Leereenheid 1 Wat is filosofie? Inhoud leereenheid 1 Wat is filosofie? Introductie Leerkern 1 2 3 4 5 5.1 5.2 5.3 5.4 5.5 5.6 5.7 5.8 5.9 6 7 De filosofische traditie Filosofische vragen De verhouding van filosofie en wetenschap Filosoferen uit praktische betrokkenheid De filosofische vakgebieden Kentheorie en wetenschapsleer Metafysica en ontologie Ethiek Logica Taalfilosofie Sociale en politieke filosofie Filosofische antropologie Esthetica en cultuurfilosofie Geschiedenis van de filosofie Filosofische teksten en termen Het belang van discussie C0212/maart 31, 2009/CHO 1 Open universiteit Inleiding in de filosofie Leereenheid 1 Wat is filosofie? Sytze Steenstra INTRODUCTIE Deze eerste leereenheid is bedoeld om u, voordat u zich gaat verdiepen in het werk van verschillende filosofen, een indruk te geven van de kenmerken en eigenaardigheden van de filosofie. Wat filosofie is, laat zich niet of nauwelijks door een definitie afbakenen. In plaats daarvan wordt hier de filosofische traditie vanuit verschillende gezichtspunten in ogenschouw genomen. Aan de orde komen daarbij achtereenvolgens: de aard van de filosofische vraagstelling; de verhouding van de filosofie tot de wetenschap; praktische motieven om te filosoferen; de indeling van de filosofie die tegenwoordig aan Nederlandse universiteiten wordt gehanteerd; de rol van de taal in de filosofie en tot slot het belang van debat en discussie voor de filosofie. LEERDOELEN Na het bestuderen van deze leereenheid – heeft u een indruk van de veelzijdigheid van de filosofische traditie – kunt u enkele kenmerken van de filosofische vraagstelling bespreken – kent u in hoofdlijnen de historische verhouding van filosofie en wetenschap – kent u enkele praktische motieven om te filosoferen – kent u een gangbare indeling van de filosofie – weet u iets van het belang van taal en teksten voor het filosoferen – kunt u uitleggen wat het belang van discussie voor de filosofie is. LEERKERN 1 Theoretische en praktische filosofie C0212/maart 31, 2009/CHO De filosofische traditie Het woord filosofie is afkomstig uit het Grieks. Φιλοσοφια (philosophia) is een samenstelling van de woorden philia, liefde of vriendschap, en sophia, wijsheid. Filosofie betekent dus letterlijk liefde voor de wijsheid. Het Nederlandse synoniem van filosofie, wijsbegeerte, geeft deze betekenis exact weer. Maar wat is wijsheid? De Grieken maakten een onderscheid tussen twee verschillende vormen, namelijk theoretische en praktische wijsheid. Theoretische wijsheid stemt overeen met wat wij in de ruimste zin van het woord onder wetenschap verstaan, terwijl praktische wijsheid zich richt op een juiste levenswandel, op goed en rechtvaardig handelen. De voornaamste stroming van de Griekse filosofie streefde ernaar achter de verwarrende veelheid van verschijnselen die de mens omringen de eenheid aan het licht te brengen. Te midden van de vele dagelijkse beslommeringen en voortdurende veranderingen wijst deze filosofie het 2 Leereenheid 1 Wat is filosofie? Vertrouwen in redelijke argumentatie Er bestaat geen algemeen aanvaarde definitie van filosofie. C0212/maart 31, 2009/CHO essentiële aan, terwijl ze bovendien voor degene die filosofeert en de wezenlijke eenheid leert kennen een bewuster en beter leven mogelijk wil maken. Deze wijsbegeerte heeft een onbegrensd vertrouwen in haar medium, het redelijk denken. Daartegenover stonden in het klassieke Griekenland sceptische en cynische denkscholen die over de vermogens van het redeneren veel negatiever oordeelden en aanrieden het gebruik en de verwachtingen daarvan te beperken. Sofisten en retorici streefden niet naar objectieve kennis, maar richtten zich op het veranderlijke: op de menselijke samenleving en op methoden om argumenten daar zo overtuigend mogelijk toe te passen. In de geschiedenis van de filosofie zijn deze twee tegengestelde filosofische standpunten keer op keer verdedigd, met steeds nieuwe argumenten en tegenargumenten – want zelfs degenen die de betekenis van het redeneren geringschatten, hebben daarvoor allerlei argumenten aangedragen. Dit maakt het vrijwel onmogelijk een definitie van filosofie op te stellen waarin alle filosofen zichzelf herkennen. Iedere definitie die niet nietszeggend wil zijn, is in feite een keuze voor een bepaalde vorm van filosofie en sluit daardoor andere vormen uit. De ene definitie stelt bijvoorbeeld dat filosofie wordt gekenmerkt door exact redeneren, met een overtuigende precisie die niet onderdoet voor een wiskundig bewijs, en de andere benadrukt juist het belang van de persoonlijkheid, van de situatie waarin redeneringen naar voren worden gebracht, of van de intuïtie. Deze standpunten zijn niet met elkaar te verenigen, niettemin zijn vanuit beide uitgangspunten theorieën ontwikkeld die algemeen tot de filosofie worden gerekend. Daarom wordt hier niet geprobeerd een voor deze cursus geldende definitie van filosofie te geven, maar wordt filosofie gekenschetst als een traditie, een losse samenhang van verschillende denkstijlen en stromingen. In de geschiedenis van de filosofie, die een periode van meer dan 2500 jaar beslaat, hebben grote veranderingen plaatsgevonden en scherpe tegenstellingen bestaan. Tot de traditie behoren zowel gevestigde stromingen waarin duizenden filosofen zich rond vaste uitgangspunten verenigen, als geïsoleerde enkelingen, buitenbeentjes, die desondanks soms een grote invloed hebben uitgeoefend. In de filosofie zijn bovendien uiteenlopende onderwerpen en onderzoeksterreinen centraal gesteld. De traditie als geheel is daarom het beste voor te stellen als een los netwerk van invloeden en afhankelijkheden, van tegenstellingen en onverwachte parallellen. In de geschiedenis van de filosofie is herhaaldelijk geprobeerd om een streep te zetten onder de traditie, om met een schone lei opnieuw te beginnen. Na de middeleeuwen heeft Descartes (1596-1650) hiertoe een poging gedaan, en in het begin van de twintigste eeuw