel belang voor
de westerse filosofische traditie. Wetenschappelijke kennis is vaak
beschouwd als voorbeeld voor filosofisch onderzoek. Daarnaast hebben
tal van filosofen gestreefd naar een wijsgerig stelsel dat alle wetenschappelijke inzichten hun rechtmatige plaats toewijst, en heeft de filosofie
zich bij wetenschappelijke conflicten vaak opgesteld als ‘rechtsprekende
C0212/maart 31, 2009/CHO
5
Open universiteit
Oudheid: geen
onderscheid
Middeleeuwen:
verhouding tot
theologie is
bepalend.
Moderne tijd:
filosofie legt de
grondslag voor de
vakwetenschappen.
C0212/maart 31, 2009/CHO
Inleiding in de filosofie
instantie’. Deze paragraaf geeft een schematisch overzicht van de ontwikkeling van deze verhouding, waarbij de nadruk ligt op verschillende
hedendaagse visies.
In de Griekse en Romeinse oudheid werd nog geen
principieel onderscheid gemaakt tussen filosofie en
wetenschap. Wat wij nu biologie, politicologie en psychologie
noemen, maakte in die tijd deel uit van de filosofie.
Ook in de middeleeuwen werden wetenschap en filosofie niet onderscheiden, maar in vergelijking met de oudheid is er een wezenlijke
verandering in de positie van de filosofie. Men hield zich namelijk vrijwel uitsluitend met filosofie bezig in samenhang met de
theologie, en de waardering voor de filosofie werd dan ook
bepaald door deze verhouding. Er zijn hier (schematisch) drie
uiteenlopende visies te onderscheiden. In de eerste plaats
achtten sommigen het mogelijk dat de filosofie de hoogste
waarheid, die in de bijbel was geopenbaard, op een eigen,
rationele manier kon bereiken. In deze visie stond de filosofie
op dezelfde hoogte als de theologie. Daartegenover stonden
diegenen die meenden dat de filosofie geen zelfstandige
bijdrage kon leveren aan inzicht
in de waarheid, die enkel door de theologie kon worden
gekend. De filosofie kon volgens hen slechts fungeren als een
ondergeschikte hulpwetenschap van de theologie.
Aanhangers van een derde visie beweerden dat de domeinen
van theologie en filosofie volkomen gescheiden waren, zodat
er een dubbele waarheid zou kunnen bestaan: enerzijds
de geloofswaarheid, anderzijds de filosofische en
wetenschappelijke waarheid.
In de moderne tijd (in de geschiedenis van de filosofie wordt zo de
periode na middeleeuwen en renaissance, vanaf circa 1600, aangeduid)
begonnen de verschillende vakwetenschappen zich geleidelijk los te
maken van de filosofie. In de zeventiende eeuw ontstond de moderne
mathematische natuurwetenschap en het succes waarmee deze wetenschap allerlei verschijnselen wist te verklaren, leek de filosofie bijna
overbodig te kunnen maken. Dit bracht filosofen ertoe hun vak mede te
definiëren in relatie tot die natuurwetenschap: filosofie werd niet meer
in de eerste plaats beschouwd als een samenhangend geheel van kennis
en inzichten, maar als de theoretische grondslag waarop alle verdere
wetenschappelijke kennis berustte. Deze grondslag
garandeerde tegelijkertijd de samenhang van die kennis.
Naast dit zelfonderzoek van de theoretische rede bleef de
praktische filosofie overigens voortbestaan. Het onderscheid
tussen natuurwetenschap en filosofie kwam slechts geleidelijk
tot stand en de grens was niet scherp getrokken: theoretische
natuurwetenschap werd gewoonlijk als natuurfilosofie
aangeduid. Verscheidene beroemde filosofen werden juist
door dit grensgebied aangetrokken en hebben ook bijdragen
geleverd aan de ontwikkeling van de natuurwetenschappen;
dit geldt bijvoorbeeld voor Descartes, Leibniz (1646-1716) en
Kant.
Na de natuurwetenschappen hebben nog meer objectgebieden die van
oudsher tot de filosofie werden gerekend zich verzelfstandigd tot aparte
vakwetenschappen. Vanaf 1800 heeft de geschiedenis zich tot een
wetenschap ontwikkeld. In de decennia rond 1900 is de zelfstandige
6
Leereenheid 1 Wat is filosofie?
Tegenwoordig: vier
verschillende visies
1. Filosofie als
alomvattende
synthese
2. Filosofie als
zinsgeving
3. Filosofie als
analytische
begripsverheldering
4. Filosofie als
onderzoek naar
gehanteerde voor-
C0212/maart 31, 2009/CHO
ontwikkeling begonnen van de mens- en maatschappijwetenschappen,
zoals psychologie en sociologie. Hoe langdurig dit proces was, is
bijvoorbeeld te zien aan de naamsverandering van het Algemeen Nederlands Tijdschrift voor Wijsbegeerte en Psychologie (opgericht in 1907), dat
pas sinds 1970 het Algemeen Nederlands Tijdschrift voor Wijsbegeerte heet.
