Pedagogische doelen en compententies van kinderen

advertisement
Pedagogische doelen en competenties van kinderen
60
Hoofdstuk 5
Hoofdstuk 5
HOOFDSTUK 5
‘Kijk, Meriam, kijk!’ Esmee loopt trots over het bankje en springt er aan het eind
met een grote sprong vanaf. Meteen loopt ze weer naar het begin, nog een keer.
Weer wil ze dat pedagogisch medewerker Meriam kijkt. Ze wil haar overwinningen
delen. Sjoerd staat er ook bij te kijken. Hij durft nog niet. Maar opeens klautert hij
ook op het bankje en … daar springt ie, met twee voeten tegelijk, hup de bank af.
Ontwikkelen en leren lijkt bij jonge kinderen vanzelf te gaan.
Ze gaan uitdagingen aan, doen elkaar na en willen hun
triomfen delen. Kinderen worden geboren met een enorm
vermogen en motivatie om te leren. Kinderen ontwikkelen
zich in interactie met hun sociale omgeving. Deels ligt de
loop van de ontwikkeling genetisch vast. Maar ouders en
pedagogisch medewerkers hebben van meet af aan grote
invloed op die ontwikkeling. Ze voeden op en ze leiden
de ontwikkeling en het leren in een bepaalde richting.
Pedagogische doelen van
kindercentra
In de Wet kinderopvang worden vier doelen genoemd:
veiligheid; persoonlijke competenties; sociale competenties;
waarden en normen. Het doel ‘veiligheid’ is in hoofdstuk
2 behandeld; fysieke en emotionele veiligheid zijn voorwaarden voor welzijn en ontwikkeling die gewaarborgd
moeten zijn. De persoonlijke competenties hebben we
verder uitgewerkt in:
› emotionele,
› cognitieve,
› communicatieve,
› motorisch-zintuiglijke en
› creatief-beeldende competenties.
FOTO: RUBEN KEESTRA
LEEFTIJDGENOOTJES EN EEN LEERRIJKE OMGEVING.
Pedagogische doelen en competenties van kinderen
Pedagogische doelen
en competenties
van kinderen
61
Hoofdstuk 5
Pedagogische doelen en competenties van kinderen
62
Soorten van competenties
Competenties
Onder ‘competentie’ wordt verstaan een samenhangend geheel van: motivatie en houding; kennis
en inzicht; en vaardigheden. Bijvoorbeeld de
competentie ‘zelfredzaamheid’. Deze competentie
heeft betrekking op de motivatie en houding
om voor zichzelf te willen zorgen; op kennis en
inzicht hoe je voor jezelf kunt zorgen; en op de
daarbij behorende praktische vaardigheden.
PRAKTIJK
Het gevoel van ‘wij-samen’
benoemen
Cas (3 jaar, 5 maanden): ‘Jij bent toch mijn
vriend!’
Chantal (2 jaar, 11 maanden): ‘Ja!’
Cas: ‘En Bob is ook mijn vriend, hoor.’
Chantal: ‘Ik ben ook, ik ben ook,
ik ben ook Leannes vriend.’
Bron: Singer, E. & Haan, D. de (2006)
FOTO: TESSA VAN SCHIJNDEL
EEN ONDERZOEKENDE HOUDING.
Kinderen zijn trots op wat ze kunnen. Ze willen dat laten
zien en delen. Daarom hebben we de competenties
vertaald in hun woorden. Zo komen we tot de volgende
soorten van competenties:
› KIJK, IK MAG ER ZIJN (emotionele competenties).
Het gevoel er te mogen zijn en op anderen te kunnen
vertrouwen ontstaat bij kinderen in relatie met andere
mensen. Belangrijke voorbeelden:
» Vertrouwen in pedagogisch medewerkers. Het
kind kan steun zoeken en zich laten troosten, bijvoorbeeld bij het brengen. Bij het spelen gebruikt
het kind de pedagogisch medewerker als veilig
baken en zoekt nabijheid of oogcontact.
» Bewustwording van zichzelf. Bijvoorbeeld van
eigen smaak bij het eten. Het kind durft iets te
ondernemen. Het kind laat merken als hij of zij
een aanraking niet fijn vindt bij het verzorgen.
