VRAAGSTUKKEN OPLOSSEN MET EEN VERGELIJKING

advertisement
VRAAGSTUKKEN
OPLOSSEN MET EEN
VERGELIJKING
Inleidende oefeningen
WB. p. 43 oef. 11
WB. p. 44 oef. 12
Zoekwerkjes
WB. p. 26 en verder.
Vraagstukken: enkele voorbeelden
 Oplossen op een apart cursusblad!
a) Het drievoud van een getal vermeerderd met
vermeerderd met
4
3
11
2
is gelijk aan de helft van dat getal
. Wat is dat getal?
b) 2 emmers bevatten samen 14 liter water. Emmer A bevat een 5 liter water meer dan
Emmer B. Hoeveel water bevat elke emmer?
c) Jan, Sofie en hun moeder zijn samen 52 jaar oud. De mama is vier keer zo oud als
Sofie. En Sofie is 2 jaar ouder dan haar broertje Jan. Hoe oud zijn ze elk?
d) Ik heb 15,50 EURO gespaard in mijn spaarpot waarin alleen stukken van 10 en 20
EUROCENT zitten. Hoeveel stukken van elk heb ik als je weet dat er 120
geldstukken in het totaal in mijn spaarpot zitten?
e) Stef en Karel sparen postzegels. Karel heeft er drie maal zoveel als Stef. Als Karel
50 van zijn postzegels aan Stef geeft, dan zal hij er nog twee maal zoveel hebben.
Hoeveel postzegels hebben ze elk?
OEFENINGEN WB. blz. 37 en verder.
 Maak de vraagstukken in willekeurige volgorde!
 Blijf niet te lang op één vraagstuk piekeren!






Oef.
Oef.
Oef.
Oef.
Oef.
Oef.
8:
14:
15:
16
17
19:
nr. 1
nr. 1
nr. 1
nr. 3
nr. 2
nr. 2
nr. 3
nr. 3
nr. 1
nr. 1
nr. 2
nr. 3
nr. 4
Download