heeft Wittgenstein (1889-1951) het op een andere manier ook geprobeerd. Beiden zijn zeer invloedrijk geweest, maar dat neemt niet weg dat andere filosofen toch weer hebben aangeknoopt bij denkwijzen die zij voorgoed uit de filosofie hoopten te verbannen. Anders dan in de natuurwetenschap, waar het gebruikelijk is dat een theorie heeft afgedaan zodra zij door nieuwe inzichten is weerlegd, kunnen in de filosofie fundamentele inzichten honderden jaren lang vruchtbaar blijven, ook al wil dat niet zeggen dat alle filosofen zich met die 3 Open universiteit Inleiding in de filosofie inzichten kunnen verenigen. Kenmerkend voor de grootste filosofen is dat zij verschillende onderdelen van de traditie in een nieuwe samenhang weten te plaatsen. Het gesprek tussen de verschillende posities binnen de traditie vormt een van de levenselementen van de filosofie, juist wanneer die posities met elkaar op gespannen voet staan. Iedere cultuur geeft eigen antwoorden op vragen naar de aard van de mens, de natuur en de wereld. In die zin beschikt ook iedere cultuur over een eigen filosofie. Een echte filosofische traditie vereist echter bovendien het bestaan van geschreven filosofische teksten, waarin bepaalde uitgangspunten worden uiteengezet, bekritiseerd en verdedigd. Er zijn verscheidene van zulke tradities te onderscheiden: de Indiase en de Chinese, die zich meer richten op meditatieve, innerlijke wijsheid dan op kennis van de buitenwereld; de joodse, christelijke en islamitische filosofieën; en de Griekse filosofie, die vaak wordt beschouwd als de bakermat van de westerse wetenschap. Deze cursus beperkt zich tot de westerse traditie, die in hoofdzaak uit de Griekse en de christelijke filosofie is voortgekomen. 2 Filosofie heeft geen eigen object. Filosofische vragen De allesomvattende, zowel theoretisch als praktisch gerichte belangstelling van de filosofie maakt dat het niet mogelijk is om filosofie te definiëren aan de hand van haar object. Dit onderscheidt filosofie van de verschillende wetenschappelijke disciplines, die te definiëren zijn aan de hand van hun onderwerp: een psycholoog onderzoekt bijvoorbeeld de werking van de menselijke geest, een bioloog de levende natuur, een geoloog de aardkorst. Filosofie heeft daarentegen géén eigen objectgebied. Aan de ene kant is er geen grens gesteld aan de onderwerpen waarmee filosofen zich bezig kunnen houden; aan de andere kant zijn tegenwoordig vrijwel alle onderwerpen al geclaimd door een specifieke vakwetenschap. In plaats van door een eigen object wordt filosofie wel eens gekarakteriseerd door de wijze waarop zij bepaalde vragen stelt. Zoals Schopenhauer (1788-1860) schreef: ‘Om te filosoferen zijn dit de twee eerste vereisten: allereerst, dat men de moed heeft geen enkele vraag vóór zich te houden, en ten tweede, dat men alles wat vanzelf spreekt goed tot zijn bewustzijn laat doordringen, om het zodoende als problematisch te gaan zien.’ Vragen naar vooronderstellingen C0212/maart 31, 2009/CHO Filosofische vragen zijn niet onmiddellijk gericht op een praktisch antwoord, maar kunnen in eerste instantie verwondering uitdrukken. Waarom is alles zoals het is? Bestaat er een samenhang in alle dingen? Wat is bewustzijn? Wat is macht? Op zich is het stellen van zulke vragen niet ongewoon. Veel kinderen vragen zich wel eens af hoe ze kunnen weten dat de wereld niet verdwijnt of ingrijpend verandert als ze slapen, of ze vragen zich af waarom alle mensen niet met elkaar kunnen afspreken om voortaan nooit meer oorlog te voeren. Ook dergelijke vragen zijn filosofisch: ze zoeken naar vooronderstellingen, naar datgene wat aan de vertrouwde werkelijkheid ten grondslag ligt. Dit geldt ook voor de vier vragen die Kant (1724-1804) heeft opgesteld en waarin volgens hem is aangegeven waar het in de filosofie om draait. (De eerste drie vragen komen uit het slot van de Kritik der reinen Vernunft, 4 Leereenheid 1 Wat is filosofie? Systematische beantwoording later voegde Kant er een vierde aan toe.) Deze vragen luiden: – Wat kan ik weten? – Wat moet ik doen? – Wat mag ik hopen? – Wat is de mens? Ook deze vragen zijn van een welhaast kinderlijke eenvoud, en dat geldt misschien wel voor de belangrijkste vragen van de filosofie. Door hun onbevangenheid bieden zulke vragen echter weerstand aan de neiging om meteen een pasklaar antwoord te geven. Ze nodigen uit tot systematisch onderzoek, waarbij het natuurlijk raadzaam is de antwoorden die andere filosofen, de wetenschappen of de dagelijkse praktijk op die vragen hebben gegeven in het onderzoek te betrekken. De methodische aanpak bij de behandeling van dergelijke vragen (waarbij verschillende filosofische scholen ver uiteenlopende methoden hanteren) is niet minder kenmerkend voor de filosofie dan de onbevangen vraagstelling. Natuurlijk is het stellen en beantwoorden van dit soort vragen niet exclusief voorbehouden aan de filosofie. Ook anderen zoeken naar antwoorden, wetenschappers zo goed als godgeleerden, kunstenaars of politici. De filosofie onderscheidt zich hiervan door steeds naar fundamenten en vooronderstellingen te vragen, en door dit onderzoek zo rationeel en systematisch mogelijk uit te voeren. Dit onderscheid is niet absoluut en er vindt dan ook altijd een wisselwerking plaats tussen de filosofie en de omringende wetenschappen en cultuur in het algemeen. De vragen die filosofen onderzoeken en de begrippen die zij voor hun onderzoek gebruiken, worden aangedragen door de omstandigheden, of die nu politiek, religieus, cultureel of anders van aard zijn. Filosofie bestaat niet in een vacuüm, maar is afhankelijk van historische omstandigheden. Een filosofie kan op haar beurt ook invloed uitoefenen op die omstandigheden: antwoorden die binnen de filosofie geformuleerd worden, kunnen daarbuiten een grote rol spelen. Vragen als ‘Wat moet ik doen’ en ‘Wat mag ik hopen’ hebben uiteraard ook een persoonlijke dimensie, en wie een filosofische cursus gaat bestuderen, doet dat misschien in de verwachting daar hulp te vinden bij het beantwoorden van haar of zijn levensvragen. Dan is het nuttig te bedenken dat een schriftelijke cursus geen rechtstreeks antwoord kan geven op persoonlijke kwesties. De filosofie kan alleen een bijdrage leveren aan het beter en scherper stellen van die vragen. Dit gebeurt indirect door inzicht te bieden in de denkwijzen van bepaalde personen of tijden en in hun mogelijkheden of beperkingen. Wie de vragen en antwoorden van grote filosofen bestudeert en hun oplossingen zelf bewust mee voltrekt, houdt daar geen kant en klaar antwoord op alle mogelijke levens- en wereldraadsels aan over, maar heeft wel een begin gemaakt met zelf filosoferen. 