verbetersleutel

advertisement
4
Gehele getallen:
machtsverheffing en
vierkantsworteltrekking
Dit kun je al
1 gehele getallen vermenigvuldigen
2 afspraken i.v.m. de volgorde van
de bewerkingen toepassen
3 regelmaat en patronen ontdekken in rijen
4 lettervormen noteren volgens de afspraken
Test jezelf
Elke vraag heeft maar één juist antwoord. Controleer je antwoord in de correctiesleutel.
Achter elke vraag staat een verwijzing naar extra oefeningen in je oefenboek.
A
B
C
Verder oefenen?
1
(–2) · 5 =
–10
10
3
oef. 220
2
22 – (10 + 5 · 2) =
2
22
–8
oef. 254
3
Wat is het volgende getal in deze rij? 5 8 11 14 17 ...
19
20
21
oef. 242
4
Noteer de lettervorm volgens de afspraken. b · a · 4 + 3 · a
4ab + 3a ab4 + a3 4ba + 3a oef. 281
Dit heb je nodig
•
•
•
•
•
•
leerwerkboek p. 95–110
oefenboek p. 95–114
kladblok
meetlat
rekenmachine
potlood en stiften
Inhoud
G24 Machten van natuurlijke getallen
G25 Vierkantswortels van natuurlijke getallen
G26 Machten en vierkantswortels van
gehele getallen
G27 De volgorde van de bewerkingen in ℤ
G28 Regelmaat en formules
p. 96
p. 100
p. 102
p. 104
p. 106
95
G24
Machten van natuurlijke getallen
Op verkenning
a
Macht van een natuurlijk getal
A6
A5
A3
A4
A1
A2
•
Als je een A4–blad één keer dubbel vouwt, bekom je twee bladen op A5–formaat.
–
een keer vouwen

2 blaadjes

2
Vouw je het blad nog eens dubbel dan bekom je vier bladen op A6–formaat.
–
twee keer vouwen

4 blaadjes

2·2
Weetje
Hoeveel blaadjes bekom je na ...
–
drie keer vouwen

8. . . . . . . . . . . blaadjes

2. . . . .·. . 2. . . . .·. . .2. . . . . .
–
vier keer vouwen

16
. . . . . . . . . . . blaadjes

2. . . . .·. . 2. . . . .·. . .2. . . .·. . 2
–
zes keer vouwen

64
. . . . . . . . . . . blaadjes

2. . . . .·. . 2. . . . .·. . .2. . . .·. . 2 · 2 · 2
Wist je dat je een blad papier nooit meer dan negen keer in tweeën
kunt vouwen? Het maakt zelfs niet uit hoe groot je blad is. Probeer
maar eens. Meestal raak je zelfs niet verder dan zes keer dubbel
vouwen. Let wel, je moet het papier precies in tweeën vouwen.
Stel dat je zou kunnen blijven vouwen, dan zou je na 50 keer vouwen de afstand van de aarde tot de zon bekomen en na 100 keer
vouwen de grootte van het heelal bereiken (ongeveer twaalf miljard lichtjaar).
Je kunt een vermenigvuldiging met gelijke factoren korter schrijven.
2 · 2 · 2 · 2 · 2 · 2 schrijf je als 26 (lees: twee tot de zesde macht).
•
Vul de tabel in.
Schrijf de vermenigvuldiging als een macht.
Met welk getal vermenigvuldig je telkens?
Hoeveel keer vermenigvuldig je het getal met zichzelf?
96
•
Bereken de oppervlakte van een vierkant met zijde 3 cm.
•
Schrijf deze vermenigvuldiging als een macht.
Gehele getallen: machtsverheffing en vierkantsworteltrekking
2·2·2
7·7·7·7
5·5
2
2
3
7
7
4
52
5
2
3
4
3 · 3 cm2 = 9 cm2
32 = 9
............................................................................
......
............................................................................ . . . . . .
Weetje
Wiskundetaal – begrippen
26 = 2 · 2 · 2 · 2 · 2 · 2
Kwadra
at
het Latij komt uit
n . Q uad
rat
beteken
t vierkan us
t.
Een vermenigvuldiging van gelijke factoren kun je
korter noteren als een macht.
• Het grondtal is de factor die met zichzelf wordt
vermenigvuldigd.
• De exponent is het getal dat aangeeft hoe
vaak het grondtal met zichzelf moet worden
vermenigvuldigd.
an = a · a · a · … · a
an is een macht
met a als grondtal
en n als exponent
26
met
en
Het kwadraat van een getal is een andere
benaming voor de tweede macht van een getal.
a² = a · a
Lees 26 als 2 tot de zesde (macht)
Lees 42 als 4 in het kwadraat
4 kwadraat
4 tot de tweede (macht)
6 factoren
n factoren
is de macht
2 als grondtal
6 als exponent
CONTROLE 37
1
Vul de tabel verder aan.
x
0
1
2
3
4
x
0
1
4
9
16 25 36 49 64 81 100 121 144 169 196 225 256 289 324 361 400
2
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
Het kwadraat van de natuurlijke getallen van nul tot en met twaalf ken je best uit het hoofd.
2
Schrijf als een vermenigvuldiging.
53 =
3
5·5·5
2·2·2·2·2·2·2
.............................................................................................. . . . . . . .
Schrijf als een macht.
3·3·3·3·3·3=
b
27 =
....................................................................................
36
10 · 10 · 10 · 10 =
........