Dat alle wetenschappen ooit deel uitmaakten van de wijsbegeerte is nog
aan allerlei sporen af te lezen: in Engelstalige landen onder andere aan
het gebruik van de afkorting Ph.D. (Philosophiae Doctor, doctor in de
filosofie) voor diegenen die een doctorsgraad hebben behaald in een van
de wetenschappen.
Deze verzelfstandiging van de wetenschappen heeft ertoe geleid dat
eigenlijk alle onderwerpen die van oudsher tot het terrein van de filosofie behoorden, nu het object vormen van afzonderlijke wetenschappelijke specialismen. Dit geldt voor de fundamentele eigenschappen
van de natuur, voor de werking van de menselijke geest en van de taal,
en voor de aard van de maatschappij. Het gevolg voor de positie van de
filosofie is dat zij zich sindsdien moet verdedigen tegen de mening dat
alle echte kennis door de wetenschappen wordt geleverd.
Globaal zijn er tegenwoordig vier uiteenlopende visies op de
relatie van de filosofie tot de wetenschappen te
onderscheiden.
Aan de ene kant staan diegenen die aansluiten bij de traditie
waarin de filosofie bij uitstek de hoogste en meest
omvattende vragen behandelt. Zij stellen dat de filosofie
streeft naar allesomvattend begrip, waarbij de resultaten van
de wetenschappen in die synthese worden opgenomen.
Volgens de aanhangers van een tweede standpunt kunnen de
wetenschappen alleen feiten aan het licht brengen, niet hun
betekenis voor het leven. De wetenschap kan geen zinvragen
beantwoorden, dat is iets wat exclusief tot de competentie van
de filosofie behoort.
Recht daartegenover staan filosofen die beweren dat zulke
pretenties achterhaald zijn. Deze pretentie berust volgens hen
op de achterhaalde gedachte dat filosofische begrippen de
essenties van allerlei zaken weten uit te drukken, zodat de
filosofie de wetenschappelijke kennis alleen maar aan die
essenties hoeft te koppelen om een ‘totaalwetenschap’ tot
stand te brengen. Volgens neopositivistische filosofen zijn
dergelijke essenties niets anders dan drogbeelden en kan de
filosofie de wetenschappen en het alledaagse denken slechts
helpen om zich van die schijnzekerheden los te maken.
Filosofie kan niet meer doen dan de verwarring die filosofen
in het verleden hebben veroorzaakt door
analyse op te helderen. De filosofie wordt dus in het ene geval
boven alle wetenschappen verheven en krijgt in het andere
geval een bescheiden plaats toegewezen.
Een vierde mogelijkheid is om de filosofie een plaats naast de
andere wetenschappen aan te wijzen. Filosofie wordt dan
omschreven als het vakgebied dat is gespecialiseerd in
systematisch en redelijk denken, met een bijzondere interesse
voor het rechtvaardigen van eigen en andermans maatstaven.
De theoretische en praktische (bijvoorbeeld ethische
of culturele) veronderstellingen die ten grondslag liggen aan
de verschillende wetenschappelijke methoden worden in de
7
Open universiteit
Inleiding in de filosofie
onderstellingen
filosofie getoetst op hun geldigheid en mogelijkheden. Dit
betekent niet dat de filosofie een lijst met geboden opstelt
waaraan vakwetenschappers zich moeten houden; het gaat
meer om de vergelijking van uiteenlopende wetenschappelijke benaderingen en hun pretenties. De meeste
onderwerpen laten zich immers vanuit allerlei verschillende
specialismen en gezichtshoeken onderzoeken. Menselijk
handelen kan worden onderzocht door biologen, medici,
psychologen, politieke wetenschappers, juristen, historici,
economen et cetera, en elke wetenschap zal haar eigen onderzoeksresultaten voortbrengen. Die resultaten zijn echter vaak
met elkaar strijdig, of tenminste moeilijk met elkaar te
verenigen. In situaties waarin vraagstellingen vanuit
verschillende disciplines worden onderzocht
(wat in de praktijk vaak voorkomt), kan de filosofie een
nuttige inbreng hebben: niet als overkoepelende
superwetenschap, maar als onderzoeksdeelnemer met een
eigen competentie. Deze filosofische competentie biedt dan
met name inzicht in de vooronderstellingen die verschillende
wetenschappen en theorieën kenmerken. Een filosoof zou op
deze manier kunnen helpen de samenwerking tussen
disciplines te bevorderen en de grenzen van verschillende
benaderingen aan te geven. Ten tweede kan de filosofie
helpen bij het leggen van relaties met de buitenwetenschappelijke praktijk, want ook de uitgangspunten die
daar worden gehanteerd, zijn het onderwerp van filosofisch
onderzoek. Dit gebeurt vaak vanuit een zekere praktische
betrokkenheid.
