Begrippenlijst Laagland 4 vwo Deel 1 pag. 10 t/m 34 Lees de hoofdstukken en vul de begrippen in Nr 1 t/m 12 pag. 10 tm 16 12 t/m 23 pag. 17 t/m 21 24 t/m 40 pag. 22 t/m 26 41 e.v. pag. 26 t/m 34 lezersreactie (de) 1 het effect dat een tekst op jou als lezer heeft leesmotivatie (de) 2 de reden(en) om een tekst / boek te gaan lezen identificatie (met personages) (de) 3 jezelf herkennen in personages, overeenkomsten of gelijkenissen zien gender 4 de sociale (niet de biologische) verschillen tussen vrouwen en mannen, die aangeleerd zijn, met de tijd kunnen veranderen en zowel binnen als tussen culturen sterk variëren genre (het) 5 soort boek of tekst (bijvoorbeeld: historisch verhaal, detective, thriller) zakelijke tekst (de) 6 tekst die tot doel heeft informatie eenduidig over te brengen, zodat de lezer na lezing geen vragen meer heeft literaire tekst (de) 7 tekst die meerdere betekenissen (meerduidigheid) kan hebben open plek (de) 8 tekstgedeelte dat onduidelijk is en dus bij de lezer vragen oproept informatieachterstand (de) 8 gebrek aan kennis over een verhaal door de open plekken die erin voorkomen personage (het) 9 figuur (zowel mens als (soms) dier) dat in een verhaal een rol speelt hoofdpersoon (de) 9.1 het belangrijkste personage van het verhaal die een bepaald doel nastreeft en een ontwikkeling doormaakt bijpersoon (de) 9.2 personage dat de hoofdpersoon steunt of tegenwerkt bij het bereiken van zijn doel helper (de) 9.3 bijpersoon die de hoofdpersoon helpt bij het bereiken van zijn doel gesloten einde (het) 10 einde van een verhaal waarbij alle open plekken voor de lezer zijn ingevuld open einde (het) 11 einde van een boek (of film) waarbij niet alle open plekken voor de lezer (of kijker) zijn ingevuld actieve lezer (de) 12 lezer die aandachtig leest en zo probeert de open plekken in een verhaal in te vulle proza (het) 13 literaire teksten die geen bijzondere bladspiegel hebben en niet op rijm geschreven zijn roman (de) 14 prozatekst van (meer dan) honderd pagina’s novelle (de) 15 prozatekst met een lengte van tachtig tot honderd pagina’s kort verhaal (het) 16 prozatekst die korter is dan een novelle gedicht (het) 17 tekst die bestaat uit versregels en gekenmerkt wordt door een bijzondere bladspiegel strofe 18 groepje bij elkaar gepresenteerde regels in een gedicht toneel 19 Teksten in de eerste plaats bedoeld om door acteurs voor een publiek gespeeld te worden bedrijf (het) 19.2 hoofdstuk in een toneelstuk non-fictie (de) 20 teksten die overeenkomen met de werkelijkheid, betrouwbaar en geloofwaardig zijn fictie (de) 21 teksten waarin schrijvers de werkelijkheid naar hun hand zetten of zelf een werkelijkheid creëren literaire non-fictie (de) 21.1 teksten die een betrouwbare beschrijving van de werkelijkheid geven, maar die met literaire technieken zijn geschreven thematiek (de) 22 onderwerpen die in een tekst aan de orde komen en deze betekenis geven essay (het) 22 een beschouwende of betogende tekst waarin de schrijver op literaire wijze zijn persoonlijke visie over het onderwerp presenteert bewuste betekenisgeving (de) 23 een tekst interpreteren door bewust na te gaan hoe de tekst is geschreven en of je nog andere, niet vermoede samenhangen kunt ontdekken (analyseren) spontane betekenisgeving (de) 23.2 een tekst interpreteren aan de hand van zaken die er direct in opvallen, zonder daar verder over na te denken tegenstander (de) 23.3 bijpersoon die de hoofdpersoon tegenwerkt bij het bereiken van zijn doel indirecte manier om een personage