samenvatting_verenigde_staten_en_hun_federale_overheid

advertisement
De Verenigde Staten en hun federale overheid: 1865-1965
HOOFDSTUK 1
Het ontstaan van de VS:
1775: De 13 kolonies komen in opstand tegen het Britse bestuur.
- Ze mogen geen vertegenwoordigers hebben in het Britse bestuur.
- Er wordt nieuwe belasting geheven op glas, thee en suiker. (Boston Tea
Party)
1776: 4 juli, Decleration of independance.
- Ieder volk mag tegen zijn eigen vorst in opstand komen.
- Alle mensen zijn gelijk aan elkaar.
- Iedereen heeft recht op vrijheid en recht op het leven.
1783: 55 afgevaardigden komen bijeen om een grondwet op te stellen. De Founding
Fathers zijn de stichters van de VS.
Het federale bestuur in de VS:
- Wetgevende macht:
het congres
- neemt wetten aan
- keurt begrotingen
- Uitvoerende macht:
de president
- handhaaft de wet
- opperbevelhebber van het leger
- vetorecht
- Rechterlijke macht:
het Hooggerechtshof
- toetst wetten aan de grondwet
- kan wetten evt. nietig verklaren
De bevoegdheden van de federale regering en die van de deelstaten zijn
verschillend:
De federale regering
- Buitenlandse politiek
- Defensie
- Financiën
- Economie tussen deelstaten
De deelstaten (50x)
- Onderwijs
- Politie
- Rechtspraak
De politieke partijen:
Republiekeinen tot ± 1900
- Noorden; industrie
- Afschaffing slavernij, opkomen
voor de positie van zwarten
- Free labour; slavenarbeid is slecht
voor concurrentie
- Krachtige overheid die industrie
beschermt
- Aanhang: burgerij Noorden,
zwarte bevolking
Republikeinen vanaf ± 1900
- Conservatiever
- Vooral bourgeosie (rijke burgers)
- Geen overheidsingrijpen in
economie
- Tegen instroom immigranten
vanaf 1880
- Moreel belangrijk
Democraten tot ± 1900
- Zuiden; agrarisch
- Handhaving slavernij en voor
overheersing witten in Zuiden
- Weinig bemoeienis van overheid
- Rechten van afzonderlijke staten
- Aanhang: Witten Zuiden, pioniers
in Westen, immigranten
noordelijke steden.
Democraten vanaf ± 1900
- Progressiever
- Meer om sociaal zwakkeren
- Overheidsingrijpen op
economisch en sociaal gebied
- Verzorgingsstaat ; big
gouvernement
HOOFDSTUK 2
De industrialisatie van de VS:
1820: In het Noorden van de VS is al sprake van industrialisatie.
Na de burgeroorlog versnelde het industrialisatieproces door een aantal gunstige
omstandigheden:
- Natuurlijke hulpbronnen
- Voldoende goedkope arbeidskrachten
- Energieke ondernemers
- Een zich snel uit te breiden spoorwegennet
- Een nieuw communicatiemiddel (telegraaf)
Eind 19e eeuw kwamen er ook een aantal veranderingen in het bedrijfsleven:
- Grote corporaties, trusts en kartels verdrongen veel kleine familiebedrijven
- Opkomst van massaproductie
Aan de industrialisatie zaten ook een aantal nadelige gevolgen:
- Er ontstonden grote tegenstellingen in explosief groeiende steden
- Er kwam vaak corruptie voor
- Er was weinig aandacht voor de problemen van arbeiders en boeren
In deze periode ging de federale overheid uit van het 19 e eeuwse economisch
liberalisme. Dit betekent dat de overheid niet of nauwelijks ingrijpt bij de sociaaleconomische problemen van boeren en kleine ondernemers.
De boeren gaan zich daarom verenigen in de People’s Party. Deze agrarische
beweging werd in 1891 opgericht en de aanhangers werden Populisten genoemd.
De partij had twee doelstellingen:
- De idealen van het conservatieve, landelijke en kleinsteedse Amerika
verdedigen tegen wat zij als de gevaren van het nieuwe industriële Amerika
zagen.
- De landbouw moderniseren en commercialiseren: zich meer richten op het
maken van winst door productie voor de markt dan op productie voor eigen
bestaan.
Om dit te kunnen bereiken eisten zij nationalisatie van de banken en spoorwegen.
(devaluatie dollar  inflatie  schulden afbetalen )
De invloed van de People’s Party bleef beperkt, omdat de aanhang na een
aanzienlijke groei na 1896 begon terug te lopen. Een belangrijke oorzaak was dat de
Democratisch Partij veel van de populistische idealen overnam en de People’s Party
overbodig werd.