» Vertrouwen op eigen kracht en vermogen. Het
kind leert door vallen en opstaan en is niet snel
ontmoedigd. Het kind wil zelf problemen oplossen
en onderzoekt zijn of haar omgeving.
» Bewustwording van identiteit, sekse, leeftijd en
persoonlijke kenmerken;
» Positieve levenshouding: plezier in eigen lijf en
leven, plezier in het omgaan met anderen. Het
kind geniet van knuffels van de pedagogisch
medewerkers, eet met smaak, geniet van bewegen
en nieuwe vaardigheden.
› KIJK, WE DOEN HET SAMEN (sociale competenties).
Ook de sociale competenties ontstaan in relatie met
andere mensen. Voorbeelden van competenties van
jonge kinderen in kindercentra zijn:
» Hulp vragen en ontvangen. Bijvoorbeeld bij het
aan- en uitkleden kan het goed samenwerken.
Het kind weet wanneer hij zijn armpjes omhoog moet
doen, wat hij of zij zelf kan en waar hulp nodig is.
» Gevoel van erbij horen en verbondenheid met
familie en de groep in het kindercentrum. Het
kind is blij als het wordt opgehaald en kijkt graag
naar foto’s van thuis. Het kind is trots op zijn of
haar ouders. In de groep kent het kind de liedjes
en weet bij welke pedagogisch medewerkers en
kinderen hij of zij hoort.
» Anderen aanvoelen en rekening houden met
elkaars gevoelens. Het kind kan andere kinderen
troosten en snapt wanneer hij of zij een ander
»
»
»
»
»
› KIJK, IK KAN ‘T ZELF, HET LUKT ME (motorisch-zintuiglijke competenties). Jonge kinderen hebben een aangeboren drang om dingen zelf te doen. Eerst binnen de
relatie met hun verzorgers, bijvoorbeeld leren zuigen,
zich omdraaien. Later in toenemende mate zelfstandig,
bijvoorbeeld kruipen, los leren lopen, glijden, fietsen,
zelf eten en drinken. Competenties op dit gebied zijn:
» Grof motorische vaardigheden, zoals kruipen,
lopen, rennen, springen, glijden, schommelen,
dansen.
» Evenwicht bewaren, zoals bij los zitten, lopen,
zich omdraaien, kopjeduikelen.
» Fijn motorische vaardigheden bij het eten, aanen uitkleden en spelen met fijner materiaal als
blokjes, insteekblokken, papier, verf, puzzels.
» Bewegen op muziek en maken van ritmische bewegingen.
» Plezier in bewegen, gevaar onderkennen.
» Plezier in zintuiglijke ervaringen als voelen, ruiken,
horen, proeven, zien.
» Bouwen en uitvinden. Het kind vindt oplossingen
› KIJK, IK VOEL, DENK EN ONTDEK (cognitieve competenties). Jonge kinderen zijn kleine onderzoekers.
Ze willen hun wereld snappen: hun sociale wereld,
hun gevoelswereld en de natuur en de dingen. En ze
verruimen hun wereld door nieuwe ontdekkingen.
Belangrijke competenties zijn:
» Begrijpen en benoemen van emoties en bedoelingen bij verzorgen en samenspelen. Boos, blij, verdrietig, moe, pijn, nodig moeten plassen, mee willen doen, niet mee mogen doen, enzovoort.
» Gebruiken van alle zintuigen bij het verkennen
van de wereld. Horen, zien, voelen, proeven,
ruiken. De wereld willen ontdekken.
» Kennen van woorden voor vertrouwde dieren,
planten en dingen, voor de seizoenen en het weer.
» Zoeken naar verbanden tussen gebeurtenissen
(oorzaak − gevolg); logisch denken.
» Ordenen, meten en tellen, verzamelen van
vertrouwde dingen en materialen.
» Geconcentreerd (alleen) spelen en vasthouden
aan een plan; doorzettingsvermogen.
