Beïnvloeden met emoties Een onderzoek naar het effect van specifieke emoties op oordeelvorming ANR Name Onderwerp Gebied Studie Begeleider : s393480 : N.S. Huis in ‘t Veld : Het effect van specifieke emoties op oordeelvorming : Impression formation and updating : Bedrijfseconomie : Drs. M. Elsen Voorwoord Het onderwerp van dit onderzoek is het effect van specifieke emoties op oordeelvorming. Vanwege mijn interesse in hoe mensen eerste indrukken vormen, heb ik voor het topic ‘impression formating and updating’ gekozen. Na verschillende artikelen te hebben gelezen over dit onderwerp, trok een artikel van Lerner en Keltner (2000) mijn aandacht. Zij hebben onderzoek gedaan naar hoe specifieke emoties invloed kunnen uitoefenen op oordeelvorming en het maken van beslissingen. Na meer artikelen gevonden te hebben over dit onderwerp, kwam ik erachter dat er nog maar weinig geschreven is over de invloed van specifieke emoties. Het meeste onderzoek stopt bij het bekijken van de invloed van een bepaalde richting van emotie (positieve emoties of negatieve emoties), in plaats van ook de invloed van verschillende emoties binnen een richting te bekijken. Daarom heb ik besloten een literatuuronderzoek te doen over het effect van vier specifieke emoties (angst, blijdschap, boosheid en verdriet) op de gebruikte informatieverwerkingsstrategieën en uiteindelijk op de oordeelvorming van mensen. Er wordt gekeken welke mediatoren er bestaan voor het gebruik van een bepaalde informatieverwerkingsstrategie en hoe deze mediatoren invloed uitoefenen. Ik wil graag mijn begeleidster drs. M. Elsen, mijn groepsgenoten en mijn ouders bedanken voor hun feedback en suggesties die mij verder hielpen bij het schrijven van deze bachelor thesis. Nikkie Huis in ‘t Veld Bachelor Thesis Marketing 2010 – N.S. Huis in ’t Veld – 1 Samenvatting Deze studie onderzoekt de invloed van de specifieke emoties angst, blijdschap, boosheid en verdriet op oordeelvorming. Nadat besproken wordt hoe verschillende emoties ontstaan en wat de functies ervan zijn, wordt naar het effect van deze emoties op de gebruikte informatieverwerkingsstrategie gekeken. Voor analytische informatieverwerking blijkt voldoende cognitieve capaciteit en een motivatie om over te gaan tot het verwerken van informatie nodig te zijn. Of er voldoende cognitieve capaciteit bestaat, is afhankelijk van de mate van opwinding en de motiveringsrichting die gepaard gaan met de emotie. Een lage mate van opwinding en een ‘motivatie tot onthouding’ zorgen voor voldoende cognitieve capaciteit. Een hoge mate van opwinding en een ‘motivatie tot toenadering’ zorgen voor een beperkte cognitieve capaciteit. Bij analytische informatieverwerking wordt er waarde gehecht aan de inhoud van de boodschap en wordt de kans op het bestaan van een bepaalde eigenschap of gebeurtenis die dezelfde emotie teweeg brengt als de emotie die op dat moment gevoeld wordt groot geacht. Informatie zal analytisch worden verwerkt door angstige personen, verdrietige personen, boze personen die het idee hebben deze boosheid te kunnen oplossen en blije personen die de motivatie hebben om informatie te verwerken. Bovendien is het bij alle emoties van belang dat er geen té grote opwinding bestaat, omdat de informatie dan alsnog non-analytisch verwerkt zal worden vanwege een te beperkte cognitieve capaciteit. Bij non-analytische informatieverwerking zullen oordelen eerder gestoeld zijn op het gebruik van heuristieken. Informatie zal non-analytisch verwerkt worden door blije personen die geen motivatie hebben om informatie te verwerken en door boze personen die niet het idee hebben de boosheid te kunnen oplossen. Bachelor Thesis Marketing 2010 – N.S. Huis in ’t Veld – 2 Inhoudsopgave Voorwoord ................................................................................................................................. 1 Samenvatting .............................................................................................................................. 2 Inhoudsopgave ........................................................................................................................... 3 Hoofdstuk 1| Introductie ............................................................................................................. 4 1.1 Achtergrond ...................................................................................................................... 4 1.2 Probleemstelling, conceptueel model en onderzoeksvragen............................................. 6 1.2.1 Probleemstelling ......................................................................................................... 6 1.2.2 Conceptueel model ..................................................................................................... 6 1.2.3 Onderzoeksvragen ...................................................................................................... 6 1.3 Relevantie ......................................................................................................................... 7 1.3.1 Academische relevantie .............................................................................................. 7 1.3.2 Praktische relevantie .................................................................................................. 7 Hoofdstuk 2| De vorming van emoties ....................................................................................... 8 2.1 Wat is een emotie? ............................................................................................................ 8 2.2 Functies van emoties ......................................................................................................... 8 2.3 Voorbij de richting van emoties ........................................................................................ 9 Hoofdstuk 3| Effect van specifieke emoties op gebruikte verwerkingsstrategie...................... 12 3.1 Informatieverwerkingsstrategieën ................................................................................... 12 3.2 De rol van cognitie .......................................................................................................... 12 3.3 De rol van motivatie........................................................................................................ 14 3.3.1 Motivatie als mediator tussen specifieke emoties en informatieverwerking ............ 14 3.3.2 Motivatie als mediator tussen specifieke emoties en cognitieve capaciteit .............. 15 3.4 Het effect van de specifieke emoties............................................................................... 15 3.4.1 Angst ......................................................................................................................... 15 3.4.2 Boosheid ................................................................................................................... 16 3.4.3 Verdriet ..................................................................................................................... 18 3.4.4 Blijdschap ................................................................................................................. 19 Hoofdstuk 4| Effect van de gebruikte verwerkingsstrategie op oordeelvorming ..................... 21 4.1 Analytische verwerking .................................................................................................. 21 4.1.1 Van welk soort informatie wordt gebruik gemaakt? ................................................ 21 4.1.2 Hoe kan een gewenst oordeel teweeggebracht worden? .......................................... 22 4.2 Non-analytische verwerking ........................................................................................... 24 4.2.1 Van welk soort informatie wordt gebruik gemaakt? ................................................ 24 4.2.2 Hoe kan een gewenst oordeel teweeggebracht worden? .......................................... 24 Hoofdstuk 5| Discussie, aanbevelingen en beperkingen .......................................................... 26 5.1 Discussie ......................................................................................................................... 26 5.1.1 De invloed van angst ................................................................................................ 27 5.1.2 De invloed van boosheid........................................................................................... 27 5.1.3 De invloed van verdriet ............................................................................................ 28 5.1.4 De invloed van blijdschap ........................................................................................ 28 5.2 Praktische implicatie ....................................................................................................... 28 5.3 Beperkingen en suggesties voor vervolgonderzoek ........................................................ 30 Referenties ................................................................................................................................ 31 Bijlagen .................................................................................................................................... 39 Bijlagen bij hoofdstuk 2 ........................................................................................................ 39 Bijlage bij hoofdstuk 3 .......................................................................................................... 41 Bijlage bij hoofdstuk 4 .......................................................................................................... 42 Bachelor Thesis Marketing 2010 – N.S. Huis in ’t Veld – 3 Hoofdstuk 1| Introductie In dit introductiehoofdstuk zal het onderwerp ingeleid worden, waarna de centrale probleemstelling van deze thesis wordt besproken. Om deze probleemstelling te beantwoorden, worden er verschillende onderzoeksvragen geformuleerd. Tot slot zal de relevantie van deze literatuurstudie besproken worden. Na dit inleidend hoofdstuk zal de probleemstelling aan de hand van de onderzoeksvragen worden beantwoord in de hoofdstukken twee tot en met vier. Hoofdstuk twee bekijkt wat emoties zijn en welke functie ze hebben. Bovendien zal er bekeken worden wat, behalve richting, verschillen tussen specifieke emoties zijn. Hoofdstuk drie bekijkt het effect van specifieke emoties op de gebruikte informatieverwerkingsstrategie en zal hierbij de rol van cognitie en motivatie bespreken. Hoofdstuk vier onderzoekt dan uiteindelijk wat het effect van de gebruikte informatieverwerkingsstrategie is op de oordeelvorming. Ten slotte zal hoofdstuk vijf de thesis afsluiten met een discussie, waarin conclusies worden getrokken en de centrale probleemstelling zal worden beantwoord, aanbevelingen en beperkingen. 