Taalboek ruimtevaart Les 1 Woordenschat 1. Kijk naar het woord wereldbol. Dat is gebouwd met wereld en bol. Kun je nog een woord bouwen met wereld? 2. Kijk goed naar de woorden. Je kunt er 3 nieuwe woorden mee bouwen. Schrijf ze op. Maak er een tekening bij. astronauten bol wereld kijker sterren pak 3. Bekijk de scheve woorden met planeet. Wat zouden ze betekenen? Schrijf de zin over in je schrift en maak het af: Een bloemplaneet is _____________________________ Een vuurplaneet is _______________________________ Een toverplaneet is _______________________________ 4. In het land van Grombol is alles van bloemen. Je hebt er bloemhuizen, bloemfietsen en bloembedden. Verzin iets waar alles op jouw zelf verzonnen planeet van is gemaakt. Bouw vijf nieuwe woorden van dingen die je op jouw planeet ziet. Schrijf ze op in je schrift. Maak er een tekening bij. Taalboek ruimtevaart Les 2 Spreken/luisteren 1. Luister naar het verhaal. De maansteen Meneer Big is op de maan. Wat gek. Weegt hij nu niets meer? Meneer Big voelt zich heel licht. Hij zweeft over de maan. In de verte ziet meneer Big iets glinsteren. ‘Oh, een maansteen!’ roept hij verrukt. ‘Die neem ik mee.’ Met de steen in zijn pootjes danst Meneer Big weer naar de raket. Hij legt de steen voorzichtig neer. Nu ga ik naar de aarde kijken, denkt meneer Big. Meneer Big voelt zich een beetje alleen. Op de maan is helemaal niemand. Ik wil naar huis, denkt meneer Big. Terug naar mijn vriendjes. zacht 2. Hoe is het verhaal voorgelezen? Kies drie woorden. Schrijf ze op. langzaa mm snel spanne nd Uitleg Een verhaal kun je voorlezen of vertellen. Dat kan op veel manieren. Hard, zacht. Snel, langzaam. Spannend, saai. Elk verhaal is weer anders. hard saai 3. Lees het verhaal voor aan je buurman of buurvrouw. Daarna leest je buur het verhaal aan jou voor. Let op de manier van voorlezen: hard, zacht, snel, langzaam. Waar was je nou? Meneer Big klimt uit de raket. Olifant en Schaap rennen naar hem toe. ‘Waar was je nou?’ vraagt Olifant. ‘Je bleef zo lang weg!’ ‘Ik was even naar de maan’, zegt meneer Big. ‘Dat had ik toch gezegd?’ ‘Hoe kan dat nou’, zegt Olifant. ‘Met dat ding? Helemaal naar de maan?’ Meneer Big zegt niks. Hij pakt de steen uit de raket. ‘Oh,’ zucht Olifant. ‘Een echte maansteen. En hij geeft licht!’ 4. Hoe werd het verhaal voorgelezen? O Soms hard, dan weer zacht O Soms snel, dan langzaam. O Op één toon. O De voorlezer is soms even stil. 5. Wat doe je het liefst? Zelf voorlezen of luisteren? Waarom? Schrijf dat in je schrift. Doe het zo: Ik houd het meest van ____________________ Omdat________________________________ Taalboek ruimtevaart Les 3 In de ruimte zijn heel veel planeten. Sommige planeten kennen we al, anderen nog niet. Stel je eens voor dat jij een nieuwe planeet ontdekt in de ruimte. Hoe zou het er daar uit zien? Wie wonen er? Hoe praten ze daar? Je gaat er een verhaal over schrijven in je schrift. Eerst ga je bedenken waar je over gaat schrijven. Bedenk het antwoord op de volgende vragen: Hoe heet jouw planeet? Wie wonen er? Hoe ziet het er daar uit? Hoe praten de bewoners van de planeet? Wat eten ze? Weet je nog meer vragen? Schrijf ze maar op in je schrift. Bedenk het antwoord op je vragen. Bedenk nu je verhaal. Schrijf het op een blaadje. Plak je verhaal op een gekleurd papier. Maak er een mooie tekening bij. Schrijven Taalboek ruimtevaart Les 4 Woordenschat 1. Lees het verhaal. Let op de scheve woorden. In de ruimte In de