Veiligheidsbeleid drugs en alcohol Een toolkit voor GGZ instellingen Zorg Consult Nederland Oktober 2008 Inhoudsopgave Inleiding ........................................................................................................................ 1 1. Visie-ontwikkeling Drugs en Alcohol.................................................................................... 7 2. Model Communicatie en PR plan drugs en alcohol ............................................................ 15 3. Huisreglement drugs/alcohol en gedragscode.................................................................... 26 4. Richtlijn Schorsing en Gedwongen Ontslag........................................................................ 41 5. Middelenmisbruik............................................................................................................... 54 6. Checklist Meldpunt Middelenmisbruik ............................................................................... 59 7. Samenwerking met de politie ............................................................................................. 65 8. Model Terrein Maatregelen ................................................................................................ 74 Bijlage Lijst van overige instrumenten Inleiding Waarom een veiligheidsbeleid drugs en alcohol? Het overgrote deel van de door Zorg Consult Nederland onderzochte instellingen, namelijk ruim driekwart (78%) heeft te maken met overlast als gevolg van drugsgebruik en drugshandel op of in de onmiddellijke nabijheid van het buitenterrein. De overlast kan grofweg in drie categorieën worden onderscheiden: • de overlast die op het terrein wordt veroorzaakt door dealers die cliënten aan de drugs ‘helpen’; • de overlast op de afdelingen zelf, als gevolg van dealende en gebruikende cliënten; • de overlast die drugs- en drankgebruikende cliënten van de instellingen veroorzaken in de omgeving van het terrein, de omwonenden, in het winkelcentrum, in de woonwijk van het nabijgelegen dorp of de stad. Overlast op de terreinen De overlast bestaat uit het komen en gaan van dealers die proberen cliënten drugs te verkopen of hen daartoe te verleiden. Soms worden cliënten onder druk gezet of onder bedreiging gedwongen om drugs te verkopen aan medecliënten. De meeste terreinen kennen onbewaakte plekken of bossages, waar deze handelingen gemakkelijk kunnen plaatsvinden en het toezicht niet goed mogelijk is. In sommige GGZ-instellingen zijn bepaalde plaatsen van het terrein favoriet, bijvoorbeeld de cliëntenkas waar cliënten dagelijks of wekelijks hun zakgeld komen halen en er op dat moment afpersing mogelijk is. Cliënten moeten soms onder bedreiging hun pinpascode afgeven. Ook is het stiltecentrum van een instelling genoemd als een plek waar gedeald wordt. Er ontstaat tussen cliënten onderling soms handgemeen, als gevolg van onenigheid over de deal, of afpersing waar men zich tegen probeert te verweren, of een schuld die nog vereffend moet worden. Niet altijd zijn het verblijfscliënten die worden lastig gevallen, het komt ook voor dat ambulante (verslaafde) cliënten naar het terrein komen, daar rondhangen en hun dealers op het terrein ontmoeten. Terreinen zijn soms ook plekken die zich gemakkelijker lenen voor dealen dan bijvoorbeeld het centrum van de nabijgelegen stad, waar meer politiecontrole is. Om die reden wordt in een GGZ-instelling nabij de Duitse grens het terrein ook gebruikt voor de verkoop aan Duitse gebruikers. Hierbij zijn weliswaar geen cliënten betrokken, maar daardoor ontstaat voor cliënten en personeel wel een ‘onveilige’ situatie. Overlast voor cliënten 1 1 Op de afdelingen zelf kan overlast ontstaan, omdat medecliënten of het bezoek van cliënten drugs meebrengen, drugs dealen en/of gebruiken. Dat heeft soms tot gevolg dat ook tussen cliënten onderling, op de afdeling, afpersing en bedreiging plaatsvindt en dat cliënten door medecliënten worden bestolen. Ook proberen dealers via openstaande ramen hun drugs te verkopen. Bij een vermoeden van aanwezigheid van drugs op de afdeling doorzoekt het verplegend personeel alle kamers, wat voor cliënten die er niet direct bij betrokken zijn vervelende consequenties heeft. 2 Overlast voor het personeel Het zijn niet alleen cliënten en het publiek in de omgeving die met drugs en dealen te maken krijgen. Ook het verplegend personeel ervaart ’s avonds laat het terrein als onveilig en durft niet altijd in te grijpen als er dealers gesignaleerd worden op het terrein. Ook al worden deze arbeidsomstandigheden gezien als behorend bij het werk, het is een vervelende bijkomstigheid. Verpleegkundigen zijn opgeleid zorg te verlenen en niet om als bewaker of controleur op te treden. Overlast voor de omgeving De meeste GGZ-cliënten zijn vrijwillig opgenomen en kunnen naar buiten, naar het naburige dorp of de stad. De aan alcohol en drugs verslaafde cliënten hangen vaak bij winkelcentra rond, gaan winkels in en kopen drank of worden daar benaderd door dealers. Er vinden samenscholingen in kleine groepjes plaats en soms vloeien gevechten en ruzies voort uit de financiële transacties tussen dealer en cliënt. Dat geeft de omwonenden, de klanten en het winkelpersoneel een onveilig gevoel. Het project ‘veiligheidsbeleid drugs en alcohol’ Doelstelling van dit project is: ‘Het bieden van ondersteuning aan het management van ggz instellingen bij de implementatie van een aanpak op het gebied van veiligheid ten aanzien van drugs en alcohol’. Aanleiding voor het project is een door Zorg Consult Nederland, in opdracht van GGZ Nederland, verricht onderzoek naar drugs- en alcoholgebruik in de GGZ en de verslavingszorg en het veiligheidsbeleid daaromheen. Dit vond plaats in de periode 2006-2007. Resultaat van dit onderzoek was dat het de ggz-instellingen momenteel ontbeert aan goede praktijken op het gebied van veiligheidsbeleid op het gebied van drugs- en alcohol. Enerzijds ervaren instellingen veel overlastproblemen, anderzijds melden zich steeds meer cliënten met comorbiditeit, de zogeheten dubbele diagnose cliënten. Er worden verschillende maatregelen toegepast om drugsoverlast tegen te gaan, maar men heeft onvoldoende inzicht in de effectiviteit ervan. Het ontbreekt dikwijls aan voldoende systematiek en samenhang in de genomen maatregelen. Toolkit In de toolkit zit een aantal instrumenten die een ggz-instelling kan gebruiken om haar beleid op dit gebied te expliciteren, te verstevigen en te implementeren. Door middel van deze ‘toolkit’ kan de instelling zelf het door haar gewenste beleid samenstellen. De mix aan maatregelen is afhankelijk van de specifieke situatie waarin de instelling verkeert, het beleid dat reeds voorhanden is en zal dus voor elke instelling anders zijn. In die zin biedt de ‘toolkit’ de mogelijkheid om beleid-op-maat te maken. Echter, met de implementatie van de instrumenten die in deze toolkit zijn opgenomen is de ggz instelling er niet. Het tegengaan van drugsoverlast is 3 een veranderingsproces die interventies vergt om de houding van betrokkenen te veranderen, bijvoorbeeld het omvormen van een “gedoogcultuur” naar een “meldcultuur” en cliënten ervan bewust maken dat middelengebruik schadelijke gevolgen heeft voor hun herstel en op de behandeling. De toolkit bestaat uit instrumenten, ‘good practices’ van een aantal ggz-instellingen die voorop lopen. Daarnaast zijn instrumenten gebruikt van een verslavingszorg instelling, te weten Novadic Kentron. We hebben aangegeven waar dat het geval is, omdat de populatie en het behandelklimaat van een verslavingszorginstelling kan verschillen van die van de ggz. Aangezien de expertise van de verslavingszorg een interessante aanvulling is op die van de ggz, wilden we u die instrumenten niet onthouden. 4 Door expliciet aan te geven welke van Novadic Kentron afkomstig zijn, kunt u de instrumenten beter op zijn toepassingsmogelijkheden voor de ggz beoordelen. De toolkit beoogt niet volledig te zijn. Er zijn instrumenten tegen drugsoverlast die niet in deze toolkit zijn opgenomen. Te denken valt aan: een model gebruikersruimte, model voorlichtingsmateriaal, et cetera. In de bijlage is een lijst bijgevoegd van instrumenten die buiten deze toolkit vallen, maar die mogelijk wel door een instelling kunnen worden ingezet om middelenmisbruik en overlast tegen te gaan. De toolkit legt het accent op beheersmaatregelen. Dat is echter niet het enige waar het in het veiligheidsbeleid om draait. Het gaat allereerst om een instellingsbrede visie op drugs- en alcoholgebruik. Het ontwikkelen van een visie gaat met discussie gepaard: moet je nu wel of niet gedogen, wat betekent dat voor langdurig zorgafhankelijke cliënten. Gunnen we hen hun pilsje en hun stickie? Of vinden we dat we met zijn allen één lijn moeten trekken, omdat het de gezondheid van deze toch al kwetsbare mensen verder schaadt? Uiteindelijk zal de instelling daar een antwoord op moeten vinden om er vervolgens een bijpassende instellingscultuur in te ontwikkelen. Deze aspecten liggen aan het gebruik van de instrumenten ten grondslag. De toolkit is slechts ‘een middel’ om het doel te bereiken. De instrumenten Deze toolkit bevat de volgende instrumenten: 1. Aanpak visie-ontwikkeling drugs en alcohol 2. Model PR en communicatieplan drugs en alcohol 3. Model huisreglement drugs/alcohol en gedragscodes drugs en alcohol 4. Model richtlijn schorsing en ontslag 5. model Richtlijn middelenmisbruik 6. Model meldpunt middelenmisbruik 7. Model convenant politie 8. Model terreinmaatregelen. 5 Instrument 1 Aanpak visie-ontwikkeling Drugs en Alcohol 6 1. Visie-ontwikkeling Drugs en Alcohol 1.1. Inleiding Voor u ligt een handreiking om discussie over een integraal drugs- en alcoholbeleid in de organisatie op gang te brengen en een visie op dit vraagstuk te ontwikkelen. Uit onderzoek van Zorg Consult Nederland in opdracht van GGZ Nederland blijkt dat over het algemeen er binnen GGZ instellingen nog geen sprake is van een helder en samenhangend instellingsbreed beleid ten aanzien van middelengebruik en overlast. In de GGZ wordt bovendien verschillend gedacht over het (soft) drugsgebruik onder cliënten. Sommigen menen dat dit een maatschappelijk verschijnsel is waar op dezelfde manier op gereageerd moet worden als in de rest van de maatschappij (tolerant), anderen menen dat het langdurig gebruik van drugs door cliënten een verslaving is, een ziekte, die behandeld moet worden. Deze laatste opvatting overheerst in de verslavingszorg en de eerste komt vaker voor in de GGZ, hoewel ook in de GGZ steeds vaker geconstateerd wordt dat drugsgebruik van cliënten als een ziekte moet worden aangemerkt en dus moet worden behandeld. Visie-ontwikkeling is bij uitstek een interactief proces. De visie van de ggz instellingen ontstaat niet op papier, maar ontstaat vooral in de praktijk. Om te beginnen met gedachtenwisseling en meningsvorming tussen professionals, management en zoveel mogelijk andere betrokkenen, bijvoorbeeld aan cliëntenraden. 