1.1 Achtergrond De allereerste reacties van een individu op een prikkel zijn vaak affectieve reacties (Zajonc 1980). Deze kunnen ontstaan zonder dat daarbij bekende informatie hoeft te worden gebruikt, ze kunnen sneller ontstaan dan cognitieve oordelen en mensen zijn vaak ook zekerder over affectieve oordelen dan over cognitieve oordelen. Dat emoties een belangrijke rol spelen bij oordeelvorming is al lang bekend (De Steno e.a. 2004). Al voor Christus maakte Marcus Tullius Cicero bijvoorbeeld gebruik van specifieke emoties om mensen te overtuigen. Later is er nog veel onderzoek gedaan naar de invloed van emoties op de overtuigingskracht van bepaalde boodschappen (bijv. Eagly en Chaiken 1993; Petty, DeSteno en Rucker 2001; Petty en Wegener 1998; McGuire 1969) en naar de invloed van affectieve reacties op oordeelvorming (bijv. Bodenhausen 1993; Forgas 1991; Schwarz en Clore 1988). Hierbij zijn drie verklaringen gevonden voor deze invloed. De eerste verklaring wordt gegeven door het ‘affect-as-information’ model, dat stelt dat mensen gemoedstoestanden gebruiken als een bron van informatie. Het blijkt dat mensen zich vaak een mening vormen over een bepaald product door zich af te vragen hoe ze zich er op dat moment bij voelen (“how do I feel about it?heuristiek) (Schwarz en Clore 1988). Ze gebruiken dan hun stemming als input van informatie bij het beoordelingsproces. Ze kunnen zo echter gevoelens die door andere oorzaken zijn veroorzaakt misplaatst toewijzen aan het product en daardoor daar een positiever of Bachelor Thesis Marketing 2010 – N.S. Huis in ’t Veld – 4 negatiever oordeel over vormen. Daarnaast zou een negatief gevoel een bedreigde situatie aangeven, waardoor er dus systematische en aandachtige verwerking nodig is. Positieve gevoelens geven juist aan dat de situatie veilig is, waardoor globale kennis een voldoende basis vormt voor de te vormen oordelen (Bless e.a. 1996; Schwarz 1990; Schwarz en Clore 1983).Ook volgens het ‘mood congruency effect’ hebben mensen de neiging om oordelen te baseren op hun huidige stemming (Bower 1991; Forgas en Moylan 1987). Het bewust voelen van een emotie activeert bepaalde concepten in het geheugen die zijn verbonden aan de heersende emotie. Hierdoor zal als netto-effect van deze processen een oordeel gevormd worden dat bevooroordeeld is door de richting van de gevoelde emotie. Mensen vertrouwen echter alleen op hun heersende emotie als heuristiek bij het maken van oordelen zolang deze gevoelde emotie als relevant wordt ervaren voor het te beoordelen object (Clore 1992; Schwarz 1990; Schwarz en Clore 1983). Zodra mensen er subtiel aan herinnerd worden dat hun gevoelens zijn ontstaan door iets anders dan het te beoordelen object, bijvoorbeeld door het weer, gebruiken zij niet langer hun huidige stemming als informatiebron en oefenen de emoties dus nog maar weinig of geen invloed uit op het oordeel (Keltner, Locke en Audrain 1993; Schwarz 1990; Schwarz en Clore 1983). De tweede verklaring voor de invloed van affect op oordeelvorming wordt gegeven door het feit dat mensen van nature de neiging hebben om negatieve gemoedstoestanden tegen te gaan. Ze hebben de motivatie om zichzelf af te leiden van die negatieve gevoelens, waar systematisch en bedachtzaam nadenken bij helpt. Deze manier van informatieverwerking zal dus voornamelijk gebruikt worden wanneer er negatieve emoties gevoeld worden (Bless e.a. 1990; Wegener e.a. 1995, Wegener en Petty 1994). Een derde en laatste verklaring wordt gegeven met behulp van de cognitieve capaciteit, gebaseerd op de ‘associatieve netwerk theorieën’. Positieve gemoedstoestanden geven meer en meer diverse informatie af aan de hersenen (Isen en Daubman 1984; Isen e.a. 1985), waardoor de cognitieve capaciteit wordt begrensd (Mackie en Worth 1989). Hierdoor is er dus minder cognitieve capaciteit om gedachten systematisch te verwerken (Schwarz, Bless en Bohner 1991) en zal meer vertrouwd worden op heuristieken en simpele verwerkingsstrategieën (Isen en Means 1983; Mackie en Worth 1989). Het merendeel van de eerdere onderzoeken onderzoekt of er een onderscheid bestaat tussen verschillende gemoedstoestanden (waarbij positieve of negatieve emoties worden gevoeld), maar kijkt daarbij niet of er verschillen bestaan tussen specifieke emoties van dezelfde richting, zoals boosheid, angst en verdriet. Het is duidelijk dat een bepaalde stemming als bron van informatie kan dienen voor mensen (Bodenhausen, Sheppard en Bachelor Thesis Marketing 2010 – N.S. Huis in ’t Veld – 5 Kramer 1994; Mitchel e.a. 2001), maar bestaan er ook verschillen tussen de invloeden van specifieke emoties op oordeelvorming en keuzes? Hiernaar is nog maar beperkt onderzoek gedaan. Bovendien is het interessant voor marketeers om te weten hoe specifieke emoties bij consumenten gevormd worden, zodat zij via deze emoties de oordeelvorming bij de consument kunnen beïnvloeden. Deze thesis zal proberen om een model te maken dat in kaart brengt hoe een bepaalde emotie oordeelvorming beïnvloedt en om inzicht te geven in het onderliggende proces. Er zal gekeken worden naar de volgende emoties: angst, blijdschap, boosheid en verdriet. Er wordt verwacht dat elke door een persoon ervaren specifieke emotie een bepaalde informatieve waarde heeft, waardoor verschillende emoties verschillende effecten zullen hebben op de cognitieve processen en op de motivatie van een persoon om over te gaan tot een bepaalde informatieverwerkingsstrategie. Uiteindelijk zal de gebruikte verwerkingsstrategie voor een bepaald oordeel zorgen. 1.2 Probleemstelling, conceptueel model en onderzoeksvragen 1.2.1 Probleemstelling “Hoe beïnvloeden de specifieke emoties (angst, blijdschap, boosheid en verdriet) de oordeelvorming van de consument?” 1.2.2 Conceptueel model Op basis van de eerder genoemde hypothese is het volgende conceptueel model ontstaan (zie onderstaand figuur 1.1), gebaseerd op het model van Martin en Tesser (1992). Figuur 1.1: Conceptueel model 1.2.3 Onderzoeksvragen 1. Wat is het effect van specifieke emoties op de gebruikte verwerkingsstrategie? 2. Hoe speelt de cognitieve capaciteit hierbij een rol? 3. Hoe speelt de motivatie hierbij een rol? 4. Wat is het effect van de gebruikte verwerkingsstrategie op de oordeelvorming? Bachelor Thesis Marketing 2010 – N.S. Huis in ’t Veld – 6 1.3 Relevantie 1.3.1 Academische relevantie Uit eerder onderzoek is gebleken dat emoties een belangrijke rol spelen bij oordeelvorming (DeSteno e.a. 2004). Deze literatuurstudie zal het effect van specifieke emoties op oordeelvorming bekijken, in plaats van alleen het effect van gemoedstoestanden. Omdat hier nog niet veel onderzoek naar is gedaan (bijv. Lerner en Keltner 2000), is deze studie academisch relevant. Zij zal resultaten over specifieke emoties die zijn gevonden in verschillende onderzoeken proberen samen te brengen in een overzichtelijk raamwerk. Er zal blijken welke gebieden nog meer onderzoek vereisen en wetenschappers hopelijk motiveren om hiertoe over te gaan. 1.3.2 Praktische relevantie Managers en marketeers zullen de resultaten uit deze literatuurstudie goed kunnen gebruiken. Om winsten te behalen, zullen organisaties klanten moeten aantrekken die kiezen voor hun product. Ze zullen consumenten ervan moeten overtuigen dat hun product beter is dan dat van de concurrent. Dit kunnen ze doen door een beter product te bieden, maar ook door in te spelen op de emoties van de consument. Dit laatste wordt steeds interessanter, aangezien producten tegenwoordig steeds meer op elkaar lijken (met betrekking tot de gebruikswaarde) en het voor organisaties dus steeds moeilijker wordt om zich te onderscheiden enkel op basis van het product dat ze bieden. Wanneer gebruik wordt gemaakt van de bevindingen uit dit literatuuronderzoek, kunnen managers consumenten via hun emoties beïnvloeden, hen zo een gewenst oordeel laten vormen over het product en daardoor zullen de managers hun omzet zien stijgen. Hierbij is het van belang dat de managers en marketeers weten hoe ze een bepaalde emotie op kunnen roepen en wat de precieze uitwerking hiervan is op de consument. Deze thesis zal hen hier inzicht in geven. Bovendien is het van belang dat hierbij wordt gekeken naar de werking van specifieke emoties, in plaats van naar de werking van gemoedstoestanden (waarbij dus alleen naar de richting van een emotie wordt gekeken). Een op richting gebaseerde benadering zal namelijk alleen kunnen voorspellen, op basis van de ervaren gemoedstoestand, wanneer klanten eerder een positief of juist negatief oordeel zullen vormen. Er blijken echter verschillen te bestaan tussen emoties van dezelfde richting in de manier waarop oordelen gevormd worden. De specifieke emotie benadering zal verklaren en voorspellen hoe oordelen gevormd worden bij een bepaalde ervaren emotie. Bachelor Thesis Marketing 2010 – N.S. Huis in ’t Veld – 7 Hoofdstuk 2| De vorming van emoties Voordat het effect van emoties op oordeelvorming bekeken zal worden, is het van belang te weten wat emoties precies zijn, hoe ze ontstaan en wat hun functie is. Dit zal in de volgende paragrafen besproken worden, waarna gekeken wordt wat de verschillen tussen de specifieke emoties zijn. 2.1 Wat is een emotie? Een emotie is een reactie van de hersenen op een bepaalde gebeurtenis of gedachte (Lazarus 1991, Oatley 1992). Zij is een innerlijke beleving of gevoel. Emoties gaan gepaard met fysiologische processen; ze uiten zich vaak fysiek, bijvoorbeeld in gezichtsuitdrukkingen, gebaren of een bepaalde houding, en ze kunnen zorgen voor bepaalde acties om zo de gevoelde emotie weer te stoppen of juist te behouden. De specifieke reactie is afhankelijk van de persoon die de emotie ervaart en welke betekenis deze persoon aan de emotie toekent. Emoties worden dan ook niet veroorzaakt door de specifieke gebeurtenis of fysieke omstandigheid, maar door de unieke psychologische inwerking die de emotie heeft op de persoon die de gebeurtenis of omstandigheid interpreteert. Volgens Oatley (1992) worden emoties veroorzaakt door de invloed van een gebeurtenis op het behalen van een bepaald doel of plan. Wanneer er een substantiële verandering plaatsvindt in de kans dat een bepaald (sub)doel behaald kan worden, wordt er een signaal afgegeven aan het gehele cognitieve systeem. Dit systeem wordt er zo op attent gemaakt dat het klaar moet zijn om direct te kunnen reageren op deze verandering. Mensen nemen deze signalen waar en ervaren ze als emoties. Wanneer iemand bijvoorbeeld als doel heeft om cum laude zijn studie te behalen, dan zal hij er zijn best voor doen om voor al zijn tentamens een 8 of hoger te halen (het subdoel). Wanneer hij dan een slecht cijfer haalt voor een tentamen zal hij de kans dat hij zijn doel haalt kleiner achten, waardoor hij boosheid of verdriet zal voelen. 2.2 Functies van emoties Onderzoekers zijn het nog niet eens over welke functies emoties dienen en of ze überhaupt wel een functie hebben. Aan de ene kant zijn er onderzoekers die vinden dat emoties geen nuttige functies hebben. Emoties zouden zelfs de automatische processen verstoren, hierdoor het gedrag verwarren en een slechte werking hebben op cognitieve processen (bijv. Dewey 1895; Hebb 1946; Mandler 1984). Aan de andere kant bestaan er wetenschappers die vinden dat emoties juist duidelijke functies hebben. Ze zouden delen van iemands cognitieve systeem Bachelor Thesis Marketing 2010 – N.S. Huis in ’t Veld – 8 coördineren en zo reacties op bepaalde gebeurtenissen managen. Hierbij worden personen zich bewust van bepaalde automatische processen, waarbij ze in staat zijn deze te veranderen of juist de gewenste toestand te behouden. Een persoon is door middel van emoties zo in staat zich aan te passen aan de omgeving (bijv. Barett en Campos 1987; Johnson-Laird en Oatley 1992; Lazarus 1991; Levenson 1994). Deze adaptieve werking van emoties zorgt ervoor dat de overlevingskansen van personen vergroot worden. Bij een gevaarlijke gebeurtenis zal iemand zich bijvoorbeeld angstig voelen, waardoor hij de neiging voelt te vluchten. Wanneer iemand boosheid voelt, zal hij juist de neiging hebben zich te verdedigen door bijvoorbeeld te vechten. Steeds meer onderzoekers zijn het met deze laatste stroming van onderzoekers eens dat emoties wel degelijk belangrijke functies hebben. Ten slotte kunnen emoties ook een belangrijke functie hebben bij informatieverwerking en oordeelvorming. Ze komen vooral van pas wanneer personen hiervoor niet voldoende cognitieve capaciteit hebben. Emoties kunnen namelijk een grens stellen aan het aantal in overweging te nemen opties en laten de beslissingmaker focussen op bepaalde relevante aspecten van deze verschillende opties (Hanoch 2001). Emoties kennen zo dus aan bepaalde doelen prioriteit toe en geven daardoor richting aan het gedrag (Bagozzi e.a. 2000; Frijda 1986; Pieters en van Raaij 1988). Ze kunnen aanzetten tot het gebruik van heuristieken wat onder tijdsdruk, waar bij oordeelvorming vaak sprake van is, tot betere resultaten kan leiden dan uitgebreide cognitieve verwerking (Payne, Bettman en Johnson 1993). Hoofdstuk 3 gaat verder in op de rol van emoties bij informatieverwerking. 