3 De verhouding van filosofie en wetenschap De verhouding tot de wetenschappen is van fundamenteel belang voor de westerse filosofische traditie. Wetenschappelijke kennis is vaak beschouwd als voorbeeld voor filosofisch onderzoek. Daarnaast hebben tal van filosofen gestreefd naar een wijsgerig stelsel dat alle wetenschappelijke inzichten hun rechtmatige plaats toewijst, en heeft de filosofie zich bij wetenschappelijke conflicten vaak opgesteld als ‘rechtsprekende C0212/maart 31, 2009/CHO 5 Open universiteit Oudheid: geen onderscheid Middeleeuwen: verhouding tot theologie is bepalend. Moderne tijd: filosofie legt de grondslag voor de vakwetenschappen. C0212/maart 31, 2009/CHO Inleiding in de filosofie instantie’. Deze paragraaf geeft een schematisch overzicht van de ontwikkeling van deze verhouding, waarbij de nadruk ligt op verschillende hedendaagse visies. In de Griekse en Romeinse oudheid werd nog geen principieel onderscheid gemaakt tussen filosofie en wetenschap. Wat wij nu biologie, politicologie en psychologie noemen, maakte in die tijd deel uit van de filosofie. Ook in de middeleeuwen werden wetenschap en filosofie niet onderscheiden, maar in vergelijking met de oudheid is er een wezenlijke verandering in de positie van de filosofie. Men hield zich namelijk vrijwel uitsluitend met filosofie bezig in samenhang met de theologie, en de waardering voor de filosofie werd dan ook bepaald door deze verhouding. Er zijn hier (schematisch) drie uiteenlopende visies te onderscheiden. In de eerste plaats achtten sommigen het mogelijk dat de filosofie de hoogste waarheid, die in de bijbel was geopenbaard, op een eigen, rationele manier kon bereiken. In deze visie stond de filosofie op dezelfde hoogte als de theologie. Daartegenover stonden diegenen die meenden dat de filosofie geen zelfstandige bijdrage kon leveren aan inzicht in de waarheid, die enkel door de theologie kon worden gekend. De filosofie kon volgens hen slechts fungeren als een ondergeschikte hulpwetenschap van de theologie. Aanhangers van een derde visie beweerden dat de domeinen van theologie en filosofie volkomen gescheiden waren, zodat er een dubbele waarheid zou kunnen bestaan: enerzijds de geloofswaarheid, anderzijds de filosofische en wetenschappelijke waarheid. In de moderne tijd (in de geschiedenis van de filosofie wordt zo de periode na middeleeuwen en renaissance, vanaf circa 1600, aangeduid) begonnen de verschillende vakwetenschappen zich geleidelijk los te maken van de filosofie. In de zeventiende eeuw ontstond de moderne mathematische natuurwetenschap en het succes waarmee deze wetenschap allerlei verschijnselen wist te verklaren, leek de filosofie bijna overbodig te kunnen maken. Dit bracht filosofen ertoe hun vak mede te definiëren in relatie tot die natuurwetenschap: filosofie werd niet meer in de eerste plaats beschouwd als een samenhangend geheel van kennis en inzichten, maar als de theoretische grondslag waarop alle verdere wetenschappelijke kennis berustte. Deze grondslag garandeerde tegelijkertijd de samenhang van die kennis. Naast dit zelfonderzoek van de theoretische rede bleef de praktische filosofie overigens voortbestaan. Het onderscheid tussen natuurwetenschap en filosofie kwam slechts geleidelijk tot stand en de grens was niet scherp getrokken: theoretische natuurwetenschap werd gewoonlijk als natuurfilosofie aangeduid. Verscheidene beroemde filosofen werden juist door dit grensgebied aangetrokken en hebben ook bijdragen geleverd aan de ontwikkeling van de natuurwetenschappen; dit geldt bijvoorbeeld voor Descartes, Leibniz (1646-1716) en Kant. Na de natuurwetenschappen hebben nog meer objectgebieden die van oudsher tot de filosofie werden gerekend zich verzelfstandigd tot aparte vakwetenschappen. Vanaf 1800 heeft de geschiedenis zich tot een wetenschap ontwikkeld. In de decennia rond 1900 is de zelfstandige 6 Leereenheid 1 Wat is filosofie? Tegenwoordig: vier verschillende visies 1. Filosofie als alomvattende synthese 2. Filosofie als zinsgeving 3. Filosofie als analytische begripsverheldering 4. Filosofie als onderzoek naar gehanteerde voor- C0212/maart 31, 2009/CHO ontwikkeling begonnen van de mens- en maatschappijwetenschappen, zoals psychologie en sociologie. Hoe langdurig dit proces was, is bijvoorbeeld te zien aan de naamsverandering van het Algemeen Nederlands Tijdschrift voor Wijsbegeerte en Psychologie (opgericht in 1907), dat pas sinds 1970 het Algemeen Nederlands Tijdschrift voor Wijsbegeerte heet. Dat alle wetenschappen ooit deel uitmaakten van de wijsbegeerte is nog aan allerlei sporen af te lezen: in Engelstalige landen onder andere aan het gebruik van de afkorting Ph.D. (Philosophiae Doctor, doctor in de filosofie) voor diegenen die een doctorsgraad hebben behaald in een van de wetenschappen. Deze verzelfstandiging van de wetenschappen heeft ertoe geleid dat eigenlijk alle onderwerpen die van oudsher tot het terrein van de filosofie behoorden, nu het object vormen van afzonderlijke wetenschappelijke specialismen. Dit geldt voor de fundamentele eigenschappen van de natuur, voor de werking van de menselijke geest en van de taal, en voor de aard van de maatschappij. Het gevolg voor de positie van de filosofie is dat