1.2. Praktijkvoorbeelden van visie op drugs en alcohol Hieronder volgt een aantal voorbeelden van visies op drugs en alcohol van verschillende ggzinstellingen en van een verslavingszorginstelling. Praktijkvoorbeeld 1 (ggz) Het gebruik van drugs is verboden in- en op de locaties van GGZ X. Veel patiënten kampen met drugsgebruik en verslaving. Drugsgebruik heeft directe invloed op het ziektebeeld. Patienten hebben hiervoor behandeling, begeleiding en bescherming nodig. Behandeling, bege- 7 leiding en bescherming van patiënten tegen de schadelijke gevolgen van verslaving is wezenlijk onderdeel van de behandeling. Praktijkvoorbeeld 2 (ggz) Alcohol Volgens de algemene plaatselijke verordeningen is het verboden op de weg alcoholhoudende drank te nuttigen of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben. De Raad van Bestuur heeft deze gemeentelijke regels van overeenkomstige toepassing verklaard voor de terreinen van de instelling. Het is dus niet toegestaan om op de terreinen van de instelling alcoholhoudende drank te nuttigen of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben. De verkoop van alcoholische dranken op de terreinen van GGZ X is eveneens verboden. Drugs Volgens de opiumwet is de handel in en het bezit (en dus ook het gebruik) van drugs verboden. Dit verbod geldt onverkort op de terreinen van GGZ X en dient strikt te worden gehandhaafd. Drugsbezit trekt drugshandel aan en leidt veelal ook tot gebruik. Op dit verbod worden dan ook geen uitzonderingen gemaakt. GGZ X kent dientengevolge geen gedoogbeleid ten aanzien van het gebruik van zogenoemde softdrugs op de terreinen. Praktijkvoorbeeld 3 (ggz) Het gebruik van alcohol mag de orde op de groep niet verstoren Een cliënt heeft - ook als het gaat om het gebruik van alcohol - een eigen verantwoordelijkheid. Dit geldt ook voor de hoeveelheid alcohol die wordt gebruikt. Bij medicijngebruik vindt overleg met de psychiater plaats. Praktijkvoorbeeld 4 (verslavingszorg) Novadic-Kentron wil de actuele wetenschappelijke kennis ten aanzien van effectieve verslavingszorg leidend laten zijn in haar behandelvisie en bij de inrichting en uitvoering van de geboden zorg, óók voor wat betreft het beleid rond alcohol- en drugsgebruik tijdens behandeling. Zowel vanuit de gehanteerde behandelvisie, het BioPsychoSociale model (BPS) en de Community Reinforcement Approach (CRA), als vanuit wetenschappelijk oogpunt, is het niet wenselijk op voorhand een voorkeur uit te spreken voor abstinentie danwel gecontroleerd gebruik, als meest wenselijke doelstelling tijdens de behandeling. Bij het maken van afspraken over (mate van) middelengebruik tijdens behandeling prevaleert individueel maatwerk. We lichten dit kort toe. Vanuit de behandelvisie BPS en CRA 8 Voorop staat dat vanaf het eerste contact tussen hulpverlener en cliënt wordt gestart bij motieven en wensen van de cliënt en dat in de formulering van behandeldoelen bij de vraag van de cliënt wordt aangesloten. De formulering of herformulering van behandeldoelen zal vaak resultaat zijn van een zoekproces of onderhandelingsproces waarbij de cliënt en de hulpverlener gezamenlijk afwegingen maken, ten aanzien van haalbaarheid en resultaatverwachtingen van doelstellingen en interventies. De hulpverlener ondersteunt de cliënt daarbij met de inbreng van professionele kennis. Daarbij bestaat dus ook ruimte voor herhaaldelijk bijstellen van doelstellingen en interventies op basis van een leerproces met terugval (relapse)ervaringen en veranderende zorgbehoeften bij de cliënt. CRA kan ingezet worden ten behoeve van verschillende doelen: 1. abstinentie; 2. stabilisatie of gecontroleerd gebruik; 3. ‘harm reduction’ of palliatieve zorg. Vanuit wetenschappelijk onderzoek Wetenschappelijk onderzoek naar effectiviteit geeft evenmin eenduidige richtlijnen ten aanzien van meest wenselijke behandeldoelen in algemene zin. Literatuuronderzoek maakt zichtbaar dat een groot aantal variabelen van invloed is op het meest wenselijke behandeldoel op een specifiek moment. We noemen als voorbeelden: motivatie, leeftijd, geslacht, aard van het gebruikte middel en of sprake is van polydruggebruik, duur van middelengebruik, comorbiditeit, behandelsetting en aard van beschikbare interventies waaronder mogelijkheid van farmacologische interventies. Abstinentie vormt dus niet voor elke cliënt en op elk moment het primair nagestreefde en realiseerbare doel. Palliatieve zorg, stabiliserende begeleiding en al dan niet op abstinentie gerichte behandeling vormen gelijkwaardige behandeldoelen. 1.3. Visieontwikkeling in stappen Hieronder geven wij vier voorbeelden van participatieve methoden waarmee uw instelling discussie over drugs- en alcoholbeleid kan starten en een visie op dit onderwerp kan ontwikkelen. Bij alle hieronder beschreven methoden is het belangrijk dat u eerst het moment bepaalt wanneer het traject van visieontwikkeling gaat starten. Daarna maakt u verschillende definities van de begrippen. Bijvoorbeeld wat is overlast. Wat is middelengebruik. Daarna gaat u in gesprek met de verschillende doelgroepen die betrokken dienen te worden bij de visieontwikkeling. Vervolgens stel u de visie op en ten slotte toetst u deze bij de betrokken doelgroepen. Stap 1: startmoment en oriëntatie op visieontwikkeling 9 Wanneer begint visieontwikkeling eigenlijk? U kunt met de visieontwikkeling starten op het moment dat u constateert dat het drugs- en alcoholbeleid binnen uw instelling niet aanwezig is of niet effectief is. Begin met het onderzoeken van de impliciete en expliciete waarden en normen binnen de instelling met betrekking tot. drugs en alcohol. Onderzoek ook of er binnen afdelingen/units al een visie (al dan niet op papier) is ontwikkeld op dit onderwerp. Verzamel ook zo veel mogelijk gegevens (data) over de werkelijke situatie voordat u begint. Hoe groot is het middelengebruik onder cliënten bijvoorbeeld. Is er voldoende aandacht voor het onderwerp. Stap 2: definiëren van begrippen Voordat u de discussie aangaat met betrokken doelgroepen is het van belang om te definiëren waar de discussie over zal gaan. Wat verstaat de instelling onder de verschillende begrippen: wat is middelengebruik. Is dit drugs of alcohol? Of beide? Wat is overlast? Wie veroorzaakt de overlast? Welke medewerkers moeten daar actie op ondernemen? Zijn dit alleen de professionals of ook de algemeen ondersteunende diensten zoals medewerkers van de facilitaire dienst? Stap 3: discussie/gesprekken met betrokken partijen In deze fase gaat u met verschillende doelgroepen over de visie op drugs en alcohol en de hieraan gerelateerde overlast in gesprek. Dit kan bijvoorbeeld aan de hand van een aantal stellingen. Hieronder geven wij een aantal voorbeelden van stellingen en werkvormen. Stap 4: Opstellen van de visie In deze fase wordt de visie opgesteld. Stap 5: Toetsen van de visie In de laatste fase van de visieontwikkeling toetst u of de opgestelde visie aansluit bij de betrokken doelgroepen en past u deze indien nodig aan. 1.4. Werkvorm 1 : Discussiebijeenkomst Onder leiding van een externe deskundige of relatieve buitenstaander van de instelling zelf, bijvoorbeeld een beleidsmedewerker, of een intern adviseur, vindt er een bijeenkomst plaats met vertegenwoordigers van alle doelgroepen. Op basis van de uitkomsten van een inventarisatie van de drugs- en alcoholproblematiek binnen de instelling bepalen aanwezigen de visie. Tijdens de bijeenkomst introduceert de voorzitter een aantal dilemma’s. 10 De aanwezigen discussiëren over de dilemma’s om de visie scherp te krijgen. Een voorbeeld van een dilemma is: Moeten wij dezelfde normen en waarden hanteren ten opzichte van middelengebruik als die in de maatschappij of eist onze zorgsetting een andere norm om de cliënten tegen zichzelf en anderen te beschermen? Het resultaat is een tussendocument met een visie die is vastgelegd op een A4. 1.5. Werkvorm 2: Delphi-techniek De delphi-techniek is een methode waarbij de deelnemers niet bij elkaar hoeven te komen. De techniek bestaat uit de volgende stappen: 1. het probleem wordt geïdentificeerd en de deelnemers worden gevraagd onafhankelijk van elkaar mogelijke oplossingen/visies voor het probleem te geven; 2. iedere deelnemer vult bijvoorbeeld een A4 met vragen of korte enquête in; 3. de A4tjes worden verzameld en daarna krijgt iedere deelnemer alle formulieren te zien; 4. vervolgens worden alle deelnemers gevraagd om hun reacties op de aangedragen oplossingen/visies te geven; 5. deze formulieren worden dan weer verzameld totdat er consensus is bereikt. Ten slotte wordt de visie opgesteld. 1.6. Werkvorm 3: Drieluik De bijeenkomst wordt in drie zalen gehouden. Deze zalen vormen een drieluik. De zaal van het verleden, de zaal van het heden en de zaal van de toekomst. De deelnemers worden gevraagd een verhaal te schrijven, een collage te maken of iets anders dat hun beeld van de toekomst weergeeft (de toekomstige cliënt in relatie tot drugs en alcohol). Ook wordt hen gevraagd iets te maken/schrijven/fotograferen over het heden en iets over het verleden. Daarna gaan de deelnemers onder begeleiding van de voorzitter de drie zalen langs. Op de visies/ervaringen in de drie zalen wordt commentaar gegeven. Wat vinden de deelnemers hiervan? Wat willen ze uit het verleden behouden en wat niet. Hetzelfde geldt voor het verleden en de toekomst. Ten slotte verschuift de bijeenkomst zich naar de vierde zaal. De zaal van de visie. Hier worden alle elementen uit de andere drie zalen verzameld die de deelnemers willen behouden. Het resultaat is een visie op de toekomst, die voortkomt uit het verleden en verbinding heeft met het heden. 11 1.7. Werkvorm 4: Gestructureerd multidisciplinair argumenteren Bedenk van te voren een aantal stellingen over drugs- en alcoholbeleid. Zet elke stelling afzonderlijk op een flap-over en plak deze naast elkaar op de muur. Verdeel elke flapover in een vóór- en een tegenhelft. De verschillende disciplines en doelgroepen zitten bij elkaar: behandelaars, verpleegkundigen, managers, facilitair medewerkers en eventueel cliënten. Geef per discipline een stickerboekje (geeltjes) met een eigen kleur, bijvoorbeeld behandelaars: roze, verpleegkundigen: blauw, et cetera. Per stelling behandelen: Vraag iedereen op zijn sticker de argumentatie (voor of tegen) op te schrijven (per sticker mag slechts één argument genoemd worden) en die vervolgens op te plakken op de juiste helft van de bijbehorende flapover. Na afloop gaat de voorzitter per stelling alle argumenten langs en laat de meest in het oogspringende argumenten (voor-tegen) door de persoon die ze geschreven heeft toelichten. Per stelling vat de voorzitter samen en gaat na of er consensus is. Door het hanteren van verschillende kleuren stickers wordt duidelijk of een bepaalde discipline dezelfde argumenten hanteert en zo ja, of dat te maken heeft met de positie die deze discipline in dat beleid inneemt of, in de toekomst, zal moeten innemen. 1.8. Werkvorm 5: Spilter sessie Onder leiding van een voorzitter wordt er een spilter sessie georganiseerd. Een spilter sessie is een elektronische methode om tot besluitvorming te komen. Het is vooral een goede methode wanneer een groep mensen zich gezamenlijk moet uitspreken over een onderwerp. In de sessie komt de discussie op gang en wordt op een effectieve manier een overzicht opgesteld van de argumenten voor een bepaald beleid. Deelnemers aan de sessie zitten achter laptops en doen digitaal mee aan de discussie. Hierdoor worden factoren als verbale dominantie en/of hiërarchie buiten de discussie gelaten. Bovendien is het mogelijk om de digitale discussie ook te combineren met mondelinge discussiemomenten tijdens de sessie. Kenmerkend voor een spilter sessie is het efficiënt en effectief benutten van tijd en het gestructureerd doorlopen van een aantal fasen in het gesprek: brainstormen, commentaar leveren, meningen geven, keuzes maken en prioriteiten stellen. 12 Instrument 2 Model Communicatie en PR plan drugs en alcohol 13 14 2. Model Communicatie en PR plan drugs en alcohol Communicatiedoelstellingen Communicatiedoelgroepen Communicatiestrategie Communicatiemiddelen Interne Communicatie Externe Communicatie Tijdpad Communicatie 15 2.1 Inleiding Voor u ligt het communicatieplan van [naam instelling]. Het communicatieplan is afgeleid van het beleidsplan [titel]. De werkgroep heeft opdracht gekregen om een communicatieplan te maken bij het implementatietraject van het drugs- en alcoholbeleid van onze instelling. Vervolgens is het plan door de raad van bestuur vastgesteld op [datum]. De werkgroep neemt samen met de afdeling communicatie en de verschillende teammanagers de uitvoering van het plan op zich. 2.2 Communicatiedoelstellingen Uit het beleidsplan drugs en alcohol kunnen de communicatiedoelstellingen worden ontleed. De communicatiedoelen zijn: • Doelgroepen informeren over het standpunt van de instelling met betrekking tot drugs en alcohol • Doelgroepen informeren over de maatregelen van de instelling met betrekking tot drugs en alcohol • Houding van doelgroepen laten aansluiten bij het drugs- en alcoholbeleid van de instelling • Doelgroepen ondersteunen met hun gedrag het beleid van de instelling De communicatiedoelstellingen zullen in overleg met de projectgroep vertaald moeten worden naar een meetmethode. Er zal een meetmethode worden ontwikkeld gericht op de doelstellingen van het communicatieplan. 2.3 Communicatiedoelgroepen Hieronder volgt een overzicht van de interne en externe doelgroepen: Verder wordt bij iedere doelgroep aangegeven wat de communicatieboodschap voor deze doelgroep is en welk belang de doelgroep heeft bij dit project. 16 2.4 Interne doelgroepen Medewerkers (hulpverleners) • Communicatieboodschap • Belang Medewerkers (algemeen/ondersteunende diensten) • Communicatieboodschap • Belang Cliënten 2.5 • Communicatieboodschap • Belang Externe doelgroepen Bezoekers • Communicatieboodschap • Belang Drugsdealers • Communicatieboodschap • Belang Omwonenden • Communicatieboodschap • Belang Samenwerkingspartners/belangrijke partijen • Communicatieboodschap • Belang 17 2.6 Communicatiestrategie Het doel van het communicatietraject is afhankelijk van de fase waarin het traject zich bevindt en de positie van de doelgroep. Verschillende trajecten zullen daarom naast elkaar bewandeld worden. Maatwerk is daarbij noodzakelijk. Uitgangspunt daarbij is dat een goede, brede maar gedoseerde, informatievoorziening aan organisatie en medewerkers bijdraagt aan een effectieve invoering van het drugs- en alcoholbeleid en een brede acceptatie door de doelgroepen. Naast een aantal algemene uitgangspunten wordt een aantal specifieke communicatiemiddelen benoemd die in de komende periode ingezet kunnen worden. Doelstelling van de verschillende communicatieactiviteiten is een adequate informatievoorziening naar de doelgroepen, het creëren van draagvlak voor de voorgenomen maatregelen. Om veranderingen succesvol in te voeren gelden enkele belangrijke algemene richtlijnen voor de communicatie. Afhankelijk van de fase waarin de organisatieontwikkeling zich bevindt kunnen de verschillende richtlijnen toegepast worden. De belangrijkste richtlijnen zijn: Maak de omvang van de verandering duidelijk; Geef aan wat wel en niet verandert. Laat zien wat het veranderingsproces oplevert. Maak duidelijk wat de gevolgen zijn als de organisatie niet verandert. 