2.3 Voorbij de richting van emoties Er bestaan verschillende redenen om aan te nemen dat specifieke emoties binnen dezelfde richting verschillende effecten zullen hebben op cognitieve processen. Er bestaan bijvoorbeeld opvallende verschillen tussen boosheid en verdriet in hun fysiologische uitingen. Deze emoties worden aangestuurd door verschillende elementen van het limbische systeem (een groep structuren in de hersenen betrokken bij emoties) (Henry 1986). De verschillen uiten zich in verschillende lichamelijke symptomen. Boze mensen voelen bijvoorbeeld vooral symptomen van opwinding (bijvoorbeeld waarnemingen van een hogere hartactiviteit, een gevoel van rusteloosheid, etc.), terwijl verdrietige mensen dit niet voelen (Shields 1984). Volgens de ‘cognitive-appraisal theories’ zijn emoties in plaats van in een negatieve of positieve richting in te delen op grond van waarden op bepaalde schalen (Roseman 1991; Smith en Ellsworth 1985). Volgens Roseman (1991) bepalen bepaalde combinaties van vijf schalen wat de werking van de gevoelde emotie is (zie tabel 2.1 in bijlage). De eerste schaal is Bachelor Thesis Marketing 2010 – N.S. Huis in ’t Veld – 9 ‘richting’, welke een positieve of negatieve waarde kan aannemen en dus de richting van de gevoelde emotie aangeeft. De tweede schaal is ‘motivatie’. Hierbij is er sprake van wel of geen motivatie om een bepaalde emotie te blijven voelen. De derde schaal is ‘oorzaak’, waarbij bekeken wordt of de bron van de gevoelde emotie wordt ervaren als veroorzaakt door een onpersoonlijke omstandigheid, door een ander persoon of door de persoon zelf. De vierde schaal is ‘zekerheid’, welke de waarde zeker of onzeker kan aannemen. Bij zeker acht de persoon het zeker dat het verwachte resultaat zal plaatsvinden of weet een persoon zeker waarom iets gebeurd is en bij onzeker is hij hier, zoals het woord al zegt, niet zeker van. De vijfde en laatste schaal is ‘controle’, die zwak of sterk is. Wanneer deze schaal de waarde sterk aanneemt, heeft een persoon zelf controle over de situatie waardoor de emotie gevoeld wordt. Bij de waarde zwak is er weinig controle. Elke emotie onderscheidt zich op een paar schalen van andere emoties. Boosheid onderscheidt zich bijvoorbeeld van andere negatieve emoties op de schaal ‘oorzaak’, ‘controle’ en ‘zekerheid’. In tegenstelling tot andere negatieve emoties zullen boze personen anderen als oorzaak van de bron aanwijzen, een sterke controle over de situatie voelen en een zekere mate van zekerheid voelen over wat er gebeurd is en waarom de emotie gevoeld wordt. De vier specifieke emoties angst, blijdschap, boosheid en verdriet scoren geheel verschillend op de vijf dimensies. Dat is dan ook de reden dat er voor deze vier emoties gekozen is om het effect hiervan op oordeelvorming te bekijken. De emoties hebben verschillende ‘action tendencies’; ze zetten aan tot verschillend gedrag (Lazarus 1991) en ze worden door Ekmann (1992) ook wel de basisemoties genoemd. Volgens Roseman worden de vier emoties als volgt op de vijf schalen ingedeeld (zie onderstaand tabel 2.2): Angst Blijdschap Boosheid Verdriet Richting Negatief Positief Negatief Negatief Motivatie Geen Wel Geen Geen Omstandigheid Ander Oorzaak Omstandigheid Omstandigheid Zekerheid Onzeker Zeker Zeker Zeker Controle Zwak Beide Sterk Zwak Tabel 2.2 Indeling Roseman van angst, blijdschap, boosheid en verdriet Bachelor Thesis Marketing 2010 – N.S. Huis in ’t Veld – 10 Het model maakt duidelijk dat de waarden van de verschillende dimensies samen het effect op oordeelvorming bepalen, in plaats van enkel de richting van de emoties. Het geeft alleen nog geen verklaring hoe bepaalde specifieke emoties nu precies ontstaan. Bagozzi’s theorie van zelfregulatie (1992) kan hier meer inzicht in geven. Volgens deze theorie kunnen er vier verschillende klassen van emoties worden onderscheiden (zie tabel 2.3 in bijlage). De verschillende emoties, onderverdeeld in de vier klassen, zorgen voor verschillende reacties om met deze emoties om te gaan. Deze reacties zorgen er tegelijkertijd ook weer voor dat mensen weten dat ze een bepaalde emotie voelen. Volgens de theorie ontstaan boosheid en verdriet wanneer iemand er niet in slaagt een doel te bereiken of wanneer iemand een minder leuke gebeurtenis meemaakt. Deze persoon zal de neiging voelen om de bron van de gevoelde emotie te verwijderen, hulp of steun te zoeken, de gevoelde emotie te dempen, het doel bij te stellen of de inspanning te verdubbelen. Blijdschap ontstaat wanneer iemand het doel wél bereikt, een plezierige gebeurtenis ervaart of een onplezierige gebeurtenis voorkómt. Deze persoon zal de intentie hebben om de gevoelde blijdschap te behouden, te vergroten, te delen of om te genieten van de blijdschap. Angst ontstaat in de verwachting van een onplezierig resultaat of doel. Een persoon die zich angstig voelt zal de intentie hebben om het ongewenste resultaat tegen te gaan of om de bedreiging te herinterpreteren. Bachelor Thesis Marketing 2010 – N.S. Huis in ’t Veld – 11 Hoofdstuk 3| Effect van specifieke emoties op gebruikte verwerkingsstrategie Nu duidelijk is hoe specifieke emoties ontstaan en op welke andere manieren dan richting ze van elkaar te onderscheiden zijn, zal in dit hoofdstuk het effect van deze specifieke emoties op de informatieverwerkingsstrategie die personen gebruiken aan bod komen. Emoties kunnen mensen er namelijk toe aanzetten informatie op een bepaalde manier te verwerken, waarbij verschillende vormen van emoties een heel verschillend effect hebben (bijv. Bodenhausen e.a. 1994). 3.1 Informatieverwerkingsstrategieën Diverse onderzoekers zijn het er over eens dat personen hun oordelen baseren op twee verschillende strategieën van informatieverwerking (bijv. Moons en Mackie 2007): 1. Analytische verwerking wordt gekarakteriseerd door inspannend, weloverwogen, systematisch, detailgeoriënteerd onderzoek en evaluatie van informatie. 2. Non-analytische verwerking wordt gekarakteriseerd door sneller, globaal en met minder inspanning beoordelen van informatie. Verschillende emoties leiden ertoe dat er meer of minder systematische informatieverwerkingsstrategieën worden gebruikt (Chaiken, Liberman en Eagly 1989; Fiske en Neuberg 1990; Petty en Cacioppo, 1986). Zoals aangegeven in het conceptuele model spelen cognitieve processen en de motivatie die een persoon heeft om over te gaan tot een bepaalde mate van informatieverwerking een rol bij de invloed van specifieke emoties op de gebruikte informatieverwerkingsstrategie. De invloed van deze twee mediators zullen in de volgende twee paragrafen aan bod komen. 3.2 De rol van cognitie Om informatie op een goede manier te kunnen verwerken, is er voldoende cognitieve capaciteit nodig. Deze cognitieve capaciteit wordt echter beïnvloed door emoties. Naar de relatie tussen affect en cognitie is al veel onderzoek gedaan, waaruit is gebleken dat affectieve en cognitieve systemen samenwerken (bijv. Bower 1991; Schachter en Singer 1962). In eerdere literatuur zijn er verschillende relaties tussen cognitie en affectie geopperd, waarbij de ene keer gesteld wordt dat cognitie affect beïnvloedt en de andere keer dat affect juist cognitie beïnvloedt (Forgas 1991). Bovendien zijn er onderzoekers die stellen dat de twee systemen onafhankelijk van elkaar voor effecten op de informatieverwerking zorgen (Zajonc 1980). Bachelor Thesis Marketing 2010 – N.S. Huis in ’t Veld – 12 Behalve dat er dus geen eenduidig antwoord bestaat op de vraag wat het effect is van affect op cognitie en van cognitie op de gebruikte informatieverwerkingsstrategie, is het bovendien weer van belang voorbij alleen de richting van emoties te kijken. Volgens het ‘motivational direction model’ zorgt in plaats van de richting van een emotie, de richting van de motivatie voor een verschillende invloed op cognitieve capaciteit. Motivatie is dus niet alleen een mediator tussen specifieke emoties en de gebruikte informatieverwerkingstrategie, maar ook een mediator tussen specifieke emoties en de cognitieve capaciteit. Paragraaf 3.3 zal verder ingaan op de effecten van motivatie. Behalve de richting van de motivatie die teweeggebracht wordt door een bepaalde emotie, heeft ook de mate van opwinding die een bepaalde emotie tot stand brengt een effect op de cognitieve capaciteit. Hoge niveaus van opwinding blijken de cognitieve capaciteit te verminderen, omdat ze de coördinatie van hersenactiviteit lijken te blokkeren (Hebb 1946). Informatie zal eerder non-analytisch verwerkt worden omdat de corticale functies afgeremd worden (Walley en Weiden 1973), de aandacht afgeleid wordt naar fysiologische systemen (Mandler 1975) of omdat bij het mogelijk maken van inschatting van en omgang met de boosheid gebruik wordt gemaakt van complexe processen waardoor cognitieve bronnen in beslag worden genomen (Lazarus 1981, Schachter 1964). Bij probleemoplossing zal er meer vertrouwd worden op heuristieken en simpele verwerkingsstrategieën (Isen en Means 1983; Mackie en Worth 1989). In tegenstelling tot hoge niveaus van opwinding, blijkt een mindere mate van opwinding de cognitieve prestaties juist te verbeteren. Opwinding heeft dus een soort omgekeerd U effect (Shackman e.a. 2006). Er zijn dus twee mediators van invloed op de relatie tussen een specifieke emotie en de cognitieve capaciteit: de motiveringsrichting en de mate van opwinding (zie onderstaand figuur 3.1). Waarbij een ‘motivering tot onthouding’ en een beperkte mate van opwinding zorgen voor verbeterde cognitieve prestaties en een ‘motivering tot toenadering en een hoge mate van opwinding voor slechtere cognitieve prestaties. Figuur 3.1 Relatie tussen specifieke emotie en cognitieve capaciteit Bachelor Thesis Marketing 2010 – N.S. Huis in ’t Veld – 13 Een bepaalde cognitieve capaciteit door de motiveringsrichting en de mate van opwinding alleen kan niet alle effecten van specifieke emoties op de gebruikte informatieverwerkingsstrategie verklaren. Er is namelijk gebleken dat ook wanneer personen zonder tijdsdruk, en dus zonder beperkingen van de cognitieve capaciteit, beslissingen moeten nemen er effecten van emoties bestaan (Murray e.a. 1990). De motivatie van personen om informatie op een bepaalde manier te verwerken lijkt ook een rol te spelen. 3.3 De rol van motivatie Wanneer een persoon de cognitieve capaciteit heeft om informatie analytisch te kunnen verwerken, moet hij daarnaast natuurlijk ook de motivatie hebben om dit te willen doen. Als deze motivatie ontbreekt, zal informatie, ondanks dat er voldoende cognitieve capaciteit is, alsnog verwerkt worden met behulp van heuristieken. Motivatie heeft dus niet alleen een invloed op de relatie tussen de specifieke emotie en de cognitieve capaciteit (die daarna weer een effect heeft op de gebruikte informatieverwerkingsstrategie), maar ook direct op de relatie tussen de specifieke emotie en de gebruikte informatieverwerkingsstrategie. 