UITSPRAAK TUCHTCOLLEGE ‘Liefs, je therapeut’ E en psychotherapie die maar liefst negen in de behandeling. Zowel het Regionaal Tuchtjaar voortduurt, 600 uur in totaal, twee college als het Centraal Tuchtcollege vond echter keer in de week. De diagnose: borderlinedat hij het therapeutisch spoor bijster was geraakt problematiek, alhoewel niet echt bewezen. Een en legden hem de maatregel van berisping op. Een uitspraak die behoorlijk lang is. Daarom hebben door patiënte gevraagde vergoeding van smarteuitspraak tuchtcollege o ve r d e g re ns m ed. misvatting we hem vanwege de leesbaarheid ingekort en geld en nieuwsreflex van de kosten van rechtsbijstand werd vindt u de complete versie op onze website. door het tuchtcollege afgewezen, omdat de Wet BIG voor Kern van de klacht is dat een psychotherapeut privé de kwaliteitsbewaking is en niet voor de genoegdoening en praktijk onvoldoende wist te scheiden. Alhoewel in de van geleden schade. Daar zijn andere rechtscollege’s voor. GGZ - zeker bij dit soort langdurige therapieën - supervisie gangbaar en gewenst is, vond de therapeut dat in dit geval helaas niet noodzakelijk. Hij was ervaren genoeg. Zonder goede dossiervorming en behandelplan freewheelde hij er hoofdredactioneel on be gr i j pe l i j ke kl a ch t en contactwijzer voorzitterscolum n De volledige uitspraak vindt u therapeutisch maar wat op los. Daarbij ondertekende hij op onze website: B.V.M. CRUL, arts enkele brieven aan klaagster met ‘liefs’, bezocht haar thuis www.medischcontact.nl/dezeweek. MR. W.P. RIJKSEN en ging met haar uit. Naar zijn zeggen allemaal passend w e t en sc ha p. n i eu w s alg. med. boeken ziektebeelden insp. volksgez. Uitspraak Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg d.d. 15 februari 2005 Beslissing in de zaak onder nummer het verweer en incidenteel beroep toegehij onaangekondigd op bezoek ten huize 2003/234 van: A, psychotherapeut, licht aan de hand van een pleitnotitie. van klaagster terwijl klaagster er niet wonende te B, in beroep appellant, tevens was. 2. BESLISSING IN EERSTE AANLEG incidenteel verweerder, verweerder in 3. De therapeut heeft geringe haperingen t en net n eerste aanleg, raadsman mr. D.K. Kupers,i n t er ne2.1. De in eersteartsaanleg door klaagsterveldwerk in familierelatiesm edisei opgeblazen tot misadvocaat te Assen, tegen C, wonende te jegens de psychotherapeut geuite klacht handeld en bedreigd worden en heeft D, in beroep verweerster, tevens inciden- bestaat uit de volgende vier onderdelen: klaagster opgezet tegen familie. Hij heeft teel appellante, klaagster in eerste aanleg, haar haar jeugd als traumatisch doen raadsman mr. H.J. van Balen, advocaat te 1. De therapeut heeft zijn privé-gevoeoverkomen en heeft haar ouderlijk huis Groningen. lens vermengd met de therapeutrelatie. gekenschetst als een ‘onveilige omgeving’ Zo gedroeg hij zich veel te vrij tegenover waarin een verkrachting van klaagster 1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE klaagster tijdens vergaderingen van de op haar 14de jaar zou hebben plaatsgekt i j k pe ri k el e n C, hierna te noemen klaagster, heeft opp ra21 cliëntenraad i ngezonden van debrieven E te D, gedurendebrief vonden. Ook heeft hij haar ervan willen november 2001 bij het Regionaal Tuchteen ruime periode rond het jaar 2000. weerhouden om van haar vorige partner college te Groningen tegen A, hierna te Ook heeft hij in het kader van de therate scheiden. noemen de psychotherapeut, een klacht pie met klaagster gefantaseerd over een 4. De therapeut heeft het behandeldossier ingediend. Bij beslissing van 21 juli 2003, gezamenlijke vakantie, waarbij klaagniet bijgehouden of geheel of gedeelteonder nummer PT2001/01, heeft dat ster de indruk kreeg dat de therapeut dit lijk laten verdwijnen. Over de periode College de klacht gegrond verklaard en in werkelijkheid ook zou willen doen. tussen 1992 en 2000 is niets aanwezig, aan de psychotherapeut de maatregel van Klaagster moest tijdens therapie-uren iedere voortgangsrapportage ontbreekt berisping opgelegd. De psychotherapeut ten huize van de therapeut te B diens en diverse correspondentie die er zou is van die beslissing tijdig in hoger beroep verbouwing bewonderen; zij moest mee moeten zijn ontbreekt.’ gekomen. Klaagster heeft een verweeruit rijden in zijn Amerikaanse auto, en schrift in hoger beroep, tevens houdende hij ondertekende een aantal brieven aan 2.2. De psychotherapeut heeft in eerste incidenteel appel, ingediend. De zaak is haar met ‘Liefs, A’. aanleg als volgt verweer gevoerd. in hoger beroep behandeld ter openbare 2. De therapeut heeft zich voortdurend terechtzitting van het Centraal Tuchtcolopgedrongen in klaagsters privé-leven. ‘(...) lege van 16 december 2004, waar zijn verZo heeft hij haar aan het einde van het Samengevat heeft de therapeut gesteld schenen de psychotherapeut, bijgestaan etentje in F op de mond gekust, liet hij dat zaken door klaagster uit hun verdoor mr. Kupers en klaagster, bijgestaan de therapie op andere plekken dan een band zijn gerukt waardoor het soms lijkt door mr. Van Balen. Mr. Van Balen heeft praktijkruimte plaatsvinden en kwam dat hij over grenzen is gegaan, maar die 888 MEDISCH CONTACT • 27 MEI 2005 • 60 nr. 21 zaken passen in feite in de therapeutische aanpak. In een therapie die bijna 600 uren heeft genomen worden 10 uren tegen de therapeut gebruikt en deze vindt dat niet terecht. Hij acht de klacht volledig ongegrond.’ 2.3. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de volgende feiten vastgesteld: ‘Klaagster is in 1991 in therapie gekomen bij verweerder - nader te noemen: de therapeut - op verwijzing van haar eerdere therapeut. Er was sprake van borderlineproblematiek. Aanvankelijk vonden de therapiegesprekken eenmaal per week plaats, na ongeveer twee jaar werd de frequentie tweemaal per week. Sedert 1997 heeft een deel van de gesprekken niet plaatsgevonden op de vaste werkplek van de therapeut te D, maar ook in zijn praktijkruimte te B, ten huize van klaagster te D en wandelend in het bos. Nadat klaagster in 1996 voor haar HBO-examen SPH was geslaagd is zij ter gelegenheid daarvan met de therapeut een avond in F uit eten geweest, welk diner werd gevolgd door een bezoek aan een bar. De therapie is in juni 2000 beëindigd.’ 2.4. Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd. ‘1. De eerste drie klachtonderdelen (het vermengen van privé-gevoelens met de therapeutrelatie, het zich voortdurend opdringen in klaagsters privé-leven en het opblazen van geringe haperingen in familierelaties tot mishandeld en bedreigd worden en opzetten tegen familie) laten zich in feite samenvatten als een klacht over het niet bewaken van de grenzen in de therapeutische relatie. Ter onderbouwing van deze klachtonderdelen heeft klaagster een groot aantal incidenten opgesomd. (...) 2. De therapeut heeft klaagster beschouwd als een patiënte met ernstige borderlineverschijnselen. Hoewel het College van deze diagnose geen onderbouwing heeft aangetroffen, gaat het ervan uit dat de therapeut zijn behandeling op die diagnose heeft gebaseerd. Algemeen bekend en erkend is dat borderlinepatiënten steeds de grenzen van het toelaatbare zoeken in hun 60 nr. 21 • 27 MEI 2005 • MEDISCH CONTACT gedragingen en dwingende wensen. Het is naar het oordeel van het College de taak van een therapeut om, welke wijze van behandeling ook wordt gekozen, die grenzen te bewaken en adequaat op pogingen die grenzen te overschrijden te reageren. Het is voor het College duidelijk dat de therapeut daarin bij klaagster niet is geslaagd; (...) Daarmee is de therapie naar het oordeel van het College stuurloos geworden. De therapeut heeft het College ter zitting in elk geval niet duidelijk kunnen maken welk theoretisch fundament er onder zijn aanpak van klaagster lag en welke strategie hij had uitgestippeld en heeft gevolgd bij deze behandeling. Het heeft er alle schijn van dat de therapeut in de loop van de contacten met klaagster het spoor in de therapie bijster is geraakt, hetgeen er mede een oorzaak van zou kunnen zijn dat de therapie gedurende negen jaren in een vrij hoge frequentie is voortgezet zonder dat ook maar enigszins duidelijk is geworden dat voortzetting van de psychotherapie op deze wijze geïndiceerd was en wat daarvan thans het resultaat is. 3. Het College hecht eraan het bovenstaande nog als volgt in een systematisch kader weer te geven. (...) 4. (...) 