zij zich sindsdien moet verdedigen tegen de mening dat alle echte kennis door de wetenschappen wordt geleverd. Globaal zijn er tegenwoordig vier uiteenlopende visies op de relatie van de filosofie tot de wetenschappen te onderscheiden. Aan de ene kant staan diegenen die aansluiten bij de traditie waarin de filosofie bij uitstek de hoogste en meest omvattende vragen behandelt. Zij stellen dat de filosofie streeft naar allesomvattend begrip, waarbij de resultaten van de wetenschappen in die synthese worden opgenomen. Volgens de aanhangers van een tweede standpunt kunnen de wetenschappen alleen feiten aan het licht brengen, niet hun betekenis voor het leven. De wetenschap kan geen zinvragen beantwoorden, dat is iets wat exclusief tot de competentie van de filosofie behoort. Recht daartegenover staan filosofen die beweren dat zulke pretenties achterhaald zijn. Deze pretentie berust volgens hen op de achterhaalde gedachte dat filosofische begrippen de essenties van allerlei zaken weten uit te drukken, zodat de filosofie de wetenschappelijke kennis alleen maar aan die essenties hoeft te koppelen om een ‘totaalwetenschap’ tot stand te brengen. Volgens neopositivistische filosofen zijn dergelijke essenties niets anders dan drogbeelden en kan de filosofie de wetenschappen en het alledaagse denken slechts helpen om zich van die schijnzekerheden los te maken. Filosofie kan niet meer doen dan de verwarring die filosofen in het verleden hebben veroorzaakt door analyse op te helderen. De filosofie wordt dus in het ene geval boven alle wetenschappen verheven en krijgt in het andere geval een bescheiden plaats toegewezen. Een vierde mogelijkheid is om de filosofie een plaats naast de andere wetenschappen aan te wijzen. Filosofie wordt dan omschreven als het vakgebied dat is gespecialiseerd in systematisch en redelijk denken, met een bijzondere interesse voor het rechtvaardigen van eigen en andermans maatstaven. De theoretische en praktische (bijvoorbeeld ethische of culturele) veronderstellingen die ten grondslag liggen aan de verschillende wetenschappelijke methoden worden in de 7 Open universiteit Inleiding in de filosofie onderstellingen filosofie getoetst op hun geldigheid en mogelijkheden. Dit betekent niet dat de filosofie een lijst met geboden opstelt waaraan vakwetenschappers zich moeten houden; het gaat meer om de vergelijking van uiteenlopende wetenschappelijke benaderingen en hun pretenties. De meeste onderwerpen laten zich immers vanuit allerlei verschillende specialismen en gezichtshoeken onderzoeken. Menselijk handelen kan worden onderzocht door biologen, medici, psychologen, politieke wetenschappers, juristen, historici, economen et cetera, en elke wetenschap zal haar eigen onderzoeksresultaten voortbrengen. Die resultaten zijn echter vaak met elkaar strijdig, of tenminste moeilijk met elkaar te verenigen. In situaties waarin vraagstellingen vanuit verschillende disciplines worden onderzocht (wat in de praktijk vaak voorkomt), kan de filosofie een nuttige inbreng hebben: niet als overkoepelende superwetenschap, maar als onderzoeksdeelnemer met een eigen competentie. Deze filosofische competentie biedt dan met name inzicht in de vooronderstellingen die verschillende wetenschappen en theorieën kenmerken. Een filosoof zou op deze manier kunnen helpen de samenwerking tussen disciplines te bevorderen en de grenzen van verschillende benaderingen aan te geven. Ten tweede kan de filosofie helpen bij het leggen van relaties met de buitenwetenschappelijke praktijk, want ook de uitgangspunten die daar worden gehanteerd, zijn het onderwerp van filosofisch onderzoek. Dit gebeurt vaak vanuit een zekere praktische betrokkenheid. Afb. x1.1 (goed leesbaar afdrukken) Van Dale, Groot Woordenboek der Nederlandse Taal, 1992. OPGAVE 1.1 Ga aan de hand van de omschrijvingen uit het woordenboek na welke historische verschijningsvormen van de filosofie in de taal opgeslagen zijn. Antwoord De band van filosofie en natuurwetenschap is bewaard gebleven in de betekenissen van het filosofisch ei en in de verouderde gewoonte om een student wis- en natuurkunde als filosoof aan te duiden. De nauwe band met de godsdienst is nog af te lezen aan de betekenis ‘klein seminarie’ en ‘student op een klein seminarie’. Het gebruik van ‘filosofisch’ in de betekenis van ‘kalm, gematigd, rustig’ zou een verre afgeleide van de stoïcijnse filosofie kunnen zijn, maar kan ook voortkomen uit de gewoonte om niet direct te oordelen, maar naar vooronderstellingen te vragen. De overige betekenissen spreken voor zichzelf. OPGAVE 1.2 Er bestaan niet alleen verschillende denkbeelden over de verhouding van de filosofie tot de wetenschap, maar ook over de verhouding van de filosofie tot de alledaagse ervaring, het gezond verstand of de ‘common sense’. Filosofisch inzicht kan worden beschouwd als superieur, gelijk- C0212/maart 31, 2009/CHO 8 Leereenheid 1 Wat is filosofie? waardig of ondergeschikt aan de alledaagse ervaring. In deze cursus komen verschillende opvattingen hierover aan bod. Het is de moeite waard om uw eigen mening hierover nu op te schrijven en uw antwoord te bewaren tot u klaar bent met deze cursus. Maakt u hierbij een onderscheid tussen verschillende soorten vragen, bijvoorbeeld tussen vragen naar wetenschappelijke grondslagen, vragen over ethisch handelen en kwesties op artistiek gebied? Of is volgens u de verhouding van filosofie tot alledaagse ervaring op alle gebieden hetzelfde? Geef daarbij beknopt uw argumenten. U kunt dan achteraf nagaan of, en hoe, uw mening en uw argumentatie door de cursus zijn veranderd. 