Afb. x1.1 (goed leesbaar afdrukken)
Van Dale, Groot Woordenboek der Nederlandse Taal, 1992.
OPGAVE 1.1
Ga aan de hand van de omschrijvingen uit het woordenboek na welke
historische verschijningsvormen van de filosofie in de taal opgeslagen
zijn.
Antwoord
De band van filosofie en natuurwetenschap is bewaard gebleven in de
betekenissen van het filosofisch ei en in de verouderde gewoonte om
een student wis- en natuurkunde als filosoof aan te duiden. De nauwe
band met de godsdienst is nog af te lezen aan de betekenis ‘klein
seminarie’ en ‘student op een klein seminarie’. Het gebruik van
‘filosofisch’ in de betekenis van ‘kalm, gematigd, rustig’ zou een verre
afgeleide van de stoïcijnse filosofie kunnen zijn, maar kan ook
voortkomen uit de gewoonte om niet direct te oordelen, maar naar
vooronderstellingen te vragen. De overige betekenissen spreken voor
zichzelf.
OPGAVE 1.2
Er bestaan niet alleen verschillende denkbeelden over de verhouding
van de filosofie tot de wetenschap, maar ook over de verhouding van de
filosofie tot de alledaagse ervaring, het gezond verstand of de ‘common
sense’. Filosofisch inzicht kan worden beschouwd als superieur, gelijk-
C0212/maart 31, 2009/CHO
8
Leereenheid 1 Wat is filosofie?
waardig of ondergeschikt aan de alledaagse ervaring. In deze cursus
komen verschillende opvattingen hierover aan bod.
Het is de moeite waard om uw eigen mening hierover nu op te schrijven
en uw antwoord te bewaren tot u klaar bent met deze cursus. Maakt u
hierbij een onderscheid tussen verschillende soorten vragen, bijvoorbeeld tussen vragen naar wetenschappelijke grondslagen, vragen over
ethisch handelen en kwesties op artistiek gebied? Of is volgens u de
verhouding van filosofie tot alledaagse ervaring op alle gebieden
hetzelfde? Geef daarbij beknopt uw argumenten. U kunt dan achteraf
nagaan of, en hoe, uw mening en uw argumentatie door de cursus zijn
veranderd.
4
Filosoferen uit praktische betrokkenheid
Niet minder legitiem dan theoretische en fundamenteel wetenschappelijke motieven om te filosoferen zijn de praktische. Veel filosofen gaan in
hun onderzoek uit van een ethische of maatschappelijke betrokkenheid.
Bij hen staat niet de aard van de werkelijkheid als zodanig centraal,
maar de vraag naar andere, rechtvaardigere verhoudingen. Vaak is de
wens om een einde te maken aan lijden of onrecht hun drijfveer: zulke
filosofen voelen zich verbonden met degenen die hier het slachtoffer van
zijn, en vragen hoe hieraan een einde kan worden gemaakt. Dit praktische filosoferen heeft allerlei vormen aangenomen, waarvan om een
indruk te geven hier even drie worden genoemd die de laatste vijftig
jaar invloedrijk zijn geweest of het nog steeds zijn.
Het existentialisme, ook wel levensfilosofie genoemd, stelt het bestaan van
de mens centraal en benadrukt dat dit niet door structuren buiten de
mens, noch door de aard van de mens zelf is vastgelegd. De mens is vrij
om zijn eigen bestaan te ontwerpen, maar van deze vrijheid gaat
onvermijdelijk ook een beklemming uit. Existentialistische filosofen
benadrukken dikwijls dat de mens zich moet onttrekken aan sociale
conventies, waardoor hun filosofie een cultuurkritische lading krijgt.
Jean-Paul Sartre (1905-1980) heeft aan het existentialisme een linksradicale politieke wending gegeven.
De Frankfurter Schule richt zich eveneens tegen onderdrukking, maar
besteedt daarbij in vergelijking met het postmodernisme meer aandacht
aan sociaal-economische structuren. De Frankfurter Schule gaat ervan
uit dat filosofie en wetenschap nooit waardevrij zijn: ofwel men
accepteert het maatschappelijke kader waarbinnen men werkt als een
gegeven en neemt daarmee de heersende waarden over, of men moet
deze maatschappij en haar waarden kritisch in het onderzoek betrekken.
Op basis van dit uitgangspunt deden vertegenwoordigers van de
Frankfurter Schule onder andere onderzoek naar de grondslagen van het
marxisme, naar het antisemitisme en naar de verhouding van kunst en
maatschappij. De Frankfurters formuleerden hun maatschappijtheorie
voor het eerst in de jaren dertig; sindsdien is deze theorie herhaaldelijk
aangepast aan de gewijzigde omstandigheden en zijn ook de filosofische
grondslagen geactualiseerd. Hun werk is daardoor een actueel
onderdeel van het filosofische debat gebleven.