3.3.1 Motivatie als mediator tussen specifieke emoties en informatieverwerking Wanneer motivatie als mediator tussen de ervaren emotie en de gebruikte informatieverwerkingsstrategie wordt beschouwd, kunnen er hypotheses opgesteld worden over wanneer emoties wel en wanneer ze juist niet de eerder genoemde invloed op de gebruikte informatieverwerkingsstrategie hebben. Mensen die blijdschap voelen, kunnen namelijk door een verschillende motivatie een verschillende informatieverwerkingsstrategie gebruiken. Aan de ene kant kunnen blije mensen minder gemotiveerd zijn om hun gedachten systematisch te verwerken (Schwarz e.a. 1991), omdat het systematisch gaan oplossen van een probleem deze positieve emotie namelijk kan verminderen (Arkes, Herren en Isen 1988; Schaller en Cialdini 1990). Droevige mensen willen juist graag van hun gevoel af (Carlson en Miller 1987) en zullen daarom juist graag cognitieve informatieverwerkingstaken aangaan, omdat ze zichzelf zo afleiden van de gedachten over de oorzaak van hun verdriet (Wenzlaff, Wegner en Roper 1988). Aan de andere kant zullen blije personen systematische en inspannende informatieverwerking juist niet tegengaan als deze verwerking ervoor zorgt dat ze de ervaren blijdschap blijven voelen. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer ze voor de verwerking van de informatie voor hen positieve of persoonlijk relevante stimuli gedetailleerd moeten bekijken (Forgas 1989). Bij het bekijken van die stimuli zullen de personen herinnerd worden aan de blije gebeurtenis, waardoor ze de blijdschap zullen blijven voelen. Ook Bachelor Thesis Marketing 2010 – N.S. Huis in ’t Veld – 14 wanneer personen de opdracht hebben gekregen om bepaalde informatie grondig te verwerken, zal dit het geval zijn. Ze hebben dan namelijk het gevoel dat ze door zichzelf of anderen geëvalueerd worden en wanneer het systematisch verwerken van de informatie zou mislukken, zou dat de blijdschap verminderen. Dit blijkt uit het onderzoek van Bless e.a. (1990), die aantonen dat blije personen argumenten grondig kunnen analyseren wanneer hierom expliciet gevraagd wordt. 3.3.2 Motivatie als mediator tussen specifieke emoties en cognitieve capaciteit Verschillende emoties zorgen voor een verschillende motiveringsrichting: de ‘motivatie tot toenadering’ en de ‘motivatie tot onthouding’. Bij motivatie tot toenadering zal de motivatie bestaan om de ervaren emotie te behouden en bij de motivatie tot onthouding zal deze motivatie ontbreken. Vaak worden negatieve emoties gekoppeld aan de ‘motivatie tot onthouding’ en positieve emoties aan de ‘motivatie tot toenadering’, maar er bestaan ook binnen een bepaalde richting van emotie verschillen tussen de werking die een emotie heeft op de richting van motivatie. Boosheid is bijvoorbeeld een emotie met een negatieve richting die zorgt voor de ‘motivatie tot toenadering’ (Harmon-Jones 2004). Boze personen hebben over het algemeen niet de neiging wat te doen om deze boosheid te dempen, maar zullen juist geneigd zijn deze in stand te houden. Uit onderzoek van Papousek, Schulter en Lang (2009) blijkt dat de ‘motivatie tot onthouding’, die personen zullen voelen bij angst en verdriet, zorgt voor verbeterde cognitieve prestaties in vergelijking met de ‘motivatie tot toenadering’ (die personen hebben bij boosheid, blijdschap en tevens bij een neutrale stemming). 3.4 Het effect van de specifieke emoties Nu in kaart is gebracht hoe cognitieve capaciteit en motivatie een rol spelen bij het effect van specifieke emoties op de gebruikte informatieverwerkingsstrategie, zal in deze paragraaf het effect van elke specifieke emotie bekeken worden. 3.4.1 Angst Volgens het “influential model of affective intelligence” van Marcus, Neuman en MacKuen (2000) worden mensen, wanneer ze negatieve emoties voelen die angst veroorzaken, zich meer bewust van externe stimuli, zoeken zij meer informatie en staan zij meer open voor een attitudeverandering. Een gevoel van angst geeft namelijk een besef van gevaar en iets onbekends aan. Er heerst onzekerheid. Dit zorgt ervoor dat iemand alert is voor nieuwe en bedreigende prikkels in de omgeving. Wanneer die bedreiging ondervonden wordt, zet angst Bachelor Thesis Marketing 2010 – N.S. Huis in ’t Veld – 15 mensen aan te stoppen met hun activiteiten, na te denken over hun huidige gedrag en dit aan te passen aan de omstandigheden (Marcus e.a. 2005). Hieruit kan dus afgeleid worden dat angstige mensen voldoende motivatie hebben om informatie analytisch te verwerken. Angst zorgt echter ook voor een hoge mate van opwinding, wat, zoals eerder aangegeven, de cognitieve capaciteit beperkt. Daarentegen zullen angstige mensen bovendien de ‘motivatie tot onthouding’ hebben, wat juist leidt tot verbeterde cognitieve prestaties. Angst zal uiteindelijk dus leiden tot een analytische verwerking van informatie (zie figuur 3.2), maar een te intense vorm van angst zal door de hoge mate van opwinding juist een tegengestelde invloed hebben (Wyer en Srull 1991). Dit kan ervoor zorgen dat er niet voldoende cognitieve capaciteit is om helder na te kunnen denken of over te gaan tot analytische informatieverwerking. Figuur 3.2 Relatie angst en informatieverwerkingsstrategie 3.4.2 Boosheid In tegenstelling tot angst zorgen negatieve emoties op het gebied van aversie, zoals boosheid, niet voor een groter bewustzijn van externe stimuli (Mackuen e.a. 2005). Boosheid is een actieve negatieve emotie die zich daardoor onderscheidt van zowel angst als de afwezigheid van blijdschap (Learner en Keltner 2001). Boze mensen geven vaak een ander de schuld van hun boosheid (Lazarus 1991) en zullen blootstelling aan informatie, en dus het leren, proberen te voorkomen. Aversieve emoties als boosheid zorgen ervoor dat mensen zich in mindere mate zullen aanpassen aan de externe omgeving. Een boos persoon vormt een soort intern kader, bestaande uit alle eerder gemaakte beoordelingen (Lord e.a. 1979), waarop de huidige oordelen zullen worden gebaseerd. Hierdoor zijn boze personen minder gevoelig voor invloed van informatie en via deze weg dus minder makkelijk beïnvloedbaar. Instinctief lijkt het niet waarschijnlijk dat erge boosheid tot bedachtzame, systematische informatieverwerking leidt. Boze mensen lijken geneigd tot impulsieve, ondoordachte oordelen en acties (Kuhl 1983). Boosheid is bovendien een hoge Bachelor Thesis Marketing 2010 – N.S. Huis in ’t Veld – 16 zekerheidsemotie (Tiedens en Linton 2001). Hierdoor kunnen boze personen via minimale verwerking met zekerheid oordelen vormen en vertrouwen op een deskundige als bron (Edwards en Weary 1993; Gleicher en Weary 1991; Weary en Jacobson 1997). Zekerheid kan als een teken gezien worden dat de verkregen informatie correct is en verdere verwerking hiervan niet nodig is (Mackie e.a. 1992). Het kan zijn dat mensen onder aanpassings- of evolutionaire druk een neiging hebben ontwikkeld om snel en op een heuristieke manier te kunnen reageren wanneer ze boos zijn. Boosheid zet dus aan tot oppervlakkige, nonanalytische informatieverwerking. Voor analytische verwerking en systematisch denken zou bovendien motivatie en capaciteit nodig zijn, waarop boosheid een negatief effect heeft (Eagly en Chaiken 1993; Petty en Cacioppo 1986; Petty en Wegener 1998). Boosheid is namelijk een typische fysiologische vorm van opwinding (Henry 1986) en boze mensen voelen de ‘motivatie tot toenadering’, waardoor ze een beperktere cognitieve capaciteit zullen hebben. Tenslotte lijkt het waarschijnlijk dat bij boze mensen de motivatie ontbreekt om informatie op een systematische manier te verwerken, omdat zij zich richten op hun boosheid in plaats van dat ze proberen de boosheid te doorbreken door na te denken over andere dingen (Smith en Dillard 1997). Boze mensen focussen zich op gedachten over hun boosheid of denken na over wraak. Dit alles leidt ertoe dat boosheid zorgt voor een non-analytische verwerking van informatie (zie figuur 3.3). Figuur 3.3 Relatie boosheid en informatieverwerkingsstrategie In tegenstelling tot de eerder genoemde onderzoeken vonden Moons en Mackie (2007) in hun drie experimenten juist totaal het tegenovergestelde. Opgewekte boosheid zou aanzetten tot analytische verwerking. Boze mensen hebben volgens de onderzoekers zowel de capaciteit als de motivatie om informatie te verwerken. Hun selectieve gebruik van heuristieken komt niet doordat ze niet in staat zijn informatie analytisch te verwerken, maar laat zien dat ze alleen op de heuristieken vertrouwen wanneer ze deze valide achten. Het Bachelor Thesis Marketing 2010 – N.S. Huis in ’t Veld – 17 effect van boosheid is dus afhankelijk van de mate van zekerheid die de boze persoon voelt. Omdat boosheid een hoge zekerheidsemotie is, zullen boze mensen eerder op heuristieken vertrouwen (Tiedens en Linton 2001) en bovendien belemmert de hoge mate van opwinding vaak dat er over gegaan kan worden tot analytische informatieverwerking. Maar dit betekent niet dat boze mensen niet tot analytische informatieverwerking over kúnnen gaan. Er bestaat dus de motivatie en cognitieve capaciteit om tot analytische verwerking over te gaan, maar de hoge zekerheid die boosheid met zich meebrengt zal dit vaak niet gebeuren. Dit is waarschijnlijk zo ontstaan uit de evolutie. Boosheid kan namelijk gezien worden als een functionele emotie die aanzet tot actie bij een potentiële of daadwerkelijke bedreiging. Het is belangrijk dat de bron van bedreiging accuraat beoordeeld wordt, maar ook dat er op de meest efficiënte manier mee omgegaan wordt wanneer de omstandigheden dat toelaten (Frijda 1986). Er moet snel gehandeld worden om de overlevingskansen te vergroten. Ook uit onderzoek van Nabi (1999) is gebleken dat boze personen informatie analytisch kunnen verwerken. Volgens Nabi is de invloed van boosheid op informatieverwerking ervan afhankelijk of boze personen het idee hebben iets te kunnen doen aan de situatie waardoor de boosheid is ontstaan. Of ze de boosheid kunnen oplossen (Darwin 1872; Fein 1993; Reiser 1999). Turner (2007) heeft dit verder uitgewerkt tot het ‘Anger Activism Model’ (AAM). Volgens dit model hangt de manier waarop boze mensen informatie verwerken af van de intensiteit van hun boze gevoelens en van de mate waarin zij denken iets aan de situatie te kunnen veranderen. Het AAM model onderscheidt zo vier verschillende invloeden van boosheid (zie tabel 3.1 in de bijlage), waaruit blijkt dat hoe meer boze personen het idee hebben iets te kunnen doen aan hun boosheid, hoe meer ze informatie analytisch zullen verwerken. Hiernaast is het van belang te vermelden dat een te grote mate van boosheid er toe kan leiden dat mensen te geïrriteerd zijn om na te denken en alleen nog maar agressiviteit voelen naar de bron van de boosheid (Fein 1993). Een zeer hoge mate van boosheid zal dan een negatieve invloed hebben op de mate waarin de informatie analytisch verwerkt wordt (Nabi 1999). De beste manier om boze mensen over te laten gaan tot analytische informatieverwerking is dus om eerst een beperkte mate van boosheid op te wekken en vervolgens in de boodschap oplossingen te bieden die deze boosheid tegen gaan. 3.4.3 Verdriet Verdriet zet aan tot het gebruik van cognitieve strategieën die leiden tot effectieve probleemoplossing (Schwarz 1990). Informatie wordt systematisch verwerkt en het geven van Bachelor Thesis Marketing 2010 – N.S. Huis in ’t Veld – 18 informatie met stereotypen heeft dan ook geen invloed op verdrietige personen (Bodenhausen e.a. 1994). Verdriet is een lage zekerheidsemotie (Tiedens en Linton 2001) en verdrietige mensen