4
10
........
Machten met exponent 0 en 1
•
•
Hoeveel laagjes bekom je als je een vel papier
–
één keer vouwt?
–
niet vouwt?
2 laagjes

.1
. . . . .laagje
........................... 
.................................
21 = . . .2
...............
20 = . . .1
...............
Vul aan.
34 =
33 =
3²=
31 =
30 =
81
27
...................
9
...................
3
...................
1
...................
...................
:3
:3
:3
:3
54 =
53 =
52 =
51 =
50 =
625
125
.................
25
.................
5
.................
1
.................
.................
•
Waaraan is elke macht met exponent 1 gelijk?
•
Waaraan is elke macht met exponent 0 gelijk?
256
.:. . 4
.....
64
43 = .................
.:. . 4
.....
16
42 = .................
.:. . 4
.....
4
41 = .................
.:. . 4
.....
1
40 = .................
Zijn grondtal.
..............................................................
1
..............................................................
:5
. :. . .5
....
. :. . .5
....
. :. . .5
....
44 =
.................
........
Rekenregel – machten met exponent 0 of 1
• Een macht met exponent 1 is gelijk aan het grondtal.
a1 = a
71 = 7
• Een macht met exponent 0 is gelijk aan 1.
a0 = 1
70 = 1
CONTROLE 38 Reken uit.
21 =
2. . . . . . . . . . . ...........................
100 = 1
......................................
70 =
1......................................
81 =
8................................. . . . . .
97
G24
Machten van natuurlijke getallen (vervolg)
c
Machten berekenen met je rekenmachine
Mia maakt zelf kaarsen. Hoeveel cm³ kaarsvet heeft ze nodig om deze kubusvormige kaars te maken als je weet dat een ribbe van de kubus gelijk is aan 27 cm?
•
Hoe bereken je het volume van een kubus?
•
Vul de getallen in en schrijf als een macht.
•
Bereken met je rekenmachine.
z · z · z = z3
273 cm3
.......................................................
.....
19 683 cm3
.......................................................
.....
....................................................... . . . . .
Gebruik van de rekenmachine
Welke toets(en) gebruik je om:
•
•
het kwadraat te berekenen?
een macht te berekenen?
Welke toetsen moet je indrukken om deze macht te berekenen? 9³
Oefeningen
WeeR?
303
1
MeeR?
304
Schrijf als een macht.
a
3·3·3·3=
b
7·7·7·7·7·7=
c
10 · 10 · 10 =
d
1 · 1 · 1 · ... · 1 =
34
76
............................................................
103
............................................................
118
............................................................
............................................................
18 factoren
WeeR?
305
2
b
c
d
e
WeeR?
307
WeeR?
308
MeeR?
309
310
3
4
g
h
..................................................... . . . . . .
f
53 =
g
13² =
h
170 =
i
43 =
j
8² =
c
71² =
d
50 =
125
169
.................................................
1
.................................................
64
.................................................
64
.................................................
.................................................
k
111 =
l
6³ =
m
5² =
n
71 =
o
25 =
e
129 =
f
212 =
1............................................ . . . . .
216
............................................ . . . . .
25
........................................... . . . . . .
7........................................... . . . . . .
32
............................................ . . . . .
Bereken met je rekenmachine.
a
75 =
b
210 =
16
807
........................................
1024
........................................
5041
................................................
1................................................
Bacteriën zijn kleine levende wezens. Ze zijn zo klein dat je ze alleen met behulp van een
microscoop kunt waarnemen. Bij de voortplanting splitsen ze zich in tweeën. Dit duurt
een uur. Na een uur zijn er dus al twee bacteriën, na twee uur vier bacteriën.
a
b
c
98
81
........................................
000 000
107 = 10
........................................
24 = 16
........................................
000 000
1003 = 1
........................................
3² = 9
........................................
34 =
f
z5
a3 b2
a·a·a·b·b=
.....................................................
......
3 · 32
2
2·2·2·3·3=
.....................................................
......
5
2
2 ·5
2 · 2 · … · 2 · 5 · 5 = .....................................................
......
z·z·z·z·z=
5 factoren
Reken uit.
a
MeeR?
306
e
23 = 8
210 = 1024
Hoeveel bacteriën zijn er na tien uur? ............................................................................................
Hoeveel bacteriën zijn er na drie uur?
............................................................................................
Noteer hoe je berekent
hoeveel bacteriën er na één dag zijn?
............................................................................................
224 = 16 777 216
Gehele getallen: machtsverheffing en vierkantsworteltrekking
5..........................................
159 780 352 . . . . . .
441
........................................... . . . . .
6
Vind het juiste getal.
a
Van welk getal is het kwadraat 169?
b
Welke macht van 5 is gelijk aan 125?
c
Een macht met exponent 2 is gelijk aan 121. Wat is het grondtal?
13
. . . . . . want
. .3
. . . . want
11
. . . . . . want
13
. . . . . 2 = 169
5 3 = 125
.....
11
. . . . . 2 = 121
Noteer de volgende grote getallen als machten van 10.
a
duizend
= 1000 = 10 · 10 · 10 = 10³
b
miljoen (duizend maal duizend)
........................................................................................................................................ . . . . . . .
c
miljard (duizend miljoen)
d
biljoen (duizend miljard)
e
biljard (duizend biljoen)
Weet je
5
1 000 000 = 106
1 000 000 000 = 109
........................................................................................................................................
.......