› LUISTER, IK KAN HET ZELF ZEGGEN (taal en communicatieve competenties). Zelfs de allerjongste kinderen
hebben vaardigheden om zichzelf kenbaar te maken.
Door geluidjes, gebaren, kijken, oogcontact. Rond het
eerste jaar komt daar de taal bij. De taal van jonge
kinderen is aanvankelijke zeer beperkt, maar effectief
voor de goede verstaander. Competenties die kinderen
ontwikkelen, zijn:
» Praten met woorden en in eenvoudige zinnen,
eventueel tweede taalverwerving.
» Non-verbale communicatie begrijpen en gebruiken.
» Beurt nemen en geven.
» Gemotiveerd zijn om anderen te begrijpen en om
zich zelf begrijpelijk te maken.
» Luisteren naar een verhaal.
» Vertellen wat het voelt, wil of heeft meegemaakt.
» Kijken naar en begrijpen van plaatjes en foto’s.
» Begrijpen van de betekenis van geschreven taal.
› KIJK, IK BEN EEN LIEF, GOED KIND (morele competenties). Jonge kinderen willen er graag bij horen en
verlangen naar goedkeuring. Ze zijn ontvankelijk voor
regels en gezamenlijke rituelen. Ze leren gehoorzamen
Hoofdstuk 5
bij het maken van garages van blokken, hutten
bouwen, bruggen maken, enzovoort.
63
Pedagogische doelen en competenties van kinderen
»
niet moet storen. Het kind kan aanwijzingen van
de pedagogisch medewerker opvolgen.
Imiteren. Het kind kan goed kijken en nadoen, zowel volwassenen als kinderen. Het kind kan ook
gedrag voordoen en andere kinderen uitdrukkelijk
uitnodigen om te imiteren.
Samen spelen. Het kind kan beurten geven en
nemen, snappen wat andere kinderen willen, bij
het spel van andere kinderen aansluiten, conflicten oplossen en verzoenen.
Initiatief nemen en volgen, en leiding geven en
accepteren. Het kind kan een spel beginnen en
andere kinderen rollen geven.
Bijdragen aan het geheel en helpen. Het kind kan
helpen met opruimen, tafel dekken, schoonmaken,
jongere kinderen helpen, troosten, cadeautjes maken, feest helpen voorbereiden.
Zorg voor de natuur. Het kind weet hoe hij of zij
met planten en dieren moet omgaan, is nieuwsgierig en zorgzaam.
Spirituele of godsdienstige gevoelens, bewondering
voor de natuur en schoonheid. Geniet van samen
religieuze liedjes zingen en feesten vieren. Het
kind luistert graag naar verhalen en doet mee in
het gebed. Het kind geniet van mooie dingen en
schoonheid in de natuur.
Hoofdstuk 5
Pedagogische doelen en competenties van kinderen
64
FOTO: LOES KLEEREKOPER
COMMUNICEREN TIJDENS HET CRACKERS ETEN.
FOTO: RUBEN KEESTRA
SAMEN KRIJTEN BIJ HET BUITEN SPELEN.
en ook om zichzelf te gehoorzamen. Dat laatste wil
zeggen dat ze minder impulsief worden. Ze leren
competenties om:
» Emoties op een acceptabele manier te uiten. Het
te zeggen in plaats van te slaan en te schoppen.
» Te beseffen dat het eigen handelen iets te weeg
kan brengen in de wereld; dat het kind iemand blij
kan maken of pijn kan doen.
» Verantwoordelijkheid en schuldbesef te tonen. Na
een ruzie wil het kind het goedmaken. Het kind
wil graag een taakje voor de pedagogisch medewerker doen.
» Te gehoorzamen en goede manieren te laten zien.
Het kind kan aanwijzingen van de pedagogisch
medewerkers opvolgen en luisteren. Het kind kan
rituelen opvolgen als handen wassen, vieze
schoenen uittrekken, gezicht schoonmaken na het
eten; groeten bij weggaan en binnenkomen.
» Voor zichzelf op te komen. Als het kind onheus
behandeld is, kan het dat zeggen en duidelijk
maken. Het kind zegt als hij of zij iets graag wil.