18 Geef aan hoe de verandering plaatsvindt: Wie doet wat wanneer in het veranderingsproces. Wie neemt wanneer en waarover een besluit. Op welke wijze is de inspraak geregeld. Waarover is inspraak mogelijk en waarover niet. Wanneer begint de feitelijke doorvoering. Communiceer eenduidig en intensief: Communiceer elke boodschap minimaal twee keer: Mondeling en schriftelijk. Mondelinge informatie staat voorop. Nieuwsbrieven, interne bladen, intranet, en dergelijke kunnen de mondelinge communicatie ondersteunen, niet vervangen. Goede communicatie is compact en moet aansluiten bij de leef- en belevingswereld van de doelgroep. Dat kan dus per groep verschillend zijn. 2.7 Communicatiemiddelen Er is een breed scala aan middelen dat ingezet kan worden voor de diverse interne doelgroepen. Het is het van belang dat die elkaar qua tijdsplanning en invulling aanvullen. Uitgangspunt daarbij is dat steeds dezelfde huisstijl wordt gebruikt bij de vormgeving van nieuwsbrieven, artikelen, uitnodigingen, foldermateriaal, presentaties is verder uitgewerkt in het routeplan. Hieronder volgt een opsomming van ter beschikking staande communicatiemiddelen: Intranet Geschikt als belangrijkste (digi-) communicatiemiddel. Is 24 uur beschikbaar. Evenals de informatiebladen heeft het intranet een algemeen informerende functie. Daarnaast kan -op een snelle manier- middels korte berichten, aandacht gevraagd worden voor nieuwe ontwikkelingen, bijeenkomsten, besluiten, e.d. Nieuwsbrief Indien wenselijk kan een algemene nieuwsbrief verspreid worden met achtergrondinformatie over het drugs- en alcoholbeleid, interviews, verslagen van bijeenkomsten. Uitgave: breed en schriftelijk te verspreiden onder alle doelgroepen. Informatiebijeenkomsten Via presentaties en mondelinge toelichting wordt de betreffende doelgroep geïnformeerd over het drugs- en alcoholbeleid. Naast het informerende karakter biedt een informatiebijeenkomst ook de mogelijkheid om reactie en peiling van de meningen te krijgen en de doelgroepen te betrekken bij de implementatie van de maatregelen. Omwonenden kunnen bijvoorbeeld geïnformeerd worden over het meldpunt drugs en alcohol en kunnen telefoneren met tips indien 19 zij verdachte personen vlakbij het terrein zien. Dit is een intensieve, maar succesvolle, manier om doelgroepen adequaat te informeren over de veranderingen in hun directe omgeving. Individuele gesprekken Het is van belang dat medewerkers elkaar informeren over het drugs- en alcoholbeleid, de maatregelen en het gewenste gedrag (bijvoorbeeld melden van drugsgebruik), maar ook dat medewerkers cliënten informeren over het beleid van de instelling met betrekking tot drugs en alcohol, bijvoorbeeld standaard tijdens intakegesprekken, bespreken van het behandelplan en de huisregels. Brochure/folders/posters Campagnematerialen kunnen nuttig zijn om de communicatieboodschap van de instelling te verspreiden. Hierbij geldt echter wel dat de boodschap, taal en presentatie (lay-out) van de materialen dienen aan te sluiten bij de verschillende doelgroepen. Hieronder een voorbeeld van postermateriaal van de GGZ Breburg groep Werkoverleg 20 Het reguliere werkoverleg binnen een organisatieonderdeel is bij uitstek de plaats waarop met vaste regelmaat gesproken kan worden over drugs- el alcoholbeleid. Daarom moet het een vast punt op de agenda van het werkoverleg worden. Regionale televisie/radio/bladen Free publicity is te genereren via een bijdrage aan een programma van de regionale televisie, via regionale radio en of door persberichten naar regionale nieuwsbladen te sturen of een interview over het drugs- en alcoholbeleid te geven. Introductiebrief naar omwonenden en betrokken partijen Omwonenden kunnen schriftelijk worden geïnformeerd over het drugs- en alcoholbeleid van de instelling. Ook kunnen zij uitgenodigd worden voor een informatiebijeenkomst. Doelgroepen zijn bijvoorbeeld winkeliers in een nabijgelegen straat die overlast ondervinden van het middelengebruik van cliënten of buurtbewoners. Posters Op te hangen in etalages, wijkcentra, wijkveiligheidssteunpunt, voorlichtingscentrum, politiebureau et cetera. Website Ook de website is één van de kanalen die kan worden gebruikt om de communicatieboodschap te verspreiden. Bijvoorbeeld door een logo op de homepage waarin de boodschap kort wordt geformuleerd. Bijvoorbeeld: Drugsvrije instelling. 2.8 Interne Communicatie Bij een grote organisatie als een GGZ-instelling zijn de operationeel leidinggevenden van doorslaggevend belang voor het welslagen van een verandering. Als de teamleiders/leidinggevenden bij hun medewerkers een goed draagvlak weten te creëren, is dat een essentiële stap. Communicatie gericht op deze groep: stelselmatig aan de hand van mijlpalen in de routekaart op initiatief van de stuurgroep en zo vroeg mogelijk in het traject al op te starten, met ondersteuning door Communicatie. Belangrijk is persoonlijke benadering in bijeenkomsten en individuele/groepsgesprekken (uitwisselen, feedback geven en krijgen), ondersteund met schriftelijke communicatie, toegesneden op de afdeling. De schriftelijke communicatie dient als naslag, vat samen, biedt overzicht. 21 Er zijn verschillende interne doelgroepen die op een adequate manier van informatie voorzien moeten worden c.q. betrokken worden bij de verdere implementatie van de maatregelen. Afhankelijk van de rol die de betreffende groep heeft in het traject kunnen/moeten verschillende middelen ingezet worden. De verschillende doelgroepen zijn: 2.9 • Management (Middenmanagement) • Medewerkers algemeen • Medewerkers betrokken organisatieonderdelen (eventueel nader op te splitsen) • Ondernemingsraad • Clliëntenraad • Familieraad • PVP, klachtencommissie, en andere. Externe Communicatie Aandacht heeft bij drugsoverlast vooral de communicatie met de omwonenden en belangrijke partijen zoals de politie met wie samengewerkt wordt. Er dient goed afgewogen te worden wanneer en hoe er met de externe doelgroepen gecommuniceerd wordt, daarbij is vooral de communicatie met potentiële drugsdealers van belang. Een van de doelstellingen is immers het weren van deze doelgroepen. Bij deze doelgroepen kan het ook van belang zijn om te overwegen namens wie er met hen wordt gecommuniceerd. Een mogelijkheid zou kunnen zijn om zowel namens de instelling als namens de politie te communiceren, hierbij is samenwerking met politie ook op communicatiegebied van belang. 22 2.10 Doelgroepencommunicatiemix Voorbeeld: Intranet x x x x x Website x x x x x x x Posters x x introductiebrief Folders, per doelgroep aangepast omgeving Stakeholders Clienten(raad) Ondernemeningsraad Facilitaire medewerkers hulpverleners managers Communicatiemiddelen Medewerkers algemeen Doelgroepen x x x x x x x Digitaal Papier 23 december november oktober augustus juli juni mei april maart februari januari Middelen september 2.11 Tijdpad Communicatie december november oktober september augustus juli juni mei april maart februari januari Middelen mondeling 2.12 Communicatiebudget In het projectplan is een communicatiebudget begroot van (………). Voorlopige indicatie kosten communicatie: 1. Kosten drukwerk 2. Ontwerp folder 3. Kosten informatiebijeenkomsten 4. Overige kosten 5. Nieuwsbrief Totaal 2.13 Evaluatie Het staat hoe dan ook voorop dat de communicatiedoelstellingen die zijn geformuleerd gemeten moeten worden. Hierdoor wordt duidelijk of de communicatieboodschap de doelgroepen heeft bereikt en/of hoe de communicatieboodschappen aangepast dienen te worden om het juiste effect te bereiken. 24 Instrument 3 Huisreglement Drugs en Alcohol en Gedragscodes 25 3. Huisreglement drugs/alcohol en gedragscode 3.1. Waarom een huisreglement? De wet BOPZ verplicht het bestuur van de instelling een schriftelijk overzicht te overhandigen van de in het ziekenhuis geldende huisregels en van de op grond van deze wet aan de patiënt toekomende rechten aan de patiënt, de echtgenoot, de wettelijke vertegenwoordiger en de naaste familie. Het Besluit rechtspositieregelen BOPZ omschrijft vervolgens wat de strekking van deze huisregels is. Huisregels zijn bedoeld om een goede gang van zaken (waaronder ook praktische) in huis te regelen; zij kunnen geen inbreuk maken op de aan de patiënt in de wet toegekende rechten. Huisregels kunnen alleen die beperkingen aanbrengen in de vrijheid van handelen van de patiënt die nodig zijn om het psychiatrisch ziekenhuis een geordende samenleving te doen zijn. Buiten een instelling wordt van mensen verlangd dat zij zich zullen gedragen naar wat in het maatschappelijk verkeer betamelijk is; hetzelfde geldt binnen een instelling. Huisregels laten onverlet dat in het behandelingsplan aan de patiënt andere beperkingen worden opgelegd dan die welke in deze regels zijn opgenomen. Deze beperkingen moeten hun legitimatie vinden in de stoornis van betrokkene en in de beoogde verbetering daarvan. Anderzijds is het ook mogelijk dat het behandelingsplan met hetzelfde oogmerk, in de huisregels opgenomen beperkingen ten opzichte van de desbetreffende patiënt opheft. Dit model-huisreglement bevat naast de huisregels en de toelichting daarop ook een overzicht van de onderwerpen die op grond van de wet BOPZ, niet in de huisregels geregeld mogen worden. Als aanvulling op de huisregels kan een systeem van protocollen gebruikt worden. De wijze en mate van informatieverstrekking aan patiënten verschilt per instelling. In dit model-huisreglement wordt aangenomen dat er in ieder geval een algemene informatiebrochure aan de patiënten overhandigd wordt. De informatie die in deze brochure staat is deels bepalend voor wat er in de huisregels staat. 26 3.2. Effectiviteit huisreglement Volgens onderzoek van Zorg Consult Nederland in opdracht van GGZ Nederland heeft 78% van de ggz-instellingen een huisreglement/huisregels drugs en alcohol. Uit het onderzoek blijkt tevens dat 26% van de ondervraagde instellingen huisregels het minst effectieve middel vindt. Terwijl 36% van de instellingen een huisreglement als effectief beschouwd. Daaruit kunnen we in ieder geval concluderen dat een huisreglement niet als enige oplossing voor het probleem wordt gezien. Het is slechts één van de maatregelen die men kan nemen. 3.3. Advies bij het opstellen van een huisreglement Een huisreglement kan topdown (als beheersinstrument) worden opgesteld of meer bottomup worden benaderd. Bij een participatieve methode wordt inbreng van vertegenwoordigers van cliënten (cliëntenraden) en vertegenwoordigers van de medewerkers meegenomen. Voordeel hiervan is het gezamenlijke karakter van de spelregels op het gebied van drugs en alcohol waaraan cliënten en medewerkers zich dienen te houden. Aanbevelenswaardig is periodiek de (naleving) huisregels te evalueren en aan te passen indien nodig. 3.4. Toelichting huisreglement In het model huisreglement wordt een overzicht gegeven van mogelijke regels die opgenomen kunnen worden. Tevens wordt een overzicht gegeven van de onderwerpen (beperkende maatregelen) die wettelijk gezien in het kader van de BOPZ niet kunnen worden opgenomen. 3.5. Niet in de huisregels De hierna beschreven onderwerpen horen in ieder geval niet thuis in de huisregels om verschillende redenen: Huisregels zijn er om de algemene omgangsvormen in de instelling aan te geven zodat er binnen de instelling een geordende samenleving kan bestaan. Huisregels zijn er om de algemene en praktische gang van zaken te regelen. Huisregels zijn niet gebaseerd op individuele voorvallen of uitzonderingen maar geven de algemene lijn aan. Huisregels behandelen zaken ten aanzien van het verblijf en niet ten aanzien van de behandeling. Persoonlijke zaken worden niet in de huisregels geregeld maar in het individuele behandelingsplan of elders in het 27 dossier. Dit geldt ook voor vergaande beperkingen in de vrijheid van handelen van de patient. Huisregels kunnen niet gebruikt worden voor het aanbrengen van beperkingen die samenhangen met de kwaal van de patiënt. Dergelijke beperkingen horen in een individueel behandelingsplan of elders in het dossier thuis. Dit geldt ook wanneer beperkingen voor alle patiënten van de hele afdeling nodig zijn. In het laatste geval kunnen protocollen op de afdeling een goede aanvulling zijn. Protocollen bevatten geen regels voor patiënten. In protocollen wordt de procedure beschreven hoe gehandeld wordt in een bepaalde situatie. Voorwaarde is dat deze protocollen niet als substituut-huisregels gaan fungeren, omdat de situaties waar de protocollen van toepassing op zijn altijd eerst in het behandelingsplan moeten zijn besproken. Het protocol en het behandelingsplan verwijzen naar elkaar. In het protocol staat alleen de praktische werkwijze kort omschreven zoals die in het algemeen op de afdeling gehanteerd wordt, zodat het een houvast is voor de verpleging en andere hulpverleners en duidelijkheid schept voor patiënten wanneer deze daar behoefte aan hebben. De protocollen liggen ter inzage op de afdeling. 