1 000 000 000 000 = 1012
........................................................................................................................................
.......
1 000 000 000 000 000 = 1015
........................................................................................................................................
.......
WeeR?
317
318
MeeR?
319
320
WeeR?
323
324
MeeR?
325
326
Een googol is een aanduiding van een
getal met de waarde 10100.
De internetzoekmachine Google is geno
emd naar dit getal. De naam is uiteinde
lijk
‘Google’ geworden door een spelfout van
de investeerders.
De googol heef t geen belangrijke wisk
undige betekenis en ook geen praktisch
e
toepassing. Het getal werd alleen verzonn
en om het verschil te laten zien tussen
een gigantisch groot getal en het begr
ip ‘oneindig’.
Wat moet je kunnen?
τ machten berekenen van natuurlijke getallen (met je rekenmachine)
τ het kwadraat geven van getallen tot en met 12
τ machten met exponent 0 en 1 berekenen
99
G25
Vierkantswortels van natuurlijke getallen
Op verkenning
Eén van de bezienswaardigheden
bij een citytrip in New York is
een bezoek aan de Apple Store.
Een glazen kubus met daarin
het logo van de winkel duidt de
ingang aan. In de kubus zit een
glazen liftschacht die een glazen
wenteltrap ondersteunt. De
hele winkel bevindt zich op de
ondergrondse verdieping.
a
De omgekeerde bewerking van de tweedemacht
In totaal bestaat de kubus (bovenvlak en de vier zijvlakken) uit 845 m² glas.
Bereken hoe hoog deze kubus is.
•
Hoeveel glazen vierkanten vlakken heeft deze kubus?
•
Hoe groot is de oppervlakte van één glazen vlak?
Noteer je berekening.
5
...................................................................................... . . . . . .
(845 : 5) m2 = 169 m2
z·z
......................................................................................
......
2
z = 169
......................................................................................
......
...................................................................................... . . . . . .
•
Hoe bereken je de oppervlakte van een vierkant?
•
De oppervlakte ken je. Vul dit getal in de formule in.
•
Welk ander getal moet je invullen om de bewerking te laten
kloppen (zie les G24)? Vul ook dit getal in de formule in.
132 = 169
...................................................................................... . . . . . .
De oppervlakte is de tweedemacht van de zijde. Om de zijde te berekenen
moet je de omgekeerde bewerking
_
van de tweedemachtsverheffing toepassen. Je noteert dit als zijde = √ oppervlakte (lees: de zijde is de
vierkantswortel van de oppervlakte).
_
•
Schrijf de gegevens van het glazen zijvlak in deze formule.
13 = √ 169
......................................................................................
......
Wiskundetaal – begrippen
De vierkantsworteltrekking is de omgekeerde
bewerking van de tweedemachtsverheffing.
a en b zijn natuurlijke getallen
_
√ a = b als b² = a
_
√ 81 = 9 want 9² = 81
_
b is de vierkantswortel van
√ 81 is de vierkantswortel
a als de tweedemacht (het
met 81
_ als grondtal.
kwadraat) van b gelijk is aan a. en √ als het wortelteken
of vierkantswortelteken
_
Lees √81 = 9 als de
vierkantswortel van 81 is 9.
100
Gehele getallen: machtsverheffing en vierkantsworteltrekking
b
Vierkantswortels berekenen met je rekenmachine
Gebruik van de rekenmachine
De vierkantswortel van een natuurlijk getal is niet telkens een natuurlijk getal.
Je gebruikt best je rekenmachine om het resultaat te berekenen.
• Welke toets gebruik je voor de vierkantsworteltrekking?
• Welke toetsen moet je indrukken om de vierkantswortel van 51 te berekenen?
CONTROLE 39 Hoelang is de zijde van een vierkant met oppervlakte...
9 cm2
3 cm
16 m2
. ............................
4m
......... ....................
81 dm2
9 dm
100 m2
.............................
10 m
........................ . . . . .
Oefeningen
7
Hoe lang is de zijde van______
een vierkant als het een oppervlakte heeft
van ... ?
_______
a
8
49 cm²
Reken uit.
_
a
√9 =
_
b
√ 100 =
_
c
9
√1 =
7 cm (√49 cm2 )
........................................
3
10
.....................................
1.....................................
.....................................
b
d
e
f
100 m²
_
√ 121 =
_
√ 16 =
_
√4 =
10 m (√ 100 cm2 ) c
..........................................
11
4..........................................
2..........................................
g
..........................................
12
b
99
c
0
d
–10
_
_
i
√ 81 =
_
2
8...................................
dm (√64 cm
....... )
WeeR?
328
329
MeeR?
330
19
20
...................................
.......
9
....................................
......
.................................... . . . . . .
WeeR?
331
MeeR?
332
WeeR?
333
√
60
64
8
:3
√
33
–8
25
5
: 10
+ 5²
+ 11
√
–6
0
25
36
6
0
+ 16
²
·2
–8
6
36
72
64
_
_
√ 192 =
√ 400 =
+4
·5
64 dm²
h
Commandorekenen.
a
______
·8
64
:4
16
+ 4³
69
_
_
√
8
10 Een vierkantswortel is …
τ de uitkomst van een tweedemachtsverheffing
τ de omgekeerde bewerking van de tweedemachtsverheffing
τ de omgekeerde bewerking van een machtsverheffing
WeeR?
334
MeeR?
335
Wat moet je kunnen?