De arbeiders gingen zich in deze tijd ook verenigen (1886). Deze vakcentrale heette
de American Federation of Labour. (AFL) Deze vereniging was niet revolutionair en
wilde geen grote veranderingen. Betogingen en stakingen gingen wel vaak gepaard
met geweld. Ze wilden:
- Hogere lonen
- Een verkorting van de werktijd
- Betere arbeidsomstandigheden
De aanhang van de AFL was niet groot. In 1920 nog maar één op de 20 arbeiders.
Oorzaken hiervan waren:
- Veel kritiek van de publieke opinie. Dit werd als on-Amerikaans gezien.
(socialisme)
- Vakbondsleden werden vaak als eerste ontslagen
- De overheid steunde ondernemers bij stakingen
- De vakbond beperkte zelf ook het aantal leden. Ze wilden alleen maar
opkomen voor eigen, geschoolde arbeiders.
Aan het eind van de 19e eeuw begon in de VS een periode de het Progressieve
Tijdperk wordt genoemd (tot ±1916). Zowel de republikeinen als democraten streven
naar een Progressive Movement om negatieve gevolgen van de industrialisatie tegen
te gaan.
Belangrijke doelen van de Progressive Movement waren:
- De samenleving ‘wetenschappelijk’ organiseren
- De industriële VS opvoeden
- De industriële VS democratiseren
- De macht van grote ondernemingen beperken
- Sociale chaos voorkomen
Hoewel het er wel op lijkt, Progessive Movement was niet voor het socialisme.
Socialisme zou alleen het groepsbelang van arbeiders zien en veroorzaakten
verdeeldheid in de samenleving. Het idee dat iedereen een kans moest hebben om
rijk te worden bleef erg sterk in Amerika.
Ook presidenten werden door het Progressive Movement geïnspireerd.
- 1901-1909: Theodore Roosevelt, republikein, was voorstander van een
krachtige overheid. Hij trad op tegen bedrijven die hun sterke positie
misbruikten.
- 1913-1921: Woodrow Wilson, democraat, gaat hierop voort. Hij zorgde voor
de Federal Trade Commision in 1914, bedoeld om toezicht te houden op de
praktijken van de trusts.
President Wilson wilde de VS neutraal houden in WOI, maar dit was niet houdbaar.
In 1917 gingen de VS meedoen aan de Eerste Wereldoorlog. Dit had gevolgen voor
het economisch beleid van de overheid in de VS. Twee belangrijke kenmerken
waren:
- Groeiende overheidsuitgaven
- Groeiende overheidsbemoeienis.
In juli 1917 werd de War Industies Board ingesteld. Deze kreeg bevoegdheden om
de industriële productie af te stemmen op de oorlogvoering. De Board:
- wees grondstoffen toe
- Stelde productiequota vast
- Verhoogde de lonen om stakingen te voorkomen
Met het einde van de oorlog kwam er ook een einde aan deze vorm van economie.
De strijd voor burgerrechten:
Na de burgeroorlog werd er door de Founding Fathers een grondwet met
amendementen vastgesteld.
- 13e amendement: slavernij is in alle staten verboden ( juni- december 1865)
- 14e amendement: burgers moeten in alle staten gelijk behandeld worden,
ongeacht kleur of ras ( 7 september 1868)
- 15e amendement: stemrecht voor zwarte mannen (1870)
1866-1877: Reconstructie van het Zuiden. Bestuurders werden vervangen door
noordelijke bestuurders en noordelijke troepen bezette zuidelijke staten om de
rechten van zwarten te beschermen.
Blanke zuiderlingen werken de reconstructie zoveel mogelijk tegen:
- Met allerlei middelen wordt het zwarten zo moeilijk moegelijk gemaakt om te
stemmen.
- In 1865 werd de geheime terreurorganisatie Ku Klux Klan opgericht, om
zwarten de schrik aan te jagen.
Dit heeft met succes uitgepakt: de conservatieve democraten heroveren de macht.
In 1877 vertrekken de noordelijke troepen en komt er een einde aan de
Reconstructie. Zowel de politieke als economische positie van de zwarten
verslechtert dan weer.
- Economische positie: Door de landbouwcrisis hebben sharecroppers het
moeilijk.
- Rechtspositie: Witten misbruiken hun machtspositie door zeer partijdige
rechtspraak en verhinderen van stemmen.
 Scheiding tussen zwart en wit in openbare: segregatie.