voelen ‘motivatie tot onthouding’, wat leidt tot verbeterde cognitieve prestaties. Bovendien is het een emotie met een laag niveau van opwinding. Ten slotte gaan droevige mensen graag cognitieve informatieverwerkingstaken aan om zichzelf zo af te leiden van de gedachten over de oorzaak van hun verdriet (Lazarus 1991; Wenzlaff, Wegner en Roper 1988). Verdriet zet dus aan tot analytische verwerking van informatie (zie figuur 3.4). Figuur 3.4 Relatie verdriet en informatieverwerkingsstrategie 3.4.4 Blijdschap Positieve emoties, zoals blijdschap, lijken net als boosheid de invloed van externe informatie als alternatieve kaders te verminderen (Duckman en McDermott 2008). Bovendien is blijdschap een hoge zekerheidsemotie (Tiedens en Linton 2001), hebben blije personen de ‘motivatie tot toenadering’ en kunnen ze een hoge mate van opwinding voelen (Isen e.a. 1985; Isen en Daubman 1984). Dit zal ervoor zorgen dat blije personen meer vertrouwen op heuristieken en simpele verwerkingsstrategieën (Ilsen en Means 1983; Mackie en Worth 1989). Zoals eerder aangegeven kan bij blijdschap de motivatie zowel een positieve als een negatieve werking hebben op het gebruik van een analytische informatieverwerkingsstrategie. Aan de ene kant zullen blije personen minder snel overgaan tot analytische informatieverwerking, omdat ze zichzelf niet willen afleiden en de blijdschap willen blijven voelen. Aan de andere kant kan er, wanneer systematische verwerking ervoor zorgt dat de ervaren blijdschap gevoeld zal blijven, juist wel de motivatie bestaan. Volgens het “influential model of affective intelligence” van Marcus e.a. (2000) zijn mensen ook geneigd meer betrokken bij en geïnteresseerd over iets te raken wanneer ze positieve emoties voelen. Bachelor Thesis Marketing 2010 – N.S. Huis in ’t Veld – 19 Blijdschap kan dus leiden tot zowel analytische als non-analytische verwerking, afhankelijk van of er wel of niet de motivatie bestaat om over te gaan tot analytische informatieverwerking (zie figuur 3.5). Figuur 3.5 Relatie blijdschap en informatieverwerkingsstrategie Bachelor Thesis Marketing 2010 – N.S. Huis in ’t Veld – 20 Hoofdstuk 4| Effect van de gebruikte verwerkingsstrategie op oordeelvorming Nu het effect van specifieke emoties op de gebruikte informatieverwerkingsstrategie bekend is, zal bekeken worden wat het effect van een analytische dan wel non-analytische strategie is op oordeelvorming. 4.1 Analytische verwerking 4.1.1 Van welk soort informatie wordt gebruik gemaakt? Zoals in hoofdstuk 3 al is aangegeven wordt analytische verwerking gekarakteriseerd door intensief, weloverwogen, systematisch, detailgeoriënteerd onderzoek en evaluatie van informatie. Omdat analytische verwerkers zich focussen op de inhoud van de boodschap, de argumenten, zijn de oordelen die zij maken gevoelig voor variaties in informatiekwaliteit. Er wordt nauwkeurig naar alle relevante informatie gekeken, vooral naar beïnvloedende informatie, en deze informatie wordt getoetst aan de al bestaande kennis (Uleman en Bargh 1989). Uit onderzoek van DeSteno e.a. (2004) blijkt dat bij het gebruik van analytische verwerking emoties als informatiebron gebruikt worden bij het beoordelen van de argumenten die genoemd worden in de boodschap. Emoties oefenen zo een invloed uit op de beoordeling van de boodschap. Op basis van de emoties als informatiebron wordt namelijk de kans op de gebeurtenis die genoemd wordt in de boodschap ingeschat (Clore, Gasper en Garvin 2001). Volgens DeSteno e.a. (2004) zal de overtuigingskracht van een boodschap groter zijn wanneer ervoor gezorgd wordt dat de emotionele gevolgen die in de boodschap genoemd worden overeenstemmen met de door de ontvanger ervaren emotie. Dit wordt ook wel de ‘emotion-matching bias’ genoemd: mensen achten de kans op het bestaan van een bepaalde eigenschap of gebeurtenis die dezelfde emotie teweeg brengt als de emotie die ze op dat moment voelen namelijk groter (DeSteno e.a. 2000). Een boos persoon zal de kans op een boze gebeurtenis dus groter achten, maar niet de kans op bijvoorbeeld een droevige gebeurtenis. Door hierop in te spelen bij het gebruik van argumenten in de boodschap kan de overtuigingskracht van die boodschap vergroot worden. Een angstig persoon zal bijvoorbeeld de kans op een angstige gebeurtenis, zoals ‘gaatjes krijgen’, groter achten. Hierop kan ingespeeld worden door te zeggen dat de tandpasta van het te promoten merk bepaalde bestanddelen bevat die het krijgen van gaatjes tegengaan. Een angstig persoon zal een grotere waarde hechten aan dit argument, omdat hij verwacht dat hij ook eerder gaatjes zal krijgen. Bachelor Thesis Marketing 2010 – N.S. Huis in ’t Veld – 21 Hij zal daarom eerder de tandpasta van dit merk kopen dan een persoon die geen angst voelt. Hierbij is het van belang dat de ontvanger alle gebruikte argumenten in overweging neemt en in detail verwerkt, wat het geval is bij analytische informatieverwerking. Zonder deze gedetailleerde verwerking zal de ontvanger namelijk bij het vormen van een houding ten opzichte van de boodschap geen gebruik maken van dit soort kansinschattingen, maar van eenvoudige heuristieken. De manier waarop een bepaald argument gebracht wordt speelt ook een belangrijke rol (De Steno e.a. 2004). Dit wordt verduidelijkt met behulp van het voorbeeld over tandpasta. Wanneer er in de boodschap genoemd wordt dat de kans op gaatjes verminderd wordt door een bepaald bestanddeel en deze tandpasta dit bestanddeel bevat (in plaats van dat genoemd wordt dat de tandpasta bestanddelen bevat die het krijgen van gaatjes tegengaan), dan zal de angstige ontvanger van de boodschap zich juist focussen op de kans op minder gaatjes in plaats van het krijgen van gaatjes. Omdat angst deze inschatting verlaagt, zal dit merk tandpasta juist minder snel gekocht worden. Uit onderzoek van Lerner en Keltner (2000) blijkt dat behalve de ‘emotion-matching bias’ ook de indeling van de emoties op de verschillende schalen (zie hoofdstuk 2) een rol speelt bij het te vormen oordeel. De oordelen worden gevormd aan de hand van de scores op alle schalen bij de gevoelde emotie (zie figuur 4.1 in de bijlage). Dit wordt ook wel de ‘appraisal tendencie’ genoemd. Wanneer iemand een hoge zekerheidsemotie voelt, zal hij bijvoorbeeld eerder zeker zijn over zijn oordeel dan wanneer hij een lage zekerheidsemotie voelt (Tiedens en Linton 2001). Wanneer de emotie op de schaal controle ingedeeld wordt als een emotie met een hoge mate van controle, zal ook het te vormen oordeel als ‘onder controle’ gevoeld worden. Bij een lage mate van controle wordt het oordeel eerder als ‘onder invloed van de situatie’ gezien. Dit onderscheid kan effect hebben bij het nemen van beslissingen gepaard gaande met risico. Hier zal in paragraaf 4.1.2 verder op in worden gegaan. 4.1.2 Hoe kan een gewenst oordeel teweeggebracht worden? Omdat personen die informatie analytisch verwerken letten op de inhoud van de boodschap, zullen ze eerder een gewenst oordeel vormen wanneer er sterke argumenten genoemd worden die de boodschap ondersteunen (Mitchell e.a. 2001). Ze zullen beter in staat zijn tegenargumenten te bedenken en daardoor de genoemde zwakke argumenten eerder verwerpen. Bachelor Thesis Marketing 2010 – N.S. Huis in ’t Veld – 22 Aan de hand van de emotion-matching bias kan gesteld worden dat de overtuigingskracht van een boodschap groter zal zijn wanneer de emotionele gevolgen genoemd in de boodschap overeenstemmen met de door de ontvanger ervaren emotie. Vooral naar de werking van angst is veel onderzoek gedaan (Baron e.a. 1992; Gleicher en Petty 1992; Janis en Feshback 1953; Rippetoe en Rogers 1987). Wanneer iemand zich angstig voelt, moeten er, om de positieve houding ten aanzien van de boodschap te vergroten, argumenten gebruikt worden die deze angst verminderen (Petty, Fabrigar en Wegener 2003). Bij een reclame over tandpasta kan de kijker bijvoorbeeld eerst angstig gemaakt worden door hem of haar te wijzen op de het bestaan van gaatjes, waarna vervolgens als argument voor het kopen van de tandpasta gegeven moet worden dat de tandpasta gaatjes tegengaat. Hoe angstiger de persoon is voor gaatjes, hoe meer positief hij of zij zal zijn over het argument die deze angst zal tegengaan. Op basis van de appraisal tendency kan verwacht worden dat oordelen worden gevormd aan de hand van de scores op de verschillende schalen die de ervaren emotie met zich meebrengt. Bij sommige keuzes speelt het risico dat iemand aan een bepaalde keuze toekent bijvoorbeeld een belangrijke rol (Lerner en Keltner 2001). Bij risicotoekenning zijn de schalen ‘zekerheid’ (niet zeker wat er gaat gebeuren) en ‘controle’ (de situatie zelf niet in de hand) van belang. Zoals te zien is in tabel 2.2 in hoofdstuk 2, scoren angst en boosheid hier het tegenovergestelde op. Een angstig persoon zal ergens sneller een hoog risico aan toekennen en een boos persoon juist sneller een laag risico. Over het algemeen houden mensen niet van risico en marketeers kunnen met deze informatie hun boodschap aantrekkelijker proberen te maken. Bij de verkoop van brandverzekeringen is het bijvoorbeeld slim om mensen angstig te maken (bijvoorbeeld door hen er op attent te maken dat het gevaar bestaat dat hun huis in brand vliegt). Door de angst zullen ze het risico dat hun huis in brand vliegt hoger achten en daardoor eerder overgaan tot het nemen van een brandverzekering. Wanneer er risicovolle producten verkocht moeten worden, zoals een huis, auto of iets anders van grote waarde, helpt het als de consument boos (gemaakt) is over zijn huidige product dat aan vervanging toe is. Boze personen achten de kans op een miskoop namelijk kleiner en zullen dan eerder tot de aankoop van het product overgaan. Bachelor Thesis Marketing 2010 – N.S. Huis in ’t Veld – 23 4.2 Non-analytische verwerking 4.2.1 Van welk soort informatie wordt gebruik gemaakt? Non-analytische verwerking wordt gekarakteriseerd door het sneller, globaal en met minder inspanning beoordelen van informatie. Oordelen die hieruit ontstaan zijn minder stabiel, minder opgewassen tegen tegenargumenten en zullen minder snel gebaseerd zijn op de vooren nadelen van de informatieve inhoud (Mitchell e.a. 2001). Ze zijn eerder gestoeld op heuristieken of associaties die zijn geactiveerd door de inhoud van de boodschap, zoals stereotypen of schema’s (Smith en DeCoster 2000). Er wordt gebruik gemaakt van een minimale hoeveelheid informatie en simpele beoordelingstechnieken om de boodschap snel en efficiënt te beoordelen. Personen die de informatie op deze manier verwerken zullen dus makkelijker via ‘trucjes’ te beïnvloeden zijn. Ze zijn te bespelen via het gebruik van heuristieken als (bijv. Axsom, Yates en Chaiken 1987, Chaiken 1980 en 1987, Chaiken en Eagly 1983): • expertise van de bron: mensen vertrouwen op uitspraken van experts. Het gebruik van experts (in de ogen van de ontvanger) zal er dus toe leiden dat de ontvanger de informatie eerder als juist ziet; • sympathie voor de bron: mensen zijn het vaak eens met mensen die ze leuk vinden, waarbij over het algemeen geldt dat aantrekkelijke personen aardiger gevonden worden; • lengte van de boodschap: de lengte weerspiegelt de sterkte van de boodschap. Het gebruik van veel argumenten zal dus eerder leiden tot een positiever oordeel; • overeenstemmende informatie: overeenstemming tussen verschillende argumenten en tussen bijvoorbeeld hetgeen mensen doen en hetgeen mensen zeggen geeft correctheid aan. 4.2.2 Hoe kan een gewenst oordeel teweeggebracht worden? Aan de hand van informatie uit paragraaf 4.2.1 kan gesteld worden dat er bij non-analytsiche