Junk verklaart het f

advertisement
18
Sequencing
C2W LIFE SCIENCES 17 - 4 oktober 2013
Junk
Een vleesetend
blaasjeskruid heeft bijna
geen junk-DNA, terwijl bij
lelie, maïs en mens het
DNA grotendeels uit junk
bestaat. Hoe kan dat?
Marianne Heselmans
H
et vleesetende blaasjeskruid kan
een vijver aardig overwoekeren.
Deze Utricularia gibba met zijn
felgele bloemen, heeft dus beslist geen
moeite om zich staande te houden. Toch
heeft deze waterplant, vergeleken met
andere hogere organismen, een uitzonderlijk klein genoom (82.000 basen).
Slechts 3 procent is ‘junk-DNA’ - DNA
dat niet codeert voor een eiwit. Kennelijk
heeft deze plant dus geen junk-DNA
nodig om zo weelderig te bloeien.
En dat terwijl we net gewend waren aan
het idee dat junk-DNA zo belangrijk is
voor die fijnregulering van genen. Bij de
mens (zo’n 3 miljard basen) is 98 procent
junk-DNA.
Het
internationaal
consortium
Enceclopedia of DNA Elements (ENCODE),
dat nu 1 procent hiervan heeft onderzocht, meldde in november nog dat ‘80
procent van al het junk-DNA bij mensen
een functie heeft.’
Tijd om de zaken op een rijtje te zetten.
‘Bacteriën zijn verder
geëvolueerd’
Hoe belangrijk is junk-DNA? Het antwoord is ook voor bedrijven belangrijk.
Als al dat niet coderende DNA toch niet
zo belangrijk is, hoef je het ook niet te
sequensen.
Dealen
Junk-DNA bestaat voornamelijk uit opgehoopte ‘rommel’: inactief gemaakte re-
trovirussen en andere parasieten, gedegradeerde pseudogenen en ooit verkeerd
overgeschreven stukken DNA. Elk organisme lijkt hier op een of andere manier
mee te moeten ‘dealen’.
Kevin Verstrepen onderzoekt op de KU
Leuven junk-DNA bij gist. Volgens hem
hangt het belang van de soort af. “Andere
soorten zijn gewoon minder efficiënt dan
blaasjeskruid in het eruit gooien van
junk-DNA. In de loop van de evolutie
kunnen die soorten dat opgehoopte DNA
wel gaan gebruiken voor de fijnregulering, met als gevolg dat ze daar afhankelijk van worden.”
Ronald Koes, die op de VU de genetica
van petunia onderzoekt, ziet ook grote
verschillen. Er zijn lelies die wel 100 tot
130 miljard basen aan DNA hebben - 35
keer zoveel als de mens en miljoen keer
zoveel als de modelplant Arabidopsis
Sequencing
C2W LIFE SCIENCES 17 - 4 oktober 2013
19
verklaart het fenotype
1972
De Japanse geneticus Suzumu Ohno
kwam in 1972 met de term ‘junk-DNA’.
Hij bedoelde toen al het DNA tussen de
genen en hun promotoren. Collega’s
namen de term gretig over, want dat tussenliggende DNA leek toen inderdaad
nergens voor te dienen. Maar die
gedachte veranderde toen in 2001 bleek
dat je in het menselijk genoom van
3 miljard basen maar 22.000 genen kon
vinden. Zo vond men bij de mens wel
vijfhonderd soorten transposons - stukjes
DNA die zich willekeurig door het
genoom verplaatsen. Zo’n transposon is
bijvoorbeeld het Li-element (honderd­
duizend kopieën) en het Alu-element
(500.000 tot 900.000 kopieën). Wanneer
zulke stukken niet-coderend DNA
nergens voor dienen, zou je verwachten
dat ze al verdwenen zouden zijn.
Sinds de ontdekking van het menselijk
genoom gingen honderden genetici, nu
grotendeels verenigd in het consortium
Encode, het junk-DNA van de mens onderzoeken. Een van hun belangrijkste
technieken is het sequensen van de RNA
in allerlei cellen. Cellen zitten vol met allerlei kleine RNA’s, afkomstig van overgeschreven stukjes junk-DNA.
Een andere techniek is het sequensen
van die stukjes junk-DNA waaraan een
genregulerend eiwit is gebonden, of een
methylgroep dat DNA ‘stillegt’. Daar zou
het een functie kunnen hebben.