ruimte is het net of alles zweeft. Dat komt omdat alles daar gewichtloos is. Hier op aarde is dat heel anders, want alles wordt naar de grond toegetrokken. Jij staat nu met je beide benen op de grond, maar in de ruimte is dat anders. De aarde trekt nu ook aan jou! Dat heb je niet in de gaten, want je bent eraan gewend. De kracht waarmee de aarde aan je trekt heet zwaartekracht. Als je in de ruimte bent dan trekt de aarde niet meer aan jou. Dan zweef je los in de ruimte als een vogel in de lucht. In de ruimte is er geen lucht die je kunt inademen. De ruimte is eigenlijk geen fijne plek voor mensen. Ook de zonnestralen zijn daar heel anders. Op aarde kun je lekker in de zon liggen, je wordt beschermd. Maar in de ruimte zijn de zonnestralen heel heet. Aan boord van het ruimtestation zijn de astronauten beschermd tegen gevaren. Een ruimtestation is een soort laboratorium in de lucht. De astronauten kunnen hier werken en wonen. Het ruimtestation draait rondjes om de aarde. Astronauten doen proefjes aan boord van het ruimtestation. Ze proberen uit te vinden hoe de zwaartekracht werkt. Buiten, in de ruimte, dragen de astronauten een speciaal pak om zich te beschermen, een ruimtepak. Een ruimtepak is net een klein ruimtescheepje. Er zit een voorraadje water in om te drinken en verse lucht, zodat je kunt ademen. Ruimtepakken zijn groot. Eentje aantrekken duurt best lang. Meestal helpen astronauten elkaar met aankleden. Ze controleren heel goed of alle slangen en sluitingen wel goed zijn vastgemaakt. 2. Kijk naar de scheve woorden. Er staan steeds twee of drie woorden bij elkaar. Waarom horen deze woorden bij elkaar? Verzin dat zelf. Schrijf het op. Doe het zo: Ruimte, zweeft en gewichtloos horen bij elkaar omdat je in de ruimte niets weegt en vliegt als een vogel. Aarde en zwaartekracht horen bij elkaar omdat_________________________ Ruimtestation, laboratorium en proefjes horen bij elkaar omdat_____________ Astronauten en ruimtepak horen bij elkaar omdat_______________________ Uitleg Sommige woorden horen bij elkaar. Dat zijn woordparen. Woordparen zijn handig. Je onthoudt de woorden beter. Astronaut + ruimtepak 3. Welke woorden horen bij elkaar? Geef ze dezelfde kleur. planeet telescoop sterren Mars maan zon 4. Bedenk met elk woord een woordpaar. Maak daar een tekening van. Schrijf het woordpaar erbij. ruimtemannetje raket Taalboek ruimtevaart Les 5 Spreken/luisteren 1. Lees het gedicht. Ik ontmoet een mannetje Mannetje van de maan Ik heb nooit geweten Dat het zou bestaan Ik koop een kaartje Voor een maanraket Zeven dagen later Word ik netjes afgezet 2. Kijk hoe de dichter met woorden speelt. Welke zinnen zijn waar? Schrijf ze op. Hij rijmt met woorden. Hij gebruikt lange zinnen. Hij herhaalt woorden. Uitleg In een gedicht speelt de dichter met woorden. Dat kun je zien. - Hij herhaalt woorden. - Hij laat woorden op elkaar lijken. - Hij laat woorden met dezelfde letter beginnen. Zo maakt hij een gedicht. Bij het voordragen kun je dat horen. 3. Bekijk het gedicht. Hoe wil je het voordragen? Kleur de woorden die belangrijk zijn. - Let op woorden die terugkomen. - Let op woorden die op elkaar lijken. - Let op woorden die met dezelfde letter beginnen. 