De zuidelijke deelstaten gaven deze vormen van discriminatie een wettelijke basis
door de Jim Crow- wetten van de jaren 1880-1890. Deelstaten mochten aanvullingen
maken op de Grondwet in hun eigen deelstaat. Door deze wetten konden zwarten
onmogelijk gebruik maken van hun rechten:
- Kiezer moesten kunnen lezen, schrijven en de grondwet begrijpen
- Huwelijken tussen zwart en wit verboden
- Overal aparte afdelingen voor zwarten en witten
Voorstanders van de Jim Crow- wetten zeiden dat dit niet in strijd was met de
grondwet, want witten moesten zich er ook aan houden. Zwarten werden door deze
segregatie-wetten tweederangs burgers. Pas door Kennedy en Johnson werden
deze wetten opgeheven.
Presidenten in deze tijd streden voor gelijke rechten:
Booker T. Washington:
- Zwarten moesten eerst respect verdienen door goed gedrag, scholing en
economisch onafhankelijk zijn. Dan pas vragen om gelijke rechten en
afschaffing segregatie.
- Directe confrontatie met witte samenleving zou slecht zijn voor de zwarten,
eerst samenwerking met welwillende witten.
- Tegenstanders van Washington vonden dat hij zich te veel aanpaste aan de
racistische samenleving
W.E.B. Du Bois:
- Zwarten konden pas economisch afhankelijk worden als ze gelijke rechten
hebben.
- Door via de National Assocation for the Advancement of Colored People
(NAACP) rechtzaken op te zetten hoopte Du Bois een eind te maken aan de
Jim Crow- wetten en het lynchen.
De federale regering steunde de strijd tegen segregatie niet. Ze waren bang voor
verlies van witte kiezers.
Het buitenlands beleid:
In het grootste deel van de 19e eeuw richtten de VS zich op de territoriale uitbreiding
van Noord-Amerika. De Frontier schoof steeds meer op naar het westen.
Veel Amerikanen waren ervan overtuigd dat de VS tot uitbreiding waren voorbestemd
en dat zij een taak hadden in het ontsluiten en ontwikkelen van het eigen continent.
 Manifest Destination
De expansie naar het westen werd bevorderd door aanleg spoorwegen. In 1869 was
de transcontinentale spoorlijn klaar.
De buitenlandse politiek van de VS werd vanaf het begin sterk bepaald door het
isolationisme:
- De VS streefden naar afzijdigheid in Europese aangelegenheden
- Europa mocht zich, op zijn beurt, ook niet bemoeien met Amerika
 Dit laatste punt werd in 1823 officieel vastgelegd in de Monroe- Doctrine.
Maar door de Industriële Revolutie werden de VS een grote economische macht en
is deze houding niet langer houdbaar. De VS gaan meedoen aan het modern
imperialisme.
Er komt in deze tijd ook een nieuw buitenlands beleid:
- Economisch: afzetgebieden voor producten uit de VS, grondstoffen voor
eigen industrie, plantages Midden-Amerika
- Politiek: uitbreiden macht over rest van Amerika, invloed verkrijgen in Azië
-Ideologisch; hulp bieden aan volken tegen onderdrukking; Cuba, Filipijnen,
verbreiding christendom.
De VS & Cuba:
Cuba is een Spaanse kolonie. In Tweede helft 19de eeuw opstanden. 1898 VS
marineschip ontploft in haven van Havanna. VS verklaarde Spanje de oorlog.
- Er is discussie tussen voor- en tegenstanders van imperialisme.
Voorstanders; bevrijding van een onderdrukt volk.
- Spanje verloor en Cuba werk in principe een vrij land maar in de praktijk een
protectoraat van VS.
Versterking van politiek-strategische positie van VS in Caraïbisch gebied.
De VS & Colombia en Panama:
Door het graven van het Panamakanaal werd het voor de VS nog makkelijker om
met handels- en oorlogsschepen te varen, want ze hoefden niet langer de lange
tocht rond Zuid- Amerika te maken.
De VS & China:
- In 1842 werden ongelijke verdragen met China gesloten door verschillende
Europese landen en ook VS en Japan. Verdragshavens
- In 1898 was er de Open Door Note van de VS: Openstelling van alle
verdragshavens en iedereen dezelfde voorrechten. VS wil invloed op de
opkomende markt in China veiligstellen en ideologie was het streven naar
vrijheid van handel.
De VS & de Filipijnen:
Na het veroveren van Cuba maken de VS van de andere Spaanse kolonie, Filipijnen
ook een kolonie.
Onder Theodore Roosevelt worden de VS een wereldmacht:
- Kolonisatie Filipijnen
- Panamakanaal
- Nobelprijs voor de vrede; oorlog Rusland en Japan
- Bemiddeling tussen Frankrijk en Duitsland over Marokko
- Troepen naar Cuba maar behoud Guantánamo
- Vaak wordt de vloot ingezet om de belangen van de VS te verdedigen
tegenover Europeanen
- In Azië, Latijns-Amerika en Caraïbische gebied.