28 Onderwerpen die op grond van de wet BOPZ niet in de huisregels mogen staan: Regels over gedrag De huisregels zijn niet geschikt om expliciete gedragsregels op te nemen. Wel is de achterliggende gedachte van de huisregels dat iedereen zich op zo'n manier gedraagt dat een prettige samenleving mogelijk is. Dit houdt dus in dat van de patiënten verlangd mag worden dat zij zich niet agressief, gewelddadig of seksueel intimiderend gedragen en zich in het algemeen onthouden van het plegen van strafbare feiten. Indien de instelling het wenselijk vindt om hier iets over te zeggen in verband met de geruststellende werking voor slachtoffers van zulk gedrag, dan zou een goede plaats hiervoor de inleiding op de huisregels of een algemene informatie brochure zijn. Sancties in het algemeen en sancties op het niet naleven van de huisregels. Sancties en straffen horen niet in de huisregels. Wanneer iemand de huisregels niet naleeft dient hij hier persoonlijk op te worden aangesproken. Wanneer aan het verstoren van de orde consequenties zijn verbonden dan moeten deze erop gericht zijn aan de verstoring een eind te maken, maar ze mogen geen strafkarakter hebben. Beperkingen in bewegingsvrijheid, telefoonverkeer, ontvangen van bezoek Beperkingen die verder gaan dan normaal gesproken nodig zijn voor een ordelijke gang van zaken, horen alleen in het patiëntendossier thuis, ook indien bepaalde aspecten op de gehele afdeling van toepassing zijn. Beperkingen als deze zijn een dermate grote inbreuk op de privacy en de vrijheid van handelen van de patiënt dat deze met hem persoonlijk besproken en vastgesteld moeten worden. Het beperken van het recht op privacy, waaronder het recht om zich terug te trekken met bezoek, met andere patiënten of alleen, verder dan nodig is om overlast voor andere patiënten te voorkomen, is eveneens alleen mogelijk in het dossier. De mate van bewegingsvrijheid is zo individueel bepaald dat het niet in de huisregels staat. Patiënten die onvrijwillig zijn opgenomen zullen over het algemeen toestemming moeten vragen om het terrein van de instelling te verlaten. Dit kan in een brochure over opname en verblijf met IBS of RM geregeld worden evenals de gronden van art. 40 BOPZ voor beperking van het recht op bewegingsvrijheid. Middelen en maatregelen Het toepassen van middelen en maatregelen is een ingrijpende gebeurtenis waarover de patient goed geïnformeerd dient te worden, niet in de huisregels maar in een aparte brochure. De reden dat de huisregels niet geschikt zijn, is dat middelen en maatregelen alleen in acute en tijdelijke noodsituaties worden toegepast. Hiervan is sprake indien de patiënt een acuut ernstig gevaar vormt voor zichzelf of voor anderen of wanneer er een meer dan normale kans aanwezig is dat deze situatie zich voor zal doen. 29 Middelen en maatregelen betreffen nooit de algemene gang van zaken maar hebben altijd betrekking op bijzondere situaties in bepaalde omstandigheden en horen dus niet in de huisregels. Het aanhalen van middelen en maatregelen als zijnde sancties op het niet naleven van de huisregels is niet de bedoeling van de middelen en maatregelen en ook niet van de huisregels. Op de afdeling kan een protocol gemaakt worden met daarin beschreven wat het beleid is bij toepassing van middelen en maatregelen. 30 Urinetesten Ook al is het misschien op bepaalde afdelingen gebruikelijk dat iedereen na het geven van toestemming, op gezette tijden aan een urinecontrole wordt onderworpen, kan men dit toch niet in de huisregels plaatsen. Het afnemen van urine valt onder behandelen en niet onder wonen, ook wanneer het op de afdeling misschien meer als een ordemaatregel fungeert. Indien het herhaaldelijk (of incidenteel) afnemen van urine van belang is, dient dit in het behandelingsplan opgenomen te worden. In het behandelingsplan kan verwezen worden naar een afdelingsprotocol, dat de procedure voor urinetesten beschrijft. Verbod op het gebruik van bepaalde voeding/ drank Indien het gebruik van bepaalde stoffen niet toegestaan is, wordt dit opgenomen in het behandelingsplan en staat het niet in de huisregels omdat het een behandel- en geen woonkwestie is. 3.6. Praktijkvoorbeeld Novadic Kentron (verslavingszorg) Binnen Novadic-Kentron wordt onderscheid gemaakt tussen de verschillende settingen. Een klinisch milieu is kwetsbaar wat betreft veiligheid van medepatiënten en personeel. In deze settingen worden wel individuele behandelafspraken gemaakt, maar is de tolerantie duidelijk lager dan in ambulante settingen waar naast de cure gerichte zorg ook deels op harmreduction wordt gemikt en gebruik speelt. In de klinische settingen wordt binnen de behandelovereenkomst bij de start al een aantal zaken geregeld. Onderstaande zijn twee vaste delen uit de voorlopige behandelovereenkomst, die bij de eerste behandelovereenkomst op maat worden toegesneden. Vrijheden Tijdens de eerste periode van het verblijf verwachten wij van de cliënt dat hij / zij niet zonder begeleiding de afdeling verlaat. Het doel van deze afspraak is het ondersteunen van de cliënt in verband met een mogelijke terugval in middelengebruik; ook voor het team is het op deze manier makkelijker en veiliger om de cliënt te leren kennen. Bij de eerste behandelplanbespreking worden in overleg nieuwe afspraken gemaakt over hoe om te gaan met vrijheden. Middelengebruik Op de afdeling wordt principieel het gebruik van verslavende middelen niet toegestaan. Urinecontroles op drugs en / of een alcoholblaastest vinden regelmatig en op indicatie (bij vermoeden van gebruik) plaats. 31 Vervolgafspraken Bij de eerste behandelplanbespreking worden in overleg met de patiënt afspraken gemaakt over hoe om te gaan met hergebruik en controles op drugs/alcohol. Deze vervolgafspraken rond gebruik zijn gedifferentieerd op patiëntniveau. Uitgangspunt daarbij is dat (zie de huisregel) medepatiënten en personeel respectvol worden benaderd. Uitwerking is dat personen geen gevaar mogen lopen. Dat betekent dat dealen, meebrengen en binnen de setting gebruiken, wordt gesanctioneerd. 32 Terugval Terugval is voor de complexe doelgroepen onderdeel van de behandeling. Zolang het uitgangspunt van de huisregels maar overeind blijft. Individueel gebruik buiten de kliniek/het terrein kan, mits het tot onderdeel van de behandeling wordt gemaakt. Het verbieden van spreken over gebruik doen we niet, omdat een dergelijk verbod niet te handhaven is. Gesprekken tussen patiënten die verslavingsgedrag oproepen buiten de 'therapeutische' momenten, worden gecorrigeerd met verwijzing naar het gegeven dat dit het onveilig voor medepatiënten maakt en dus niet wordt geaccepteerd. Gebruik en het daarmee samenhangende gedrag is dus nadrukkelijk onderdeel van behandeling naast het feit dat het overlast met zich meebrengt. Ook structureren we het (afnemen van) gebruik door middel van werkvormen zoals terugvalpreventie, Liberman omgaan met verslaving, psycho-educatie, etcetera. Urinecontroles gebruiken we niet om te sanctioneren, wel om een gesprek te openen en aan te geven dat het voortzetten van gebruik, stopzetten van behandeling kan betekenen. 33 Model Huisreglement Drugs en Alcohol Naam van de instelling/ afdeling: datum: Inleiding In deze instelling gelden de volgende huisregels voor een goede gang van zaken in huis. In het individuele behandelingsplan kan van deze huisregels worden afgeweken. De afspraken in uw behandelingsplan hebben voorrang op de huisregels. De huisregels met betrekking tot drugs en alcohol zijn opgesteld om het verblijf in de instelling zo veilig mogelijk te maken. Daar het niet eenvoudig is om als verschillende individuen met elkaar te moeten samenleven, kan van een ieder verlangd worden dat men op een respectvolle wijze met elkaar omgaat. Het huisreglement geldt voor cliënten. Iedereen behoort zich aan deze regels te houden en bij het zien van een overtreding dit te melden. Bezoek Het bezoek dat u mag ontvangen tijdens de bezoektijden, in de (bezoek)kamer of op het instellingsterrein mag geen drugs/alcohol bij zich hebben. Telefoneren U mag niet telefoneren om drugs/alcohol te bestellen of afspraken te maken met personen die u drugs/alcohol leveren. Post U mag geen drugs/alcohol aan u per post laten bezorgen. Gevaarlijke voorwerpen Het is niet toegestaan naalden en/of aanstekers in uw bezit te hebben. Roken Er zijn verschillende ruimtes waar gerookt kan worden, deze zijn...(locatie). In verband met brandgevaar is het niet toegestaan te roken op de slaapkamers. Alcohol Alcoholgebruik is niet toegestaan/toegestaan voor zover het de orde op de afdeling en op het instellingsterrein niet verstoort en het niet in strijd is met de afspraken die hierover gemaakt zijn in uw behandelingsplan. 34 Drugs Het in bezit hebben van, het handelen in en het gebruiken van drugs is niet toegestaan. Handelen Om misverstanden tussen patiënten en gevoelens van ongenoegen te voorkomen wordt u dringend verzocht binnen de instelling niet onderling drugs te handelen, te ruilen of geld te lenen om drugs te kopen. Voorzieningen In onze instelling is er een voorzieningen (gebruikersruimte) aanwezig waar u gebruik van kunt maken voor toegestane sofdrugsgebruik. Belangrijke andere brochures/informatiemateriaal Deze instelling heeft een gedragscode drugs en alcohol en brochures over de volgende onderwerpen: • Drugs • Alcohol 35 Model Gedragscode Drugs De gedragscode geldt voor cliënten, medewerkers én bezoekers. Iedereen behoort zich te houden aan deze gedragscode en bij overtreding hiervan dit te melden bij de meldpunten. De huisregels van deze instelling verbieden het bezit, gebruik en handel in drugs. Behandeling, begeleiding en bescherming van patiënten tegen de schadelijke gevolgen van verslaving is wezenlijk onderdeel van de psychiatrische behandeling. Het gebruik van drugs is daarom verboden in en op de locaties van deze instelling. 1. Het in bezit hebben, gebruiken van of handelen in drugs is verboden op de locaties van deze instelling. 2. Van medewerkers wordt met name verwacht dat ze drugsgebruikers aanspreken en/of overlast melden bij de hiervoor opgezette meldpunten. 3. Van medewerkers wordt verwacht dat zij drugshandel en gebruik signaleren en melden bij het daarvoor bestemde meldpunt. 4. Ook van cliënten en bezoekers wordt verwacht dat zij drugsgebruik/handel signaleren en melden bij het daarvoor bestemde meldpunt. 5. Er worden maatregelen getroffen richting cliënten/medewerkers/bezoekers bij wie drugs aangetroffen wordt of die drugs gebruiken (bijvoorbeeld melding of aangifte bij de politie of vrijheidsbeperkende maatregelen). 6. Er worden maatregelen getroffen richting bezoekers en cliënten bij sterke vermoedens van handel (bijvoorbeeld melding of aangifte gedaan worden bij de politie.) 36 7. Het is verboden om andere cliënten aan te sporen drugs te gebruiken of drugs te vervoeren. 8. Personen die op of in locaties drugs meebrengen voor anderen zijn niet welkom en tegen hen zullen maatregelen worden getroffen (bijvoorbeeld verwijdering van het terrein en melding/aangifte bij de politie en of een terreinverbod). 9. Drugs wordt in beslag genomen indien deze gevonden wordt in het bezit van de cliënt. 37 Model Gedragscode Alcohol De gedragscode geldt voor cliënten, medewerkers én bezoekers. Iedereen behoort zich te houden aan deze gedragscode en bij overtreding hiervan dit te melden bij de meldpunten. De huisregels van deze instelling verbieden het bezit, gebruik en handel in alcohol. Behandeling, begeleiding en bescherming van patiënten tegen de schadelijke gevolgen van verslaving is wezenlijk onderdeel van de psychiatrische behandeling. Het gebruik van alcohol is daarom verboden in en op de locaties van deze instelling. 1. Het in bezit hebben, drinken van en handelen in alcohol is op de locaties voor cliënten verboden. 2. Medewerkers en bezoekers drinken geen alcohol in het zicht/ in het bijzijn van cliënten. 3. Van medewerkers/cliënten/bezoekers wordt verwacht dat zij alcoholgebruik van cliënten melden bij de hiervoor bestemde meldpunten. 4. Cliënten houden zich aan de afspraken met betrekking tot het gebruik van alcohol die gemaakt zijn en in hun behandelplan staan. 