3 2 1 START! Dat gaat hard, vroem vroem, Vanuit mijn bed, vroem vroem, Met mijn raket, vroem vroem, Heel erg hoog, vroem vroem, Voorbij de regenboog, vroem vroem, Rond de sterren draaien, vroem vroem, Door het raampje zwaaien, vroem vroem, Naar de ruimtespinneherder, vroem vroem, En dan hoger, sneller, verder, vroem vroem, Met mijn raket, boooeeemmmm, Uit mijn bed! Lees het gedicht aan elkaar voor. 4. Hoe voelt de dichter zich? Kies uit de woorden. Schrijf het op. Teken het gezicht erbij. boos blij bang eenzaam verdrietig vrolijk kwaad 5. Maak zelf een gedicht. Schrijf het in je schrift. Bedenk eerst een woord waar je gedicht over moet gaan. Bijvoorbeeld ‘ster’. Bedenk vijf woorden die lijken op ‘ster’. Schrijf ze in je schrift. Maak er een gedicht mee. Schrijf het gedicht op in je schrift. Maak er een tekening bij. Lees het gedicht voor. 6. Wat vind jij? Schrijf de zin op die het beste bij jou past. Ik vind het leuk om een gedicht voor te dragen. Ik vind het eng om een gedicht voor te dragen. Taalboek ruimtevaart Les 6 Taalbeschouwing 1. Kijk naar hoe de figuren praten. Alle donders en bliksems! Ik maak ruimtespruitjes van jullie! Waag het niet dichterbij te komen, want dan vlieg ik weg! b. a. Ik wens dat alle mensen op aarde gelukkig zijn. Zou ik alstublieft op uw planeet mogen kijken? c. d. 2. Schrijf de volgende woorden onder elkaar in je schrift. Beleefd: Dreigend: Zegt goede wensen: Gemeen: Kijk naar de tekeningen. Schrijf achter de woorden wie zo praten. Uitleg Iedereen praat op zijn eigen manier. Sommige mensen praten heel brutaal. Anderen praten erg verlegen. En weer anderen praten heel beleefd. Als je iets beleefd vraagt, krijg je vaak eerder je zin. 3. Wouter vraagt of hij met Grombol mee mag naar zijn planeet. Hij vraagt het steeds op een andere manier. Schrijf in je schrift wat Wouter tegen Grombol zegt. a. Wouter zegt eerst iets aardigs. Hij denkt dat Grombol het dan wel goed vindt. b. Wouter vraagt het heel boos. c. Wouter vraagt het heel beleefd. 4. Hoe wordt het gevraagd? beleefd onbeleefd Juf, mag ik alstublieft een raket maken? O O Juf, heeft U een nieuwe lijmpot voor mij? O O Ik wil dat je nu een ruimtehelm voor me maakt! O O Oma, mag ik brood aan de zwanen geven? O O Oma, je moet een zwaard voor me kopen. O O O O astronaut vertellen. O O Zou je me de bezem even aan willen geven? O O Kunt U me vertellen in welk boek een ruimteverhaal staat? Mama, je moet nu een verhaal over een Taalboek ruimtevaart Les 7 Schrijven 1. Lees het gedicht. Kijk hoe het gedicht er uit ziet. Twinkel twinkel gouden ster boven in de lucht zo ver Naast de zon en naast de maan Zie ik zoveel sterren staan Twinkel twinkel gouden ster boven in de lucht zo ver 2. Waaraan zie je dat dit een gedicht is? Kies een of meer zinnen. Schrijf die in je schrift. Elke zin begint op een nieuwe regel. Er staan rijmwoorden in. Ik kan het zien aan de vorm. Een gedicht is kort. Uitleg Een gedicht herken je aan de vorm. Elke zin begint meestal op een nieuwe regel. De regels zijn meestal kort. Ster Soms rijmen de woorden. Twinkelende ster Maar dat hoeft niet. Schijnt zo mooi Hoog in de lucht Ver 3. Maril schrijft een naamgedicht. Ze doet het zo: Schrijf een Maril naamgedicht met je eigen Mag ik naam. Alsjeblieft Rode gympen In plaats van blauwe Laarzen? 4. Een elfje ken je uit sprookjes. Maar sommige gedichten heten ook elfje. Ze hebben altijd elf woorden. En vijf regels. Kijk maar naar het gedicht Ster. Ster (één woord) Twinkelende ster (twee woorden) Schijnt zo mooi (drie woorden) Hoog in de lucht (vier woorden) Ver (één woord) Maak nu zelf een elfje. Probeer een elfje met een ruimtewoord te maken. Schrijf het elfje op een los blaadje. Plak het op de gele ster.