HOOFDSTUK 3
De industrialisatie:
In 1919 ontstond in de VS de Red Scare: Angst voot een ‘rode’(communistische)
revolutie. Oorzaken hiervan waren:
- De Russische revolutie
- Activiteiten van kleine communistische en socialistische partijen
- Stakingen op grote schaal
Als reactie hierop ging de federale overheid flink optreden en communisten werden
opgepakt. Na 1 mei 1920 werd dit langzamerhand minder.
Na de Eerste Wereldoorlog kwamen er achtereenvolgend twee republikeinse
presidenten aan de macht, Harding en Coolidge. Beide hadden een blind vertrouwen
in ondernemers en het vrije marktmechanisme. Overheidsingrijpen was in deze tijd
uit den boze.
In de jaren ’20 was er sprake van een groeiende welvaart.
- Concentratietendens (veel nieuwe apparatuur)
- Rationalisatie van productiemethoden
- Toename van consumptie; stijging lonen, effectieve reclame, geld lenen,
afbetaling.
De welvaart droeg bij aan een klimaat van optimisme. Door samenwerking tussen
staat en grote ondernemers zou er een New Capitalism ontstaan, waarbij arbeiders
niet meer werden uitgebuit en de bevolkingslagen in harmonie zouden samenleven.
Daarmee zou socialisme overbodig worden. Door dit optimisten gingen steeds meer
mensen speculeren en geld lenen.
De federale overheid toont alleen weinig begrip voor structurele economische
problemen:
- De hele economie van de VS leed onder overproductie
- De spoorwegen, textielindustrie en mijnbouw kregen te maken met
structurele werkloosheid.
- Er waren grote problemen in de landbouw. Overproductie, dalende prijzen,
minder inkomen.
- De welvaartsstijging veranderde maar weinig aan de ongelijke
inkomensverdeling.
In 1929 begonnen de economische problemen duidelijker zichtbaar te worden en op
24 oktober 1929 (Black Thursday), daalden de koersen op de beurs van New York in
Wall Street dramatisch. Deze beurskrach had grote gevolgen:
- Geleend geld werd niet terugbetalen
- Banken gingen failliet
- Er waren geen leningen meer voor consumptiegoederen
- Er ontstond grote werkloosheid
Onder president Hoover werd de crisis alleen maar erger. Doordat hij geloofde in de
ondermens en het marktmechanisme, greep hij beperkt in. Hierdoor werd de recessie
een depressie.
De opvolger van Hoover, Roosevelt, kiest voor een actieve rol van de overheid om
de crisis aan te pakken en de economie te herstellen. Dit deed hij met de New Deal:
- Er werden wetten uitgevaardigd voor de verschillende sectoren van de
economie.
- Er werden organisaties opgericht om de wetten uit te voeren
De New Deal kreeg veel tegenstand:
- De New Deal viel slecht bij zakenlieden. (te communistisch)
- Het Hooggerechtshof verklaarde enkele wetten nietig.
Roosevelt reageerde op de tegenstand met een tweede New Deal (1935). Deze was
minder gericht op de economie en meer op de maatschappij:
- Er werd een begin gemaakt met de invoering van sociale zekerheid door de
Social Security Act. (SSA)
- In 1935 kreeg de vakbeweging het recht o met werknemers te gaan
onderhandelen.
- Er kwamen verschillende projecten om de werkloosheid te bestrijden.
Vanaf 1937 werd een verdere uitbouw van de New Deal geblokkeerd:
- In 1937 begonnen bezuinigingen
- Een coalitie van zuidelijke Democraten en Republikeinen verzette zich tegen
de uitbouw van de New Deal
Pas tijdens de Tweede Wereldoorlog verdwijnt de depressie:
- De productie van de VS verdubbelde in de oorlogsjaren
- Door enorme uitbreiding van de industrie en dienstplicht in het leger
verdween de werkloosheid bijna geheel.
De oorlog had ook grote sociale gevolgen:
- Hoge groei van het aantal vrouwelijke arbeidskrachten
- De macht van de vakbeweging nam verder toe
De strijd voor burgerrechten:
Tijdens de Eerste Wereldoorlog werden de zwarte mensen op verschillende
manieren betrokken bij de oorlog:
- Het aantal zwarte mannen en vrouwen in de oorlogsindustrie nam sterk toe.
- Zwarte mannen dienden in het leger van de VS
 De segregatie bleef na WOI bestaan, maar zwarten waren na WOI wel
strijdbaarder geworden.
