bionieuws 4 Koude diepzee soortenrijk Insecten houden van bospest ENTOMOLOGIE Door Willy van Strien Waaiervleugelige insecten of waaiertjes (Strepsiptera) leiden een bizar bestaan. Vrouwtjes leven als parasiet in een ander insect, mannetjes vliegen vrij rond. De paring vindt plaats op de gastheer van het vrouwtje, die daar met haar kopborststuk uitsteekt. Het is een ruwe aangelegenheid, beschrijven Duitse entomologen nu (Scientific Reports, 29 april online): het mannetje prikt zijn penis dwars door haar huid heen. De onderzoekers bestudeerden het seksueel gedrag van het waaiertje Stylops ovinae, parasiet van de grijze zandbij (Andrena vaga). Jonge larven van het waaiertje klimmen op een passerende bij, reizen mee naar haar nest, vreten zich naar binnen in een bijenlarve en ontwikkelen zich daar via verdere larvenstadia tot pop en volwassen insect. Mannetjes vliegen vervolgens uit met hun typerende waaiervormige vleugels, vrouwtjes blijven als parasiet in het achterlijf van hun gastheer. De vrouwtjes missen ogen, antennen, vleugels en poten, hebben slechts enkele monddelen en amper geslachtsorganen. Hun duizenden eicellen drijven los in de lichaamsvloeistof, de hemolymfe. Na bevruchting ontwikkelen die zich tot larven die via een geboortekanaal het lichaam van hun moeder verlaten. Dan begint de cyclus opnieuw. Van de paring was het fijne nog niet bekend. De mannetjes leven slechts enkele uren, dus het moet snel gebeuren. Vrouwtjes lokken hen met geurstoffen en verdoven hun gastheer-bij om het samenzijn mogelijk te maken. Een mannetje beklimt zo’n bij en zoekt het vrouwtje. Het idee was dat hij zijn sperma in de opening van het geboortekanaal loost, maar dat blijkt niet te kloppen. Terwijl het vrouwtje onbeweeglijk blijft, slaat hij zijn uitklapbare, haakvormige penis in een dikwandige instulping die voor het geboortekanaal ligt en met een cuticula is afgesloten. Deze inseminatie is traumatisch: de cuticula van het vrouwtje raakt beschadigd. Later komt er zwart littekenweefsel op de steekwond. De biologen denken dat mannetjes met deze methode selectie van sperma door vrouwtjes omzeilen. De zaadcellen komen in de hemolymfe en kunnen direct op de eicellen afgaan. Nadat de vrouwelijke geslachtsorganen in onbruik waren geraakt, zouden die nagenoeg verdwenen zijn. Tenslotte ontstond de dikwandige instulping om de prikken van de penis op te vangen, een soort nepvagina. foto Wolfgang Rutkies De exoot Amerikaanse vogelkers (Prunus serotina), kortweg vaak prunus of bospest genoemd, wordt steeds dieper opgenomen in het Nederlandse ecosysteem. Dat staat in een publicatie van Nederlandse onderzoekers in PeerJ van 10 mei waarin ze beschrijven hoeveel inheemse insecten de afgelopen eeuw deze exoot als voedselplant zijn gaan gebruiken. De onderzoekers bekeken het dna van het vijfstippelig struikhaantje (Gonioctena quinquepunctata), een kever die oorspronkelijk leeft van lijsterbes en is overgestapt op Amerikaanse vogelkers. De overstap ging gepaard met een evolutionaire aanpassing, ontdekten de onderzoekers. Ze verwachten dat dit ook voor andere insecten geldt. Mogelijk houden de insecten de verspreiding van de boom in de toekomst op natuurlijke wijze in toom. Traumatische seks op een zandbij Twee mannetjes van het waaiertje copuleren met vrouwtjes die zich in het achterlichaam van een zandbij bevinden. illustratie Cell, Steven McQuinn & Venigalla Rao Veel diepe delen van de oceaan zijn soortenrijker dan ondiepe delen. De biodiversiteit in de diepe oceaan wordt bovendien niet bepaald door de temperatuur, zoals vaak het geval in ondieper water of op het land, maar door beschikbaarheid van dode algen. Waar bij ondieper water de biodiversiteit in de tropen het hoogst is, zijn op 2000 tot 6500 meter de meeste soorten te vinden op hogere breedtegraad, zoals langs de kust van Zuid-Afrika, Japan en Nieuw-Zeeland. Dat schrijven Australische onderzoekers in Nature (11 mei). De onderzoekers gebruikten de verspreiding van 2.099 soorten slang- en brokkelsterren als indicator voor de biodiversiteit. Daarvoor bekeken ze resultaten van meer dan duizend onderzoeksexpedities. De bevindingen zijn belangrijk voor de instandhouding van de zeebodem, die te maken heeft met toenemende druk van diepzeevisserij en mijnbouw. 21 mei 2016 | jaargang 26 Illustratie van een virus dat dna in zijn eiwitmantel propt. Dna vloeit als tandpasta BIOF YSICA Door Steijn van Schie Wanneer genetisch materiaal zeer geconcentreerd is ingepakt in een virus, kan het zich als een vloeistof of vaste stof gaan gedragen. Dat schrijven Amerikaanse onderzoekers in Nature Physics van 2 mei. Hierdoor kan de nanomotor die het materiaal in het eiwitkapsel van het virus propt soms blokkeren. Volgens de onderzoekers is het een mogelijk aangrijppunt om de vermenigvuldiging van pathogene virussen te dwarsbomen. ‘De overgang waarbij individuele deeltjes zich door veranderende druk gaan gedragen als een vloeistof of vaste stof staat onder biofysici bekend als jamming en unjamming’, licht onderzoeker Douglas Smith toe in een persbericht. ‘Zand gedraagt zich bijvoorbeeld als een vloeistof wanneer je het uit een beker giet, maar komt op de grond tot rust als een vaste stof doordat de individuele korrels dicht op elkaar gepakt zitten. Andersom loopt samengeperst tandpasta niet zomaar uit de tube. Pas wanneer je druk uitoefent unjammen de deeltjes en stroomt het eruit als een soort vloeistof. Op een vergelijkbare manier kan dna soms jammen of unjammen en zich als zand of tand- pasta gaan gedragen, afhankelijk van de omstandigheden.’ Hoe dna zich gedraagt tijdens het inpakproces van virussen hangt van een aantal factoren af, blijkt uit het onderzoek van de Amerikanen. De hoeveelheid dna die een virus in zijn eiwitmantel probeert te proppen is van belang, maar ook de mate waarin de verschillende stukken dna elkaar aantrekken of juist afstoten. Smith: ‘Stukken dna die geneigd zijn aan elkaar te plakken, worden rommelig ingepakt en verhogen de kans op jamming. Stukken dna die elkaar afstoten worden juist netter en efficiënter ingepakt.’ Hoe meer jamming van het dna er plaatsvindt, hoe groter de druk die zich in het eiwitkapsel opbouwt, en hoe groter de kans dat de nanomotor het niet aankan en blokkeert. Het inpakken van dna is een essentiële stap in de levenscyclus van veel virussen, waaronder de adeno-, pokken-, en herpesvirussen die mensen infecteren. Met de toevoeging van polyamides – kleine, positief geladen moleculen – wisten de onderzoekers jamming van viraal dna te bevorderen en het inpakproces een halt toe te roepen. De volgende stap is om deze processen in geïnfecteerde cellen te testen in plaats van alleen in een reageerbuisje. Meer biomassa door biodiversiteit Een grotere diversiteit aan vissoorten zorgt voor meer biomassa en is daarmee belangrijk om de veerkracht van marine ecosystemen te behouden. Amerikaanse en Australische ecologen ontdekten dit op basis van meer dan 4500 waarnemingen, die wereldwijd in meer dan 1800 kustgebieden werden gedaan (PNAS, 16 mei). Na temperatuur en menselijke invloeden, zoals visvangst en vervuiling, had biodiversiteit de grootste invloed op de biomassa van vissen. Deze biomassa werd geschat aan de hand van de lengte van waargenomen vissen. De onderzoekers ontdekten ook dat visgemeenschappen met veel biodiversiteit beter bestand zijn tegen toenemende en fluctuerende temperaturen. Dit betekent dat biodiversiteit belangrijk is als buffer tegen klimaatverandering. Britse trein gaf invalide zandraket lift TERZIJDE Door Gert van Maanen Onderzoekers zijn bijna letterlijk op het spoor gezet van een opmerkelijke vorm van genetisch meeliften. Een zandraket met een genetisch defect in de fotosynthese handhaaft zich al meer dan dertig jaar langs de rails en heeft zich zelfs over meer dan 400 kilometer via de Britse spoorwegen verspreid (Current Biology, 23 mei). ‘Het klinkt vergezocht, maar we zijn zeker van onze zaak. Het is niet alleen grappig, maar toont ook aan dat sterke selectie op een mutatie in het chloroplast-dna kan zorgen dat een bijna compleet plantgenotype voor lange tijd be- houden blijft’, vertelt de Wageningse plantengeneticus Mark Aarts , laatste auteur van het artikel. Dankzij een treinreis en de nieuwsgierigheid van zijn promovendus Pádraic Flood kwam dit bijzondere verhaal ooit op gang. Hij zat in de trein naar een conferentie in Norwich, toen deze stopte in Ely, in de buurt van Cambridge. Flood herinnerde zich dat bij dat station in 1988 voor het eerst een mutant was gevonden met resistentie tegen het herbicide Atrazine, maar ook met een verminderde fotosynthesecapaciteit. Hij verzamelde zaden van Arabidopsis-planten op het stationsplein en kweekte daaruit plantjes op. ‘De eerste verrassing was dat deze zandraketten nog steeds de resistentie bezitten tegen Atrazine, terwijl de Britse spoorwegen dat herbicide al sinds 1992 niet meer gebruiken’, vertelt Aarts. De resistentie is ook slechts gebaseerd op één mutatie in het chloroplast-dna die fotosynthese onder optimale omstandigheden zo’n dertig procent minder efficiënt maakt. ‘Het is al vreemd dat zo’n invalide zandraket zich zo lang handhaaft en rond Ely zo talrijk voorkomt. Nog vreemder is het dat we dezelfde mutant, met hetzelfde kern-dna-genotype, ook vinden rond stations en spoorlijnen in Herefordshire en zelfs in Cornwall’, aldus Aarts. Verspreiding van de mutant door zaad- transport met treinen is de meest waarschijnlijke verklaring. ‘Het succes van de mutant is misschien ook te danken aan een nog onbekend bijkomend voordeel dat de mutatie oplevert’, speculeert Aarts. Waarschijnlijker acht hij dat de lange overleving samenhangt met het fanatieke Britse spuitbeleid. Hierdoor zijn op spoortracés zandraketten met meer genetische diversiteit, maar zonder Atrazine-resistentie, verdreven. En uit zulke woestijnen komt kolonisatie niet snel op gang. ‘Nergens anders in Europa vinden we deze mutant’, constateert Aarts. ‘Britten houden veel van planten, maar zijn minstens zo fanatiek in het bestrijden van onkruid.’