Het postmodernisme gaat ervan uit dat alle pogingen om in politiek,
cultuur, religie of wetenschap een definitieve waarheid vast te stellen
tevergeefs zijn en alleen als onderdrukkende machtsfactor kunnen
werken. In plaats daarvan wijzen postmoderne filosofen op de ongrijpbaarheid en veranderlijkheid van de werkelijkheid. Zij verzetten zich
C0212/maart 31, 2009/CHO
9
Open universiteit
Inleiding in de filosofie
(afhankelijk van hun persoonlijke belangstelling) bijvoorbeeld tegen –
vaak met wetenschappelijke steun ondernomen – pogingen om mensen
op een bepaalde geaardheid vast te prikken, tegen politiek en cultureel
nationalisme, tegen de traditionele scheiding tussen filosofie en literatuur en tegen wetenschappelijk of religieus fundamentalisme.
Praktische filosofie kan zich richten op individueel handelen of op
maatschappelijke structuren en processen, of op de analyse van politieke
theorieën. Ook de manier waarop filosofen door hun theorieën praktische invloed proberen uit te oefenen, varieert sterk. Tegenover diegenen die zich een heel andere maatschappij voorstellen, staan stoïcijnse en
sceptische denkers die de overtuiging uitdragen dat pogingen om de
wereld te verbeteren niet of zelfs averechts werken en dat de mens zich
maar beter kan schikken in zijn lot. Tussen deze uitersten bevindt zich
natuurlijk een scala aan mogelijkheden. Debatten over praktisch-filosofische vragen zijn vaak verweven met waardeoordelen en met vooraf
ingenomen standpunten, waardoor zij een geëngageerd en soms hartstochtelijk en polemisch karakter krijgen.
Het persoonlijke engagement van sommige filosofen sluit natuurlijk niet
uit dat ook zij een zo objectief mogelijk inzicht willen verwerven in de
maatschappelijke werkelijkheid. Praktische en theoretische filosofie
kunnen elkaar zodoende aanvullen. Ook puur theoretisch onderzoek
naar vooronderstellingen kan leiden tot een meer bewuste houding, wat
op zich al een praktische consequentie mag heten.
5
De filosofische vakgebieden
In deze paragraaf wordt uiteengezet hoe de filosofie aan de universiteit
in verschillende vakgebieden wordt onderverdeeld en wordt in het kort
uitgelegd wat de verschillende vakken behelzen. Een gangbare indeling
is: kentheorie en wetenschapsleer; metafysica en ontologie; ethiek;
logica; taalfilosofie; sociale en politieke filosofie; filosofische antropologie; esthetica en geschiedenis van de wijsbegeerte.
5.1
KENTHEORIE EN WETENSCHAPSLEER
Kants vraag ‘Wat kan ik weten?’ komt aan de orde in de filosofische
kentheorie. In deze discipline vraagt men zich af wat menselijke kennis
is, volgens welke maatstaven ze geldig of waar is, wat haar reikwijdte is
(dat wil zeggen: of alles kenbaar is en of kennis aan principiële grenzen
is gebonden), welke typen van menselijke kennis er zijn en uit welke
bronnen de mens kennis kan putten.
Iedereen weet dat onze zintuigen onbetrouwbaar kunnen zijn. Een
rechte stok die in een vijver staat, lijkt bij de waterspiegel te zijn gebroken. De maan lijkt vanaf de aarde een schijf te zijn die niet groter is dan
een schoteltje. We kunnen er dus niet van uitgaan dat onze waarnemingen als vanzelf betrouwbare kennis van de werkelijkheid opleveren. We
gebruiken dan ook ons verstand bij het waarnemen om de indrukken die
de zintuigen leveren te ordenen en te interpreteren, en om theorieën te
ontwikkelen die het waargenomene verklaren. Verstand en zintuiglijke
waarneming (horen, zien, tasten, proeven, enz.) heten in de kentheorie
de bronnen van kennis. In de geschiedenis van de filosofie is nu eens het
verstand, dan weer de waarneming aangewezen als de voornaamste
bron van kennis. Sensualisten of empiristen heten de filosofen die stellen
dat kennis uiteindelijk op de zintuigen teruggaat (sensus is Latijn voor
C0212/maart 31, 2009/CHO
10
Leereenheid 1 Wat is filosofie?
waarneming), rationalisten heten diegenen die beweren dat vooral het
verstand ware kennis voortbrengt (ratio is Latijn voor verstand).
Het kernprobleem van de kentheorie is natuurlijk: wat is waarheid?
Onder welke voorwaarden is een uitspraak waar? Hoe verhoudt onze
kennis zich tot de werkelijkheid? Deze vragen worden vaak in samenhang met de wetenschapsleer aan de orde gesteld, omdat bij uitstek in
de wetenschap systematisch wordt gezocht naar ware kennis. In de
wetenschapsleer wordt verder onderzoek gedaan naar de feitelijke
totstandkoming van wetenschappelijke kennis en naar de invloed van
historische (maatschappelijke, economische en psychologische) omstandigheden op de wetenschapsbeoefening.