informatieverwerking eerder het gewenste oordeel zal ontstaan wanneer er gebruik wordt gemaakt van experts, aantrekkelijke personen en veel argumenten die overeenstemmen met elkaar. Niet ieder persoon maakt echter gebruik van dezelfde heuristieken. Heuristieken zijn namelijk gebaseerd op ervaringen uit het verleden en om er gebruik van te kunnen maken moeten ze dus eerder in het leven aangeleerd zijn en in het geheugen zijn opgeslagen (Higgings, King en Mavin 1982). Bovendien moeten ze geactiveerd worden (Uleman en Bachelor Thesis Marketing 2010 – N.S. Huis in ’t Veld – 24 Bargh 1989). Dit kan gebeuren doordat een persoon in het verleden heeft gemerkt dat het gebruik van de heuristiek leidt tot een juist oordeel of doordat de persoon als doel heeft om de informatie accuraat te willen beoordelen (Bruner 1957). Ook kan een heuristiek geactiveerd worden door opvallend gerelateerde cues in de boodschap te geven (Pallak 1983, Chaiken en Eagly 1983). Wanneer je bijvoorbeeld wilt dat iemand gebruik maakt van de ‘sympathie voor de bron’-heuristiek, moet er op een opvallende manier gebruik gemaakt worden van een erg aantrekkelijk persoon. Omdat niet ieder persoon gebruik maakt van dezelfde heuristieken is het lastiger de uitwerking ervan op personen te voorspellen (Mitchell e.a. 2001). Bachelor Thesis Marketing 2010 – N.S. Huis in ’t Veld – 25 Hoofdstuk 5| Discussie, aanbevelingen en beperkingen 5.1 Discussie In dit hoofdstuk worden de conclusies uit de voorgaande hoofdstukken getrokken en zal de centrale probleemstelling met behulp van deze informatie beantwoord worden aan de hand van de verschillende onderzoeksvragen. De centrale probleemstelling luidde als volgt: “Hoe beïnvloeden de specifieke emoties (angst, blijdschap, boosheid en verdriet) de oordeelvorming van de consument?” Emoties ontstaan wanneer er een verandering plaatsvindt in de geschatte kans dat een gesteld doel behaald kan worden. Emoties zorgen ervoor dat personen zich kunnen aanpassen aan de omgeving. Volgens de ‘cognitive-appraisal theories’ bepalen bepaalde combinaties van vijf schalen de werking van een emotie: richting, motivatie, oorzaak, zekerheid en controle. Er bestaan twee verschillende manieren van informatieverwerking: analytische en nonanalytische informatieverwerking. Of een emotie aanzet tot analytische of non-analytische informatieverwerking is afhankelijk van de cognitieve capaciteit en de motivatie die optreden bij de ervaren emotie. Wanneer er te weinig cognitieve capaciteit is of er te weinig motivatie bestaat voor het verwerken van informatie, zal informatie non-analytisch verwerkt worden. Bij voldoende cognitieve capaciteit en motivatie wordt informatie analytisch verwerkt. De relatie tussen specifieke emoties en cognitieve capaciteit is afhankelijk van de motiveringsrichting en de mate van opwinding van de gevoelde emotie. Een ‘motivatie tot toenadering’ en een hoge opwinding zorgen voor een beperkte cognitieve capaciteit en een ‘motivatie tot onthouding’ en lage opwinding voor voldoende cognitieve capaciteit. De relaties zijn schematisch weergegeven in onderstaande figuur 5.1: Figuur 5.1: Schematische weergave relatie specifieke emoties en oordeelvorming Bachelor Thesis Marketing 2010 – N.S. Huis in ’t Veld – 26 Bij analytische informatieverwerking worden oordelen gevormd aan de hand van de waarden op de verschillende schalen die bestaan bij een bepaalde ervaren emotie. Vaak resulteert dit erin dat de kans op een gebeurtenis die dezelfde emotie veroorzaakt groot wordt geacht. Een persoon die informatie analytisch verwerkt hecht waarde aan de inhoud van de boodschap. De boodschap zal beoordeeld worden op informatiekwaliteit; de sterkte van relevante argumenten. Bij non-analytische verwerking worden oordelen gemaakt met behulp van heuristieken zoals: expertise van de bron, sympathie voor de bron, lengte van de boodschap en overeenstemmende informatie. Niet ieder persoon maakt gebruik van dezelfde heuristieken, wat het lastig maakt de uitwerking ervan op personen te bepalen. 5.1.1 De invloed van angst Angstige mensen staan meer open voor attitudeverandering omdat er de cognitieve capaciteit en motivatie bestaat om over te gaan tot analytische informatieverwerking. De enige belemmering hierbij is dat angst gepaard kan gaan met een hoge mate van opwinding, waardoor de cognitieve capaciteit te beperkt raakt om nog over te kunnen gaan tot analytische informatieverwerking. Wanneer er echter een mindere mate van opwinding is zal angst dus leiden tot analytische informatieverwerking. Bovendien zal een angstig persoon de kans op een angstige gebeurtenis (een negatieve gebeurtenis, waarbij onzekerheid en een lage mate van controle gevoeld wordt en een omstandigheid als oorzaak wordt aangewezen) groot achten. 5.1.2 De invloed van boosheid Boosheid gaat gepaard met een hoge mate van opwinding en de ‘motivatie tot toenadering’, waardoor informatie vaak non-analytisch verwerkt zal worden. Echter bestaat er wel de cognitieve capaciteit om informatie analytisch te verwerken en wanneer boze personen ook de motivatie voelen dit te doen zal dit dan ook gebeuren. De motivatie zal bestaan wanneer boze personen het idee hebben iets te kunnen doen aan hun boosheid. Hoe meer boosheid zij voelen, hoe meer ze moeten doen om deze boosheid weer te veranderen in een neutrale toestand en hoe meer er daarom overgegaan zal worden tot analytische informatieverwerking. Een té intense boosheid zorgt er echter voor dat er een te hoge opwinding gevoeld wordt, waardoor de cognitieve capaciteit te beperkt raakt en er niet meer overgegaan kan worden tot analytische informatieverwerking. Tot slot zal een boos persoon die informatie analytisch verwerkt de kans op een boze gebeurtenis (een negatieve gebeurtenis, waarbij zekerheid en Bachelor Thesis Marketing 2010 – N.S. Huis in ’t Veld – 27 een sterke controle gevoeld wordt en een ander persoon als oorzaak wordt aangewezen) groot achten. 5.1.3 De invloed van verdriet Verdriet gaat gepaard met een lage mate van opwinding en er wordt de ‘motivatie tot onthouding’ gevoeld, waardoor er voldoende cognitieve capaciteit bestaat. Hiernaast zijn verdrietige mensen gemotiveerd zichzelf af te leiden van de bron van het verdriet. Verdriet leidt er daarom toe dat informatie analytisch verwerkt wordt. Bovendien zal een verdrietig persoon de kans op een verdrietige gebeurtenis (een negatieve gebeurtenis, waarbij zekerheid en een lage mate van controle gevoeld wordt en een omstandigheid als oorzaak wordt aangewezen) groot achten. 5.1.4 De invloed van blijdschap Bij blijdschap bestaat de motivatie tot toenadering in combinatie met een hoge mate van opwinding, waardoor de cognitieve capaciteit beperkt is. Afhankelijk of er motivatie gevoeld wordt over te gaan tot informatieverwerking zal de informatie analytisch verwerkt worden. Tot slot achten blije personen die informatie analytisch verwerken de kans op een gebeurtenis die tevens blijdschap veroorzaakt (een positieve gebeurtenis, waarbij zekerheid gevoeld wordt en een omstandigheid als de oorzaak wordt aangewezen) groot. 5.2 Praktische implicatie Op basis van deze literatuurstudie kunnen aanbevelingen worden gedaan voor het bedrijfsleven. Hoe marketeers gebruik moeten maken van specifieke emoties om de oordeelvorming te beïnvloeden is afhankelijk van het te beoordelen object. Bij de verkoop van producten die gepaard gaan met een grote onzekerheid, zoals dure producten, is het bijvoorbeeld gunstig als er een hoge mate van zekerheid en controle gevoeld wordt. Dit kan bereikt worden door een emotie te gebruiken die hoog scoort op de waarden zekerheid en controle (bijvoorbeeld boosheid). Bij de verkoop van een product waarbij het juist belangrijk is dat er een groot besef bestaat van bepaalde risico’s, zoals bij verzekeringen, kan het beste een emotie gebruikt worden die laag scoort op de waarden zekerheid en controle (zoals angst). Bovendien zijn bepaalde emoties niet in elke situatie geschikt om te gebruiken. Boosheid kan bijvoorbeeld alleen gebruikt worden wanneer er niet al een negatieve houding ten opzichte van het te beoordelen object bestaat (Turner 2007). Boosheid zou er dan namelijk Bachelor Thesis Marketing 2010 – N.S. Huis in ’t Veld – 28 voor zorgen dat er alleen maar minder kans is dat deze negatieve houding ooit omgezet zal worden in een positieve houding. Tevens moeten er, wanneer er boosheid in de boodschap opgewekt wordt, meteen oplossingen geboden worden die deze boosheid weer kunnen verminderen. Als dit niet gebeurt, zal de boosheid blijven, waardoor een negatieve houding gevormd wordt. Bepaalde specifieke emoties kunnen tot stand gebracht worden door consumenten te vragen zich een gebeurtenis uit het verleden te herinneren. De emotie kan ook veroorzaakt worden zonder expliciet te vragen aan de consument zich een gebeurtenis te herinneren, maar door bijvoorbeeld te vragen: ‘Heeft u ook altijd zo’n last van …?’, of ‘Wordt u ook altijd zo blij van …?’. Verdriet kan opgewekt worden door een onplezierige gebeurtenis of door ervoor te zorgen dat iemand minder snel een bepaald doel bereikt. Er kunnen bijvoorbeeld beelden van een ramp uit het verleden getoond worden. Boosheid ligt dicht tegen verdriet aan. Het verschil is dat boosheid zal ontstaan wanneer een ander de onplezierige gebeurtenis heeft veroorzaakt en verdriet wanneer een omstandigheid de oorzaak ervan is. Bovendien ontstaat er eerder boosheid wanneer een persoonlijk doel van de consument belemmerd wordt. Er moet ingespeeld worden op zijn ego, door bijvoorbeeld een klant wijs te maken dat je denkt dat hij niet genoeg geld heeft voor die dure auto. Angst ontstaat in de verwachting van een onplezierige gebeurtenis en kan dus opgewekt worden door angstige gevolgen te noemen die zullen ontstaan wanneer de consument geen acties onderneemt. Er moet onzekerheid en weinig controle over de situatie teweeggebracht worden, die de oorzaak zal zijn vanwege een omstandigheid. Bijvoorbeeld dat er gaatjes kunnen ontstaan wanneer iemand niet vaak en goed zijn tanden poetst. Blijdschap wordt juist opgewekt door ervoor te zorgen dat een consument een persoonlijk doel makkelijker kan bereiken of door iemand een plezierige gebeurtenis mee te laten maken. Bijvoorbeeld door de consument te vertellen dat hij met deze nieuwe harddisk alle programma’s kan opnemen en zo nooit meer een programma hoeft te missen. Ook kan de boodschap overgebracht worden wanneer de ontvanger hiervan al een bepaalde emotie voelt. Dit kan door bijvoorbeeld de boodschap over te brengen in een reclameblok van een droevig programma. Bij emoties waarbij overgegaan wordt tot analytische verwerking moet bij het overbrengen van de boodschap de informatie van hoge kwaliteit zijn. Er moeten sterke en relevante argumenten genoemd worden. Bachelor Thesis Marketing 2010 – N.S. Huis in ’t Veld – 29 Bij emoties waarbij overgegaan wordt tot non-analytische verwerkingen moet de boodschap overgebracht worden met behulp van heuristieken. Om een positief oordeel teweeg te brengen kan er het best gebruik gemaakt worden van een expert, een aantrekkelijk persoon en veel met elkaar overeenstemmende argumenten (waarbij kwantiteit boven kwaliteit gaat). Omdat niet alle personen gebruik maken van dezelfde heuristieken is het verstandig zoveel mogelijk heuristieken te gebruiken. Bovendien moeten deze opvallend naar de ontvanger van de boodschap gecommuniceerd worden. 