5. Er worden maatregelen getroffen richting cliënten die alcohol in bezit hebben en/of alcohol drinken. 6. Het is verboden andere cliënten aan te sporen om alcohol te drinken. 7. Alcohol wordt in beslag genomen indien deze in het bezit van een cliënt wordt gevonden. 38 8. Bezoekers die alcohol meebrengen voor cliënten zijn niet welkom en zullen worden verwijderd van de locatie, en/of krijgen een terreinverbod. 39 Instrument 4 Richtlijn Schorsing en Gedwongen Ontslag 40 4. Richtlijn Schorsing en Gedwongen Ontslag1 4.1. Inleiding Om tot een toepasbare werkwijze te komen over hoe om te gaan met cliënten die zich misdragen of zich niet aan de behandeling houden is de literatuurstudie ‘Richtlijn: het opschorten van het behandelplan bij het niet naleven van het behandelplan en/of de huisregels’ (GGZ Nederland, versie 1.5. 2004) gebruikt. De uitgewerkte richtlijn ‘Schorsing en gedwongen ontslag’ is inhoudelijk nagenoeg onveranderd en is deels herschreven om de organisatorische inbedding in – en extern beter te waarborgen. 4.2. Doel van de richtlijn De richtlijn ‘Schorsing en gedwongen ontslag’ heeft de volgende doelen: Om tot een eenduidige werkwijze te komen bij cliënten die zich misdragen of zich niet aan de behandeling houden. De richtlijn beoogt duidelijkheid te geven bij de keuzemomenten zonder de ruimte voor de cliënt en de instelling onnodig te beperken, door het belang van de cliënt zoveel mogelijk te behartigen en door wijziging van het behandelingsplan of van de behandellocatie de behandeling daar waar mogelijk te continueren. Slechts in het uiterste geval, indien alle voorgaande interventies niet succesvol blijken, kan de behandeling tijdelijk worden stopgezet door schorsing van het behandelplan of definitief worden verbroken door beëindiging van de behandelovereenkomst, dit alles conform de Wet Geneeskundige Behandelovereenkomst (WGBO). Belangrijke overweging bij alle bovenstaande maatregelen is het waarborgen van de veiligheid van medewerkers en medecliënten en de bestendiging van het afdelingsklimaat. De richtlijn is ter voorkoming van adhoc-beslissingen of ter voorkoming dat beslissingen het karakter van ‘sancties’ krijgen die het behandelkarakter kunnen ondermijnen. De richtlijn biedt een handreiking om a) zorgvuldig en weloverwogen beslissingen te kunnen nemen aangaande het wijzigen van het behandelingsplan dan wel het eenzijdig opzeggen van de behandelovereenkomst, b) het handhaven van een optimaal behandelklimaat mogelijk te maken, c) het handhaven van een beheersbare situatie voor de medewerkers en medecliënten 1 Deze richtlijn is in zijn geheel afkomstig van Novadic Kentron, instelling voor verslavingszorg 41 mogelijk te maken en d) een lerende en ondersteunende leidraad te bieden bij het werken in de dagelijkse zorg aan en begeleiding van cliënten. 42 Model Richtlijn Schorsing en Gedwongen Ontslag A. Beslissingsmomenten en de te zetten stappen door de instelling De cliënt houdt zich niet aan het overeengekomen behandelingsplan, bijvoorbeeld: • Cliënt gebruikt middelen, tegen de afspraak in. • Cliënt onttrekt zich (deels) aan het programma. • Cliënt neemt zijn voorgeschreven medicatie niet in. • Cliënt komt afspraken met de behandelaar niet na. Te volgen stappen Diegene die met de directe uitvoering van de behandeling is belast (Persoonlijk begeleider of ander lid van het uitvoerend team), gaat in gesprek met de cliënt om na te gaan wat er is gebeurd. Tevens bespreekt deze met de cliënt of de inhoud van het behandelingsplan duidelijk is. Een medewerker van de betreffende afdeling brengt de behandelaar op de hoogte van de inhoud en resultaat van dit gesprek. De behandelaar neemt een beslissing over doorgang of bijstelling van het behandelingsplan. Bij wijziging wordt het geconstateerde feit beoordeeld in het licht van mogelijkheden voortvloeiend uit de (psycho-)pathologie van de cliënt (het gedrag van de cliënt wordt hierbij gekoppeld aan een latente aanwezigheid van psychopathologie en de hieruit voortvloeiende (on)mogelijkheden van de cliënt). De uitkomst van het overleg tussen de medewerker van de betreffende afdeling en de behandelaar wordt face tot face besproken met de cliënt door de medewerker als het behandelingsplan niet wijzigt. Dit geldt vooral als het een incidentele gebeurtenis betreft waarvan wel besproken wordt hoe herhaling te voorkomen binnen het bestaande behandelingsplan. Er kan hierbij gekozen worden om naast dit face-tot-face contact ook een schriftelijke waarschuwing aan de cliënt te geven, afhankelijk van de situatie en het gedrag van de cliënt. De verantwoordelijkheid ligt hier bij de ZVB. De uitkomst van het overleg wordt face-to-face met de cliënt besproken door de behandelaar als het behandelingsplan wijzigt. In dit laatste geval moet opnieuw overeenstemming komen tussen de behandelaar en cliënt. Het nieuwe behandelingsplan wordt ter informatie voorgelegd aan interdisciplinair betrokkenen en op basis van informed consent vastgelegd in het dossier. Als blijkt dat een alternatief behandelingsplan door bijstelling niet haalbaar is, volgt ontslag uit deze behandeling en worden mogelijkheden voor andere behandeling binnen of buiten de instelling onderzocht in overleg met cliënt. 43 De ZVB maakt de afweging of een alternatief behandelingsplan mogelijk is binnen de afdeling dan wel binnen de instelling, dan wel in samenwerking met collega-instellingen. Als de cliënt bij herhaling blijkt niet in redelijke mate mee te werken aan een bijgesteld behandelingsplan, of de indicatie voor de behandeling is komen te vervallen, kan de behandelingsovereenkomst eenzijdig worden opgezegd. De verantwoordelijkheid ligt dan bij de ZVB. Idealiter lukt het om het behandelingsplan in overleg met de cliënt te wijzigen of dat er in overleg met de cliënt voor een gezamenlijke beëindiging van de behandelingsovereenkomst gekozen wordt. Als de behandelingsovereenkomst wordt opgezegd wordt de ZVB/de 1e geneeskundige/de geneesheer-directeur dan wel de directeur zorg daarvan op de hoogte gesteld en neemt hierover een definitieve beslissing. Deze informeert geanonimiseerd, in overleg met de Raad van Bestuur, de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) Verslaglegging De volgende zaken dienen op korte termijn in verband met informatie aan en inzage van de cliënt (ook gelet op de klacht- en beroepsmogelijkheid van de cliënt) in het dossier te worden vastgelegd: • Aanleiding van de situatie • Meningen van de hulpverlener(s) • Mening van de cliënt • Wijze van tenuitvoerlegging. • Toestandsbeeld van de cliënt • Resultaten van alle overlegsituaties en de gemaakte afspraken hierbij • Eventuele wijzigingen in het behandelingsplan. B. Stappen bij een incidentele overtreding De medewerker van de betreffende afdeling maakt een afweging van de ernst van de overtreding en het daarbij behorende gevaar, eventueel na collegiaal overleg. Bij acuut gevaar geldt een andere werkwijze (Zie Protocol V: Acuut gevaar: Schorsing c.q. maatregel 'Opschorten van het behandelingsplan). Indien de situatie het toe laat dan verdient het de voorkeur om in gesprek te gaan met de cliënt om na te gaan wat er is gebeurd, door diegene die het feit constateert en/of op dat moment het meest direct bij de cliënt betrokken is. Tevens bespreekt deze met de cliënt of de huisregels bekend zijn. Bij deze afweging wordt het geconstateerde feit beoordeeld in het licht van mogelijkheden voortvloeiend uit de (psycho)pathologie van de cliënt. Indien de situatie aanleiding geeft tot hernieuwde afwegingen of bij twijfel dan wordt de behandelaar 44 geraadpleegd. Zo niet dan worden maatregelen genomen binnen de kaders subsidiair, proportioneel en doelmatig. C. Stappen bij trendmatige of ernstige overtreding De cliënt wijzen op de ultieme mogelijkheid van (tijdelijk) ontslag of overplaatsing naar een andere afdeling. Let hierbij op het volgende: dreigen met ontslag teneinde een therapeutisch effect te bereiken is onaanvaardbaar. Het afwijkende gedrag van de cliënt moet in het behandelingsplan opgenomen worden, met instemming van de cliënt onder verantwoordelijkheid van de ZVB. Als dit laatste niet helpt, het ontslag of de overplaatsing ten uitvoer brengen met in achtneming van het protocol "Uitvoering eenzijdige opzegging van de behandelovereenkomst en procedure gedwongen ontslag" (zie Protocol hoofdstuk VII) De behandelaar maakt de afweging of een alternatief op dit behandelingsplan mogelijk is binnen de afdeling, dan wel binnen de instelling dan wel in samenwerking met collegainstellingen. Als blijkt dat dit alternatieve behandelingsplan door bijstelling niet haalbaar is, volgt ontslag uit deze behandeling en worden mogelijkheden voor andere behandeling binnen of buiten de instelling onderzocht in overleg met de cliënt door de behandelaar. Als de cliënt niet blijkt in redelijke mate mee te werken aan dit nieuwe behandelingsplan of de behandelverantwoordelijke komt tot de conclusie dat de indicatie voor behandeling is komen te vervallen, kan de behandelingsovereenkomst eenzijdig worden opgezegd. Als de behandelingsovereenkomst wordt opgezegd, wordt de 1e geneeskundige dan wel de directeur zorg daarvan op de hoogte gesteld en neemt de definitieve beslissing. Deze informeert geanonimiseerd en in het kader van de zorgvuldigheid, in overleg met de Raad van Bestuur, de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ). Verslaglegging De volgende zaken dienen op korte termijn in verband met informatie aan en inzage van de cliënt (ook gelet op de klacht- en beroepsmogelijkheid van de cliënt) in het dossier te worden vastgelegd: • Aanleiding van de situatie;. • Meningen van de hulpverlener(s); • Mening van de cliënt; • Wijze van tenuitvoerlegging; • Toestandsbeeld van de cliënt; • Verslagen van alle overlegsituaties en de hierin gemaakte afspraken; • Eventuele wijzigingen in het behandelingsplan. 45 D. Acuut gevaar: Schorsing c.q. maatregel: 'Opschorten van het behandelingsplan' Schorsing of het acuut opschorten van het behandelingsplan als beheersmaatregel wordt genomen door de hulpverlener(s) ter plaatse in een situatie van ernstig gevaar veroorzaakt door een cliënt. Hoe toepassen Aan de toepassing van de maatregel 'Opschorten van het behandelingsplan' gaat het volgende vooraf: Afwenden van het gevaar door professionele deëscalatiemethoden (zonodig met inschakeling van de politie). Beoordeling van het gevaar en de achtergrond daarvan. Als het acute gevaar is afgewend en nadat een professionele inschatting is gemaakt en de conclusie hiervan is dat het gevaar niet nogmaals zal optreden, is het rapporteren van deze fase van groot belang.Als het acute gevaar is afgewend maar er blijft op basis van een professionele inschatting een sterke dreiging op herhaling op korte termijn bestaan, dan worden de volgende stappen ondernomen (zoveel mogelijk in deze volgorde): Indien mogelijk eerst de behandelverantwoordelijke en de eerst verantwoordelijke lijnfunctionaris informeren; indien niet vooraf mogelijk dan achteraf. De cliënt aanzeggen dat deze vanwege het gevaar de behandelsetting onmiddellijk dient te verlaten en dat de behandeling opgeschort wordt in het kader van de maatregel 'Opschorten van het behandelingsplan'. Indien nodig daarbij (desgewenst vooraf) de politie inschakelen. De cliënt informeren dat hij/zij telefonisch contact kan opnemen met de behandelaar of diens plaatsvervanger om een afspraak te maken indien hij/zij de behandeling wil voortzetten. In deze afspraak kan dan vastgesteld worden of er voldoende overeenstemming te verkrijgen is om de behandeling voort te zetten. Indien nodig de cliënt informeren over verblijfsadressen voor de eerstkomende 24 (48-72) uur. Indien nodig aan cliënt de medicatie, die al voorgeschreven is, verschaffen ter overbrugging van genoemde periode(n). De hoeveelheid dient niet zodanig te zijn dat er gevaar bestaat voor overdosering bij inneming ineens van de gehele hoeveelheid. Indien nodig en van toepassing andere cliënten in veiligheid brengen of laten brengen. Als de behandelingsovereenkomst wordt opgezegd wordt de 1e geneeskundige dan wel de directeur zorg daarvan op de hoogte gesteld. Deze kunnen het besluit overrulen. Deze informeert in het kader van zorgvuldigheid, in overleg met de Raad van Bestuur, de inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ). Verslaglegging De volgende zaken dienen op korte termijn in verband met informatie aan en inzage van de cliënt (ook gelet op de klacht- en beroepsmogelijkheid van de cliënt) in het dossier te worden vastgelegd: • aanleiding van de gevaarlijke situatie; • gevaarsinschatting en uitslag hiervan; 46 • wijze van tenuitvoerlegging; • toestandsbeeld van de cliënt; • verslaglegging van overlegsituaties en afspraken die hieruit voortkomen; • invullen van de formulieren MIP/MIM (Melding Incidenten Patiëntenzorg/ Melding Incidenten Medewerkers). E. Uitvoering eenzijdige opzegging van de behandelingsovereenkomst en procedure gedwongen ontslag. Dit betreft in principe een situatie die kan leiden tot een geplande en voorbereide beëindiging van de behandelingsovereenkomst en niet een acute gevaarsituatie (deze wordt in het Protocol-gedeelte van de richtlijn in hoofdstuk VI uitgewerkt). Redenen Het vervallen van de indicatie. Herhaaldelijke weigering van de cliënt mee te werken aan het behandelingsplan of reële alternatieven zodanig dat een verder verblijf of verdere behandeling zinloos wordt. Overtreding van huisregels (ernstige en herhaaldelijke -) waarbij overwogen moet worden of: • er minder ingrijpende alternatieven zijn; • de overtreding voortkomt uit de stoornis en in hoeverre de overtreding de cliënt te verwijten is, dit sluit in beginsel gedwongen ontslag uit tenzij de rechten en belangen van de andere cliënten bij voortzetting van de behandeling onevenredig wordt geschaad en; • in hoeverre de cliënt zich buiten een verblijfsetting kan handhaven. F. Overweging bij onmiddellijk ontslag Uit het recht op zorg van de cliënt volgt dat ontslag in beginsel niet met onmiddellijke ingang mag worden geëffectueerd. Er moet een redelijke tijd worden genomen om het ontslag voor te bereiden, hoe langer het verblijf des te langer de voorbereidingstijd. Een en ander is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Een ontslag 'op staande voet' kan alleen op grond van 'zeer dringende redenen', de beslissing moet volgens de IGZ worden genomen door de directie van het ziekenhuis/instelling. 