5.2
METAFYSICA EN ONTOLOGIE
In de ontologie (letterlijk: de leer van het zijn) wordt onderzocht wat de
algemene structuur is van het zijn als zodanig, van de werkelijkheid en
van de verschillende deelgebieden van de werkelijkheid, zoals de natuur
of het sociale leven. In dit vakgebied speelt bijvoorbeeld het debat tussen
materialisten en idealisten. Materialisten beweren dat de hele werkelijkheid – inclusief het menselijk bewustzijn – uiteindelijk verklaard moet
worden uit eigenschappen van de materie. Idealisten menen daarentegen dat het bewustzijn de meest fundamentele werkelijkheid is en
dat daarom de realiteit uiteindelijk geestelijk van aard en structuur is.
Tot de ontologie hoort ook de vraag of verschillende wetenschappen,
bijvoorbeeld scheikunde en geschiedenis, fundamenteel verschillende
werkelijkheden tot onderwerp hebben, of uiteindelijk betrekking hebben
op dezelfde werkelijkheid.
De term metafysica is ontstaan toen men de nagelaten werken van de
Griekse filosoof Aristoteles (384-322 v. Chr.) wilde rubriceren. Na zijn
werken over de natuur (zijn fysica) volgden boeken over de algemene
beginselen van de werkelijkheid, die men gewoonweg ‘na de fysica’
noemde, in het Grieks is dat metafysica. Tot de metafysica hoort de in de
geschiedenis van het denken zeer belangrijke vraag naar de ware
werkelijkheid, die vaak vereenzelvigd werd met God. Kants vraag ‘Wat
mag ik hopen?’ is ook een metafysische vraag, aangezien hij hiermee
bedoelde of de mens mag hopen op geluk en op een eeuwig leven.
Traditioneel heeft de metafysica betrekking op een tijdloze werkelijkheid
achter of boven de verschijnselen, terwijl er ook ontologieën zijn ontwikkeld waarin juist de tijd of de geschiedenis centraal staan.
5.3
ETHIEK
De ethiek onderzoekt de normen waarnaar wij ons richten bij al ons
handelen. Hier komt dus de vraag ‘Wat moet ik doen?’ aan de orde. In
de antwoorden op de vraag wat goed, juist en rechtvaardig is, zijn twee
hoofdstromingen te onderscheiden: de ene richt zich op het doel en de
motieven van de handeling in kwestie, de andere bekijkt juist de
handeling op zich, onafhankelijk van het doel.
Een ethiek die zich richt op het doel dat door een bepaalde handeling
wordt nagestreefd, heet een teleologische ethiek (het Griekse telos betekent
doel). Volgens deze ethische richting is het vrijwel onmogelijk om
universele regels voor goed handelen op te stellen, omdat in de praktijk
nu eenmaal vaak uiterst ingewikkelde situaties voorkomen en omdat
handelingen moeten worden beoordeeld aan de hand van het doel dat er
C0212/maart 31, 2009/CHO
11
Open universiteit
Inleiding in de filosofie
in een specifieke situatie mee wordt nagestreefd. Hiertegenover staat de
deontologische ethiek, die veel nadruk legt op het verplichte karakter van
bepaalde handelingen, zonder daarbij te letten op het nagestreefde doel
of op de gevolgen (het Griekse deon betekent plicht). De deontologische
ethiek legt alle nadruk op algemene regels waaraan iedereen zich onder
alle omstandigheden dient te houden, zoals het eerbiedigen van menselijk leven en de waarheid spreken.
In de ethiek wordt niet alleen gezocht naar regels voor goed handelen,
maar wordt ook de aard van normen als zodanig geanalyseerd. Normen
worden dan tegenover feiten of wetmatigheden geplaatst: zij drukken
een aanspraak op geldigheid uit, waaraan het gegeven dat normen in de
praktijk worden overtreden, niets afdoet. Evenmin kunnen normen
worden gerechtvaardigd door er op te wijzen dat de meeste mensen zich
er wel aan houden. Daarom onderschrijven veel filosofen de regel dat
een ethisch ‘behoren’ niet gefundeerd kan worden op een feitelijk ‘zijn’.
Met andere woorden, ethische regels kunnen niet worden gerechtvaardigd door te wijzen op de feitelijke gang van zaken.
Een ander belangrijk onderscheid in de ethiek is dat tussen liberalen en
communitaristen: liberalen nemen het individueel handelen als uitgangspunt, terwijl communitaristen daarentegen uitgaan van de gemeenschap als het kader waarbinnen ethische oordelen mogelijk zijn.