5.3 Beperkingen en suggesties voor vervolgonderzoek Dit onderzoek heeft verschillende beperkingen. Deze kunnen een aanleiding zijn voor toekomstig onderzoek. Ten eerste is de probleemstelling van deze literatuurstudie niet empirisch getoetst. Om de precieze invloed van specifieke emoties op oordeelvorming te onderzoeken, moet er een empirisch onderzoek worden uitgevoerd. Dit kan gedaan worden in de vorm van een experiment. Hiernaast kan dan onderzocht worden of er een verschillende invloed bestaat bij bijvoorbeeld verschillende leeftijdscategorieën of geslachten. Bovendien moet het effect van alle emoties onderzocht worden. Een tweede beperking van dit onderzoek is dat er bij het bekijken van de invloed van emoties op oordeelvorming van uitgegaan wordt dat deze invloed onbewust is. Echter, wanneer mensen zich bewust zijn van het proces kan de invloed heel anders zijn. Bovendien kan de invloed van emoties beperkt worden door externe invloeden waarover geen controle bestaat. Ook dan zal de gebruikte emotie wellicht niet meer het gewenste effect hebben. Tot slot kan het voor vervolgonderzoek relevant zijn te onderzoeken of het effect van emoties hetzelfde is voor verschillende productcategorieën. Uit deze literatuurstudie kan al geconcludeerd worden dat er verschillen bestaan tussen producten waar een hoog of laag gevoeld risico gewenst is, maar dit kan verder uitgediept worden door te onderzoeken of er bijvoorbeeld ook een verschil bestaat tussen functionele en hedonische consumptie, of tussen producten met een hoge of lage betrokkenheid. Bachelor Thesis Marketing 2010 – N.S. Huis in ’t Veld – 30 Referenties Arkes, H.R., Herren, L.T., and Isen, A.M. (1988). The role of potential loss in the influence of affect on risk-taking behaviour. Organizational Behavior and Human Decision Processes, 42(2), pp. 181-193. Axsom, D., Yates, S., and Chaiken, S. (1987). Audience response as a heuristic cue in persuasion. Journal of Personality and Social Psychology, 53, pp. 30-40. Bagozzi, R.P. (1992). The self-regulation of attitudes, intentions, and behaviour. Social Psychology Quarterly, 55, pp. 178-204. Bagozzi, R. P., Baumgartner, H., Pieters, R., and Zeelenberg, M. (2000). The role of emotions in goal-directed behavior. In Ratneshwar, S. Mick, D.G. and Huffman, C. (Eds.), The why of consumption: Contemporary perspectives on consumer motives, goals, and desires, pp. 36–58. New York: Routledge. Baron, R. S., Inman, M., Kao, C., and Logan, H. (1992). Emotion and superficial social processing. Motivation and Emotion, 16, pp. 323–345. Barrett , K.C., and Campos, J.J. (1987). Perspectives on emotional development: II: A functionalist approach to emotions. In J.D. Osofsky (Ed.), Handbook of infant development (2nd ed., pp. 555-578). New York: Wiley. Bless, H., Bohner, G., Schwarz, N., and Strack, F. (1990). Mood and persuasion: A cognitive response analysis. Personality and Social Psychology Bulletin, 16, pp. 332-346. Bless, H., Clore, G.L., Schwarz, N., Golisano, V., Rabe, C., and Woelk, M. (1996). Mood and the use of scripts: does a happy mood really lead to mindlessness? Journal of personality and social psychology, 71(4), pp. 665-679. Bodenhausen, G.V. (1993). Emotion, arousal, and stereotypic judgment: A heuristic model of affect and stereotyping. In: Mackie, D. and Hamilton, D. (Eds). ‘Affect, cognition and stereotyping: Interactive processes in intergroup perception’, Academic Press, San Diego, CA, pp. 13-37. Bodenhausen, G.V., Sheppard, L. A., and Kramer, G. P. (1994). Negative affect and social judgment: The differential impact of anger and sadness. European Journal of Social Psychology, 24, pp. 45–62. Bower, G.H. (1991). Mood congruity of social judgment. In: Forgas, J. (Ed.). ‘Emotion and social judgment, Pergamon Press, Oxford, pp. 31-54. Bruner, J. S. (1957). Going beyond the information given. In Gruber, H.E., Hammond, K.R., and Jessor, R. (Eds.), Contemporary approaches to cognition (pp. 41-69). Cambridge, MA: Harvard University Press. Carlson, M., and Miller, N. (1987). Explanation of the relation between negative mood and helping, Psychological Bulleting, 102, pp. 91-108. Bachelor Thesis Marketing 2010 – N.S. Huis in ’t Veld – 31 Chaiken, S. (1980). Heuristic versus systematic information processing and the use of source versus message cues in persuasion. Journal of Personality and Social Psychology, 39, pp. 752-766. Chaiken, S. (1987). The heuristic model of persuasion. In Zanua, M.P., Olson, J.M., and Herman, C.P. (Eds.), Social influence: The Ontario symposium (Vol. 5, pp. 3-39). Hillsdale, NJ: Erlbaum. Chaiken, S., and Eagly, A. H. (1983). Communication modality as a determinant of persuasion: The role of communicator salience. Journal of Personality and Social Psychology, 45, pp. 241-256. Chaiken, S., Liberman, A., and Eagly, A.H. (1989). Heuristic and systematic information processing within and beyond the persuasion context. In: Uleman, J. and Bargh, J. (Eds), Unintended thought, Guilford, New York, pp. 212-252. Clore, G.L. (1992). Cognitive phenomenology: Feelings and the construction of judgment. In L.L. Martin and A. Tesser (Eds.), The construction of social judgments, pp. 133163. Hillsdale, NJ: Erlbaum. Clore, G.L., Gasper, K., and Garvin, E. (2001). Affect as information. In J.P. Forgas, Handbook of affect and social cognition, pp. 121-144, Malwah, NJ: Erlbaum. Darwin, C.R. (1872). The expression of the emotions in man and animals. Chicago: University of Illanois. DeSteno, D., Petty, R.E., Rucker, D.D., and Wegener, D.T. (2000). Beyond valence in the perception of likelihood: The role of emotion specificity. Journal of Personality and Social Psychology, 78, pp. 397–416. DeSteno, D., Petty, R.E., Rucker, D.D., Wegener, D.T., and Braverman, J. (2004). Discrete emotions and persuasion: the role of emotion-induced expectancies. Journal of Personality and Social Psychology, 86(1), pp. 43-56. Dewey, J. (1895). The theory of emotions: II. The significance of emotions. Psychological Review, 2, pp. 13-32. Duckman, J.N., and McDermott, R. (2008). Emotion and the framing of risky choice. Springer Science + Business Media, Political Behaviour, 30, pp. 297-321. Eagly, A. H., and Chaiken, S. (1993). The psychology of attitudes. Orlando, FL: Harcourt Brace Jovanovich College. Edwards, J.A., Weary, G. (1993). Depression and the impression-formating continuum: piecemeal processing despite the availability of category information. Journal of personality and social psychology, 64(4), pp. 636-645. Ekman, P. (1992). An argument for basic emotions. Cognition and emotion, 6, pp. 169-200. Bachelor Thesis Marketing 2010 – N.S. Huis in ’t Veld – 32 Fein, M.L. (1993). I.A.M. A common sense guide to coping with anger. Westport, CT: Praeger. Fiske, S.T., and Neuberg, S.L. (1990). A continuum of impression formation from category-based to individuating processes: Influences of information and motivation on attention and interpretation. In: Zanna, M.P. (Ed.) Advances in Experimental social Psychology, 23, Academic Press, San Diego, CA, pp. 1-74. Forgas, J.P. (1989). Mood effects on decision making strategies. Australian Journal of Psychology, 41(2), pp. 197-214. Forgas, J.P. (1991). Emotion & Social judgment. Permagon Press. Forgas, J.P., and Moylan, S.J. (1987). After the movies: The effects of transient mood states on social judgments. Personality and Social Psychology Bulletin, 13, pp. 478-489. Frijda, N.H. (1986). The emotions. Cambridge, UK: Cambridge University Press. Gleicher, F., and Petty, R.E. (1992). Expectations of reassurance influence the nature of fear-stimulated attitude change. Journal of experimental social psychology, 28, pp. 86-100. Gleicher, F., and Weary, G. (1991). Effect of depression on quantity and quality of social inferences. Journal of personality and social psychology, 61(1), pp. 105-114. Hanoch, Y (2001). “Neither an angel nor an ant”: Emotion as an aid to bounded rationality. Journal of Economic Psychology, 23, pp. 1–25. Harmon-Jones, E. (2004). On the relationship of frontal brain activity and anger: Examining the role of attitude toward anger. Cognition and Emotion, 18, pp. 337–361. Hebb, D.O. (1946). On the nature of fear. Psychological Review, 53, pp. 259-276. Henry, J.P. (1986). Neuroendocrine patterns of emotional response. In Plutchick, R., and Kellerman, H. (Eds.), Emotion: Theory, research, and experience, 3, Orlando, FL: Academic Press, pp. 37-60. Higgins, E. T., King, G. A., and Marvin, G. H. (1982). Individual construct accessibility and subjective impressions and recall. Journal of Personality and Social Psychology, 43, pp. 35–47. Isen, A.M., and Daubman, K.A. (1984). The influence of affect on categorization. Journal of Personality and Social Psychology, 47, pp. 1206-1217. Isen, A.M., and Means, B. (1983). The influence of positive affect on decision-making strategy, Social Cognition, 2, pp. 18-31. Isen, A.M., Johnson, M.S., Mertz, E., and Robinson, G.F. (1985). The influence of positive affect on the unusualness of word associations. Journal of personality and social psychology, 48, pp. 1413-1426. Bachelor Thesis Marketing 2010 – N.S. Huis in ’t Veld – 33 Janis, I.L., and Feshback, S. (1953). Effects of fear-arousing communications. Journal of abnormal and social psychology, 48, pp. 78-92. Johnson-Laird, P.N., and Oatley, K. (1992). Basic emotions, rationality, and folk theory. Cognition and Emotion, 6, pp. 201-223. Keltner, D., Locke, K.D., and Audrain, P.C. (1993). The influence of attributions on the relevance of negative feelings to personal satisfaction. Personality and Social Psychology Bulletin, 19, pp. 21-29. Kuhl, J. (1983). Emotion, Kognition, und Motivation II: Die funktionale bedeutung der emotionen für das problemlösende denke und für das konkrete handeln. Sprache & Kognition, 4, pp. 228-253. Lazarus, R. S. (1981). The stress and the coping paradigm. In C. Eisdorfer, D. Cohen, A. Kleinman, & P. Maxim (Eds.). Models for clinical psychopathology, Jamaica, NY: Spectrum, pp. 177-183, 192-201. Lazarus, R.S. (1991) . Emotion and adaptation. New York: Oxford University Press. Lerner, J.S. and Keltner, D. (2000). Beyond valence: toward a model of emotionspecific influences on judgment and choice. Psychology Press Ltd. Cognition and emotion, 14(4), pp. 473-493. Lerner, J.S. and Keltner, D. (2001). Fear, Anger, and Risk. Journal of Personality and Social Psychology, 81(1), pp. 146-159. Levenson, R. (1994). Human emotion: a functional view. In P. Ekman and R.J. Davidson (Eds.). The nature of emotion, New York: Oxford University Press, pp. 123-126. Lord, C.G., Ross, L., and Lepper, M.R. (1979). Biased assimilation and attitude polarization. Journal of personality and social psychology, 37(11), pp. 2098-2109. Mackie, D. M., and Worth, L. T. (1989). Cognitive deficits and the mediation of positive affect in persuasion. Journal of Personality and Social Psychology, 57, pp. 27-40. Mackie, D.M., Allison, S.T., Worth, L.T., and Asuncion, A.G. (1992). The generalization of outcome-biased counter-stereotypic inferences. Journal of experimental social psychology, 28(1), pp. 43-64. MacKuen, M., Wolak, J., Keele, L., and Marcus, G. E. (2005). Emotion and citizenship. Paper presented at the annual meeting of the International Society of Political Psychology, Toronto, July 3–5. Mandler, G. (1975). Mind and emotion. New York: John Wiley. Mandler, G. (1984). Mind and body: Psychology of emotion and stress. New York: Norton. Bachelor Thesis Marketing 2010 – N.S. Huis in ’t Veld – 34 Marcus, G. E., Neuman, R., & MacKuen, M. (2000). Affective intelligence and political judgment. Chicago: University of Chicago Press. Marcus, G. E., Sullivan, J. L., Thiess-Morse, E., & Stevens, D. (2005). The emotional foundation of political cognition: The impact of extrinsic