τ de vierkantswortel geven van kwadraten van natuurlijke getallen tot en met 12
τ de vierkantswortel van natuurlijke getallen berekenen met je rekenmachine
101
G26
Machten en vierkantswortels van gehele getallen
Op verkenning
a
Het grondtal bepalen
Vul de tabel in.
•
Noteer met getallen
Noteer het grondtal
3
(–3)2
–32
–(–3)2
3
–3
3
–3
2
de tweedemacht van 3
de tweedemacht van –3
het tegengestelde van de tweede macht van 3
het tegengestelde van de tweede macht van –3
Schrijf de macht als een vermenigvuldiging en reken uit.
•
(–2)4
=
– 24
=
–(–3)4 =
(–2) · (–2) · (–2) · (–2)
= .16
...........................
–2·2·2·2
..........................................................................................................................................
= .–16
...........................
– (–3) · (–3) · (–3) · (–3)
..........................................................................................................................................
= .–81
...........................
..........................................................................................................................................
Wiskundetaal – afspraak
b
De exponent hoort bij het getal waar hij bij staat.
3² = 3 · 3 = 9
– 32 = – 3 · 3 = –9
(het grondtal is 3)
(het grondtal is 3)
Is een grondtal negatief, dan moet het tussen haakjes staan.
(–3)2 = (–3) · (–3) = 9
(het grondtal is –3)
Machten met een positief grondtal berekenen
34
33
3²
3
1
30
•
c
Schrijf de macht als een vermenigvuldiging
Bereken het product
Het teken van het product is …
3·3·3·3
3·3·3
3·3
3
1
81
27
9
3
1
positief – negatief
Welk teken hebben machten met een positief grondtal?
positief – negatief
positief – negatief
positief – negatief
positief – negatief
Steeds +.
............................................................................ . . . . . .
Machten met een negatief grondtal berekenen
Schrijf de macht als een vermenigvuldiging
(–3)4
(–3)
3
(–3)2
(–3)1
(–3)0
Bereken het product
(–3) · (–3) · (–3) · (–3)
(–3) · (–3) · (–3)
(–3) · (–3)
(–3)
1
•
Welke machten zijn positief? Kijk naar de exponent.
•
Welke machten zijn negatief? Kijk naar de exponent.
Het teken van het product is …
positief – negatief
81
positief – negatief
–27
positief – negatief
9
positief – negatief
–3
positief – negatief
1
Machten
met een even exponent.. . . . . .
............................................................................
Machten
met een oneven exponent.
............................................................................
......
Rekenregel – machten van gehele getallen
Alle machten met een positief grondtal zijn positief.
102
23 = 8
2² = 4
Als de macht een negatief grondtal heeft, is het resultaat:
• negatief als de exponent oneven is;
(–5)3 = –125
• positief als de exponent even is.
(–5)2 = 25
Gehele getallen: machtsverheffing en vierkantsworteltrekking
d
Vierkantswortels van gehele getallen berekenen
_
•
Vul aan met een geheel getal.
. . . . . . want . . . .5
. . . . . . · . . . .5
. . . . . . = 25
√ 25 = . . . .5
•
Vind je nog een geheel getal dat je kunt vermenigvuldigen
met zichzelf en dat als product 25 geeft?
√.....................................................................................
25 = –5 want (–5) · (–5) = 25
......
___
Een positief geheel getal heeft twee vierkantswortels. Wanneer we ‘de vierkantswortel’ zeggen, bedoelen we
voortaan steeds de positieve vierkantswortel.
•
Neen.
Omdat een kwadraat . . . . . .
.....................................................................................
steeds
postief is.
.....................................................................................
......
Kan het kwadraat van een getal gelijk zijn aan –36?
Waarom (niet)?
Wiskundetaal – begrippen
Een positief geheel getal heeft twee vierkantswortels:
• de positieve vierkantswortel
_
lees √16 = 4 als
de (positieve) vierkantswortel
van 16 is 4
_
lees –√16 = –4 als de negatieve vierkantswortel
van 16 is –4
• de negatieve vierkantswortel
_
Een negatief geheel getal heeft geen vierkantswortels.
√ –16 bestaat niet
0 heeft één vierkantswortel: 0
√0 = 0
_
Oefeningen
11 Schrijf de vermenigvuldiging als een macht.
a
(–8) · (–8) · (–8) =
b
17 · 17 · (–17) =
c
(–3) · (–3) · 3 · 3 =
(–8)
.........................................................
3
–17
.........................................................
4
3.........................................................
3
d
(–2) · 7 · 7 · (–2) · (–2) =
e
13 · 13 · (–13) · (–13) =
f
1 · (–1) · 1 · (–1) =
(–2) · 7
134
....................................................
.....
4
1
....................................................
.....
3
2
.................................................... . . . . .
12 Reken uit.
a
(–5)³ =
b
–53 =
c
(–10)² =
–125
–125
....................
100
....................
....................
d
–10² =
e
–(–3)² =
f
–(–2)³ =
–100
....................
–9
....................
8
....................
g
–(–1)0 =
h
(–2)6 =
i
–26 =
–1
64
....................
–64
....................
....................
j
–(–10)² =
k
7³ =
l
–121 =
–100
343 . . . . .
...............
–12 . . . . .
...............
............... . . . . .
13 Commandorekenen.
a
–7
b
1
a
b
c
√ (–9)2 =
_
( )2
– 10
– 74
: (–5)
49
39
–35
7
–3
( )2
+ 12
–2
4
16
– √ 25 =
_
√ 36 =
9....................