5.4
LOGICA
In de logica wordt onderzocht wat de formele principes zijn waaraan
een geldige redenering moet voldoen. Anders gezegd, de logica
onderzoekt hoe verschillende uitspraken zo met elkaar verbonden
kunnen worden dat hieruit op geldige wijze een nieuwe, ware uitspraak
ontstaat. In de cursus zult u hiervan verschillende voorbeelden leren
kennen.
Sinds Aristoteles is de logica een onderdeel van de filosofie, alhoewel
Aristoteles, de grondlegger van de logica, dit zelf juist als een nietfilosofische hulpwetenschap beschouwde. In de laatste honderd jaar is
de logica steeds meer geformaliseerd en zijn verschillende formele
logische stelsels tot een hoge complexiteit ontwikkeld. Het mathematisch-abstracte karakter van deze stelsels heeft ertoe geleid dat de
logica tegenwoordig vaak als een onderdeel van de wiskunde wordt
beschouwd.
5.5
TAALFILOSOFIE
Waaraan ontlenen woorden hun betekenis? Kan de filosofie een ideale
taal ontwikkelen waarin haar vragen helderder kunnen worden
geformuleerd dan in de omgangstaal? Is de spreektaal fundamenteler
dan de schrijftaal? Is de taal een neutraal medium voor het denken of
heeft ze een eigen wezenlijke invloed? Deze vragen hebben filosofen
altijd beziggehouden, maar hebben vooral in de twintigste eeuw zoveel
aandacht gekregen dat de taalfilosofie zich tot een zelfstandig vakgebied
heeft ontwikkeld.
Een fundamentele controverse op het gebied van de taalfilosofie is die
tussen analytische en niet-analytische filosofen. Sommige analytische
filosofen stellen zich op het standpunt dat de omgangstaal, en ook de
filosofische vaktaal, niet goed bruikbaar is voor correct filosofisch
redeneren, omdat de taal vervuild is met onnauwkeurige en ronduit
C0212/maart 31, 2009/CHO
12
Leereenheid 1 Wat is filosofie?
misleidende woorden en begrippen. De taal moet daarom volgens hen
eerst precies geanalyseerd en door een exacte kunsttaal vervangen
worden voor men er een betrouwbaar gebruik van kan maken.
Een tweede groep analytische filosofen, de zogenaamde ‘ordinary
language’-filosofen, menen dat de omgangstaal wel goed te gebruiken is
in de filosofie, mits zij zorgvuldig wordt gebruikt en door analyse wordt
ontdaan van de misleidende bijbetekenissen en beeldspraken die door
filosofische speculaties in het leven zijn geroepen. Deze filosofen hebben
veel onderzoek gedaan naar de grondslagen en de interne mechanismen
van de taal en het taalgebruik.
Tegenover beide groepen analytische filosofen staan de filosofen die
menen dat juist metaforisch taalgebruik heel precieze nuances van het
denken kan weergeven. Sommigen van hen stellen het literaire taalgebruik met zijn vele toespelingen en nuances ten voorbeeld aan de filosofie en beweren dat filosofen beter kunnen proberen dergelijke mogelijkheden van de taal goed te gebruiken dan ernaar te streven ze uit te
bannen.
5.6
SOCIALE EN POLITIEKE FILOSOFIE
Wat is de verhouding tussen een individu en de samenleving? Hoe komt
een maatschappelijke ordening tot stand? In hoeverre heeft de mensheid
greep op het verloop van de geschiedenis? Hoe ziet een rechtvaardige
maatschappij eruit? Welke rol behoort de staat in de samenleving te
vervullen? Wat is de aard en de werking van een politieke ideologie?
Verloopt kennisverwerving in de sociale wetenschappen anders dan in
de natuurwetenschappen? Dit zijn enkele vragen die spelen in de sociale
en politieke filosofie.
Eén vraag is hier hoe een maatschappelijke ordening tot stand komt.
Volgens de utilitaristen handelen de leden van een samenleving elk
volgens hun eigenbelang, wat vanzelf leidt tot een min of meer stabiel
evenwicht. Deze visie wordt bestreden door degenen die stellen dat
individueel handelen geleid wordt door bepaalde normen: mensen
proberen steeds te voldoen aan de verwachtingen van hun omgeving, en
uit die normatieve verwachtingen ontstaat een maatschappelijk patroon.
Een andere kwestie is in hoeverre het mogelijk is om objectieve kennis
van maatschappelijke processen te verwerven. Is het nodig (en mogelijk)
daarbij rekening te houden met de beweegredenen van de mensen over
wie het gaat, of is het voldoende feitelijk te constateren wat er gebeurt?
Hier staan degenen die de natuurwetenschappelijke verklaringswijze
ook van toepassing achten in de sociale wetenschap, tegenover degenen
die stellen dat dit ontoereikend of zelfs fundamenteel onjuist is en een
interpreterende benadering voorstaan.