4 Filosoferen uit praktische betrokkenheid Niet minder legitiem dan theoretische en fundamenteel wetenschappelijke motieven om te filosoferen zijn de praktische. Veel filosofen gaan in hun onderzoek uit van een ethische of maatschappelijke betrokkenheid. Bij hen staat niet de aard van de werkelijkheid als zodanig centraal, maar de vraag naar andere, rechtvaardigere verhoudingen. Vaak is de wens om een einde te maken aan lijden of onrecht hun drijfveer: zulke filosofen voelen zich verbonden met degenen die hier het slachtoffer van zijn, en vragen hoe hieraan een einde kan worden gemaakt. Dit praktische filosoferen heeft allerlei vormen aangenomen, waarvan om een indruk te geven hier even drie worden genoemd die de laatste vijftig jaar invloedrijk zijn geweest of het nog steeds zijn. Het existentialisme, ook wel levensfilosofie genoemd, stelt het bestaan van de mens centraal en benadrukt dat dit niet door structuren buiten de mens, noch door de aard van de mens zelf is vastgelegd. De mens is vrij om zijn eigen bestaan te ontwerpen, maar van deze vrijheid gaat onvermijdelijk ook een beklemming uit. Existentialistische filosofen benadrukken dikwijls dat de mens zich moet onttrekken aan sociale conventies, waardoor hun filosofie een cultuurkritische lading krijgt. Jean-Paul Sartre (1905-1980) heeft aan het existentialisme een linksradicale politieke wending gegeven. De Frankfurter Schule richt zich eveneens tegen onderdrukking, maar besteedt daarbij in vergelijking met het postmodernisme meer aandacht aan sociaal-economische structuren. De Frankfurter Schule gaat ervan uit dat filosofie en wetenschap nooit waardevrij zijn: ofwel men accepteert het maatschappelijke kader waarbinnen men werkt als een gegeven en neemt daarmee de heersende waarden over, of men moet deze maatschappij en haar waarden kritisch in het onderzoek betrekken. Op basis van dit uitgangspunt deden vertegenwoordigers van de Frankfurter Schule onder andere onderzoek naar de grondslagen van het marxisme, naar het antisemitisme en naar de verhouding van kunst en maatschappij. De Frankfurters formuleerden hun maatschappijtheorie voor het eerst in de jaren dertig; sindsdien is deze theorie herhaaldelijk aangepast aan de gewijzigde omstandigheden en zijn ook de filosofische grondslagen geactualiseerd. Hun werk is daardoor een actueel onderdeel van het filosofische debat gebleven. Het postmodernisme gaat ervan uit dat alle pogingen om in politiek, cultuur, religie of wetenschap een definitieve waarheid vast te stellen tevergeefs zijn en alleen als onderdrukkende machtsfactor kunnen werken. In plaats daarvan wijzen postmoderne filosofen op de ongrijpbaarheid en veranderlijkheid van de werkelijkheid. Zij verzetten zich C0212/maart 31, 2009/CHO 9 Open universiteit Inleiding in de filosofie (afhankelijk van hun persoonlijke belangstelling) bijvoorbeeld tegen – vaak met wetenschappelijke steun ondernomen – pogingen om mensen op een bepaalde geaardheid vast te prikken, tegen politiek en cultureel nationalisme, tegen de traditionele scheiding tussen filosofie en literatuur en tegen wetenschappelijk of religieus fundamentalisme. Praktische filosofie kan zich richten op individueel handelen of op maatschappelijke structuren en processen, of op de analyse van politieke theorieën. Ook de manier waarop filosofen door hun theorieën praktische invloed proberen uit te oefenen, varieert sterk. Tegenover diegenen die zich een heel andere maatschappij voorstellen, staan stoïcijnse en sceptische denkers die de overtuiging uitdragen dat pogingen om de wereld te verbeteren niet of zelfs averechts werken en dat de mens zich maar beter kan schikken in zijn lot. Tussen deze uitersten bevindt zich natuurlijk een scala aan mogelijkheden. Debatten over praktisch-filosofische vragen zijn vaak verweven met waardeoordelen en met vooraf ingenomen standpunten, waardoor zij een geëngageerd en soms hartstochtelijk en polemisch karakter krijgen. Het persoonlijke engagement van sommige filosofen sluit natuurlijk niet uit dat ook zij een zo objectief mogelijk inzicht willen verwerven in de maatschappelijke werkelijkheid. Praktische en theoretische filosofie kunnen elkaar zodoende aanvullen. Ook puur theoretisch onderzoek naar vooronderstellingen kan leiden tot een meer bewuste houding, wat op zich al een praktische consequentie mag heten. 5 De filosofische vakgebieden In deze paragraaf wordt uiteengezet hoe de filosofie aan de universiteit in verschillende vakgebieden wordt onderverdeeld en wordt in het kort uitgelegd wat de verschillende vakken behelzen. Een gangbare indeling is: kentheorie en wetenschapsleer; metafysica en ontologie; ethiek; logica; taalfilosofie; sociale en politieke filosofie; filosofische antropologie; esthetica en geschiedenis van de wijsbegeerte. 5.1 KENTHEORIE EN WETENSCHAPSLEER Kants vraag ‘Wat kan ik weten?’ komt aan de orde in de filosofische kentheorie. In deze discipline vraagt men zich af wat menselijke kennis is, volgens welke maatstaven ze geldig of waar is, wat haar reikwijdte is (dat wil zeggen: of alles kenbaar is en of kennis aan principiële grenzen is gebonden), welke typen van menselijke kennis er zijn en uit welke bronnen de mens kennis kan putten. Iedereen weet dat onze zintuigen onbetrouwbaar kunnen zijn. Een rechte stok die in een vijver staat, lijkt bij de waterspiegel te zijn gebroken. De maan lijkt vanaf de aarde een schijf te zijn die niet groter is dan een schoteltje. We kunnen er dus niet van uitgaan dat onze waarnemingen als vanzelf betrouwbare kennis van de werkelijkheid opleveren. We gebruiken dan ook ons verstand bij het waarnemen om de indrukken die de zintuigen leveren te ordenen en te interpreteren, en om theorieën te ontwikkelen die het waargenomene verklaren. Verstand en zintuiglijke waarneming (horen, zien, tasten, proeven, enz.) heten in de kentheorie de bronnen van kennis. In de geschiedenis van de filosofie is nu eens het verstand, dan weer de waarneming aangewezen als de voornaamste bron van kennis. Sensualisten of empiristen heten de filosofen die stellen dat kennis uiteindelijk op de zintuigen teruggaat (sensus is Latijn voor C0212/maart 31, 2009/CHO 10 Leereenheid 1 Wat is filosofie? waarneming), rationalisten heten diegenen die beweren dat vooral het verstand ware kennis voortbrengt (ratio is Latijn voor verstand). Het kernprobleem van de kentheorie is natuurlijk: wat is waarheid? Onder welke voorwaarden is een uitspraak waar? Hoe verhoudt onze kennis zich tot de werkelijkheid? Deze vragen worden vaak in samenhang met de wetenschapsleer aan de orde gesteld, omdat bij uitstek in de wetenschap systematisch wordt gezocht naar ware kennis. In de wetenschapsleer wordt verder onderzoek gedaan naar de feitelijke totstandkoming van wetenschappelijke kennis en naar de invloed van historische (maatschappelijke, economische en psychologische) omstandigheden op de wetenschapsbeoefening. 