te leren kennen (de) 25.1 door wat personages (niet) zeggen, denken en doen leert de lezer ze kennen directe manier om een personage te leren kennen (de) 25.2 de verteller geeft een opsomming van uiterlijke kenmerken en karaktereigenschappen van een personage analogie (de) 26 personage wordt vergeleken met iets dat wat zegt over hun karakter setting (de) 26 tijd en ruimte waarin een verhaal zich afspeelt historische tijd 27 een bepaalde tijd zoals Eerste Wereld oorlog, de jaren zestig enz. waarin een verhaal speelt ruimte 28 omgeving waarin een verhaal zich afspeelt structuur 29 opbouw, de manier waarop een verhaal in elkaar zit verteltijd (de) 30 tijd die een lezer nodig heeft om een verhaal te lezen (eventueel uitgedrukt in aantal pagina's) vertelde tijd (de) 31 tijd die de gebeurtenissen in de geschiedenis (chronologische volgorde) van het verhaal in beslag nemen ritme (het) afwisseling van versnelling, vertraging en scène in een verhaal versnelling (de) 32 een gebeurtenis die lang duurt, wordt in het kort verteld vertraging (de) 32.2 een gebeurtenis die kort duurt, wordt uitgebreid, gedetailleerd verteld waardoor de tijd die het lezen in beslag neemt, veel langer is dan de gebeurtenis zelf vooruitwijzing (de) 33 hint in een verhaal over wat er nog gaat gebeuren chronologische volgorde (de) 32 beschrijving van gebeurtenissen in de volgorde waarin ze hebben plaatsgevonden terugverwijzing (de) 34 kort stukje tekst waarin iets uit het verleden wordt verteld samenhang (de) 35 verbanden in een tekst door bepaalde terugkerende woorden of situaties flashback (de) 36 tekstgedeelte waarin een personage een gebeurtenis uit het verleden opnieuw beleeft motief (het) 37 terugkerend element in een verhaal verhaalmotief (het) 38 bepaalde situatie, waarneming, opvatting, gebeurtenis of gevoel dat in een verhaal terugkeert leidmotief (het) 39 herhaling van een woord of concreet voorwerp in een verhaal verhaallijn (de) 40 samenhangende reeks van gebeurtenissen in een verhaal vertelinstantie (de) 41 manier waarop een verhaal door de schrijver aan de lezer wordt gepresenteerd; degene die het verhaal vertelt auctoriale vertelinstantie / verteller (de) 42 verteller van een verhaal waarin hij zelf geen personage is, maar wel als verteller duidelijk in de tekst aanwezig ik-vertelinstantie (de) 43 een ik-verteller vertelt zijn belevenissen en/of gevoelens in een verhaal (verteller én personage belevend ik (het) 43.1 een ik-verteller vertelt over de gebeurtenissen in het verhaal op het moment dat ze plaatsvinden vertellend ik (het) 43.2 een ik-verteller vertelt in het heden van het verhaal wat hij in het verleden heeft beleefd en ervaren personale vertelinstantie (de) 44 in de derde persoon wordt verteld wat een personage denkt, voelt, zegt en doet, zonder dat de (niet merkbare) verteller daar zijn mening over geeft ondertitel (de) 45 toevoeging bij de titel van een boek motto (het) 46 citaat dat aan een verhaal vooraf gaat en verwijst naar de thematiek of centrale problematiek focalisatie (de) 47 vertelinstanties of personages in het verhaal die waarnemen en/of een standpunt innemen focalisator (de) 48 verteller (of personage) die in het verhaal zien, horen, ruiken, voelen, denken, kortom: waarnemen canon (de) 49 aanduiding voor boeken die op een bepaald moment in een maatschappij als belangrijk gelden Begrippen horend bij de middeleeuwen, rederijkerstijd en begin Renaissance abel spel (het) een wereldlijk toneelstuk, gevolgd door een korter komisch stuk, een