In het interbellum (tijd tussen WOI en WOII) kwamen er meer acties tegen segregatie
en discriminatie vanuit de zwarte bevolking. Belangrijke organisaties voor verzet van
zwarten in de jaren’20 waren:
- NAACP. Vooral tegen het lynchen in het zuiden
- UNIA. Tijdschrift black world; Marcus Garvey. Een groot succes
tegenstanders van gelijke rechten probeerden echter de zwarten onder de duim te
houden:
- Op lokaal niveau reageerde men met geweld, met behulp van politie en met
de National Guard
- In het zuiden was er hulp van het rechtelijke macht
- De Ku Klux Klan leefde weer op
 Er waren ook veel conflicten tussen witte en zwarte arbeiders, omdat zwarten
goedkoper waren en wel wilden werken bij stakingen.
Ook de zwarten hadden veel last van de crisis. Uitkeringen voor zwarten lager dan
voor witten Roosevelt deed hier niets tegen, wil witte kiezer niet verliezen. Maar
Roosevelt was wel populair bij zwarten. De New Deal gaf meer hulp aan zwarten en
meer overheidsbanen voor zwarten.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog was er nogsteeds sprake van segregatie in het
leger, maar in 1948 werd door president Truman de segregatie opgeheven.
Buitenlands beleid:
In 1919 werd het Verdrag van Verailles getekend (einde WOI). Al in januari 1918 had
president Wilson zijn visie geformuleerd in een programma van Veertien Punten:
- Een actieve betrokkenheid van de ondertekenaars van het verdrag bij een
internationaal rechtssysteem
- Zelfbeschikkingsrecht van volkeren
- Oorlog niet meer als middel om territoriale conflicten op te lossen
- Oprichting van een Volkenbond.
Dit ging veel Amerikanen te ver. VS viel weer terug op isolationisme, zoals in de
Monroe-leer. Het Verdrag van Versailles werd door Congres verworpen:
- Het ging e Republikeinen te ver. Door een Volkenbond zou de VS een deel
soevereiniteit opgeven. De VS wordt dus geen lid van de Volkenbond
-Ze gaan zich richten op herwaardering ouden waarden
Een volledige terugkeer naar het isolationisme bleek in de jaren ’20 onmogelijk. De
politieke en economische belangen van de VS waren te groot geworden. Maar de
Republikeinse opvolgers van Wilson gingen alleen internationale afspraken aan als
dat strategisch nodig was:
- Alleen als economische en politieke belangen van de VS op het spel
stonden, zouden ze moeten ingrijpen op internationaal vlak.
- De VS gingen Latijns- Amerika steeds meer beschouwen als hun exclusieve
invloedssfeer.
- Op economisch gebied kozen de VS voor protectionisme. Dit hield in dat de
hun eigen industrie en handel beschermden door invoerrechten van
buitenlandse producten.
Roosevelt wijzig de buitenlandse politiek in 1933 deels met de Good Neighbours
Policy. Dat was het streven naar meer eenheid tussen de Amerikaanse staten en een
betere economische samenwerking. Door de crisis en isolationisme wilde hij liever
geen militaire acties.
Roosevelt wil isolationisme wel laten varen om het nationaal-socialistische gevaar te
bestrijden maar VS willen dat niet.
- 1935: de Neutraliteitswet. Hierin stond dat er geen wapens naar
oorlogvoerende landen gaan.
- Het begin van WOII had veel weerstand tegen interventie door VS.
Uiteindelijk heeft VS wel belang bij een Britse overwinning en raken VS toch
betrokken bij WOII.
Eerst indirect:
- 1941 Lend-Lease Act (oorlogsmateriaal lenen aan SU en GB)
- 1941 Altlantisch Handvest (oorlogsschip op Atlantische Oceaan)
Directe aanleiding:
-1941 Pearl Harbor
 De VS behoorden nu tot de Geallieerden die Hitler bestreden.
Tijdens WOII bespreken de Grote Drie (Roosevel, Churchill en Stalin) hoe het verder
moet na WOII. Ze kunnen het alleen niet met elkaar eens worden:
- Herstelbetalingen van Duitsland? (Wil Stalin graag
- Regering Polen? (Roosevelt en Churchill willen een democratie, Stalin doet
vage belofte.)
- Regering Duitsland? (Niet eens bezettingszones)
Twee wensen van Roosevelt worden op de conferentie van Jalta ingewiggeld:
- De SU gaat meedoen aan de oorlog tegen Japan.
- Er werden afspraken gemaakt over de oprichting van de Verenigde Naties.
 Hiermee wordt er dus een einde gemaakt aan het isolationisme van de VS.