–5
....................
6....................
MeeR?
337
WeeR?
338
MeeR?
339
340
WeeR?
343
14 Reken de vierkantswortels uit.
_
WeeR?
336
d
e
f
c
· (–1)
+5
( )³
: (–1)
–9
–4
–64
64
( )³
+ 234
:2
– 217
1000
1234
617
400
9
d
10
_
– √ 100 = –10
....................
g
_
– √ 49 =
_
gaat
niet
....................
h
√ –1 =
_
11
....................
i
– √4 =
√ –64 =
√ 121 =
_
_
–7
gaat niet
....................
–2
....................
WeeR?
344
....................
Wat moet je kunnen?
τ het grondtal van een macht bepalen
τ machten van gehele getallen berekenen (met je rekenmachine)
τ vierkantswortels van gehele getallen berekenen met je rekenmachine
103
G27
De volgorde van de bewerkingen in ℤ
Op verkenning
Verkeersborden en verkeerslichten geven aan wie voorrang heeft
in het verkeer. Ook als je bewerkingen uitvoert, moet je rekening
houden met voorrangsregels.
a
Herhaling
•
Reken uit. Houd rekening met de afspraken van de volgorde van
de bewerkingen. (zie les G19)
•
Onderstreep telkens de bewerking die je uitvoert.
(–10) · (–4) – (100 – 28 : 7)
(–10)
· (–4) – (100 – 4)
. . . . . . . . .................................................................................................................
· (–4) – 96
= (–10)
. . . . . . . . .................................................................................................................
– 96
= 40
. . . . . . . . .................................................................................................................
= –56
. . . . . . . . .................................................................................................................
=
b
Afspraken met machten en vierkantswortels
•
Reken eerst de machten en de vierkantswortels uit.
•
Pas daarna de volgorde van bewerkingen toe zoals je die hebt geleerd in G19.
•
Onderstreep telkens de bewerking die je uitvoert.
•
Schrijf de bewerking(en) op de stippellijnen.
_
√ 49 + 2 · 3
7. . . . .+
2·3
. . . .........................................................................................................................................................................................................
......
6
= 7
. . . . .+
. . . .........................................................................................................................................................................................................
......
= 13
. . . . . . . . ......................................................................................................................................................................................................... . . . . . .
=
_
3 · ( √25 – 23 )
3. . . . .·. . .(5
– 8)
.........................................................................................................................................................................................................
......
= 3
. . . . .·. . .(–3)
......................................................................................................................................................................................................... . . . . . .
= –9
. . . . . . . . ......................................................................................................................................................................................................... . . . . . .
=
Rekenregel – de volgorde van de bewerkingen
Haakjes doorbreken de normale rekenvolgorde.
Reken daarom in een oefening eerst de bewerking(en) tussen de haakjes uit.
Houd binnen en buiten de haakjes rekening met de afspraken i.v.m. de volgorde
van de bewerkingen:
• de machten en/of de wortels
• de vermenigvuldigingen en/of de delingen van links naar rechts
• de optellingen en/of de aftrekkingen van links naar rechts
104
Gehele getallen: machtsverheffing en vierkantsworteltrekking
_
5 · 6 – √25 + ( –4 )2 – ( 24 – 52 )
_
= 5 · 6 – √25 + ( –4 )2 – ( 24 – 25 )
_
= 5 · 6 – √25 + ( –4 )2 – ( –1 )
= 5 · 6 – 5 + 16 – ( –1 )
= 30 – 5 + 16 + 1
= 42
Oefeningen
15 •
•
•
a
_
=
=
=
. . . . . . . . ..........................................
=
=
. . . . . . . . ..........................................
=
3...........................................................
· 10 · 81
2430
...........................................................
=
...........................................................
=
...........................................................
=
11 · 125 + 11
1375 + 11
...........................................................
1386
...........................................................
=
...........................................................
...........................................................
_
–8² + √256
=
–64 + 16
–48
...........................................................
=
...........................................................
=
...........................................................
=
. . . . . . . . ..........................................
...........................................................
WeeR?
348
Reken uit.
Onderstreep telkens de bewerking die je uitvoert.
_
MeeR?
346
347
11 · 53 + 11
=
f
16 : 4 + 4
4
. . .4
. . . . .+
..........................................
. . .8
. . . . . ..........................................
3 · √100 · 9²
=
. . . . . . . . ..........................................
24 : 2² + 4
=
a
e
=
=
•
•
. . . . . . . . ..........................................
=
_
=
_
10 + 2 · 100
+ 200
. .10
. . . . . . ..........................................
. .210
. . . . . . ..........................................
=
16
2. . . . .·. . .16
+4
..........................................
32
4
........+
..........................................
36
. . . . . . . . ..........................................
√ 100 + 2 · 10²
=
c
d
2 · 4² + √16
=
b
WeeR?
345
Reken uit.
Noteer alle tussenstappen.
Onderstreep telkens de bewerking die je uitvoert.
7 · (–3) + ( 42 – √100 )
3
b
_
√ 4 · 25 – (–99) : 32
____
+ (16 – 10)
=7
. . . . . ·. . .(–3)
. .......................................................................................
√ 100 – (–99) : 9
= ...........................................................................................
.....
+6
=7
. . . . . ·. . .(–3)
. .......................................................................................
10 – (–99) : 9
= ...........................................................................................
.....
