De erfenis van Karel de Grote Twaalf eeuwen geleden overleed Karel de Grote. Bij zijn dood in 814 had hij een rijk gevormd dat zich uitstrekte van de Pyreneeën tot in Centraal-Europa. Voor de eerste maal sinds de val van het WestRomeinse rijk bestond er in Europa opnieuw zo iets als een bestuurlijke eenheid. Door tijdgenoten en kroniekschrijvers werd de regeerperiode van Karel dan ook beschouwd als een ‘gouden tijd’, een verademing na eeuwen van maatschappelijke instabiliteit en culturele terugval. Na de dood van Karels zoon Lodewijk de Vrome werd het rijk als gevolg van het Verdrag van Verdun (843) verdeeld, maar de herinnering aan de grote Karolingische vorst bleef levendig en inspireerde later meer dan één ambitieuze vorst. Na de Tweede Wereldoorlog zocht de Europese eenmakinggedachte graag een historische legitimatie in de periode van Karel de Grote. Vertoonde zijn rijk immers niet de ‘eenheid in verscheidenheid’ die ook de Europese Unie graag als slogan hanteert? Over Karel de Grote en zijn erfenis in Europa loopt vanaf mei een tentoonstelling in het Provinciaal Archeologisch Museum van Ename. De keuze van de locatie is symbolisch omdat Ename sinds de verdeling van het Karolingische rijk tot Francia Media behoorde, het zogenaamde middenrijk dat tijdens de 10de eeuw bij Oost-Francië of het latere Duitse keizerrijk werd gevoegd. Sindsdien vormde Ename als mark(graafschap) aan de Schelde een belangrijke schakel in de verdedigingsgordel tegen West-Francië. Post Factum neemt u op 1 juni mee voor een bezoek aan de tentoonstelling ‘De erfenis van Karel de Grote (814-2014)’. Het is tevens een gelegenheid om de plaatselijke Sint-Laurentiuskerk (ca. 1000) en de archeologische site (van achtereenvolgens de Ottoonse burcht, handelsnederzetting en Sint-Salvatorabdij) te bezoeken. Icoon van Europa Vanaf haar ontstaan moet de Europese Unie (toen nog Europese Gemeenschap) opboksen tegen de scepsis over de haalbaarheid van haar project. De oprichting van een economische samenwerking tussen Frankrijk en Duitsland enkele jaren na het einde van de Tweede Wereldoorlog kwam er tot verbazing van velen en behoort nog altijd tot een van de opmerkelijke momenten van de 20ste eeuw. Net zoals de nieuwe natiestaten tijdens de 19de eeuw probeerde ook ‘Europa’ zich op een historische manier te legitimeren. Daarbij werd graag verwezen naar datgene wat de Europese landen in het verleden met elkaar verbond. Dat was wel even zoeken want voor een politieke en culturele ‘eenheid’ tussen de romaanse en Germaanse wereld moest men terug naar de tijd van Karel de Grote, oftewel meer dan een millennium geleden! Verwijzingen naar die ‘eerste Europeaan’ behoorden voortaan tot het jargon van de Europese eenheidsgedachte. Het parlement in Brussel werd het Karel de Grotegebouw en ook de speciale prijs voor Europese verdienste werd naar hem genoemd. In dezelfde flow ontstond in ons land ook de Karel de Grotehogeschool, een naam die gezien de bijdrage van de vorst voor de ontwikkeling van het onderwijs niet helemaal onterecht was. De keuze voor Karel de Grote als ‘vader van Europa’ heeft dus zeker zijn rechten. Overigens werd hij in het epos Karolus Magnus et Leo Papa (eind 8ste eeuw) als ‘Pater Europae’ omschreven. Toch is het geboden om rond die Karolingische vorst realiteit en mythevorming van elkaar te scheiden, een niet gemakkelijke taak voor een periode waarin objectieve bronnen nu eenmaal schaars zijn. Daarom in dit artikel een opfrissing van de vorming van een wereldrijk, een inkijk in de legendevorming rond een groot vorst en enkele bedenkingen hoe volgende generaties met de erfenis van Karel omgingen… De vorming van een Karolingisch Europa Toen Karel in 768 tot koning der Franken werd gekroond, konden weinigen