47 Verplichting tot nazorg Indien ontslag plaatsvindt tegen de wens van de cliënt in, heeft de instelling een inspanningsverplichting tot nazorg. Dit wil zeggen dat de instelling 'voldoende' zorg moet besteden aan: • onderdak van de cliënt buiten de instelling (naast betrokkenen waarschuwen; adressen geven van voorzieningen in de buurt; heeft cliënt de mogelijkheid van eigen kamer/huis?); • de financiën van de cliënt (kan men zich zelf financieel redden; bron van inkomsten?); • de behoefte aan nazorg door een andere instelling of hulpverlener, en zo ja welke? De instelling die de cliënt met ontslag/verlof stuurt, moet in overleg met de cliënt een instelling of hulpverlener informeren over het aanstaande ontslag. Uitvoering De ZVB die ook kennis heeft van criteria voor een mogelijke Inbewaringstelling (IBS) overlegt met een arts/ psychiater en beoordeelt het toestandsbeeld van de cliënt. Ontslag wordt aangekondigd tijdens kantooruren door de behandelverantwoordelijke. Buiten kantooruren kan een cliënt alleen geschorst c.q. verwijderd worden. Hiervoor gelden de bij Protocol V genoemde punten. De cliënt wordt op de hoogte gebracht van mogelijkheden voor nazorg en krijgt een redelijke termijn om dit te regelen. De cliënt wordt een kopie van het verslag dat in het dossier wordt opgenomen toegezegd en wordt nog eens op de hoogte gebracht van de klachtenprocedure en het bestaan van de patienten vertrouwenspersoon. Eventuele vervolgbehandeling wordt geregeld. De arts regelt de medisch noodzakelijke medicatie tot het moment dat de medicamenteuze behandeling elders voortgezet kan worden. Eenzijdige opzegging van de behandelingsovereenkomst wordt met redenen omkleed, beschreven in het dossier en via de eerste verantwoordelijke lijnfunctionaris gemeld aan de geneesheer-directeur c.q. 1ste-geneeskundige. Als de behandelingsovereenkomst wordt opgezegd, wordt de 1ste -geneeskundige dan wel de directeur zorg daarvan op de hoogte gesteld. Deze kunnen het besluit overrulen. Als de behandelingsovereenkomst wordt beëindigd dan wordt dit bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg gemeld door de geneesheer-directeur, in overleg met de Raad van Bestuur. Verslaglegging De volgende zaken dienen op korte termijn in verband met informatie aan en inzage van de cliënt (ook gelet op de klacht- en beroepsmogelijkheid, van de cliënt) in het dossier te worden vastgelegd: • aanleiding van de situatie; • wijze van tenuitvoerlegging; • toestandsbeeld van de cliënt;. • resultaten overlegsituaties en afspraken. 48 49 G. Voorbeelden en Casuïstiek Hieronder staan drie verschillende casuïstieken uitgewerkt. Casuïstieken, c.q. situatieom- schrijvingen zoals die zich op een afdeling voor dubbeldiagnostiek kunnen voor doen. Een medewerker kan middels deze bijlage duidelijk krijgen in welke situatie een bijhorende set van ‘uit-te-voeren-stappen’ ingezet dient te worden. Casuïstiek Overtreding huisregels. Casus 1 Cliënt komt met een kopje water bij de teamkamer en vraag een dienstdoend medewerker of hij zijn voorgeschreven zonodige medicatie mag ontvangen. De medewerker bevraagt de cliënt wat er aan de hand is dat de cliënt zijn zonodige medicatie komt halen. De cliënt antwoordt geïrriteerd dat hij zucht heeft, waarop de medewerker vraagt wat hij al geprobeerd heeft om van de zucht af te komen. De cliënt geeft aan dat hij niets geprobeerd heeft en dat hij recht heeft op zijn zonodige medicatie. De medewerker geeft aan eerst alternatieven met de cliënt te willen bespreken alvorens hij de zonodige medicatie gaat verstrekken. De cliënt wordt agressief en gooit kwaad het kopje water op de grond richting de medewerker. Vervolgens loopt de cliënt naar zijn kamer. Uitwerking Casus 1 Het behandelteam bespreekt het incident. Er wordt bevonden dat de cliënt dreigend is geweest naar een medewerker toe en dat er een signaal richting de cliënt voor zijn ongewenste gedrag afgegeven moet worden. De cliënt wordt enkele dagen geschorst. Casuïstiek Acuut gevaar: Schorsing c.q. maatregel opschorten van het behandelingsplan. Casus 2 Tijdens de vroege dienst komt omstreeks 9.10u een cliënt bij de deur die de afdeling op wil. Aangezien hij voor een dag geschorst was, wordt hem verteld dat hij om voor hem bekende redenen niet binnen mag. Hierop begint de cliënt tegen de dienstdoende medewerker te schelden, en zegt dat er wel ergere dingen gebeuren waarvoor anderen niet geschorst worden. Vervolgens zegt hij dat ze allemaal kankerhoeren zijn die allemaal met elkaar neuken, waarop de medewerker zegt niet van dergelijk taalgebruik gediend te zijn. Vervolgens uit de cliënt bedreigingen naar medewerkers die hem de vorige dag hebben geschorst, en zegt elke avond de ramen te komen ingooien en ervoor te zorgen dat ze allemaal werkeloos worden. De cliënt vraagt om zijn spullen die nog binnen liggen, waarop de medewerker voorstelt deze voor hem te pakken. Hierop begint de cliënt tegen de ramen te spugen en te slaan, waarop de medewerker naar hem toeloopt en hem diverse malen vraagt om buiten te wachten. Cliënt weigert dit waarop de medewerker cliënt op zachte wijze bij de jas pakt en hem nogmaals verzoekt 50 naar buiten te gaan. Hierop volgt een handgemeen, waarbij de medewerker probeert de cliënt van zich af te duwen die hem desondanks vast weet te houden waardoor ze beiden op de grond vallen. De medewerker probeert overeind te komen wat niet lukt omdat de cliënt hem bij de trui vast houdt, waarbij de medewerker de cliënt vier of vijf keer vraagt om hem los te laten en tenslotte erbij zegt dat hij anders een tik kan verwachten. Na nogmaals gevraagd te hebben geeft de medewerker de cliënt een klap, waarop de cliënt nog steeds blijft vasthouden. Na nogmaals vragen laat de cliënt uiteindelijk los. De medewerker loopt weg richting hal, een collega gaat naar de cliënt om deze te kalmeren. De cliënt haalt een schroevendraaier uit zijn binnenzak en zegt de medewerker daarmee dood te gaan steken als hij hem weer tegenkomt. De medewerker loopt terug de afdeling op, de cliënt blijft nog wat staan schelden en vertrekt uiteindelijk ook. 51 Tijdens het incident heeft een andere collega 112 gebeld, waarop de politie snel ter plaatse is. Deze zegt toe de cliënt te zullen aanhouden voor een verhoor. Een half uur later volgt een telefoontje dat de cliënt is opgepakt. De medewerker doet aangifte bij de politie. Uitwerking Casus 2 Het behandelteam bespreekt het incident na waarna een schriftelijke reactie naar de cliënt wordt verzonden over de consequenties van zijn wangedrag, te weten: • een afdelingsverbod =opschorten van het behandelingsplan; • eventueel een gesprek met de leidinggevende van het behandelteam. Casuïstiek Uitvoering eenzijdige opzegging van de behandelingsovereenkomst en procedure gedwongen ontslag. Casus 3 Cliënt houdt zich niet aan de huisregels en behandelafspraken. Herhaaldelijk heeft de cliënt gesprekken gehad, waarin zijn gedrag is teruggelegd, maar er wordt door het behandelteam geen gedragsverandering geconstateerd. De cliënt wordt duidelijk gemaakt dat zijn gedrag consequenties zal hebben waarop hij reageert dat hij zich niets zal aantrekken van eventuele maatregelen. Uiteindelijk wordt de cliënt enkele dagen geschorst en bij terugkomst geeft de cliënt bij het behandelteam aan zich voortaan aan de huisregels en behandelafspraken te zullen houden. Echter na enkele dagen houdt de cliënt zich opnieuw niet aan de huisregels en behandelafspraken en wordt de wacht aangezegd middels een schriftelijke waarschuwing. Ook na het ontvangen van de schriftelijke waarschuwing blijft de cliënt zich niet houden aan de huisregels en behandelafspraken. Uitwerking Casus 3 Het behandelteam bespreekt het gedrag van de cliënt en komt tot de conclusie dat bij de door gebrek aan motivatie een gedragsverandering bij deze cliënt uitblijft. Het vervolg van de klinische behandeling van de cliënt wordt door het behandelteam niet meer zinvol geacht en vervolgens wordt overgegaan tot de uitvoering van eenzijdige opzegging van de behandelingsovereenkomst en procedure gedwongen ontslag. 52 Instrument 5 Richtlijn Middelenmisbruik 53 5. Middelenmisbruik2 5.1. Achtergronden bij de richtlijn De ‘Werkgroep Maatwerk’ heeft in december 2005 binnen Novadic-Kentron een diversiteit aan visies en een palet aan handelingspraktijken rond middelengebruik tijdens behandeling vastgesteld.3 Enkele voorbeelden: • er is sprake van een medisch vereiste abstinentie na de detoxfase en bestaat er een, mede op beheersbaarheid gerichte, traditie van abstinentie tijdens klinisch verblijf; • tijdens ambulante behandeling wordt middelengebruik vaker niet geheel uitgesloten en in de basiszorg en bemoeizorg is sprake van care voor gebruikende cliënten; • in het groepsbegeleid wonen wordt uitgegaan van abstinentie en heeft terugval naar gebruik door één of meer cliënten sterke invloed op groepsdynamiek en leefklimaat • binnen een permanente (RIBW)woonvorm is gebruik niet uit te sluiten en dient zich de vraag naar beheersbaarheid aan; • in de arbeidstoeleiding wordt, mede op verzoek van werkgevers, meestal uitgegaan van volledige abstinentie, maar behoort gecontroleerd gebruik ook steeds vaker tot de mogelijkheden; • 5.2. op sommige NovaFarmboerderijen zijn gebruikende cliënten welkom, op andere niet. Verschillen in beleid De genoemde voorbeelden maken zichtbaar dat verschillen in beleid rond middelengebruik tijdens behandeling in de praktijk samen blijken te hangen met verschillen in: • Behandeldoelen. - Deze kunnen variëren van enerzijds structurele abstinentie tot anderzijds stabilisatie in gebruik en palliatieve zorg. • Setting (klinisch, deeltijd, ambulant, wonen & arbeid). 2 Deze richtlijn is in zijn geheel afkomstig van Novadic Kentron, instelling voor verslavinsgzorg 3 Daar waar gesproken wordt over behandeling worden tevens verschillende vormen van zorg, begeleiding en behandeling, diagnostiek enzovoort bedoeld. 54 - Binnen de klinische setting en de basiszorg wordt het belang van beheersbaarheid, veiligheid en structuur nadrukkelijk meegewogen in de visie op middelengebruik. Ook de bestaande wettelijke kaders (illegale middelen) worden hier meer als kader gehanteerd dan binnen de ambulante behandeling. • Context (individueel, systeemgericht, groepsgericht). - Zeker binnen een groepsbehandeling of groepsbegeleid wonen zullen afspraken over abstinentie danwel aanvaard middelengebruik een ander karakter kennen en een andere impact hebben dan binnen een individuele behandelrelatie of woonbegeleidingsvorm. • Professionele optiek en discipline. - Vanuit medische-verpleegkundige optiek en sociopsychologische optiek worden professionele inschattingen gemaakt van behandelmogelijkheden tijdens abstinentie en tijdens gebruik. - • De door individuele medewerkers gehanteerde opvattingen en richtlijnen ten aanzien van het belang van abstinentie. - Deze individuele opvattingen en richtlijnen worden enerzijds bepaald door kennis (over evidence voor en het belang van genuanceerd beleid rond middelengebruik tijdens behandeling) en vaardigheden (om deze nuances binnen de dagelijkse hulpverleningspraktijk op te nemen). En anderzijds door waarden, normen, tradities en voorkeuren van individuele medewerkers. 