» Morele gevoelens te uiten als trots, schuld en
schaamte. Als het kind iets fout of goed heeft gedaan, is dat duidelijk of laat hij of zij dat duidelijk
zien in lichaamstaal. Het kind kan het ook zeggen
met woorden.
» Respect te hebben voor diversiteit. Het kind weet
dat niet alle kinderen hetzelfde zijn. Dat sommige
kinderen meer en anderen minder kunnen. Dat
sommige kinderen een andere taal spreken en
ander voedsel eten.
› KIJK, IK KAN DANSEN, ZINGEN EN IETS MAKEN
(expressieve en beeldende competenties). Ritmes en
bewegen en zanggeluid maken horen bij de natuur van
mensen. Evenals de neiging om zich uit te drukken in
materie, door verven, tekenen, kleien, dingen maken en
versieren. Plezier in schoonheid, eigen lijf en samenzijn
zijn hiermee verbonden. Competenties die kinderen
leren, hebben betrekking op:
» Dans en beweging.
» Zingen en muziek maken.
» Tekenen, verven en beeldende uitingen.
» Bouwen en constructies van klein en groot materiaal.
» Gevoel voor schoonheid.
Holistische benadering
Voelen, ervaren, leren, spelen, praten, samen dingen
doen, fantasie, denken gaan bij kinderen samen. Daarom
is het Pedagogisch kader gebaseerd op een holistische benadering van het kind. Voor het onderscheid in verschillende competenties geldt hetzelfde als voor de onderscheidingen tussen basale behoeften en manieren van
leren van kinderen: ze hangen samen en overlappen elkaar grotendeels. Een meisje dat racet op haar fietsje, oefent haar grove motoriek. Maar tegelijkertijd kijkt ze naar
haar vriendjes, fietsen die ook mee? Moet ze even wachten? Als haar fietsje tegen dat van een ander kind aan
dreigt te botsen, heeft ze haar sociale competenties nodig om te onderhandelen: wie krijgt voorrang, wie moet
Hoofdstuk 5
van het pad af om de ander voor te laten gaan? Door
haar emotionele competenties − zelfvertrouwen − geeft
ze niet meteen toe. Maar haar morele competenties brengen haar ertoe om ‘om de beurt’ voor te stellen. Zij wijkt
uit, zodat het andere kind kan doorfietsen. Ze heeft voldoende ontwikkelde cognitieve competenties om zich een
toekomst voor te stellen ‘straks krijg ik voorrang’.
Profilering en keuzes van ouders
Het Pedagogisch kader geeft een breed overzicht van de
competenties die 0- tot 4-jarigen kunnen ontwikkelen in
kindercentra. Een kinderopvangorganisatie kan hierbinnen
eigen accenten leggen. De keuze voor en accentuering van
bepaalde pedagogische doelen is niet alleen een zaak van
de organisatie en de pedagogisch medewerkers. Dit moet
gebeuren in samenspraak met de ouders. Als kindercentra
hun pedagogische accenten en keuzes duidelijk in hun beleidsplan beschrijven, kunnen ouders kiezen voor opvang
die overeenkomt met hun eigen waarden en normen.
Om een voorbeeld te noemen: waarschijnlijk is iedereen het
erover eens dat kinderen als individu ruimte moeten krijgen
om hun persoonlijke competenties te ontwikkelen, en dat ze
ook moeten leren om zich aan sociale regels te houden.
Maar over hoe dat vorm moet krijgen wordt verschillend
gedacht. Een kindercentrum kan zich profileren op het volgen van het bioritme van individuele kinderen en nauwelijks
werken met een vast dagritme. Maar men kan ook kiezen
voor veel groepsrituelen en een helder dagritme, waardoor
kinderen zich leren voegen in het geheel en rekening leren
houden met elkaar. Kindercentra kunnen zich ook profileren
door keuzes te maken op bijvoorbeeld het gebied van creativiteit, buitenspel, taalontwikkeling of muziek.