HOOFDSTUK 4
Industrialisatie:
Na de Tweede Wereldoorlog verloopt de demobilisatie soepel en de VS belanden
niet in een depressie:
- De oorlogsindustrieën schakelen soepel over op de productie van duurzame
consumptiegoederen.
- De oorlogsveteranen werden als helden binnengehaald en demobilisatie
verliep zonder al te veel problemen.
President Truman streefde naar een voortzetting van de New Deal. Hij ging hier in
verder met de Fair Deal. Hier komt alleen niet veel van terecht, maar Truman heeft
toch enige belangrijke resultaten weten te bereiken:
- De uitvoering van de Gl Bill (bood ex- soldaten recht op scholing etc.)
- Er kwam een einde aan segregatie in het leger
- Het minimumloon werd verhoogd, sociale wetgeving werd verbeterd en er
kwamen betere huizen voor armen.
Onder Truman groeide de welvaart ook:
- Enorme stijging van de arbeidsproductiviteit
- De babyboom zorgde voor een grote impuls in de economie
 Vooral de blanke arbeiders en de middenklasse profiteerden van deze stijgende
welvaart.
Truman werd opgevolgd door een populaire generaal uit WOII, Eisenhower (19531961). Zijn uitgangspunten op economisch gebied waren:
- Burgers moesten minder afhankelijk zijn van de publieke sector.
- De stijgende welvaart zal de bestaande problemen wel oplossen.
- Het bedrijfsleven kan voor vooruitgang zorgen en moet hier de ruimte voor
krijgen.
De regering nam daarom de volgende maatregelen:
- Er kwam een eind aan de loon- en prijscontrole door de overheid
- Er kwamen minder subsidies voor boeren
Eisenhouwer was een gematigd Republikein, hij wilde de verworvenheden van de
beide Deals niet verder aantasten. (en na 1954 was er weer een democratische
meerderheid in het Congres)
In de jaren ’50 was er sprake van:
- Groei van de invloed en omvang van het militair-industriële complex, een
bundeling van de belangen van de politieke en militaire leiding en de
wapenindustrie.
- Politici, hoge militairen en industriëlen probeerden politieke besluiten te
beïnvloeden.
 Een welvarende samenleving, waarin klassentegenstellingen tot het verleden
leken te horen.
De democratisch gezinde econoom J.K. Galbraith publiceerde in 1958 een boek
waarin hij zijn kritiek uitte. Twee belangrijke punten daarvan waren:
- Er was te weinig oog voor de nadelen van de consumptiemaatschappij: rijk in
private sector, arm in publieke sector
- Er was gebrek aan overheidsbeleid. Daardoor waren er grote achterstanden
voor bepaalde groepen en inkomensongelijkheid
Hij pleitte voor een vetbetering van de kwaliteit van het bestaan. Die verbetering zou
tot stand moeten worden gebracht door:
- Verbetering van het onderwijs
- Hogere belastingen om de verbeteringen te financieren
In 1961 kwam John F. Kennedy aan de macht als president. Hij wilde de natie
opnieuw in beweging brengen door een New Frontier:
- De VS moest het sterkste land blijven
- De VS zou als eerste naar de maan gaan
- Jonge Amerikanen moesten arme landen helpen (peace corps)
- Net als volgende de New Deal armoede, werkloosheid en
rassendiscriminatie bestrijden
Maar in het Congres was er tegenwerking van een meerderheid van de
Republikeinen en conservatieve democraten. Veel voorstellen werden door Congres
tegengehouden om sterk gewijzigd te worden.
In 1963 wordt Kennedy vermoord, maar wat heeft hij uiteindelijk bereikt?:
- Eerste mens op de maan (1969)
- Het peace corps kwam er
- De Cuba crisis liep goed af
- Er was een toenemende welvaart
- Er was een dalende werkloosheid
- Er kwamen federale subsidies aan staten om werklozen uitkeringen te
geven.
- Het minimumloon ging van $1 naar $1,25
- Gezinnen met een laag inkomen konden door staatsleningen een eigen huis
kopen.
Kennedy diende de Civil Rights Act in voor zijn dood, deze werd na de moord, onder
Johnson door het congres aangenomen.
Een aantal voorstellen van Johnson waren:
- Uitbreidng van de gezondheidszorg
- Er werden voedselbronnen aan armen verstrekt (i.p.v. geld)
- Er kwam een Model Cities Act (sloppenwijken werden aangepakt)
- In een Voting Rights Act (1964) werden de rechten van zwarten om te
kunnen stemmen verbeterd
- Er kwamen maatregelen om het milieu te beschermen
Johnson kreeg toch te maken met de opkomst van grote protestbewegingen,. De
protesten kwamen van verschillende kanten en waren uiteenlopend van aard.