+ 216
=7
. . . . . ·. . .(–3)
. .......................................................................................
10 – (–11)
= ...........................................................................................
.....
+ 216 = 195
= –21
. . . . . . . . . .......................................................................................
10 + 11
= ...........................................................................................
.....
3
3
MeeR?
349
350
21
= ...........................................................................................
.....
17 Bij het oplossen van deze oefeningen maakte Anse telkens een fout.
• Onderstreep de stap waar ze een fout maakte.
• Verbeter de fout.
a
_
70 – (–5)² · (2 · 13 – √25 )= 70 – (–5)² · (2 · 13 – 5)
= 70 – (–5)² · (26 – 5)
= 70 + 5² · 21
= 70 + 525
= 595
b
WeeR?
351
_
√ 9 · (7 – 2)²
_
= √9 · (7 + 4)
_
= √9 · 11
= 3 · 11
........................................................................................................... . . . . . .
........................................................................................................... . . . . . .
=
70 – (–5)2 · 21
...........................................................................................................
......
=
70 – 25 · 21
...........................................................................................................
......
=
70 – 525 = –455
...........................................................................................................
......
__
√ 9 · 52
=
...........................................................................................................
......
=
3 · 25
...........................................................................................................
......
=
75
...........................................................................................................
......
= 33
Wat moet je kunnen?
τ verwoorden in welke volgorde je de bewerkingen in een opgave moet uitvoeren
τ opgaven met meerdere bewerkingen uitrekenen
105
G28
Regelmaat en formules
Op verkenning
a
Een formule van de vorm y = ax afleiden uit een tabel
Voor de huur van een dvd betaal je vijf euro per stuk. Met behulp
van een formule kun je berekenen hoeveel je moet betalen als je een
bepaald aantal dvd’s huurt.
•
Vul de verhoudingstabel aan. De waarden die je moet berekenen komen op de onderste rij.
+1
+1
.......
•
•
+1
.......
Aantal dvd’s
0
1
2
3
4
5
6
x
y
Bedrag in euro
.............
0
.............
5
.............
10
.............
15
.............
20
.............
25
.............
30
.............
+5
+5
.......
.......
Bepaal de regelmaat in de tabel.
– Hoeveel dvd’s komen er telkens bij?
+5
.......
·5
5x
+5
.......
Welk bedrag komt er telkens bij?
1
5 euro
...........................................................................................................
......
Noteer in woorden hoe je het bedrag kunt
uitrekenen dat je moet betalen.
........................................................................................................... . . . . . .
Schrijf de formule met de letters uit de
verhoudingstabel.
........................................................................................................... . . . . . .
–
•
+1
.......
.......
x
+5
.......
•
+1
.......
........................................................................................................... . . . . . .
Bedrag in € = aantal dvd’s · 5.
y = x·5
y = 10 · 5
y = 50
.................................................................................................
.....
Je hebt een formule gevonden om het
bedrag uit te rekenen. Bereken met de formule
hoeveel je moet betalen als je tien dvd’s huurt.
................................................................................................. . . . . .
Stappenplan – een formule van de vorm y = ax afleiden uit een tabel
Als in een tabel bij gelijke stapjes van x ook gelijke
stapjes van y horen, is er tussen x en y een verband.
+1
Dit verband kun je weergegeven in een formule.
 Schrijf de gegevens in een tabel.
 Bepaal de regelmaat in de rijen.
 Noteer de formule.
+1
2
3
4
5
6
x
y
0
3
6
9
12
15
18
3x
+3
+3
+3
30 y
20
10
106
1
2
3
4
Gehele getallen: machtsverheffing en vierkantsworteltrekking
+1
1
Teken een grafiek met de gegevens uit de verhoudingstabel bij a.
0
+1
0
Een formule van de vorm y = ax afleiden uit een grafiek
•
+1
x
Formule : y = 3x
y = a · x (a is de regelmaat van de onderste rij)
b
+1
5
6
x
+3
+3
+3
·3
•
Wat is de vorm van de grafiek?
•
In welk punt snijdt de grafiek de y-as?
•
Maak ‘trapjes’: als het aantal dvd’s één plaats naar rechts gaat, gaat het bedrag
Een rechte.
0
.............................................
......
. .5
. . . . . . . . plaatsen naar boven.
•
Noteer de formule: vermenigvuldig het aantal dvd’s met het bedrag per dvd.
............................................. . . . . . .
............................................. . . . . . .
y = 5·x
Stappenplan – een formule van de vorm y = ax afleiden uit een grafiek
Als in een grafiek bij gelijke stapjes van x naar rechts
gelijke stapjes van y naar boven/onder horen, is er
tussen x en y een lineair verband.
y
Dit verband kun je weergeven in een formule.
 Teken de grafiek. De grafiek gaat door (0,0).
Â
 Maak trapjes: als x met één toeneemt,
+1
 Noteer de formule.
1
1
y = a · x (a is de toename van y)
c
Als x één stap naar
rechts gaat, gaat y 3
stappen naar boven.
 y = 3x
+3
neemt y met a toe.
x
Een formule van de vorm y = ax + b afleiden uit een tabel
Voor de huur van dvd’s betaal je drie euro per stuk als je eerst een lidkaart koopt van tien euro.
Vul de verhoudingstabel aan.
De waarden die je moet berekenen komen op de onderste rij.
•
+1
x
Aantal dvd’s
y
Bedrag in euro
0
10
..............
+1
1
•
2
13
16
..............