5.2 METAFYSICA EN ONTOLOGIE In de ontologie (letterlijk: de leer van het zijn) wordt onderzocht wat de algemene structuur is van het zijn als zodanig, van de werkelijkheid en van de verschillende deelgebieden van de werkelijkheid, zoals de natuur of het sociale leven. In dit vakgebied speelt bijvoorbeeld het debat tussen materialisten en idealisten. Materialisten beweren dat de hele werkelijkheid – inclusief het menselijk bewustzijn – uiteindelijk verklaard moet worden uit eigenschappen van de materie. Idealisten menen daarentegen dat het bewustzijn de meest fundamentele werkelijkheid is en dat daarom de realiteit uiteindelijk geestelijk van aard en structuur is. Tot de ontologie hoort ook de vraag of verschillende wetenschappen, bijvoorbeeld scheikunde en geschiedenis, fundamenteel verschillende werkelijkheden tot onderwerp hebben, of uiteindelijk betrekking hebben op dezelfde werkelijkheid. De term metafysica is ontstaan toen men de nagelaten werken van de Griekse filosoof Aristoteles (384-322 v. Chr.) wilde rubriceren. Na zijn werken over de natuur (zijn fysica) volgden boeken over de algemene beginselen van de werkelijkheid, die men gewoonweg ‘na de fysica’ noemde, in het Grieks is dat metafysica. Tot de metafysica hoort de in de geschiedenis van het denken zeer belangrijke vraag naar de ware werkelijkheid, die vaak vereenzelvigd werd met God. Kants vraag ‘Wat mag ik hopen?’ is ook een metafysische vraag, aangezien hij hiermee bedoelde of de mens mag hopen op geluk en op een eeuwig leven. Traditioneel heeft de metafysica betrekking op een tijdloze werkelijkheid achter of boven de verschijnselen, terwijl er ook ontologieën zijn ontwikkeld waarin juist de tijd of de geschiedenis centraal staan. 5.3 ETHIEK De ethiek onderzoekt de normen waarnaar wij ons richten bij al ons handelen. Hier komt dus de vraag ‘Wat moet ik doen?’ aan de orde. In de antwoorden op de vraag wat goed, juist en rechtvaardig is, zijn twee hoofdstromingen te onderscheiden: de ene richt zich op het doel en de motieven van de handeling in kwestie, de andere bekijkt juist de handeling op zich, onafhankelijk van het doel. Een ethiek die zich richt op het doel dat door een bepaalde handeling wordt nagestreefd, heet een teleologische ethiek (het Griekse telos betekent doel). Volgens deze ethische richting is het vrijwel onmogelijk om universele regels voor goed handelen op te stellen, omdat in de praktijk nu eenmaal vaak uiterst ingewikkelde situaties voorkomen en omdat handelingen moeten worden beoordeeld aan de hand van het doel dat er C0212/maart 31, 2009/CHO 11 Open universiteit Inleiding in de filosofie in een specifieke situatie mee wordt nagestreefd. Hiertegenover staat de deontologische ethiek, die veel nadruk legt op het verplichte karakter van bepaalde handelingen, zonder daarbij te letten op het nagestreefde doel of op de gevolgen (het Griekse deon betekent plicht). De deontologische ethiek legt alle nadruk op algemene regels waaraan iedereen zich onder alle omstandigheden dient te houden, zoals het eerbiedigen van menselijk leven en de waarheid spreken. In de ethiek wordt niet alleen gezocht naar regels voor goed handelen, maar wordt ook de aard van normen als zodanig geanalyseerd. Normen worden dan tegenover feiten of wetmatigheden geplaatst: zij drukken een aanspraak op geldigheid uit, waaraan het gegeven dat normen in de praktijk worden overtreden, niets afdoet. Evenmin kunnen normen worden gerechtvaardigd door er op te wijzen dat de meeste mensen zich er wel aan houden. Daarom onderschrijven veel filosofen de regel dat een ethisch ‘behoren’ niet gefundeerd kan worden op een feitelijk ‘zijn’. Met andere woorden, ethische regels kunnen niet worden gerechtvaardigd door te wijzen op de feitelijke gang van zaken. Een ander belangrijk onderscheid in de ethiek is dat tussen liberalen en communitaristen: liberalen nemen het individueel handelen als uitgangspunt, terwijl communitaristen daarentegen uitgaan van de gemeenschap als het kader waarbinnen ethische oordelen mogelijk zijn. 5.4 LOGICA In de logica wordt onderzocht wat de formele principes zijn waaraan een geldige redenering moet voldoen. Anders gezegd, de logica onderzoekt hoe verschillende uitspraken zo met elkaar verbonden kunnen worden dat hieruit op geldige wijze een nieuwe, ware uitspraak ontstaat. In de cursus zult u hiervan verschillende voorbeelden leren kennen. Sinds Aristoteles is de logica een onderdeel van de filosofie, alhoewel Aristoteles, de grondlegger van de logica, dit zelf juist als een nietfilosofische hulpwetenschap beschouwde. In de laatste honderd jaar is de logica steeds meer geformaliseerd en zijn verschillende formele logische stelsels tot een hoge complexiteit ontwikkeld. Het mathematisch-abstracte karakter van deze stelsels heeft ertoe geleid dat de logica tegenwoordig vaak als een onderdeel van de wiskunde wordt beschouwd. 