5.3. Verheldering van de kaders Verheldering van de kaders waarbinnen afspraken gemaakt kunnen worden over gebruik van middelen danwel abstinentie tijdens behandeling is om een aantal redenen van groot belang: • Vanuit een cliënt- en zorgvraaggerichte oriëntatie ontstaat steeds nadrukkelijker de behoefte om voor individuele behandelingsovereenkomsten te kunnen putten uit een variëteit aan behandelstrategieën waarbinnen graduele verschillen in mate en aard van middelengebruik tijdens behandeling mogelijk zijn. Op die manier kan in ons zorgaanbod gerichter worden aangesloten bij de zorgvraag en bij mogelijkheden en beperkingen van cliënten. Bij cliënten bestaat ook behoefte aan duidelijkheid over de mogelijkheden en begrenzingen van afspraken over middelengebruik tijdens zorg en behandeling. • De visie op middelenafhankelijkheid als een naar chroniciteit neigende aandoening versterkt de behoefte aan behandelstrategieën waarin niet noodzakelijk wordt uitgegaan van abstinen- 55 tie. Benodigd zijn dan juist behandelstrategieën met in de tijd, langs de as ‘care-cure’, verschuivende behandeldoelen, waarbij de cliënt en hulpverlener samen de op enig moment ‘best haalbare doelen’ kunnen bepalen. Ondersteund door een adequaat psychoeducatief aanbod ontstaat daarmee voor cliënten ruimte voor een eigen leerroute. En dit is weer bevorderlijk voor continuïteit in de relatie van de cliënt met de hulpverlener en de verslavingszorg. • Bij medewerkers bestaat grote behoefte aan visie, aan instellingsbeleid en aan duidelijkheid over de mogelijkheden en begrenzingen van afspraken over middelengebruik tijdens zorg en behandeling. Zodat binnen vastgestelde beleidskaders, vanuit professionele gronden en in overleg met de cliënt, afspraken gemaakt kunnen worden en vastgelegd kunnen worden in de individuele behandelovereenkomst. Eventuele controle- en sanctiemaatregelen kunnen hier dan naadloos bij aansluiten. • Novadic-Kentron hecht grote waarde aan een ‘evidence-based’ zorgverleningspraktijk en wil, vanuit haar professionaliteit wetenschappelijke ondersteuning voor behandelbeleid. En er lijkt daadwerkelijk sprake van een groeiende wetenschappelijke evidentie voor succesvolle behandelmogelijkheden tijdens middelengebruik. • Als eigenstandig expertisecentrum voor verslavingszorg wil Novadic-Kentron zich profileren en onderscheiden met een expliciete visie op middelengebruik tijdens behandeling en met daarbij aansluitende behandel- en zorgprocessen. • Novadic-Kentron wordt in het kader van HKZ geacht te beschikken over een richtlijn voor omgang met middelengebruik tijdens behandeling. De implementatie van de Richtlijn Middelengebruik Tijdens Behandeling heeft betrekking op een breed terrein van inhoudelijke, praktische en beheersmatige aspecten in de dagelijkse zorgpraktijk. Bovendien kan het raken aan persoonlijke visies van medewerkers. De vertaling van de Richtlijn in de praktijk zal kunnen verschillen, afhankelijk van setting en context en kan daarom pas adequaat plaatsvinden, met ruimte voor debat, in die dagelijkse praktijk. Een voorzet met aandachtspunten voor een professioneel intern debat is geformuleerd door Prof.dr. Cor de Jong4 om verdere implementatie te begeleiden. 4 Voorlopig commentaar van Prof.dr. Cor de Jong (d.d. 12 april 2005). 56 Model Richtlijn Middelenmisbruik 1. Novadic-Kentron maakt met elke cliënt en aansluitend bij overige behandeldoelen, afspraken over abstinentie danwel (mate van) middelengebruik tijdens de behandeling. 2. De afspraken komen tot stand binnen kaders van ‘shared decision making’ door patiënt en behandelaar en passen binnen het BioPsychoSociale model en de CRA-behandelvisie. 3. De cliënt wordt adequaat voorgelicht over haalbaarheid en resultaatverwachtingen bij specifieke behandeldoelen op enig moment. De behandelaar draagt zorg voor voorlichting van de cliënt over de te verwachten resultaten bij verschillende behandeldoelen en maakt daarbij gebruik van de actuele stand van de wetenschap (‘evidence based’, dan wel ‘bestpractice’). 4. Gemaakte afspraken over abstinentie danwel (mate van) middelengebruik worden vastgelegd in de individuele behandelovereenkomst of in een deelplan en worden zonodig en aansluitend bij veranderingen gedurende het behandelproces bijgesteld. 5. Bij het maken en eventueel bijstellen van deze afspraken worden de volgende afwegingen betrokken: a. het behandelperspectief van de patiënt, dat gebaseerd is op een diagnostisch oordeel over zowel zijn/haar co-morbide problematiek, als over aard, omvang en functie van gebruik; b. de wenselijkheid en realiseerbaarheid in relatie tot de andere (care of cure) behandeldoelen; c. de haalbaarheid vanuit een inschatting van de wijze waarop familie en/of natuurlijke omgeving van de cliënt met alcohol- en drugs omgaan. 6. Met inachtneming van beheersbaarheid en veiligheid is de door Novadic-Kentron aangeboden verblijfsomgeving (klinische behandeling, deeltijdbehandeling, ambulante behandeling, Novafarm, begeleid wonen) ondersteunend aan de afspraken over middelengebruik in de individuele behandelovereenkomst. 57 Instrument 6 Checklist Meldpunt Middelenmisbruik 58 6. Checklist Meldpunt Middelenmisbruik 6.1. Inleiding Voor u ligt het instrument meldpunt middelenmisbruik, een handreiking voor het opzetten van een meldpunt binnen uw instelling waar men (signalen van) drugs- en alcoholmisbruik, bezit en handel gemeld kunnen worden. Waarom een meldpunt? Een meldpunt is één van de maatregelen tegen het verminderen van de overlast van middelenmisbruik. Uit onderzoek van Zorg Consult Nederland in opdracht van GGZ Nederland blijkt dat medewerkers niet goed weten wat ze moeten doen als ze ‘verdachte handelingen’ signaleren. Tevens kunnen medewerkers er een voorkeur voor hebben om signalen van alcohol- en drugsoverlast te melden in plaats van de drugs- en alcoholmisbruikende personen aan te spreken, zeker wanneer zij een conflictueuze situatie verwachten. Een meldpunt kan ervaren worden als een ‘veilige’ manier om drugs- en alcoholoverlast tegen te gaan. Maar een meldpunt kan nog meer doelen dienen, zoals het monitoren van de overlast (als registratie- en onderzoeksmiddel) om beleid op te kunnen maken, en om het gevoel van veiligheid onder medewerkers/cliënten en bezoekers te vergroten. Het feit alleen al dat er een punt is waar men de overlast kan melden, heeft een steunende werking. Relatie met een Veiligheids Management Systeem Een dergelijk meldpunt kan ingebed worden in een veiligheidsmanagementsysteem van de instelling. Dit systeem is bedoeld voor het management, de professional en de cliënt ter bevordering van veiligheid binnen een instelling. Het is met name gericht op registreren van incidenten rondom veiligheid in brede zin, waarin verbeteracties een verantwoordelijkheid van het lijnmanagement zijn. Daarnaast kan er gemakkelijk periodieke sturingsinformatie rondom incidentenmanagement worden gegenereerd, waarop beleid ontwikkeld kan worden. Toch kan een VMS het Meldpunt Middelenmisbruik niet vervangen, aangezien in een VMS alleen door medewerkers gemeld kan worden. De kracht van het meldpunt Middelenmisbruik is dat ook cliënten, bezoekers en omwonenden kunnen melden. Bovendien kan zo het anonieme en blame –free meldkarakter behouden blijven. Het invoeren van een VMS is een omvangrijk proces met niet alleen technische, maar ook culturele implicaties. Om de nadruk op drank- en drugsbeleid te behouden, wordt in deze context alleen gefocust op het opzetten van een Meldpunt Middelenmisbruik. Melden en dan? 59 De melder moet ook het gevoel hebben dat er ook iets met de melding wordt gedaan, bijvoorbeeld dat er iemand naar de plaats van overlast wordt gestuurd. Hieronder volgt een checklist van voorwaarden waaraan het meldpunt dient te voldoen 60 6.2. Checklist Meldpunt Middelenmisbruik • Het meldpunt dient bekend te zijn bij alle doelgroepen die melding kunnen doen van drugs- en alcoholoverlast (medewerkers, cliënten, bezoekers, omwonenden) • De contactgegevens van het meldpunt dienen bekend te zijn bij de doelgroepen • Doelgroepen dienen bekend te zijn met de werkwijze waarop zij meldingen kunnen doen (voorschriften) • Doelgroepen dienen te weten wat voor middelenmisbruik bij het meldpunt gemeld moet worden • Het meldpunt dient eenvoudig en via verschillende manieren (telefoon, email, persoonlijk) bereikbaar te zijn • Het meldpunt dient zowel overdag als ’s avonds bereikbaar te zijn • Het meldpunt moet na melding de informatie doorspelen aan de personen die actie kunnen nemen (bijvoorbeeld bewaking, leidinggevende, politie) • De meldingen dienen te worden geregistreerd • Het meldpunt dient de melder mee te delen wat er met de melding gebeurt en welke acties ondernomen zullen worden • Meldingen dienen ook anoniem gedaan te kunnen worden. • Het meldpunt dient het resultaat (meldingen en acties) bekend te maken aan de doelgroepen (medewerkers, cliënten, omwonenden) in de vorm van een periodieke terugkoppeling 61 6.3. Format Meldpunt Middelengebruik Omschrijving organisatorische plaats Bijvoorbeeld: facilitaire dienst (ondergebracht bij meldpunt incidenten) Doelstelling meldpunt middelengebruik Bijvoorbeeld: het meldpunt heeft als doelstelling: het registreren van meldingen, acties (laten) ondernemen en rapporteren mbt middelengebruik Personele samenstelling meldpunt Taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden Onderwerpen voor melding Bijvoorbeeld: Omschrijving van het niet toegestane middelengebruik Signaleren van drugshandel Signaleren van verdachte personen op en rond het terrein/locatie Drugs en alcoholafval (spuiten, aluminiumfolie, blikjes) Afpersing van cliënten/medewerkers Agressie jegens cliënten/medewerkers met als onderwerp drugs of alcohol Uitgesloten van melding zijn: ……………………… Doelgroepen van het meldpunt Omschrijving van personen die overlast kunnen melden (medewerkers, cliënten, bezoekers, omwonenden) 62 Werkwijze meldpunt Bijvoorbeeld: • Alle meldingen krijgen een volgnummer en datum van ontvangst • Alle meldingen worden in een categorie ondergebracht • Melder ontvangt een schriftelijke bevestiging (niet bij anonieme meldingen) • Meldingen krijgen een aanmerking (hoge prioriteit, gemiddelde prioriteit, lage prioriteit) • Op meldingen met hoge prioriteit volgt meteen een actie • Er is een coördinator van het meldpunt Instrument 7 Model Convenant Politie 63 64 7. Samenwerking met de politie 7.1. Waarom samenwerken met de politie? De samenwerking tussen GGZ instellingen en de politie op het gebied van handel in drugs- en alcohol is er over het algemeen wel, maar soms kan de politie niet ingrijpen, omdat het GGZterrein een openbaar terrein is en de cliënt of de dealer op heterdaad betrapt moet worden om hem te kunnen beboeten of verwijderen. In gevallen dat de politie regelmatig controleert, is dat meestal niet voldoende, want de cliënten/ dealers gaan weer door met ‘verdachte handelingen’ zodra de politie het terrein verlaten heeft. Uit onderzoek van Zorg Consult Nederland blijkt dat de ggz niet altijd tevreden zijn over de samenwerking met de politie. Men vindt dat ze te traag reageert op signalen van onveiligheid en heeft de indruk dat de politie er nog te veel vanuit gaat dat de GGZ de problemen op het terrein zelf maar moet oplossen. Ook is niet altijd duidelijk wat de taakverdeling is tussen de door de GGZ aangestelde bewakingsteams en de politie. Bij ambulante cliënten is het mogelijk om met terreinverboden te werken. Instellingen die dit verbod regelmatig toepassen realiseren zich dat daarmee het probleem niet opgelost is: ‘je kunt mensen verwijderen, maar ze komen toch steeds weer terug’. Een aantal instellingen heeft op het gebied van alcohol en drugs een convenant gesloten met de politie. Een model daar van vindt u hierna: 65 Model Convenant Politie Logo GGZ Instelling Convenant Naam GGZ instelling en Naam Politie De [naam instelling], statutair gevestigd te [plaatsnaam], ten deze rechtsgeldig vertegenwoordigd door [….], verder te noemen [naam instelling] En De [naam politie] statutair gevestigd te [plaatsnaam], ten deze rechtsgeldig vertegenwoordigd door […..], verder te noemen [naam instelling] Overwegende - ggz-cliënten kwetsbare groepen zijn die beschermd dienen te worden tegen middelengebruik en personen die hierin handelen. - dat sprake is van een groot aantal cliënten van de instelling die middelengebruik gerelateerde overlast veroorzaken. - dat een aantal personen het terrein van de instelling bezoekt met als doel verslavende middelen aan de cliënten te leveren. - dat cliënten van de instelling te maken krijgen met afpersing gerelateerd aan middelengebruik - dat politie en ggz-instelling een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben om cliënten van de instelling te beschermen tegen middelengebruik 66 - dat politie en ggz-instelling