+3
+1
..............
+3
+1
3
4
19
6
25
..............
+3
+1
5
22
..............
+3
+1
28
..............
+3
x
3x
+ 10
..............
..............
·. .3. . . + 10
+3
Bepaal de regelmaat in de tabel.
– Welk bedrag heb je in elk geval uitgegeven, zelfs al huurde
10
euro
je geen enkele dvd? Dit getal noem je het begingetal.
...........................................................................................
.....
–
Hoeveel dvd’s komen er telkens bij?
–
Welk bedrag komt er telkens bij?
1........................................................................................... . . . . .
3...........................................................................................
euro
.....
•
Noteer in woorden hoe je het bedrag kunt
uitrekenen dat je moet betalen.
Het
aantal dvd’s · 3 + 10.
...........................................................................................
.....
•
Schrijf de formule met de letters uit de verhoudingstabel.
y...........................................................................................
= 3x + 10
.....
Stappenplan – een formule van de vorm y = ax + b afleiden uit een tabel
 Schrijf de gegevens in een tabel.
 Bepaal de regelmaat in de rijen.
 Noteer de formule.
y = ax + b
a is de regelmaat van de onderste rij
b is het begingetal
begingetal = y – regelmaat van de onderste rij · x
x
0
1
2
3
4
5
6
x
·3
y
2
5
8
11
14
17
20
3x +2
+2
+3 +3 +3 +3 +3 +3
formule: y = 3x + 2 begingetal = 20 – 3 · 6 = 2
107
G28
Regelmaat en formules (vervolg)
d
Een formule van de vorm y = ax + b afleiden uit een grafiek
• Teken een grafiek met de gegevens uit de verhoudingstabel bij c.
30
y
20
10
0
1
2
3
4
5
6
x
•
Wat is de vorm van de grafiek?
•
In welk punt snijdt de grafiek de y-as? Dit is het begingetal.
Een rechte.
10
.............................................................................
.......
•
Maak ‘trapjes’: als het aantal dvd’s 1 plaats naar rechts gaat,
gaat het bedrag
............................... . . . . . . . . . .
............................................................................. . . . . . . .
Noteer de formule: vermenigvuldig het aantal dvd’s met het bedrag
per dvd en tel het begingetal er bij.
•
3
plaatsen naar boven.
y = 3x + 10
.............................................................................
.......
Stappenplan – een formule van de vorm y = ax + b afleiden uit een grafiek
 Teken de grafiek. Bepaal het begingetal b.
y
Dit is het getal op de y-as waar de grafiek de
y-as snijdt.
 Maak trapjes: als x met 1 toeneemt, neemt y
met a toe.
 Noteer de formule.
y=a·x+b
(a is de toename van y, b is het begingetal)
De grafiek snijdt de
y-as in het punt 2
+3
+1
Als x één stap naar
rechts gaat, gaat y 3
stappen naar boven.
2
1
1
x
y = 3x + 2
Oefeningen
WeeR?
352
18 Xenia legt de volgende figuurtjes met lucifers.
MeeR?
353
354
a
b
108
16
lucifers
............................................................................
.....
Hoeveel lucifers heb je nodig voor de volgende figuur?
Vul de tabel aan.
x
aantal ruiten
1
2
3
4
5
6
y
aantal lucifers
4
8
12
16
20
24
Gehele getallen: machtsverheffing en vierkantsworteltrekking
c
Geef de formule waarmee je het aantal lucifers kunt bepalen als
het aantal ruiten gekend is.
d
Hoeveel lucifers heeft Xenia nodig voor de tiende figuur?
e
Hoeveel lucifers heeft ze nodig voor de honderdste figuur?
f
Hoeveel vierkanten kan ze leggen met 60 lucifers?
y............................................................................
= 4 · x
.....
40
lucifers (4 · 10 = 40) . . . . .
............................................................................
400
lucifers (4 · 100 = 400)
............................................................................
.....
15
vierkanten (60 : 4 = 15)
............................................................................
.....
WeeR?
356
19 Tijs legt tijdens de voetbaltraining enkele voetballen op de grond.
MeeR?
357
358
a
Hoeveel ballen heeft Tijs nodig voor de volgende figuur?
b
Vul de tabel aan.
7 ballen
............................................................................. . . . . . .
x
figuur
1
2
3
4
5
6
y
aantal ballen
4
5
6
7
8
9
c
Geef de formule waarmee je het aantal ballen kunt
bepalen als je het nummer van de figuur kent.
y = 3+x
13
ballen (10 + 3 = 13)
.............................................................................
......
18 ballen (15 + 3 = 18) . . . . . .
.............................................................................
............................................................................. . . . . . .
d
Hoeveel ballen heeft hij nodig voor de tiende figuur?
e
Hoeveel ballen heeft hij nodig voor de vijftiende figuur?
20 Eén zwembeurt kost drie euro. Je kunt ook een reductiekaart kopen van tien euro. In dat geval betaal je per
zwembeurt maar twee euro.
a
Schrijf de gegevens van beide mogelijkheden elk in een tabel.
3 euro per keer
b
aantal
zwembeurten
0
y
kostprijs
0 3 6 9 12 15 18
1
2
3
4
5
6
x
aantal
zwembeurten
y
kostprijs
0
1
2
3
4
5
6
10 12 14 16 18 20 22
Bepaal de regelmaat in de rijen.
In de eerste tabel komt er telkens
bij de kostprijs bij. .................