vermoeden dat de man een halve eeuw later een groot deel van Europa onder zijn controle zou hebben. Zoals het de Frankische wet voorschreef, werd het rijk van Pepijn de Korte immers in 768 onder zijn zoons Karel en Carloman verdeeld. De twee broers, die het van jongsaf al niet goed met elkaar konden vinden, werden dus beiden koning van het Karolingische rijk. Maar toen het rijk in het zuidwesten door de Aquitaniërs werd bedreigd, was het Karel die de opstand kon neerslaan. Carloman toonde zich bij de aanpak van de onlusten in de randgebieden minder kordaat. Hij stierf reeds in 771 en verdween zo vrij geruisloos in de geschiedenis. Daarmee had Karel de handen vrij om de macht te herstellen in het rijk dat zijn vader hem had nagelaten: het gebied dat overeenkomt met het huidige Frankrijk, België, Nederland, Luxemburg, Zwitserland en het westen van Duitsland. Daarnaast onderwierp hij na een reeks veldtochten de Longobarden (Noorden Voorstelling van Karel de Grote in de kroniek van Midden-Italië), de Bajuwaren Ekkehard von Aura (1112/14) (een Germaans volk in Beieren), de Avaren (Hongarije), de Friezen (in het noorden van Nederland en Duitsland) evenals delen van Bretagne en NoordSpanje. Veel meer moeite had hij met de Saksen, die in Centraal-Duitsland hun stamgebied hadden. Eigenlijk heeft hij het gans zijn leven met de balorige Saksen aan de stok gehad. Eind 8ste eeuw waren zij wel geïntegreerd in het rijk, maar de streek bleef zo onrustig dat de niet meer zo jonge vorst in 804 hoogst persoonlijk tegen hen optrok om ze tot betere gedachten te brengen. Karel regeerde over een gebied dat zich uitstrekte van boven de Ebro in Spanje tot voorbij de Elbe in Duitsland, van de Noordzee tot het zuiden van het Italiaanse schiereiland en het ontstaansgebied van de Donau in Centraal-Europa. In een tijd dat een reis van de ene hoek van het rijk naar de andere weken in beslag nam, was het dan ook zaak om het bestuur op een efficiënte en tegelijk betrouwbare manier te delegeren. Karel besefte dat hij de plaatselijke Frankische edelen maar aan zich kon binden als ze op een gecontroleerde manier hun zelfstandigheid konden behouden. Het rijk werd daarom ingedeeld in gouwen met aan het hoofd telkens een graaf of een hertog. Controle was er door middel van de zogenaamde zendgraven (missi dominici). Wie de richtlijnen van Karel naleefde, kon rekenen op vorstelijke gunsten en werd opgenomen in een soort hofadel. Samen met die dienstadel vertoefde hij regelmatig in Aken, maar meestal trok hij het land door en hield op die manier zijn adel mee in het gareel. Door de belening van gronden en het systeem van wederzijdse trouw en bijstand legde Karel de basis voor de feodaliteit die nog eeuwen de sociale, economische en politieke verhoudingen van Europa zou bepalen. Karel de Grote probeerde in zijn rijk ook een wetgevende eenheid te scheppen. Daartoe werden capitularia uitgevaardigd. Die koninklijke verordeningen waren centrale richtlijnen voor bestuur en jurisdictie en legden zo de vroegere stamgewoonten aan banden. In dat embryonale unificatieproces speelden intellectuelen aan het hof onvermijdelijk een centrale rol. De kerk was nu eenmaal de erfgenaam van de schriftelijke cultuur. De enige taal die daarvoor in aanmerking kwam, was het Latijn dat via de kloosters en kapittels de oudheid had overleefd. Drie eeuwen na de val van het West-Romeinse rijk werd het Latijn veralgemeend als de taal van administratie en bestuur. Ook het schrift werd gestandaardiseerd: in alle hoeken van het rijk werd het Karolingisch minuskel aangemoedigd. Clerici aan het hof en monniken in de scriptoria tekenden aldus voor een ware ‘Karolingische renaissance’. Zij produceerden schitterende manuscripten, fungeerden als kunstenaar en