5.7
FILOSOFISCHE ANTROPOLOGIE
De filosofische antropologie houdt zich bezig met de vraag ‘Wat is de
mens?’ (Antropos is Grieks voor mens.) Tot dit vakgebied horen vraagstellingen als is de mens vrij of wordt hij door zijn natuur en omstandigheden bepaald? Wat is de verhouding tussen lichaam en geest?
Zijn verstand en emoties met elkaar te verenigen of is dat onmogelijk?
Waardoor onderscheidt de mens zich van het dier?
Een debat dat al vanaf de oorsprong van de filosofie wordt gevoerd,
houdt zich bezig met de verhouding van lichaam en geest (of ziel), of
C0212/maart 31, 2009/CHO
13
Open universiteit
Inleiding in de filosofie
anders gezegd met de eenheid van de mens. Veel filosofen, waaronder
Plato (427-348 v. Chr.) en Descartes, hebben beweerd dat de geest in
principe volstrekt onafhankelijk bestaat van het lichaam. Beide horen tot
verschillende werelden: het lichaam tot de wereld van de materie, de
geest tot de wereld van de ideeën, van het spirituele. Deze absolute
onderscheiding roept natuurlijk de tegenvraag op waardoor lichaam en
geest, als ze zo verschillend en onafhankelijk zijn, bij elkaar gehouden
worden. Andere filosofen hebben zich tegen het standpunt van Plato en
Descartes afgezet en gesteld dat de scheiding van lichaam en geest
kunstmatig is. Volgens hen behoren beide tot één en dezelfde wereld,
waarin geestelijke en lichamelijke verschijnselen steeds met elkaar
verweven zijn.
Tegenwoordig houdt de wijsgerige antropologie zich vooral bezig met
onderzoek naar de grondslagen van de mens- en cultuurwetenschappen.
5.8
ESTHETICA EN CULTUURFILOSOFIE
Tot het terrein van de filosofische esthetica horen vragen over de aard
van de kunst en de verschillende kunstvormen. Waarop is de beleving
van schoonheid gebaseerd: op de opvattingen van de beschouwer of op
bepaalde eigenschappen van het kunstwerk zelf? Beantwoordt schoonheid aan regels, wat is de status van deze regels en hoe zijn zij kenbaar?
Ook wordt onderzocht of het waarnemen van een kunstwerk eventueel
iets anders is dan de alledaagse waarneming en wat de aard is van de
wisselwerking tussen de kunst en de cultuur in het algemeen.
In de cultuurfilosofie staat de vraag centraal wat onder cultuur dient te
worden verstaan en wat de determinanten en de verschijningsvormen
ervan zijn. Daarbij komen thema’s aan de orde zoals de ontwikkeling
van de massamedia, de invloed van de techniek, de manier waarop de
verschillende maatschappijen met de natuur omgaan, de culturele
invloed van de wetenschappen, enzovoorts. Ook de vraag hoe de
cultuur dient te worden bestudeerd en of hierbij bijzondere methoden
moeten worden gehanteerd komt hier aan de orde.
5.9
GESCHIEDENIS VAN DE FILOSOFIE
Hierboven is er al op gewezen dat de geschiedenis van de filosofie voor
de hedendaagse filosofie een bijzondere betekenis heeft. Natuurlijk is
niet iedere filosoof even goed op de hoogte van alle tijdperken en
stromingen van de filosofiegeschiedenis, vandaar dat dit gebied zich
ontwikkeld heeft tot een apart specialisme, dat weer uit vele onderdelen
bestaat. Gewoonlijk gaat men hierbij uit van de indeling van de geschiedenis in oudheid, middeleeuwen en nieuwe tijd.
De bovenstaande opsomming van vakgebieden is niet uitputtend. Een
specialisme dat nog niet is genoemd, is de niet-westerse (Indiase, Chinese, Afrikaanse en Arabische) filosofie. Een ander onderzoeksterrein dat
binnen de filosofie de laatste vijfentwintig jaar in opkomst is, is vrouwenstudies: onderzoek naar de grondslagen van het onderscheid tussen
mannen en vrouwen, en naar de invloed daarvan op alle mogelijke
culturele en maatschappelijke terreinen.
Naast de hierboven opgesomde filosofische vakken bestaan er nog vele
specialisaties die zich bezighouden met de grondslagen van de afzonderlijke wetenschappen. Rechten, biologie, medicijnen, wiskunde, theo-
C0212/maart 31, 2009/CHO
14
Leereenheid 1 Wat is filosofie?
logie, geschiedenis, taalwetenschap, psychologie, natuurwetenschap en
technische wetenschappen, kortom: alle wetenschappen hebben hun
eigen vooronderstellingen, en aan vele faculteiten bestaat daarom een
filosofische afdeling of specialisatie die zich bezighoudt met de wijsgerige grondslagen van het betreffende vakgebied.
Ten slotte moeten de ‘bijzondere’ hoogleraren genoemd worden, die
filosofieonderwijs op levensbeschouwelijke grondslag verzorgen.