5.5 TAALFILOSOFIE Waaraan ontlenen woorden hun betekenis? Kan de filosofie een ideale taal ontwikkelen waarin haar vragen helderder kunnen worden geformuleerd dan in de omgangstaal? Is de spreektaal fundamenteler dan de schrijftaal? Is de taal een neutraal medium voor het denken of heeft ze een eigen wezenlijke invloed? Deze vragen hebben filosofen altijd beziggehouden, maar hebben vooral in de twintigste eeuw zoveel aandacht gekregen dat de taalfilosofie zich tot een zelfstandig vakgebied heeft ontwikkeld. Een fundamentele controverse op het gebied van de taalfilosofie is die tussen analytische en niet-analytische filosofen. Sommige analytische filosofen stellen zich op het standpunt dat de omgangstaal, en ook de filosofische vaktaal, niet goed bruikbaar is voor correct filosofisch redeneren, omdat de taal vervuild is met onnauwkeurige en ronduit C0212/maart 31, 2009/CHO 12 Leereenheid 1 Wat is filosofie? misleidende woorden en begrippen. De taal moet daarom volgens hen eerst precies geanalyseerd en door een exacte kunsttaal vervangen worden voor men er een betrouwbaar gebruik van kan maken. Een tweede groep analytische filosofen, de zogenaamde ‘ordinary language’-filosofen, menen dat de omgangstaal wel goed te gebruiken is in de filosofie, mits zij zorgvuldig wordt gebruikt en door analyse wordt ontdaan van de misleidende bijbetekenissen en beeldspraken die door filosofische speculaties in het leven zijn geroepen. Deze filosofen hebben veel onderzoek gedaan naar de grondslagen en de interne mechanismen van de taal en het taalgebruik. Tegenover beide groepen analytische filosofen staan de filosofen die menen dat juist metaforisch taalgebruik heel precieze nuances van het denken kan weergeven. Sommigen van hen stellen het literaire taalgebruik met zijn vele toespelingen en nuances ten voorbeeld aan de filosofie en beweren dat filosofen beter kunnen proberen dergelijke mogelijkheden van de taal goed te gebruiken dan ernaar te streven ze uit te bannen. 5.6 SOCIALE EN POLITIEKE FILOSOFIE Wat is de verhouding tussen een individu en de samenleving? Hoe komt een maatschappelijke ordening tot stand? In hoeverre heeft de mensheid greep op het verloop van de geschiedenis? Hoe ziet een rechtvaardige maatschappij eruit? Welke rol behoort de staat in de samenleving te vervullen? Wat is de aard en de werking van een politieke ideologie? Verloopt kennisverwerving in de sociale wetenschappen anders dan in de natuurwetenschappen? Dit zijn enkele vragen die spelen in de sociale en politieke filosofie. Eén vraag is hier hoe een maatschappelijke ordening tot stand komt. Volgens de utilitaristen handelen de leden van een samenleving elk volgens hun eigenbelang, wat vanzelf leidt tot een min of meer stabiel evenwicht. Deze visie wordt bestreden door degenen die stellen dat individueel handelen geleid wordt door bepaalde normen: mensen proberen steeds te voldoen aan de verwachtingen van hun omgeving, en uit die normatieve verwachtingen ontstaat een maatschappelijk patroon. Een andere kwestie is in hoeverre het mogelijk is om objectieve kennis van maatschappelijke processen te verwerven. Is het nodig (en mogelijk) daarbij rekening te houden met de beweegredenen van de mensen over wie het gaat, of is het voldoende feitelijk te constateren wat er gebeurt? Hier staan degenen die de natuurwetenschappelijke verklaringswijze ook van toepassing achten in de sociale wetenschap, tegenover degenen die stellen dat dit ontoereikend of zelfs fundamenteel onjuist is en een interpreterende benadering voorstaan. 5.7 FILOSOFISCHE ANTROPOLOGIE De filosofische antropologie houdt zich bezig met de vraag ‘Wat is de mens?’ (Antropos is Grieks voor mens.) Tot dit vakgebied horen vraagstellingen als is de mens vrij of wordt hij door zijn natuur en omstandigheden bepaald? Wat is de verhouding tussen lichaam en geest? Zijn verstand en emoties met elkaar te verenigen of is dat onmogelijk? Waardoor onderscheidt de mens zich van het dier? Een debat dat al vanaf de oorsprong van de filosofie wordt gevoerd, houdt zich bezig met de verhouding van lichaam en geest (of ziel), of C0212/maart 31, 2009/CHO 13 Open universiteit Inleiding in de filosofie anders gezegd met de eenheid van de mens. Veel filosofen, waaronder Plato (427-348 v. Chr.) en Descartes, hebben beweerd dat de geest in principe volstrekt onafhankelijk bestaat van het lichaam. Beide horen tot verschillende werelden: het lichaam tot de wereld van de materie, de geest tot de wereld van de ideeën, van het spirituele. Deze absolute onderscheiding roept natuurlijk de tegenvraag op waardoor lichaam en geest, als ze zo verschillend en onafhankelijk zijn, bij elkaar gehouden worden. Andere filosofen hebben zich tegen het standpunt van Plato en Descartes afgezet en gesteld dat de scheiding van lichaam en geest kunstmatig is. Volgens hen behoren beide tot één en dezelfde wereld, waarin geestelijke en lichamelijke verschijnselen steeds met elkaar verweven zijn. Tegenwoordig houdt de wijsgerige antropologie zich vooral bezig met onderzoek naar de grondslagen van de mens- en cultuurwetenschappen. 5.8 ESTHETICA EN CULTUURFILOSOFIE Tot het terrein van de filosofische esthetica horen vragen over de aard van de kunst en de verschillende kunstvormen. Waarop is de beleving van schoonheid gebaseerd: op de opvattingen van de beschouwer of op bepaalde eigenschappen van het kunstwerk zelf? Beantwoordt schoonheid aan regels, wat is de status van deze regels en hoe zijn zij kenbaar? Ook wordt onderzocht of het waarnemen van een kunstwerk eventueel iets anders is dan de alledaagse waarneming en wat de aard is van de wisselwerking tussen de kunst en de cultuur in het algemeen. In de cultuurfilosofie staat de vraag centraal wat onder cultuur dient te worden verstaan en wat de determinanten en de verschijningsvormen ervan zijn. Daarbij komen thema’s aan de orde zoals de ontwikkeling van de massamedia, de invloed van de techniek, de manier waarop de verschillende maatschappijen met de natuur omgaan, de culturele invloed van de wetenschappen, enzovoorts. Ook de vraag hoe de cultuur dient te worden bestudeerd en of hierbij bijzondere methoden moeten worden gehanteerd komt hier aan de orde. 5.9 GESCHIEDENIS VAN DE FILOSOFIE Hierboven is er al op gewezen dat de geschiedenis van de filosofie voor de hedendaagse filosofie een bijzondere betekenis heeft. Natuurlijk is niet iedere