een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben om aan middelengebruik gerelateerde overlast tegen te gaan. - dat met betrekking tot deze overlast en te nemen maatregelen, de onderscheidende rollen en taken vaak onduidelijk zijn. - dat ook overigens tussen beide organisaties over en weer steun kan worden verleend dat samenwerking van beide organisaties het middelengebruik van cliënten kan verminderen - dat samenwerking van beide organisatie de hieraan gerelateerde overlast kan verminderen spreken de intentie uit tot samenwerking bij het (voorkomen van) middelengebruik door cliënten van de ggz-instelling en het verminderen van de daaraan gerelateerde overlast en maken in het navolgende afspraken hierover. Partijen streven binnen de aan hen opgedragen taak naar een optimaal resultaat in deze binnen de mogelijkheden die wetgeving hieraan verstrekt. Waar tegen de grenzen van het eigen taakgebied wordt aangelopen wordt samenwerking gezocht met andere partijen. Één en ander wordt nader uitgewerkt in het document ‘nadere uitwerking convenant drugs en alcohol’. Bedoeld document maakt onlosmakelijk deel uit van dit convenant. Aldus overeengekomen te ……[plaatsnaam] Datum…………. Namens [naam ggz instelling] Namens [naam politie] [naam persoon] [naam persoon] 67 68 Nadere uitwerking convenant drugs en alcohol Convenant betreffende de samenwerking tussen [naam instelling] en politie bij het terugdringen van middelengebruik en de hieraan gerelateerde overlast van cliënten van de instelling. Inleiding Dit convenant is opgesteld door een werkgroep van [naam instelling] en [naam politie] (zie voor de samenstelling bijlage 1) en heeft als onderwerp de samenwerking tussen politie en de geestelijke gezondheidszorg (GGZ) betreffende de overlast van het middelengebruik van clienten van de instelling. Aanleiding is de groeiende wens bij partijen om duidelijkheid te verschaffen in de onderscheiden rollen en taken bij de opvang van individuen die zich bevinden op het grensvlak van de verantwoordelijkheidsgebieden van beide organisaties. Het betreft met name het middelengebruik van de cliënten die overlast en (gevoelens van) onveiligheid veroorzaken. Onder de verantwoordelijkheid van de GGZ m.b.t. dit onderwerp valt enerzijds de zorg voor personen die daar niet zelf om vragen en die via het ‘reguliere’ GGZ-aanbod niet (voldoende) worden bereikt. Anderzijds gaat het om het leveren van een bijdrage aan de bescherming van de maatschappij tegen onnodige overlast, risico en gevaar door gedrag van die (potentiële) patiënten. De taak van de politie staat in artikel 2 van de Politiewet verwoord: ”De politie heeft tot taak in ondergeschiktheid aan het bevoegde gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven.” De eerste taak valt uiteen in de strafrechtelijke taak en het handhaven van de openbare orde. Onder dit takenpakket valt ook het ondersteunen van de hulpverlening indien de veiligheid van hulpverleners of (potentiële) patiënten in het geding is. Onder de tweede taak (hulpverlening) valt het uitvoering geven aan een aantal in de wet Bijzondere Opnemingen in Psychiatrische Ziekenhuizen (BOPZ) omschreven activiteiten. De samenwerking tussen [naam instelling] en de politie dient in het licht te worden gezien van knelpunten die zich in de praktijk voordoen m.b.t. de opvang van deze doelgroepen. Verantwoordelijkheden van partijen Waar sprake is van overlast, onveiligheid en openbare ordeproblematiek heeft de politie de verantwoordelijkheid om geëigende maatregelen te nemen. Indien de veiligheid van zorgverleners in het geding is, treedt de politie op verzoek op bij ernstige dreiging van geweld of in gevallen waarbij reeds sprake is van geweld. In ieder geval zijn over de volgende punten afspraken gemaakt tussen partijen: 1. De ggz-instelling en politie benoemen contactfunctionarissen drugs en alcohol. 69 2. De politie zal regelmatig preventief surveilleren [omschrijving van aantal keer en namen van de ggz-locaties] ter ondersteuning van vroegsignalering van overlast gerelateerd aan middelengebruik. 3. De ggz instelling meldt signalen van drugshandel door niet-cliënten/bezoekers aan de politie. 4. De ggz instelling verzamelt bewijsmateriaal tegen personen die geen cliënt van de instelling zijn maar die wel strafbare feiten plegen op het terrein m.b.t drugshandel. 5. Wanneer de politie een strafbaar feit constateert, zal overgegaan worden tot wegplaatsing van personen naar het politiebureau. De ggz-instelling levert zoveel mogelijk een bijdrage aan het verzamelen van bewijs van het strafbare feit van personen die zich op haar terrein begeven en die geen cliënt van de instelling zijn. 6. Essentieel is dat de ggz instelling en politie zodanig samenwerken dat men ter plekke beslissingen kan nemen of dat de ggz instelling aan de politie een aanspreekpunt in één persoon bieden, die namens die instanties beslissingen kan nemen. 7. Bij situaties waar strafrechtelijke feiten niet aan de orde zijn, zoals overmatig gebruik van alcohol zal de politie in het kader van openbare orde verstoring optreden. 8. Er zal (vul hierin x bijeenkomsten per jaar) plaatsvinden tussen vertegenwoordigers van de ggz-instelling en politie om de samenwerking met betrekking tot tegengaan van middelengebruik overlast te bespreken en evalueren. 9. In welke situaties en in welke mate de politie ondersteuning geeft is onder andere […….] 10. Voor concrete zaken per locatie wordt er ook een contactpersoon drugs en alcohol aangewezen. 11. De politie benoemt per locatie voor concrete zaken contactfunctionarissen drugs en alcohol. 12. De contactfunctionarissen zijn zowel bij de zorginstelling als bij de politie tijdens kantooruren bereikbaar. 13. Bij noodsituaties kunnen de medewerkers via 112 de politie bereiken. 14. De zorginstelling en de politie dragen zorg voor het implementeren van dit convenant in hun instelling 70 15. Er vindt periodiek overleg plaats tussen de contactpersonen van de zorginstelling en de politie om casuïstiek te bespreken, van elkaar te leren, samenwerking te evalueren. 16. De zorginstelling zal beschrijven welke rechten de politie heeft op het terrein en in de locaties van de instelling. 71 Bijlage 1: Samenstelling werkgroep Politie - GGZ instelling Naam voorzitter Naam secretaris Naam lid 1 Naam lid 2 Naam lid 3 72 Instrument 8 Model Terrein Maatregelen 73 8. Model Terrein Maatregelen 8.1. Inleiding Voor u ligt het model terrein maatregelen, een handreiking waarmee de instelling overlast op het terrein kan tegengaan. Uit onderzoek van Zorg Consult Nederland in opdracht van GGZ Nederland blijkt dat 41 % van de instellingen beveiliging hebben op het terrein en 37% van de instellingen heeft bewaking op het terrein aangebracht. 20% van de instellingen vindt beveiliging (apparaten) en bewaking (mensen) het minst effectief tegen de overlast. Uit ditzelfde onderzoek blijkt ook dat instellingen een scala aan maatregelen treffen. Samenwerking met de omgeving is hier van belang. Een GGZ-instelling heeft onder invloed van de kritiek van de ‘buren’, het nabijgelegen dorp, een onderzoek laten doen naar de klachten over overlast. Dit rapport is besproken met de bewoners van het dorp. Op grond daarvan heeft men een scala aan maatregelen genomen: • een zogenaamd ‘Cleanteam’, bestaande uit cliënten, dat de omgeving schoonhoudt en ervoor zorgt dat er geen overlast ontstaat. Ze werken ook in de groenvoorziening en doen klussen in het dorp, voor de bewoners. Deelname kan per dag, aangezien de gesteldheid van cliënten zeer wisselend is; • het voetbalveld op het terrein is ook voor het dorp; • de fitnessvoorzieningen voor cliënten zijn ook voor de bewoners van het dorp opengesteld; • een beveiligingsmedewerker is aangesteld; • samenwerking met de politie is verbeterd; • spreekuur. Medewerkers communicatie zitten wekelijks op het spreekuur, samen met de politie van het dorp en woningbouwcorporaties om eventuele klachten van bewoners af te handelen. Een andere GGZ-instelling geeft het winkelpersoneel van een nabijgelegen winkelcentrum een cursus informatie over psychiatrische problematiek, het omgaan met psychiatrische patiënten, en wat te doen als men zich onveilig voelt. Bewaking en beveiliging Een aantal instellingen heeft allerlei maatregelen genomen om het terrein te beveiligen en te bewaken, door het terrein transparanter te maken, bossages te kappen, bepaalde locaties te 74 verbouwen of te verplaatsen. Verlichting die aanspringt met behulp van sensoren, camerabewaking, regelmatige politiecontroles. Eén instelling overweegt om een nieuwe methode van cameratoezicht in te voeren. Dit bestaat uit het installeren van verschillende camera’s op het terrein, die op een centraal punt af te lezen zijn. Men heeft dan een abonnement voor het daadwerkelijk, op gezette tijden aflezen van deze beelden, bijvoorbeeld op tijden dat cliënten hun zakgeld halen, of ’s nachts. Voor dit abonnement wordt de GGZ-instelling en/of de politie ingelicht zodat actie kan worden ondernomen. Het cameratoezicht vervangt fysieke bewaking, die veel duurder is: geschat wordt op enkele 100.000 euro’s op jaarbasis. Ook worden soms eigen terreinwachten ingezet, mensen in dienst van de GGZ die met behulp van bedrijfshulpverleners en het locatiemanagement een ‘beveiligingsteam’ vormen. Ze gaan op signalen af en ondernemen vervolgens actie. Een dergelijk team heeft een training gekregen van de politie hoe op verdachte handelingen te reageren. De regel is: bij het constateren van dealen en gebruik wordt de politie gebeld. Fouilleren van bezoekers en cliënten wordt wel gedaan, maar men vindt dit over het algemeen zinloos, omdat dit niet continu kan plaatsvinden en er dan altijd weer op andere momenten drugs naar binnen gesmokkeld worden. Sommige instellingen zijn van mening dat het onmogelijk is om de drugs en de dreiging die ervan uit gaat buiten de deur te houden. Zelfs instellingen die optimaal beveiligd zijn, bijvoorbeeld penitentiaire inrichtingen, zijn niet in staat om het gebruik en het dealen van drugs buiten de deur te houden. Bewaking en beveiliging wordt dan ook niet als enige oplossing gezien, omdat het een terugkerend probleem is. Men zoekt het ook in nieuwe behandelmethoden, een andere cultuur, meer zorg naar medewerkers. 8.2. Voorbeelden en maatregelen Borden Bagage-controle borden Op locaties waar bezoekers komen/zitten kunnen bordjes opgehangen worden met de tekst: recht voorbehouden om clienten/bezoekers te vragen in de tas te kijken (vergelijkbaar met detailhandel) Verbodsborden 75 Plaatsing van borden op terrein/ bij ingang met tekst zoals “drugsgebruik verboden”. “Handelen in drugs verboden”. Camera borden Borden plaatsen met de tekst “cameratoezicht” 8.3. Herinrichting/ aanpassing Hekwerken Hekwerken plaatsen op delen van het terrein die hierom vragen. Herinrichting straatmeubilair Straatmeubilair/bankjes verplaatsen /weghalen waar deze overlast geeft. 76 8.4. Verlichting Verlichting Meer verlichting op het terrein plaatsen vooral op de donkere locaties op het terrein en de lichtsterkte van de huidige verlichting verhogen. Sensorverlichting Sensorverlichting plaatsen op de donkere locaties, hoeken van de gebouwen. Verlichting parkeerterreinen Extra verlichting plaatsen op parkeerterreinen 8.5. Bos Bossage Snoeien/weghalen van bomen om terrein beter controleerbaar te maken. 8.6. Camerabewaking Camera’s Beveiligingscamera’s plaatsen/ ook om bewijs te verzamelen voor politie. Dummycamera’s Dummycamera’s plaatsen om dealers af te schrikken. 8.7. Bewaking Beveiligingsbeambten Beveiligingsbeamten surveilleren op het terrein Politie – surveillances Politie vragen meer te surveilleren en gericht in actie te komen als er vanuit meldpunt bepaalde zaken worden gesignaleerd. 77 78 8.8. Overige maatregelen Spiegels Bolle spiegels aanbrengen om controle te vergroten Schoonhouden terrein Terrein schoonhouden van peuken op de grond, bierflesjes, spuiten, wietzakjes en andere vormen van afval en verloedering. Verplaatsen van overlastgevende cliënten 79 Bijlage Lijst van overige instrumenten Inzet van drugshonden Gebruikersruimte voor softdruggebruikers Harddrugs op recept Protocol Fouilleren Protocol Controle: urinetesten/blaascontroles Terreinverbod Voorlichting en preventie Beleidsplannen 80 81 Colofon Voor deze toolkit is gebruik gemaakt van diverse beleidsplannen, protocollen, convenanten en instrumenten van ggz-instellingen in Nederland te weten: De GGZ Breburggroep, GGZ Drenthe, GGZ Nijmegen, Novadic Kentron, De Gelderse Roos en van GGZ Nederland. Dit is een project van het Landelijk Actieprogramma Kwaliteit geestelijke gezondheidszorg en verslavingszorg (LAK/GGZ/VZ). Dit programma is een initiatief van het ministerie van VWS en wordt gecoördineerd en gefinancierd door ZonMw. Voor meer informatie: Zorg Consult Nederland Postbus 123 3720 AC Bilthoven Telefoon 030 22 59 970 82