anxiety on the formation of political tolerance judgments. Political Psychology, 26, pp. 949–963. Martin, L.L, and Tesser, A. (1992). The construction of social judgments. Lawrence Erlbaum Associates, Inc., Publishers. McGuire, W. J. (1969). The nature of attitudes and attitude change. In G. Lindzey and E. Aronson (Eds.), Handbook of social psychology, 2(3), pp. 136–314). Reading, MA: Addison-Wesley. Mitchell, R. L. C., and Phillips, L. H. (2007). The psychological, neurochemical and functional neuroanatomical mediators of the effects of positive and negative mood on executive functions. Neuropsychologia, 45, pp. 617–629. Mitchell, M. M., Brown, K. M., Morris-Villagran, M., and Villagran, P. D. (2001). The effects of anger, sadness and happiness on persuasive message processing: A test of the negative state relief model. Communication Monographs, 68, pp. 347–359. Moons, W. G., & Mackie, D. M. (2007). Thinking straight while seeing red: The influence of anger on information processing. Personality and Social Psychology Bulletin, 33, pp. 706–720. Murray, N., Sujan, H., Hirt, E.R., and Sujan, M. (1990). The influence of mood on categorization: A cognitive flexibility interpretation. Journal of Personality and Social Psychology, 59(3), pp. 411-425. Nabi, R.L. (1999). A cognitive functional model for the effects of discrete negative emotions on information processing, attitude change, and recall. Communication Theory, 9(3), pp. 292-320. Oatley, K. (1992). Best laid schemes: The psychology of emotions. Cambridge, UK: Cambridge University Press. Pallak, S.R. (1983). Salience of a communicator’s physical attractiveness and persuasion: a heuristic versus systematic processing interpretation, Social cognition, 2, pp.158-170. Papousek, I., Schulter, G., and Lang, B. (2009). Effects of emotionally contagious films on changes in hemisphere-specific cognitive performance. Emotion, American Psychological Association, 9(4), pp. 510-519. Payne, J.W., Bettman, J.R., and Johnson, E.J. (1993). The adaptive decision maker. Cambridge University Press, Cambridge. Petty, R. E., and Cacioppo, J. T. (1986). Communication and persuasion: Central and peripheral routes to attitude change. New York: Springer-Verlag. Bachelor Thesis Marketing 2010 – N.S. Huis in ’t Veld – 35 Petty, R. E., and Wegener, D. T. (1998). Attitude change: Multiple roles for persuasion variables. In D. T. Gilbert, S. T. Fiske, & G. Lindzey (Eds.), The handbook of social psychology, New York: McGraw-Hill, 1, pp. 323-390. Petty, R. E., DeSteno, D., and Rucker, D. D. (2001). The role of affect in attitude change. In J. P. Forgas (Ed.), Handbook of affect and social cognition, pp. 212–233. Petty, R.E., Fabrigar, L.R., and Wegener, D.T. (2003). Emotional factors in attitudes and persuasion. In Davidson, R.J., Scherer, K.R., and Goldsmith, H.H. (Eds.), Handbook of affective sciences (pp. 752–772). Oxford, England: Oxford University Press. Pieters, R., and Raaij, F. van (1988). Functions and management of affect: Applications to economic behavior. Journal of Economic Psychology, 9(2), pp. 251-282. Reiser, C. (1999). Reflections on anger: woman and men in a changing society. Westport, CT: Praeger. Rippetoe, P. A., and Rogers, R. W. (1987). Effects of components of protection-motivation theory on adaptive and maladaptive coping with a health threat. Journal of Personality and Social Psychology, 52, pp. 596– 604. Roseman, I.J. (1991). Appraisal determinants of discrete emotions. Cognition and emotion, 5, pp. 161-200. Schachter, S. (1964). The interaction of cognitive and physiological determinants of emotional state. In Berkowitz, L. (Ed.). Advances in experimental social psychology, New York: Academic Press, pp. 49-79. Schachter, S., and Singer, J. E. (1962). Cognitive, social, a physiological determinants of emotional state. Psychological Review, 69, pp. 379-399. Schaller, M. and Cialdini, R. (1990). Happiness, sadness, and helping: A motivational integration. In R. Sorrentino and E. T. Higgins (Eds.), Handbook of motivation and cognition: Foundatiions of social behavior. Vol. 2, pp. 265-296. New York: Guilford Press. Schwarz, N. (1990). Feelings as information: Informational and motivational functions of affective states. In E.T. Higgins & R.M. Sorrentino (Eds.), Handbook of motivation and cognition: Foundations of social behaviour, 2, New York: Guilford Press, pp. 527-561. Schwarz, N., and Clore, G.L. (1983). Mood, misattribution and judgments of wellbeing: Informative and directive functions of affective states. Journal of Personality and Social Psychology, 45, pp. 513-523. Schwarz, N., and Clore, G. L. (1988). How do I feel about it? Informative functions of affective states. In K. Fiedler & J. Forgas (Eds.). Affect, cognition, and social behaviour, Toronto: Hogrefe International, pp. 44-62. Bachelor Thesis Marketing 2010 – N.S. Huis in ’t Veld – 36 Schwarz, N., Bless, H., and Bohner, G. (1991). Mood and persuasion: Affective states influence the processing of persuasive communication. In: Zanna, M.P. (Ed.). Advances in Experimental social psychology, 24, Academic Press, Orlando, FL, pp. 161-199. Shackman, A. J., Sarinopoulos, I., Maxwell, J. S., Pizzagalli, D. A., Lavirc, A., and Davidson, R. J. (2006). Anxiety selectively disrupts visuospatial working memory. Emotion, 6, pp. 40–61. Shields, S.A. (1984). Reports of bodily change in anxiety, sadness, and anger. Motivation and emotion, 8, pp. 1-21. Smith, E. R., and DeCoster, J. (2000). Dual-process models in social and cognitive psychology: Conceptual integration and links to underlying memory systems. Personality and Social Psychology Review, 4, pp. 108-131. Smith, B. A., and Dillard, J. P. (1997). Affect and persuasion: Evidence for cognitive coloration of message production. Paper presented at the Annual Meeting of the National Communication Association, Chicago, III. Smith, C.A., and Ellsworth, P.C. (1985). Patterns of cognitive appraisal in emotion. Journal of Personality and Social Psychology, 48, pp. 813-838. Tiedens, L. Z., and Linton, S. (2001). Judgment under emotional certainty and uncertainty: The effects of specific emotions in information processing. Journal of Personality and Social Psychology, 81, pp. 973-988. Turner, M.M. (2007). Using emotion in risk communication: the anger activism model. Elsevier science direct, 33, pp. 114-119. Uleman, J.S., and Bargh, J.A. (1989). Unintended thought. The Guildford Press, New York, pp. 212-218. Walley, R. E., and Weiden, T. D. (1973). Lateral inhibition and cognitive masking: A neuropsychological theory of attention. Psychological Review, 4, pp. 284-302. Weary, G., and Jacobson, J.A. (1997). Causal uncertainty beliefs and diagnostic information seeking. Journal of personality and social psychology, 67, pp. 308-318. Wegener, D.T., and Petty, R.E. (1994). Mood management across affective states: the hedonic contingency hypothesis. Journal of personality and social psychology, 66(6), pp. 1034-1048. Wegener, D.T., Petty, R.E., and Smith, S.M. (1995). Positive mood can increase or decrease message scrutiny: the hedonic contingency view of mood and message processing. Journal of personality and social psychology, 69(1), pp. 5-15. Wenzlaff, R.M., Wegner, D.M., and Roper, D.W. (1988). Depression and mental control: the resurgence of unwanted negative thoughts. Journal of Personality and Social Psychology, 55, pp. 882-892. Bachelor Thesis Marketing 2010 – N.S. Huis in ’t Veld – 37 Wyer, R.S., and Srull, T.K. (1991). The content, structure, and operation of thought systems. Lawrence Erlbaum Associates, Inc, New Jersey. Zajonc, R.B. (1980). Feeling and thinking: Preferences need no inferences. American Psychologist, 35(2), pp. 151-175. Bachelor Thesis Marketing 2010 – N.S. Huis in ’t Veld – 38 Bijlagen Bijlagen bij hoofdstuk 2 Positieve emoties Oorzaak Veroorzaakt door omstandigheden - onverwacht - onzeker - zeker Negatieve emoties Kracht Verrast Hoop Opluchting Blijdschap Zwak Angst Verdriet Droefheid, walging/afkeer - onzeker Hoop Frustratie Sterk - zeker Opluchting Blijdschap Veroorzaakt door anderen - onzeker Zin/smaak/lust/liefde Niet houden van/afkeer/tegenzin Zwak - zeker - onzeker Sterk Boosheid - zeker Veroorzaakt door zichzelf - onzeker Trots Schaamte, schuldgevoel Zwak - zeker - onzeker Spijt Sterk - zeker Tabel 2.1: Eigen bewerking van Roseman’s onderverdeling van 16 unieke emoties met behulp van vijf schalen (1991) Bachelor Thesis Marketing 2010 – N.S. Huis in ’t Veld – 39 1. Resultaat-gewenste conflicten 2. Resultaat-gewenste vervulling Uitleg Wanneer iemand er niet in slaagt een doel te bereiken of wanneer iemand een minder leuke gebeurtenis meemaakt. Emotionele reactie(s) (afhankelijk of de reden van het conflict wordt toegekend aan een externe omstandigheid, een ander of zichzelf) Manieren om met deze emotionele reacties om te gaan Ontevredenheid, boosheid, schaamte, schuldgevoel, verdriet, teleurstelling, afkeer, spijt. Wanneer iemand het doel bereikt, een plezierige gebeurtenis ervaart of een onplezierige gebeurtenis voorkómt. Tevredenheid, blijdschap, verrukking, plezier, zorgzaamheid, trots, opluchting, liefde. 3. Resultaatgewenste vermijding Ontstaat in de verwachting van een onplezierig resultaat of doel. 4. Resultaat -gewenst streven Ontstaat in de verwachting van een plezierig resultaat. Angst of iets soortgelijks (bijvoorbeeld bezorgdheid, ongerustheid of ellende). Hoop. Neiging om het onheil te Intentie om de uitkomst Ofwel de intentie verwijderen, hulp of steun te behouden, te om de vergroten of te delen of ongewenste te zoeken, de gevoelde emotie te dempen, het doel om te genieten van de uitkomst tegen te bij te stellen of de uitkomst. gaan, ofwel de intentie om de inspanning te verdubbelen (afhankelijk van de bedreiging te specifieke emotie die erbij herinterpreteren. betrokken is). Tabel 2.3: Eigen bewerking van de theorie van zelfregulatie (Bagozzi 1992) Bachelor Thesis Marketing 2010 – N.S. Huis in ’t Veld – Intentie om het resultaat te realiseren of een handje te helpen en betrokkenheid en waakzaamheid te behouden. 40 Bijlage bij hoofdstuk 3 Beperkte mate van boosheid Intense boosheid In staat de situatie te veranderen Machtigen Activisten Niet in staat de situatie te veranderen Niet geïnteresseerden Boze personen Tabel 3.1: The Anger Activism Model De eerste groep, de ‘activisten’ voelen een hoge mate van boosheid en hebben sterk het idee iets te kunnen doen aan deze boosheid. Deze groep zal daarom de informatie het meest systematisch verwerken. De tweede groep, de ‘machtigen’, voelen een beperkte mate van boosheid, maar hebben wel het idee iets te kunnen doen aan deze boosheid. Omdat ze niet zulke erge boosheid voelen, zullen ze minder snel tot systematische informatieverwerking overgaan, maar doen het wel zolang de informatie relevant is voor hun boosheid (oplossingen biedt om de boosheid tegen te gaan). De derde groep, de ‘boze personen’, voelen een hoge mate van boosheid, maar hebben niet het idee dat ze hier iets aan kunnen doen. Informatie zal daarom niet snel analytisch verwerkt worden. De laatste groep, de ‘niet geïnteresseerden’, voelen weinig boosheid en hebben bovendien niet het idee dat er iets aan deze boosheid gedaan kan worden. Bij deze groep zal informatie daarom het minst snel analytisch verwerkt worden, omdat ze niet gemotiveerd zijn de situatie te veranderen. Bachelor Thesis Marketing 2010 – N.S. Huis in ’t Veld – 41 Bijlage bij hoofdstuk 4 Figuur 4.1: Effect van de verschillende dimensies op oordeelvorming (Lerner en Keltner 2000) Bachelor Thesis Marketing 2010 – N.S. Huis in ’t Veld – 42