Doorgaande lijn naar de basisschool
De ontwikkeling van kinderen hoort een doorgaande lijn
te zijn. Jonge kinderen moeten zich breed en in eigen
tempo kunnen ontwikkelen. Maar kinderen willen ook
groot worden. Ze moeten erop kunnen vertrouwen dat
hun ouders en pedagogisch medewerkers hen de vaardigheden en kennis leren die ze nodig hebben bij het volgende stapje in hun ontwikkeling. Daarom behoort de
voorbereiding op de basisschool tot de doelen van de
kindercentra. Overleg tussen de pedagogisch medewerkers in peuterspeelzaal en kinderdagverblijf en de leerkrachten van de basisschool is heel belangrijk. Voorschoolse educatieve programma’s kunnen, mits goed
aangepast aan en geïntegreerd in de pedagogisch aanpak
van het kindercentrum, een verrijking zijn.
FOTO: RUBEN KEESTRA
ERVAREN, IMITEREN, SAMEN DOEN, LEREN …
FOTO: CARLA HARDERS
OUDERS KIEZEN EEN KINDERDAGVERBLIJF DAT ZE
AANSPREEKT.
Globale doel- en
competentieomschrijvingen
Het concretiseren van opvoedingsdoelen − wat kinderen
op een bepaalde leeftijd moeten kunnen en weten − is
een moeilijk vraagstuk. Hoe ver ga je met het concreet
beschrijven van vaardigheden die kinderen op een bepaalde
leeftijd moeten beheersen? Als we kijken naar onze buurlanden wordt daar heel verschillend mee omgegaan. In
het landelijke curriculum van Engeland (zie de website
www.standards.dfes.gov.uk/eyfs) worden gedetailleerde
beschrijvingen gegeven van wat kinderen moeten leren
aan vaardigheden en kennis, per leeftijdscategorie − met
een interval van acht maanden − en per ontwikkelingsgebied. Terwijl in het Ierse landelijke curriculum (zie hun
website www.siolta.ie) geen concrete doelen worden
Pedagogische doelen en competenties van kinderen
65
Hoofdstuk 5
Pedagogische doelen en competenties van kinderen
66
PRAKTIJK
Voor en tegen checklists en testjes
Fictieve dialoog tussen ouders:
Ouder 1: ‘In de kinderopvang werken professionals. Ik zou me verraden voelen als achteraf op de
basisschool blijkt dat mijn kind een fikse ontwikkelingsachterstand heeft.’
Ouder 2: ‘Maar kinderen worden steeds meer opgejaagd. Ik vind dat kleine kinderen gewoon kind
moeten kunnen zijn.’
Ouder 1: ‘Echte professionals hebben toch geen toetsen en tests nodig, die kennen de kinderen goed.
Die weten precies welke kinderen extra steun nodig hebben.’
Ouder 2: ‘Precies, daar heb je gelijk in. Die ervaren leidsters hebben een beeld van wat je van kinderen
op een bepaalde leeftijd mag verwachten. Die hebben geen test of toets nodig. Die toetsen en testen
zonder dat ze er zelf erg in hebben. Onervaren leidsters hebben die testjes nodig om het te leren.’
Ouder 1: ‘Wat ik erop tegen heb, is dat je door een testje nooit een goed beeld krijgt. Het geeft een
momentopname.’
Ouder 2: ‘Dat is alleen als die testjes verkeerd gebruikt worden, door leidsters die niet echt naar de
kinderen kijken.’
Ouder 1: ‘Wat mij erin stoort, is dat tegenwoordig kinderen al vanaf drie maanden een voorgeprogrammeerde ontwikkeling moeten volgen. Met z’n allen voor onze consumptiemaatschappij.’
gegeven, omdat daarin de diversiteit en het recht op
ontwikkeling in eigen tempo centraal staan. We hebben
in dit Pedagogisch kader ervoor gekozen om geen gedetailleerde beschrijvingen te geven van eindtermen die
moeten worden behaald. We willen jonge kinderen een
rijk scala aan leerervaringen bieden. Gedetailleerde schema’s leiden vaak tot een schoolse benadering van jonge
kinderen en een te sterke gerichtheid op het behalen van
allerlei doelen. Hierdoor worden jonge kinderen en hun
pedagogisch medewerkers onnodig in een keurslijf gedrukt en beperkt in hun speelruimte.