- Kritiek op de armoedige woon- en leefomstandigheden in de getto’s en stad
- Kritiek op de consumptiemaatschappij
- Kritiek op onvoldoende democratie
- Kritiek op de oorlog in Vietnam
- Kritiek op een te reulerende rol van de overheid
De strijd om burgerrechten:
Tot WOII stonden burgerrechten niet echt op de agenda omdat presidenten bang
waren hun witte kiezers kwijt te raken. President Truman doet dit wel. Hij ondervond
veel tegenwerking in het Congres bij zijn pogingen de burgerrechten van zwarten te
verbeteren. Maar hij slaagde erin:
- Maatregelen te nemen die discriminatie binnen het regeringsapparaat
verboden
- Afschaffing van segregatie in het leger
- Er ontstond een nieuwe middenklasse onder zwarte burgers
- Tegelijkertijd groeide onder de blanken de acceptatie van een gemengde
samenleving.
In de jaren’50 was in de meeste zuidelijke staten van gelijke burgerrechten voor
zwarten nog steeds geen sprake. Om hiervoor te strijden ontstonden er verschillende
organisaties:
- NAACP
- SCLC
- Black Panter Power (niet geweldloos)
- de Nation of Islam
Tijdens de regeerperiode van Eisenhower waren er verschillende successen voor
burgerrechtenbewegingen:
- 1954 De rechtszaak Brown vs Board of Education of Topeka
- 1957 Little Rock, Arkansas: school
- 1959 Busboycot Montgomery
In het zuiden wordt de strijd steeds feller en laait de KKK weer op. Maar KKK acties
worden nu wel bestraft en het besef groeit dat de VS de gelijke rechten niet meer
aan zwarten kan ontnemen.
De Civil Rights Act betekende het einde van wettelijke ongelijkheid van de zwarte
bevolking. De belangrijkste bepalingen waren:
- Het verbod om bij het aannemen of ontslaan van werknemers onderscheid te
maken op grond van ras, kleur, sekse, godsdienst of land van herkomst.
- Het verbod van alle vormen van segregatie
- Het verbod allerlei bijkomende eisen te stellen aan burgers om zich als
kiezer te laten registreren.
In het midden van de jaren ’60 was er radicalisering door groeiende onvrede onder
de zwarte bevolking in het Noorden en Westen. Zij hadden problemen als armoede,
slechte huisvesting, slechte openbare voorzieningen als onderwijs, sport enz. Zij
wilden naast gelijke rechten ook gelijkheid op sociaal en economisch gebied.
Black power movement:
Sommigen keerden zich af van de blanke samenleving, verschillende groeperingen
met een aantal gemeenschappelijke kenmerken:
- Tegen samenwerking met blanken
- Trots zijn op het zwart zijn; Black is Beautiful
- Zwarten moeten door eigen bedrijven op te zetten minder afhankelijk worden
van blanken.
The Nation of Islam:
Deze beweging had nog twee extra kenmerken:
- Streven naar een aparte zwarte staat binnen de VS
- Afkeer van christendom als godsdienst van de blanken
De Black Panters:
Deze beweging had ook twee extra kenmerken:
- Kapitalistische systeem omverwerpen
- Goedkeuring geweld tegen ‘terrorisme van de politie’ tegen zwarte bevolking
in getto’s
In de zomer van 1965 en volgende zomers zijn er veel rellen in Amerikaanse steden.
Redenen hiervoor zijn:
- Het deels falen van de Great Society
- Het uitblijven van gelijke kansen ondanks Civil Rights Act
- Het gevoel van discriminatie blijft sterk
Buitenlands beleid:
Op 8 mei 1945 gaf Duitsland zich over en was WOII voorbij. De Grote Drie (Truman,
Attlee en Stalin) hielden in juli 1945 een conferentie in Postdam. Ze werden het
opnieuw niet eens over de toekomst van Europa en als gevolg daarvan kwam het in
1949 tot een deling van Duitsland in twee staten:
- de West- Duitse Bondsrepubliek (VS, GB en FR)
- de communistische Oost- Duiste DDR (SU)
Met de atoombommen op Hiroshima en Nagasaki in augustus 1945 maakten de
Verenigde Staten een einde aan de strijd tegen Japan. Het gebruik van dit nieuwe
wapen was tevens een signaal aan de Sovjet-Unie. De Amerikaanse regering zag
de Sovjet-Unie als een gevaar voor de vrije kapitalistische en democratische wereld,
omdat het communisme streefde naar een gesloten invloedssfeer en uiteindelijk naar
de wereldrevolutie. De Sovjet-Unie op haar beurt zag het Amerikaanse streven naar
vrijhandel als westers imperialisme. De gespannen verhoudingen in de Koude Oorlog
werden bepalend voor de naoorlogse internationale verhoudingen. Veel Amerikanen
waren achteraf van mening, dat te laat was opgetreden tegen de fascistische
mogendheden. De Verenigde Staten konden nu, als nieuwe wereldleider, een
centrale rol spelen in de internationale rechtsorde. Deze actievere rol, waarvoor de
basis was gelegd in de Tweede Wereldoorlog, was ook in het belang van het militairindustrieel complex.