Nederland kent onder andere bijzondere leerstoelen in de katholieke,
de reformatorische en de humanistische wijsbegeerte.
Het voorgaande maakt duidelijk dat de filosofie weliswaar uit talloze
verschillende onderdelen bestaat, maar desondanks een eenheid vormt
door de aard van haar vraagstelling. Het onderscheid tussen de vakken
is allesbehalve absoluut, het gaat vaak om accentverschillen. Sommige
filosofiefaculteiten geven daarom de voorkeur aan een minder gedetailleerde indeling in de systematische filosofie (kentheorie, metafysica,
logica, taalfilosofie), de praktische filosofie (ethiek, sociale en politieke
filosofie, antropologie, cultuurfilosofie) en de geschiedenis van de
filosofie.
6
Filosofische teksten en termen
Er bestaat een populair beeld van filosofen dat lijkt op De denker van
Rodin: een man die zijn hoofd met de hand ondersteunt, in diep gepeins
verzonken. Een realistischer beeld zou zijn: iemand met pen en papier,
of achter een tekstverwerker, en met een bibliotheek binnen bereik, want
lezen en schrijven zijn een wezenlijk onderdeel van het werk van een
filosoof. Papier maakt een vluchtige gedachtengang duurzaam, maakt
het mogelijk correcties aan te brengen en een idee uit te werken.
Bovendien kan een tekst afstand en tijd overbruggen, zodat het mogelijk
wordt kennis te nemen van de gedachten van vele filosofen, van lang
geleden en van ver weg, en met hun denkbeelden in debat te treden.
Zonder geschreven teksten zou de filosofie niet kunnen bestaan.
‘Lezen is denken met andermans hoofd’ – maar voor het zover is,
moeten de eigenaardigheden van de tekst begrepen zijn. Filosofische
teksten hebben soms een wat paradoxaal karakter: zij hebben vaak de
pretentie vragen te bespreken die voor ieder denkend mens van belang
zijn, maar gebruiken daarvoor een terminologie die voor niet-filosofen
soms moeilijk te begrijpen is. Dit kan irritatie opwekken, des te meer
omdat filosofische vaktermen in de loop van de geschiedenis soms
wisselende betekenissen hebben gekregen. Ieder filosofisch stelsel geeft
aan de begrippen die het gebruikt iets van zijn eigen bedoelingen mee,
en begrippen krijgen daardoor in de loop van de geschiedenis uiteenlopende accenten. Om een filosofische tekst goed te begrijpen is het
noodzakelijk aandacht te besteden aan deze wisselende betekenissen,
zowel aan de grote verschillen als aan de nuances. ‘Denken met andermans hoofd’ is immers pas een verrijking als de gedachten van die ander
niet worden aangepast aan de bekende en vertrouwde betekenissen,
maar als begrepen is hoe zij afwijken van het bekende en desondanks
op zichzelf een redelijke en begrijpelijke samenhang vormen.
De verschillen tussen filosofen uiten zich overigens niet alleen in de
verschillende betekenissen die zij aan vaktermen hechten, maar ook in
verschillende schrijfstijlen. Zakelijk of meeslepend, dichterlijk en
beeldend of droog-wetenschappelijk redenerend, systematisch of juist
C0212/maart 31, 2009/CHO
15
Open universiteit
Inleiding in de filosofie
fragmentarisch: de stijl en de vorm die filosofen voor hun teksten kiezen,
bepaalt mede de betekenis.
Zulke verschillen van terminologie en stijl spelen binnen een filosofische
stroming nauwelijks een rol: daar is men het eens over de betekenis van
de gebruikte begrippen en zal men ook een gemeenschappelijke schrijfstijl hanteren. Maar waar teksten uit verschillende stromingen bij elkaar
worden geplaatst, zoals in deze cursus, ontstaan interpretatieproblemen die als een wezenlijk kenmerk van de filosofie kunnen worden
beschouwd.
7
Het belang van discussie
Het gegeven dat in deze cursus elf verschillende filosofen en daarmee
elf verschillende gedachtenwerelden worden geïntroduceerd, roept
natuurlijk de vraag op wie er uiteindelijk gelijk heeft. De cursus geeft
hierop geen antwoord, omdat de waarheid in filosofische kwesties zich
niet objectief laat vaststellen en altijd het onderwerp van debat zal zijn.
Ieder gelijk zal altijd weer een ‘achterkant’ van bepaalde vooronderstellingen blijken te hebben. Het verhelderen en expliciteren daarvan is
een van de taken van de filosofie.
Vooronderstellingen moeten om deze reden steeds opnieuw doordacht
worden. Daarom is het aanwijzen van een laatste en definitieve waarheid in de wijsbegeerte van minder belang dan het openhouden van de
discussie, de bereidheid om niets van onderzoek uit te sluiten: alleen
daardoor blijft de filosofische traditie levend.
C0212/maart 31, 2009/CHO
16
Download