architect, conserveerden wetenschappelijke inzichten uit de oudheid en legden de basis voor de middeleeuwse wetenschap. Karel de Grote de ‘vader van een Europese cultuur’ noemen is misschien een stap te ver. Uiteindelijk was het wel de kerk die zich de drager van een gemeenschappelijke middeleeuwse cultuur mag noemen. Ongetwijfeld zag Karel zelf ook het belang in van cultuur en scholing, maar door zijn afhankelijkheid van de geletterde elite aan zijn hof moest hij die taak aan de clerus overlaten. In kloosters en kathedralen kwamen er niet alleen Geromantiseerde visie op Karel de Grote scholen voor priesters. Die als weldoener van onderwijs en cultuur (prent van Karl von Blaas, eind 19de eeuw) geestelijken moesten op hun beurt ook de bevolking onderwijzen. Opvoeding moest in de ogen van Karel op de eerste plaats een christelijke invulling krijgen. Zo is het veelbetekenend dat één van de capitularia eiste dat iedereen in het rijk in staat was om het ‘Pater noster’ (Onze Vader) te bidden. Raoul Bauer herkent in het bewind van Karel de Grote vooral een christelijke universaliteit. Volgens die mediëvist steunde de Karolinger ‘vooral op het christendom dat voluit een staatszaak is geworden (…). De keizer mengde zich inderdaad actief in kerkelijke aangelegenheden, aanzag de paus als een rijksdienaar… Kortom, met Karel de Grote beleefde men misschien niet formeel, maar wel feitelijk een keizerlijk absolutisme van een door God uitverkoren heerser.’ In Karels visie was de fel besproken keizerskroning door de paus in 800 misschien niet direct het ideale scenario. In welke mate zouden hij en zijn erfgenamen zich op die manier niet binden aan de kerkleider? Natuurlijk betekende een ‘promotie’ tot keizer een enorme opsteker voor zijn moreel aanzien. Het keizerschap was de bevestiging van wat velen in hem reeds zagen: de erfgenaam van het West-Romeinse rijk. In dat verband was het wel op eieren lopen want Karel werd formeel niet de keizer van het Romeinse rijk, maar alleen van de stad Rome. Op die manier werd vermeden dat de Oost-Romeinse keizer al te zeer voor het hoofd werd gestoten. Karel … de mythe In elk geval betekende de keizerskroning een grote prestigewinst voor Karel. Enkele jaren voordien was hij reeds betiteld als Carolus Magnus. Met die omschrijving maakten de kroniekschrijvers duidelijk dat Karel de Grote zich onderscheidde van al zijn voorgangers. Of daarachter een bewuste promotiecampagne in het aanzwellende hof van geletterden schuil ging, kunnen we alleen maar raden. Maar de legendevorming rond zijn persoon was tijdens zijn leven reeds bezig. Zijn biograaf Einhard, die Karel de laatste jaren van zijn leven had gevolgd, legde met zijn Vita Caroli Magni (817-836) de basis van een vaak hagiografische geschiedschrijving over de grote keizer. Het ging zelfs zo ver dat minstens vanaf de 10de eeuw bijzondere gaven aan hem werden toegeschreven. Een heiligverklaring lag dus in het verschiet. Volgens Bauer was de ‘heiliging van Karel de Grote inderdaad een knap stukje van een zichzelf versterkende beweging’. Kloosters en abdijen konden hun aanzien maar opdrijven als ze in het bezit waren van een belangrijke relikwie of als ze in verband konden gebracht worden met een voorname persoon. In het bekende schilderij van Albrecht Dürer (1515) verwijst de schilder via de wapenschilden links en rechts expliciet naar de gemeenschappelijke oorsprong van het Duitse (keizer)rijk en Frankrijk. Op dat vlak zat men met Karel de Grote wel goed. Volgens de overlevering zou Karel dank zij zijn goede contacten met Haroen arRashid (de kalief van het Arabische rijk) heel wat relikwieën hebben ontvangen, waaronder enkele flinke spaanders van het heilig kruis. De religieuze instellingen die die relikwieën van Karel