filosoof even goed op de hoogte van alle tijdperken en stromingen van de filosofiegeschiedenis, vandaar dat dit gebied zich ontwikkeld heeft tot een apart specialisme, dat weer uit vele onderdelen bestaat. Gewoonlijk gaat men hierbij uit van de indeling van de geschiedenis in oudheid, middeleeuwen en nieuwe tijd. De bovenstaande opsomming van vakgebieden is niet uitputtend. Een specialisme dat nog niet is genoemd, is de niet-westerse (Indiase, Chinese, Afrikaanse en Arabische) filosofie. Een ander onderzoeksterrein dat binnen de filosofie de laatste vijfentwintig jaar in opkomst is, is vrouwenstudies: onderzoek naar de grondslagen van het onderscheid tussen mannen en vrouwen, en naar de invloed daarvan op alle mogelijke culturele en maatschappelijke terreinen. Naast de hierboven opgesomde filosofische vakken bestaan er nog vele specialisaties die zich bezighouden met de grondslagen van de afzonderlijke wetenschappen. Rechten, biologie, medicijnen, wiskunde, theo- C0212/maart 31, 2009/CHO 14 Leereenheid 1 Wat is filosofie? logie, geschiedenis, taalwetenschap, psychologie, natuurwetenschap en technische wetenschappen, kortom: alle wetenschappen hebben hun eigen vooronderstellingen, en aan vele faculteiten bestaat daarom een filosofische afdeling of specialisatie die zich bezighoudt met de wijsgerige grondslagen van het betreffende vakgebied. Ten slotte moeten de ‘bijzondere’ hoogleraren genoemd worden, die filosofieonderwijs op levensbeschouwelijke grondslag verzorgen. Nederland kent onder andere bijzondere leerstoelen in de katholieke, de reformatorische en de humanistische wijsbegeerte. Het voorgaande maakt duidelijk dat de filosofie weliswaar uit talloze verschillende onderdelen bestaat, maar desondanks een eenheid vormt door de aard van haar vraagstelling. Het onderscheid tussen de vakken is allesbehalve absoluut, het gaat vaak om accentverschillen. Sommige filosofiefaculteiten geven daarom de voorkeur aan een minder gedetailleerde indeling in de systematische filosofie (kentheorie, metafysica, logica, taalfilosofie), de praktische filosofie (ethiek, sociale en politieke filosofie, antropologie, cultuurfilosofie) en de geschiedenis van de filosofie. 6 Filosofische teksten en termen Er bestaat een populair beeld van filosofen dat lijkt op De denker van Rodin: een man die zijn hoofd met de hand ondersteunt, in diep gepeins verzonken. Een realistischer beeld zou zijn: iemand met pen en papier, of achter een tekstverwerker, en met een bibliotheek binnen bereik, want lezen en schrijven zijn een wezenlijk onderdeel van het werk van een filosoof. Papier maakt een vluchtige gedachtengang duurzaam, maakt het mogelijk correcties aan te brengen en een idee uit te werken. Bovendien kan een tekst afstand en tijd overbruggen, zodat het mogelijk wordt kennis te nemen van de gedachten van vele filosofen, van lang geleden en van ver weg, en met hun denkbeelden in debat te treden. Zonder geschreven teksten zou de filosofie niet kunnen bestaan. ‘Lezen is denken met andermans hoofd’ – maar voor het zover is, moeten de eigenaardigheden van de tekst begrepen zijn. Filosofische teksten hebben soms een wat paradoxaal karakter: zij hebben vaak de pretentie vragen te bespreken die voor ieder denkend mens van belang zijn, maar gebruiken daarvoor een terminologie die voor niet-filosofen soms moeilijk te begrijpen is. Dit kan irritatie opwekken, des te meer omdat filosofische vaktermen in de loop van de geschiedenis soms wisselende betekenissen hebben gekregen. Ieder filosofisch stelsel geeft aan de begrippen die het gebruikt iets van zijn eigen bedoelingen mee, en begrippen krijgen daardoor in de loop van de geschiedenis uiteenlopende accenten. Om een filosofische tekst goed te begrijpen is het noodzakelijk aandacht te besteden aan deze wisselende betekenissen, zowel aan de grote verschillen als aan de nuances. ‘Denken met andermans hoofd’ is immers pas een verrijking als de gedachten van die ander niet worden aangepast aan de bekende en vertrouwde betekenissen, maar als begrepen is hoe zij afwijken van het bekende en desondanks op zichzelf een redelijke en begrijpelijke samenhang vormen. De verschillen tussen filosofen uiten zich overigens niet alleen in de verschillende betekenissen die zij aan vaktermen hechten, maar ook in verschillende schrijfstijlen. Zakelijk of meeslepend, dichterlijk en beeldend of droog-wetenschappelijk redenerend, systematisch of juist C0212/maart 31, 2009/CHO 15 Open universiteit Inleiding in de filosofie fragmentarisch: de stijl en de vorm die filosofen voor hun teksten kiezen, bepaalt mede de betekenis. Zulke verschillen van terminologie en stijl spelen binnen een filosofische stroming nauwelijks een rol: daar is men het eens over de betekenis van de gebruikte begrippen en zal men ook een gemeenschappelijke schrijfstijl hanteren. Maar waar teksten uit verschillende stromingen bij elkaar worden geplaatst, zoals in deze cursus, ontstaan interpretatieproblemen die als een wezenlijk kenmerk van de filosofie kunnen worden beschouwd. 7 Het belang van discussie Het gegeven dat in deze cursus elf verschillende filosofen en daarmee elf verschillende gedachtenwerelden worden geïntroduceerd, roept natuurlijk de vraag op wie er uiteindelijk gelijk heeft. De cursus geeft hierop geen antwoord, omdat de waarheid in filosofische kwesties zich niet objectief laat vaststellen en altijd het onderwerp van debat zal zijn. Ieder gelijk zal altijd weer een ‘achterkant’ van bepaalde vooronderstellingen blijken te hebben. Het verhelderen en expliciteren daarvan is een van de taken van de filosofie. Vooronderstellingen moeten om deze reden steeds opnieuw doordacht worden. Daarom is het aanwijzen van een laatste en definitieve waarheid in de wijsbegeerte van minder belang dan het openhouden van de discussie, de bereidheid om niets van onderzoek uit te sluiten: alleen daardoor blijft de filosofische traditie levend. C0212/maart 31, 2009/CHO 16