5. Het ontbreken van een behoorlijk behandeldossier speelt de therapeut in dezen waarschijnlijk parten. Wanneer hij naar behoren het nodige had vastgelegd over de hierboven genoemde punten zou misschien een begrijpelijke lijn in zijn aanpak aan te wijzen zijn geweest. Nu de therapeut slechts puttend uit zijn geheugen heeft moeten proberen weer te geven wat de lijn in de therapie is geweest heeft hij daarin naar het oordeel van het College gefaald. Het College rekent het de therapeut zwaar aan dat hij in deze therapie zijn overwegingen en afwegingen voor zijn handelen niet gedocumenteerd heeft in een behoorlijk psychotherapeutisch dossier. 6. (...) Het verweer van de therapeut, dat in de instelling het niet beter bijhouden van een dossier lange tijd normaal is geweest, snijdt - (...) - geen hout omdat hij zich niet kan verschuilen achter het beleid van de instelling doch een eigen verantwoordelijkheid heeft op dit punt. Tevens is verwijtbaar dat de therapeut niet heeft bewaakt dat de jaarlijkse evaluaties in het behandelteam van de behandeling plaatsvonden, zoals hij ter zitting heeft erkend. (...) 7. Het totaal van het optreden van de therapeut in dezen, zowel blijkend uit de stukken als uit zijn optreden ter zitting, heeft op het College geen professionele indruk gemaakt. Naast hetgeen hierboven reeds is overwogen merkt het College op dit punt nog het volgende op. Op vragen van het College heeft de therapeut geen bevredigende antwoorden kunnen geven en hij heeft er geen blijk van gegeven in te zien dat zijn optreden voor klaagster verwarrend is geweest doordat het niet een duidelijke grens aangaf tussen een benadering als therapeut en een als vriend. (...) De therapeut heeft in de stukken wel gesteld zich van supervisie te hebben voorzien maar blijkt daarvan in de praktijk in deze casus geen gebruik te hebben gemaakt. Wat van zijn contact met G in dezen is gebleken kan niet als behoorlijke supervisie gelden, en het heeft het College ook getroffen dat de therapeut in feite supervisie overbodig achtte omdat hij een jarenlange ervaring met borderlinepatiënten had. Dit betekent dat de therapeut zijn eigen beperkingen niet ziet, hetgeen het College met zorg vervult. (...) 8. Alles overziende acht het College de klacht in al zijn onderdelen gegrond. Bij de bepaling van de op te leggen maatregel overweegt het College dat het het falen van de therapeut in dezen ernstig acht en zijn gebrek aan zelfreflectie zorgelijk. (...) 3. VASTSTAANDE FEITEN Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten zoals die door het Regionaal << 889 << Tuchtcollege zijn vastgesteld en hiervoor onder 2.3. zijn weergegeven. 4. PROCEDURE IN BEROEP 4.1. De psychotherapeut heeft in beroep - samengevat - aangevoerd dat het Regionaal Tuchtcollege ten onrechte heeft geconcludeerd dat hij de grenzen van de therapeutische relatie niet heeft bewaakt en dat hij geen regie had over de behandeling. De in de uitspraak van het Regionaal Tuchtcollege opgesomde incidenten, te weten: - het enkele malen buiten lopen tijdens het therapieuur; - het bij klaagster aan huis komen; - het houden van de therapie in B; - het uitje met klaagster in F; - het bezoeken van het ouderlijk huis van klaagster; - het afsluiten van enkele brieven aan klaagster met ‘liefs, A’. kunnen volgens de psychotherapeut wel degelijk vallen binnen de therapeutische grenzen. De psychotherapeut is op grond van het voorgaande van oordeel dat hij ten aanzien van klaagster ook binnen deze grenzen is gebleven. Volgens de psychotherapeut heeft het Regionaal Tuchtcollege terecht vastgesteld dat hij het medisch dossier niet deugdelijk heeft bijgehouden. Hij aanvaardt dan ook het hem hiervoor gemaakte verwijt. Ten aanzien van de overweging van het Regionaal Tuchtcollege, dat zijn optreden ter terechtzitting geen professionele indruk op het College heeft gemaakt, merkt de psychotherapeut het volgende op. Volgens de psychotherapeut heeft de aanwezigheid van de huidige partner van klaagster er toe geleid dat hij door woede, angst en teleurstelling de vragen van het Tuchtcollege niet althans volstrekt inadequaat heeft beantwoord. Deze emoties waren voor hem een belemmerende factor, waardoor zijn optreden ter zitting nadelig is beïnvloed. De psychotherapeut stelt dat hij er niet in is geslaagd om een heldere lijn en visie voor het Tuchtcollege te schetsen en is van oordeel dat hij als gevolg van deze omstandigheden in zijn verweer is geschaad. 