sotternie ballade (de) verhalend lied met vaak tragische afloop bourgeoisie (de) rijke burgerij; een welvarende groep van kooplui, bankiers en industriëlen burgerij (de) stand van rijke bewoners van met name de steden burgerlijke cultuur of mentaliteit (de) cultuur waarin burgers en vorsten de dienst uitmaken en die zaken als vlijt, leergierigheid, redelijkheid, individualiteit, slimheid, nuttigheid en spaarzaamheid hoog in het vaandel heeft cultureel motief (het) onderwerp dat in meerdere teksten van verschillende auteurs voorkomt de Nederlanden / Lage Landen middeleeuwse aanduiding voor Nederland en België de Republiek van de Zeven Verenigde Nederlanden aanduiding voor de onafhankelijke republiek in het noorden van de Lage Landen na de Tachtigjarige Oorlog eercultuur (de) cultuur waarin aanzien en waardering die een ridder ontvangt van een groep zeer belangrijk zijn embleem (het) afbeelding met spreuk en uitleg van een algemene waarheid of les epos (het) verhaal over een (mythologische) held feodaliteit (de) maatschappelijk systeem met als kern de band van trouw en dienst tussen vrije mannen en hun adellijke heer hofdag (de) dag waarop een vorst zijn heren bijeen heeft om recht te spreken en belangrijke zaken af te handelen hoofsheid (de) levensideaal bestaande uit gedragsregels (beschaafd gedrag en zelfbeheersing) die bedoeld zijn om onderlinge spanningen te voorkomen humanisme (het) levensbeschouwing die zich beroept op de mens in plaats van op God klucht (de) komisch toneelstuk waarin de personages voorspelbare figuren spelen die onbeschaafd zijn en ongewenst gedrag vertonen kopiist (de) overschrijver van teksten (middeleeuwen) manuscript (het) handgeschreven boek (middeleeuwen) Marialegende (de) verhaal dat geschreven is ter ere van Maria, de moeder van Jezus Christus mecenas (de) opdrachtgever van een kunstenaar mens- en wereldbeeld (het) visie van een schrijver op de mens en de plaats van de mens in de maatschappij en de wereld om hem heen middeleeuwen (de) periode in de geschiedenis van de vijfde tot en met de vijftiende eeuw na Christus Middelnederlands (het) aanduiding van dialecten die in de middeleeuwen in het gebied wat nu Nederland en Vlaanderen is, werden gesproken en geschreven orale cultuur (de) cultuur waarin verhalen mondeling worden overgeleverd rederijkers (de) leden van een soort vereniging van dichters in de Renaissance rederijkerskamer (de) soort vereniging van dichters die literatuur beoefende (toneel en gedichten) Renaissance (de) herleving en navolging van de klassieke Oudheid in kunst en literatuur in WestEuropa (veertiende tot en met de zeventiende eeuw); letterlijke betekenis: wedergeboorte ridderroman (de) eliteliteratuur, bestemd voor adel, ridders en ridders in opleiding satire (de) spottende tekst die belerend en kritisch is bedoeld sonnet (het) een gedichtvorm bestaande uit veertien versregels, verdeeld in een octaaf en een sextet sotternie (de) kort komisch toneelstuk dat werd opgevoerd na een abel spel standentheorie (de) door Adalbero beschreven indeling van de maatschappij in drie groepen naar aanleiding van hun functie: bidden (geestelijkheid), strijden (adel en ridders), werken (boeren en vissers) symboliek (de) alledaagse personen, kleuren, getallen, verschijnselen of dingen staan symbool voor iets anders theocentrisch wereldbeeld (het) op God gericht wending (val of chute) (de) punt waarop een sonnet inhoudelijk verandert (een wending krijgt) soms bij de overgang van octaaf naar sextet, maar niet altijd