De communistische dreiging in Griekenland en Turkije was in 1947 de aanleiding
voor de Truman doctrine, die bepaalde dat de Verenigde Staten elke democratie die
bedreigd werd te hulp zouden komen. Omdat het verarmde Europa door de
Amerikaanse regering werd gezien als een voedingsbodem voor communisme werd
de Truman Doctrine gevolgd door de Marshallhulp, een financieel programma voor
de wederopbouw van Europa. De doelstelling van het Amerikaanse buitenlandse
beleid was nu containment van het communisme. De Amerikaanse vrees voor
verspreiding van het communisme werd nog versterkt door een reeks gebeurtenissen
eind jaren ‘40. In 1948 vond een crisis plaats rond Berlijn, nadat de Sovjet-Unie een
blokkade van de stad had afgekondigd. Vanaf 1949 had de Sovjet-Unie eveneens de
beschikking over de atoombom. In hetzelfde jaar werd China communistisch. De
Verenigde Staten kozen in hun nieuwe rol als wereldleider voor een alliantiepolitiek
en voor het opzetten van Amerikaanse militaire bases over de hele wereld. De
oprichting van de NAVO in 1949 paste in dit streven naar collectieve veiligheid. Om
de verdere verspreiding van het communisme tegen te gaan, namen de Verenigde
Staten deel aan de oorlog in Korea (1950-1953) en namen zij na de Franse
nederlaag in Vietnam in 1954 de strijd tegen de Vietminh over van de Fransen.
Onder Eisenhower werd de dominotheorie het uitgangspunt van het Amerikaanse
buitenlandse beleid. De angst voor het communisme kreeg in deze periode binnen
de Verenigde Staten een extreme vorm met het McCarthyisme. In de jaren ‘50 werd
een scherpere reactie op mogelijke communistische agressie in het vooruitzicht
gesteld waarbij het gebruik van nucleaire wapens niet zou worden uitgesloten.
In de tweede helft van de jaren vijftig kreeg de tegenstelling tussen de
machtsblokken een nieuwe dimensie door de strijd om de ruimte. De Sovjet-Unie wist
in 1957 een satelliet in een baan rond de aarde te schieten, wat voor de Verenigde
Staten aanleiding was voor het opzetten van een ambitieus ruimtevaartprogramma
dat als doel had een mens op de maan te zetten. Dit programma was medebepalend
voor het elan van de Verenigde Staten onder Kennedy. In de Koude Oorlog werd
Kennedy geconfronteerd met problemen, zoals een nieuwe crisis rond Berlijn. De
Sovjet-Unie besloot in 1961 de uittocht van Oost-Duitsers tegen te gaan met de
bouw van de Muur. Uit zijn reactie bleek dat Kennedy niet op een directe confrontatie
met de Sovjet-Unie uit was. Na de Cubaanse revolutie van 1959 wendde Fidel
Castro zich voor steun tot de SovjetUnie. De Sovjet-Unie installeerde raketten op
Cuba,wat in 1962 wel leidde tot een confrontatie tussen de Verenigde Staten en de
Sovjet-Unie. In de Cuba-crisis nam de Amerikaanse regering grote risico’s, maar
daarna zette zij ook stappen om de nucleaire dreiging te verminderen. Eisenhowers
beleid van beperkte steun aan Zuid-Vietnam werd geleidelijk losgelaten door de
presidenten Kennedy en Johnson, die Zuid-Vietnam steeds actiever gingen steunen.
Het ondemocratische karakter van het Zuid-Vietnamese bewind bracht de Verenigde
Staten echter steeds meer in verlegenheid. Na het aannemen van de Tonkinresolutie in 1964 escaleerde het conflict en kreeg de Amerikaanse troepensterkte in
Vietnam een ongekende omvang. De positie van de Verenigde Staten in Vietnam
bleek onhoudbaar, mede door massaal verzet tegen het beleid in eigen land. De
Verenigde Staten moesten de rol die ze in de wereld wilden spelen opnieuw gaan
heroverwegen.
Download