4.2. Klaagster heeft de beroepsgronden van de psychotherapeut gemotiveerd bestreden met conclusie het beroep te verwerpen en heeft op haar beurt incidenteel beroep ingesteld tegen de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege voor zover daarin wordt verondersteld dat de grensoverschrijdingen in het contact 890 tussen therapeut en cliënte uit zouden zijn gegaan van klaagster terwijl de psychotherapeut onvoldoende de grenzen bewaakte. Klaagster concludeert tot aanvulling van de motivering ten aanzien van het grensoverschrijdend gedrag van de psychotherapeut en tot oplegging aan hem van een voorwaardelijke maatregel onder de voorwaarde van vergoeding van smartengeld en kosten van rechtsbijstand aan klaagster. 4.3. De psychotherapeut heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van klaagster in haar incidenteel beroep althans tot verwerping van dit beroep als ongegrond. Beoordeling 4.4. ten aanzien van het beroep van de psychotherapeut De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal College niet geleid tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het College in eerste aanleg, met dien verstande dat waar het Regionaal Tuchtcollege in de bestreden beslissing onder 7. heeft overwogen dat de psychotherapeut ter zitting geen professionele indruk maakte dat niet geldt voor zijn optreden ter zitting in hoger beroep. De psychotherapeut is ter zitting van het Centraal Tuchtcollege in de gelegenheid gesteld om zijn beroep en verweer in het incidenteel beroep toe te lichten en de hem door het Centraal Tuchtcollege gestelde vragen te beantwoorden. Niet gesteld of gebleken is dat hij daarbij werd gehinderd door de aanwezigheid van de partner van klaagster in de zittingszaal. Een en ander heeft er overigens, zoals al is overwogen, niet toe geleid dat het Centraal Tuchtcollege anders oordeelt over het handelen van de psychotherapeut dan het Regionaal Tuchtcollege en een andere maatregel zal opleggen. Het voorgaande betekent dat het beroep van de psychotherapeut wordt verworpen. 4.5. ten aanzien van het incidenteel beroep Nu klaagsters klacht door het Regionaal Tuchtcollege in alle onderdelen gegrond is verklaard staat voor haar de mogelijkheid van (incidenteel) beroep niet open en zal het Centraal Tuchtcollege haar daarin niet ontvankelijk dienen te verklaren. Ten overvloede merkt het Centraal Tuchtcollege echter nog het volgende op. Anders dan klaagster stelt, kan naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege in de bestreden beslissing niet gelezen worden dat klaagster tot het grensoverschrijdend gedrag van de psychotherapeut geheel of gedeeltelijk aanleiding heeft gegeven. Ten aanzien van de door klaagster voorgestelde, aan de psychotherapeut in het incidenteel beroep op te leggen, maatregel, heeft het volgende te gelden. Alleen de maatregel van schorsing van de inschrijving in het register kan voorwaardelijk worden opgelegd (artikel 48, lid 6 Wet BIG). Het systeem van de Wet BIG laat niet toe dat naast de maatregel van berisping nog een voorwaardelijke schorsing wordt opgelegd. Daarenboven, voorzover het al aan één van partijen is om voorwaarden voor te stellen, stroken de door klaagster in het incidenteel beroep voorgestelde voorwaarden niet met de doelstelling van de Wet BIG, te weten kwaliteitsbewaking. Klaagsters voorwaarden zien op genoegdoening van haar door vergoeding van door haar gestelde schade en daarvoor dient het tuchtrecht niet. 4.6. Op gronden aan het algemeen belang ontleend zal het Centraal Tuchtcollege bepalen dat deze beslissing op de hierna te noemen wijze wordt gepubliceerd. 5. BESLISSING Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg: in het beroep van de psychotherapeut: verwerpt het beroep. in het incidenteel beroep van klaagster: verklaart klaagster in haar beroep niet ontvankelijk; bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Nederlandse Staatscourant en zal worden aangeboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht en Medisch Contact met het verzoek tot plaatsing. Deze beslissing is gegeven in raadkamer door: mr. K.E. Mollema, voorzitter, mrs. W. Jonkers en E.J. van Sandick, leden-juristen en prof.dr. R.W. Trijsburg en drs. L. Swen, leden- beroepsgenoten en mr. C.M.J. Wuisman-Jansen, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van 15 februari 2005, door mr. K.E. Mollema, in tegenwoordigheid van de secretaris. n MEDISCH CONTACT • 27 MEI 2005 • 60 nr. 21