De ontwikkeling en leerwegen van kinderen zijn vaak heel
verschillend. Zowel qua tempo als qua inhoud. Sommige
kinderen zullen nooit echte wildebrassen worden die genieten van klimmen en wild spel. Anderen zullen slechts met
moeite geduld opbrengen voor puzzels, of spelen het liefst
alleen of met één bepaalde vriend. Dergelijke variaties zijn
normaal. Jonge kinderen hebben het nodig om hierin te
kunnen kiezen en in zich hun eigen tempo te ontwikkelen.
Spontane nieuwsgierigheid, rust en herhaling, opgaan in
spel zijn wezenlijke kenmerken van het leren van jonge
kinderen. Dit spontane leren kan bedreigd worden door
een te grote doelgerichte bemoeienis van pedagogisch medewerkers met de kinderen. Voor het juiste evenwicht tussen het kind volgen en niets doen enerzijds en actief stimuleren en interveniëren anderzijds is wijsheid nodig.
Deze wijsheid wordt het best gegarandeerd door overleg
met collega’s en de ouders van het kind.
De beschrijving van competenties moet pedagogisch
medewerkers en ouders inspireren. Door ze te benoemen
wordt de aandacht gevestigd op vaardigheden die anders
wellicht over het hoofd waren gezien. Uit onderzoek blijkt
dat bij een voldoende aanbod van ervaringen kinderen
zich goed ontwikkelen. In het tweede deel van het
Pedagogisch kader wordt bij de diverse verzorg-leergebieden en speel-leergebieden globale beschrijvingen gegeven van de ontwikkeling van baby tot kleuter.
Indien kindercentra gerichter willen werken aan stimulering
van bepaalde aspecten van de ontwikkeling, kunnen ze
gebruikmaken van een VVE-programma. De meeste
programma’s kennen week-, maand- en jaarplanningen
zodat bepaalde leerervaringen systematisch aan bod
komen. De kindvolgsystemen (observaties) die bij zo’n
programma horen, helpen de leidsters om hun aanbod
beter op het ontwikkelingsniveau af te kunnen stemmen.
De meeste VVE-programma’s bieden hulpmiddelen om
te zorgen dat alle ontwikkelingsdomeinen goed aan bod
komen. Ook geven ze vaak een opbouw in moeilijkheidsgraad / uitdagendheid. De huidige VVE-programma’s
verschillen niet wezenlijk in hun visie op opvoeden zoals
de in het Pedagogisch kader wordt verwoord. Ze geven
wel een meer uitgewerkte en systematische aanpak, met
name voor de driejarigen.
› Kindercentra bieden een belangrijke bijdrage aan
de opvoeding. Ze dragen bij in de ontwikkeling van
belangrijke competenties.
› De doelen in de Wet kinderopvang zijn vertaald in
kindtermen om aan te sluiten bij hun basale behoeftes
en drijfveren:
» KIJK, IK MAG ER ZIJN
(emotionele competenties).
» KIJK, WE DOEN HET SAMEN
(sociale competenties).
» KIJK, IK KAN ’T ZELF, HET LUKT ME
(motorisch-zintuiglijke competenties).
» KIJK, IK VOEL, DENK EN ONTDEK
(cognitieve competenties).
» LUISTER, IK KAN HET ZELF ZEGGEN
(taal en communicatieve competenties).
» KIJK, IK BEN EEN LIEF, GOED KIND
(morele competenties).
» KIJK, IK KAN DANSEN, ZINGEN EN IETS MAKEN
(expressieve en beeldende competenties).
› In het Pedagogisch kader is gekozen voor globale
doelomschrijvingen. Bij een goed aanbod van leerervaringen en emotionele veiligheid leren de meeste
kinderen wat ze nodig hebben. Jonge kinderen leren in
hun eigen tempo en op hun eigen wijze.
› Ouders kunnen keuzes maken voor kindercentra waarin
bepaalde doelen meer aandacht krijgen. Kindercentra
kunnen zich profileren.
Hoofdstuk 5
67
Pedagogische doelen en competenties van kinderen
Samengevat
Download