.3
. . . . .euro
. . . . . . . ...................................................................
. . . . . . . . . . . . . ....................................................................................
c
MeeR?
365
366
reductiekaart + 2 euro per keer
x
WeeR?
362
363
In de tweede tabel komt er telkens
2 euro bij.
...........................................................................................................
.....
........................................................................................................... . . . . .
Noteer de formule.
Eerste
mogelijkheid: y = 3 · x
. . . . . . . . . . . . . ...................................................................................
........................................................................................................... . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . ...................................................................................
........................................................................................................... . . . . . .
Tweede mogelijkheid: y = 10 + 2 · x
d
Teken beide grafieken in eenzelfde assenstelsel. Geef elke grafiek een andere kleur.
e
Leid uit de grafieken af vanaf wanneer de reductiekaart voordeliger is.
Vanaf de tiende zwembeurt is de reductiekaart voordeliger (zie grafiek).
. . . . . . . . . . . . . ......................................................................................................................................................................................................... . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . ......................................................................................................................................................................................................... . . . . . . .
Wat moet je kunnen?
τ een formule afleiden uit een tabel
τ een formule afleiden uit een grafiek
109
Problemsolving
21 Thijs heeft een vel papier in tien stukken geknipt. Daarna heeft hij een van de stukken weer in tien geknipt.
Dit heeft hij nog drie keer gedaan. Hoeveel stukken papier heeft hij?
A
36
B
40
C
D
46
e
50
56
Als
het papier in tien stukken knipt, heeft hij tien stukken. Als hij één van die. . . . . . .
. . . . . . . . . .Thijs
. . . . . . . . . . . . .........................................................................................................................................................................................................
tien
eens in tien knipt heeft hij 9 + 10 = 19 stukken. Als hij nog drie andere . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . .nog
. . . . . . . . . .........................................................................................................................................................................................................
stukken
in tien knipt heeft hij 19 – 3 + 30 = 46 stukken.
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .........................................................................................................................................................................................................
.......
22 Hoeveel getallen tussen 1000 en 10 000 zijn een kwadraat van een natuurlijk getal?
2
322 = 1024
1002 = 10 000
31
. . . . . . . . . . . . .=
. . . . . . . .961
. .........................................................................................................................................................................................................
.......
32
kleinste natuurlijke getal waarvan het kwadraat groter is dan 1000. . . . . . . .
. . . . . . . . .is
. . . . .het
. . . . . . . . .........................................................................................................................................................................................................
99
grootste natuurlijke getal waarvan het kwadraat kleiner is dan 10 000. . . . . . . .
. . . . . . . . .is
. . . . . het
. . . . . . . . .........................................................................................................................................................................................................
Tussen
en 100 liggen 68 getallen. Er zijn 68 getallen tussen 1000 en 10 000 . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .31
. .........................................................................................................................................................................................................
die
zijn van een natuurlijk getal.
. . . . . . . . . . een
. . . . . . . . . . . .kwadraat
.........................................................................................................................................................................................................
.......
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ......................................................................................................................................................................................................... . . . . . . .
C
23 Als vijf personen elkaar allemaal een keer de
hand schudden hoeveel handen worden er dan
geschud?
Twee
kunnen een keer elkaar
. . . . . . . . . . . . . . . .personen
. . . . . . ...................................................................................
de
schudden. Als drie personen
. . . . . . . . .hand
. . . . . . . . . . . . . ...................................................................................
elkaar
hand schudden zijn, dat drie
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . .de
. . ...................................................................................
handdrukken.
Als vier personen elkaar
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ...................................................................................
de
schudden, zijn dat er zes. Als
. . . . . . . . .hand
. . . . . . . . . . . . . ...................................................................................
vijf
elkaar de hand schudden
. . . . . . . . . .personen
. . . . . . . . . . . . ...................................................................................
zijn
10 handdrukken.
. . . . . . . . . . . .dat
. . . . . . . . . . ...................................................................................
A
B
A
B
A
B
A
B
C
D
C
24 Kara maakt met vier wasspelden een vierkant. Daarna maakt zij een groter
vierkant door kleine vierkantjes aan te leggen. Zo gaat zij door tot vierkant 20.
Hoeveel wasspelden heeft vierkant 20 meer dan vierkant 19?
Vierkant 1 (n = 1)
Vierkant 2 (n = 2)
4
aantal wasspelden: 12
.aantal
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . .wasspelden:
. . . . .................................................................................................................................................
4 · n = 4 aantal wasspelden meer:
.aantal
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . .wasspelden:
. . . . .................................................................................................................................................
12 – 4 = 8 = 4 · 2 = 4 · n
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .................................................................................................................................................
3 (n = 3)
.Vierkant
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .................................................................................................................................................
24
.aantal
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . .wasspelden:
. . . . .................................................................................................................................................
meer dan vorig vierkant:
.aantal
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . .wasspelden
. . . . .................................................................................................................................................
12 = 4 · 3 = 4 · n
.24
. . . . . . . .–
. . . . .12
. . . . . . . . . .=
. .................................................................................................................................................
D
E
1
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .................................................................................................................................................
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .................................................................................................................................................
Vierkant
(n = 20)
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 20
.................................................................................................................................................
aantal
meer dan vorig vierkant:
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . wasspelden
. . . . . .................................................................................................................................................
4. . . . .·. . .n. . . . . . . .=. . . . . . . .4. .................................................................................................................................................
· 20 = 80
110
Problemsolving
2
3
Download