Het meisje met de groene ogen Weet je wat mensen altijd antwoorden als ik vraag welke kleur ogen ze het mooist vinden? Dan zeggen ze groen. En als ik dan vraag welke tint, kijken ze me raar aan. Maar ik vind dat een hele normale vraag. Sommige mensen hebben groene ogen, maar geen mooie ogen. Dan hebben hun ogen dezelfde kleur als de verdorde planten achterin het biologielokaal. Of het donkere mosgroene dat een kerstboom heeft, nadat hij een paar weken in de woonkamer heeft gestaan. Maar ik ken iemand met echt mooie, groene ogen. Haar naam is Lisanne. Lisanne is mijn beste vriendin. Haar ogen zijn gewoon midlentegroen, zoals het gras kleurt in de lente na een regenbui, het soort groen dat de pickwick-theezakjes uit de supermarkt hebben. En in al dat overvloedige groen zweeft een gouden randje. Een weerspiegeling die haar ogen helemaal afmaakt. Als een kers op de taart. Mijn obsessie voor ogen is begonnen toen ik in de vijfde klas van de middelbare school zat. We hadden biologie en we gingen een koeienoog ontleden. Wat vond ik dat fantastisch. Zo’n klein hoopje oog, dat trilde als pudding als je het oppakte. Dat experiment was het eerste wat ik samen deed met Lisanne. In de reflectie van haar brillenglazen zag ik hoe geobsedeerd ze was door het oog. Net als ik. Sindsdien ben ik beste vriendinnen met haar. Vriendschap is iets speciaals. Je zou het bijna magie kunnen noemen. Het is eigenlijk net een sprookje. Ik bedoel, hoe groot is de kans dat je iemand vindt die het net zo leuk als jou vindt om koeienogen te ontleden? Niet zo groot, precies. En daarom koester ik haar. Ik wil haar niet kwijt. Zonder haar zou ik verdwijnen in het niets, dan zou niemand me meer opmerken. Lisanne en ik zijn twee handen op één buik, twee armen en twee benen die samen een lichaam vormen. We zijn de spiegel in Sneeuwwitje’s ‘Spiegeltje, spiegeltje aan de wand, wie is het mooiste van het land?’ Aan dit alles denk ik als ik op een ochtend, vroeg opsta. Het is een warme zondagochtend in augustus. Buiten hoor ik de vogeltjes kwetteren. De zon schijnt op de lichthouten vloer in mijn kamer en de stralen weerkaatsen in mijn ogen. Terwijl de stralen weerkaatsen, bedenk ik me dat ik gisteravond vergeten ben de gordijnen te sluiten. Voorzichtig sla ik de lakens van me af en stap uit bed. De vloer voelt koud aan onder mijn blote voeten. Voetje voor voetje schuifel ik naar het raam. Ik haal het raam van de vergrendeling. Hij klemt en ik moet even wrikken voordat het raam open schiet. De frisse lucht stroomt naar binnen. Diep haal ik adem en neem het in me op. De stroom van leven komt naar me toe en glijdt weer van me af, gaat langs me heen en volgt de lijn van de zonnestralen. Dan bedenk ik me dat ik Lisanne nog goedemorgen moet wensen. Natuurlijk, hoe kan ik dat nou vergeten? Ik draai me om en volg de baan van weerkaatsend zonlicht op de vloer naar de andere kant van de kamer. Dan ga ik voor de spiegel staan. Die spiegel is van mijn oma geweest. Het is zo’n antiek model met een brede, gouden rand en krullen aan de bovenkant. In de rechterhoek zit een barst, die is erin gekomen toen we hem gingen verhuizen. Voorzichtig, zodat ik me niet snijd, streel ik er even met mijn vinger over heen. Dan kijk ik pas in de spiegel. Twee grote, groene ogen met een gouden randje kijken me aan. ‘Goedemorgen.’