hadden gekregen, lieten niet na het sacrale karaker van ‘hun’ keizer te benadrukken en werkten op die manier zijn sacralisering in de hand. Omstreeks het jaar 1000 werden allerlei voorspellingen, visioenen en mirakels met de naam van Karel verbonden. Die verering hield ongetwijfeld verband met het eschatologische denken tijdens de millenniumwissel. De bestuurlijke chaos en de economische ontreddering na de grote invallen op het einde van de 9 de eeuw hadden de herinnering aan de ‘gouden tijd’ van Karel enkel maar scherper gesteld. In de nakende heiligverklaring van de keizer ontbrak enkel nog het blootleggen van zijn graf, een daad die natuurlijk tot bovennatuurlijke fenomenen moest leiden. In het jaar 1000 ging Otto III, de keizer van het Heilig Roomse Rijk, in Aken op zoek naar het graf van zijn illustere voorganger. Geen mens wist echter waar de vorst precies was begraven. Een driedaagse vasten bracht raad en het graf werd gevonden… Hoe dat precies in zijn werk ging weten we enkel uit getuigenissen van een paar decennia later. Volgens de Chronicon Novaliciense ‘ontdekte men hem (Karel) precies op de plek waar de keizer (Otto III) hem in zijn droom had gezien, zittend op een gouden bisschopstroon (…); hij was gekroond met een zuiver gouden kroon, en zelfs zijn lichaam werd perfect bewaard teruggevonden. Men groef hem op om aan het volk te tonen’. Het gaat daarbij niet zozeer om de waarheidsgetrouwheid van de getuigenis. Belangrijker is wel dat Karel de Grote door de kroniekschrijver als een bovennatuurlijk persoon wordt voorgesteld langs waar God een teken wil geven. Een heiligverklaring was onvermijdelijk. Toch zou dat pas in 1165 gebeuren. Karel de Grote groeide tijdens de middeleeuwen uit tot een mythische figuur, die heel wat Duitse en Franse vorsten inspireerde. Dat hij voor de Duitse keizers een voorbeeldfunctie vervulde, hoeft niet echt te verwonderen. Maar ook in het Franse koninkrijk behoort hij tot het collectief-culturele geheugen; in kathedralen, literatuur en miniaturen vindt men heel wat verwijzingen naar de grote Charlemagne. Zelfs Napoleon plaatste zoveel eeuwen later zijn keizerschap in het verlengde van Karel de Grote. Hij bezocht Karels graf in Aken en droeg ook de Lombardische ijzeren kroon, een verwijzing naar Karels grote overwinning op het Lombardische rijk in 773. De Karolinger die ooit het bindteken vormde tussen de Romaanse en de Germaanse wereld, bleef dus menig vorst intrigeren. Uitlatingen over Karels erfenis voor Europa leiden vandaag onvermijdelijk tot controverse. Dat is zeker het geval voor de stelling dat hij met het christendom als bindelement de basis legde voor de West-Europese cultuur. Maar op politiek en bestuurlijk vlak constateren we in het Karolingische rijk een element waaraan Europa zeker en vast een deel van zijn identiteit ontleent. In al zijn pogingen om zijn rijk een eenheid mee te geven, liet Karel toch altijd plaats voor verscheidenheid. Met uitzondering van de religie werden lokale instellingen, wetgeving en gebruiken grotendeels gerespecteerd. Om het met de woorden van Raoul Bauer te zeggen: ‘Precies deze kwaliteit heeft ervoor gezorgd dat de latere natieontwikkeling landen heeft voortgebracht die weliswaar een eigen weg gingen maar steeds telgen bleven van een gemeenschappelijke stam’. Dat dubbele karakter van Karels rijk omstreeks 800 vinden we vandaag ook terug in de Europese Unie. Montesquieu wist het reeds in de 18de eeuw: ‘Europa is slechts één natie die uit meerdere is samengesteld’… Geraadpleegde literatuur: R. Bauer. Karel de Grote. Een keizer op de grens tussen twee werelden. Leuven, Davidsfonds, 2013. Karel de Grote bedacht Europa. In Historia, 2014, nr. 3, blz. 66-73. nl.wikipedia.org/wiki/Karel_de_Grote Patrick Praet