Encode heeft nu 1 procent van het
menselijk DNA onderzocht. Zijn bewering dat ‘80 procent een functie heeft’, is
gebaseerd op de bevinding dat zo’n groot
deel van het onderzochte DNA betrokken
bleek bij of de productie van RNA’s, of bij
een binding aan een genregulerend eiwit
of een methylgroep. Waarop critici deze
interpretatie van functie te ruim vonden.
Waarom is het junk-DNA bij mensen zo
verschillend, is een veel gestelde vraag.
“Veel bindingen en stukjes RNA van
niet-coderend DNA kunnen inderdaad
ruis zijn”, zegt Verstrepen. “Tijdelijke
bindingen of per ongeluk afgeschreven
stukjes. Weliswaar is bij de mens in­
middels van enkele tientallen stukjes
non-coding RNA aangetoond dat ze zijn
betrokken bij de fijnregulatie van een
of meer genen. Maar RNA’s die geen
effect hebben worden niet gepubliceerd,
1 procent van het
menselijk DNA is
onderzocht
aangezien dit niet interessant is voor een
wetenschappelijk tijdschrift.” De vraag is
of die hele kleine effecten die je in het lab
vindt ook in de natuur tegenkomt.
Tandemherhalingen
Tegelijkertijd heeft Verstrepen zelf ook
functies van non-coding DNA aan­getoond,
namelijk van tandemherhalingen waarbij
bepaalde DNA-sequenties, bijvoorbeeld
ATTC, steeds weer worden herhaald:
ATTCATTCATTC…. Verstrepens groep
ontdekte bijvoorbeeld dat een gen betrokken bij het samenklitten van gistcellen
meer of minder efficiënt wordt wanneer
het meer of minder van die repeterende
stukjes erin heeft. Dat leidt dan tot grote,
stevige gistklonten of juist tot het volledig
ontbreken van klonten (bierbrouwers hebben liever grote gistklonten). Een vergelijkbaar fenomeen is beschreven bij een
gen dat in honden is betrokken bij skeletvorming: het aantal herhalingen bepaalt
hier mede de vorm van het skelet. Wat
helpt te verklaren hoe de kleine
Chihuahua’s zo kunnen verschillen van
een Deense dog. Verstrepen verwacht dat
wel meer fenotypische verschillen met
junk-DNA kunnen worden verklaard.
De groep van Ronald Koes vermoedt dat
de bloemkleur mede wordt gereguleerd
door repeterende stukjes DNA. Zijn
groep onderzoekt nu hoe die herhalingen
zijn betrokken bij de mate van methylering, en daarmee bij het stilleggen van
die bloemkleurgenen.
Kasten
Het genoom lijkt dus inderdaad wel wat
op de kast waarmee DNA-stuctuurontdekker
James Watson het ooit eens heeft vergeleken: sommige mensen ruimen hun kast
regelmatig op, want ze houden niet van
rommel, anderen laten alles opstapelen
zonder er veel mee te doen. Maar later blijken sommige opgestapelde spulletjes dan
toch nog wel eens gebruikt te kunnen
worden.
Een volle kast heeft ook de tomaat. Het
Topinstituut Tuinbouw brengt momenteel
het genoom van 150 rassen brengt in kaart.
Ideaal om dus te kijken welke invloed de
huidige junk-kennis heeft bij nieuw te
sequensen soorten. “Het tomatenconsortium brengt gewoon alle 780.000 basen van
al die rassen in kaart”, vertelt onderzoeker
Richard Finkers van Wageningen UR.
Eerst de genen selecteren, zou namelijk
veel duurder zijn. Wellicht dat het junkDNA bestuderen een volgende stap kan
zijn. Finkers: “Maar nu hebben we nog
geen idee of het een rol speelt.”
|
foto: enrique ibarra-laclette en claudia anahí pérez-torres
(135.000 basen). De hoeveelheid genen
bij lelies hebben is nog niet bekend, maar
het is onwaarschijnlijk dat het er miljoen
keer zoveel zijn als bij Arabidopsis
(25.000 genen). Tegelijkertijd zijn de
meeste bacteriën zo efficiënt dat ze
helemaal geen junk hebben, genen overlappen elkaar zelfs. “Wat wel te verklaren
is”, zegt Koes. “Bacteriën kenden veel
meer generaties dan planten en dieren. Je
zou dus kunnen stellen dat bacteriën
juist verder zijn geëvolueerd dan planten
en dieren omdat ze niet meer van dat
rommel-DNA hebben.”
Foto van een vangblaasje van
het vleesetende blaasjeskruid.
Download