Periode: Week: Thema: 3. 5/1 * Hoe werk je met een lesvoorbereidingsformulier. Uitleg terminologie Inleiding: Uitdelen van een lesvoorbereidingsformulier. Bekijk de zaken goed en we gaan stap voor stap de zaken bespreken, uitleggen & toelichten. Stap voor stap te werk gaan: 1. Naam Student, Klas, Datum: Dit spreekt voor zich,maar vul dit wel altijd in! 2. Lesopdracht: Wat is de opdracht die je moet uitvoeren? Wanneer jouw begeleider dat aangeeft maak je een les met de volgende inhoud. Bijv. Inleiding: maak een rondloopspel wat aansluit op de doelgroep. Kern: werk in 3 vakken met 3 verschillende tik en rondloopspelen. Slot: sluit de les met een rustig spel af. Wanneer je zo’n opdracht zou krijgen dan vul je dit dus in bij lesopdracht. Datgene wat je moet gaan uitvoeren in de praktijk! 3. Beginsituatie van de groep: VB: Je wordt de avond, voordat je stage de dag daarop begint, door je begeleider v.d. stage gebeld. Hij vraagt of jij die dag de groep van een andere collega gymles wilt geven onder begeleiding van een andere docent die slecht ter been is. “Natuurlijk, is jouw eerste reactie, maar dan komen er toch ook vragen bij kijken”. Welke groep is het? Hoe groot is de groep ofwel het aantal ll. (leerlingen). Wat kunnen ze al (in de praktijk) als het gaat om het bewegen. Je kijkt dan dus puur naar de Motoriek (“het kunstje”).Je geeft dit dan aan: M:…………………………………… (motorisch gezien kan men dit wel en dat nog niet) M staat voor Motoriek. Hoe gaat de groep met elkaar om. Zijn er specifieke ll. die je goed in de gaten moet houden, omdat ze niet goed met elkaar om kunnen gaan of juist een ll. die heel stil en terug getrokken is die je extra moet uitnodigen om tot bewegen te komen, angstige ll. etc. Dit alles valt onder het kopje Sociaal-emotioneel Je noteert dit aspect ook achter de letters bij de beginsituatie. Waar moet ik van tevoren al rekening mee houden! S-E: …………………………………………… Vanuit de beginsituatie ga je over naar stap 4: de Doelstelling, wat kan ik vanuit de beginsituatie nu gaan verlangen van de ll. wat ze na mijn gegeven les zouden moeten kunnen. 4. De Doelstelling: Dit item is vaak het moeilijkste om goed en concreet in te vullen, maar het gaat ons zeker lukken. Een doel is iets waar je naar streeft. Je wilt iets met iemand of een groep gaan bereiken. Gedragsverandering: is een kernwoord wat goed bij een doelstelling past. Je wilt bestaand gedrag veranderen in nieuw, verbeterd gedrag. Belangrijk is dan om te weten of je het gedrag ook daadwerkelijk verbetert. Je moet 1 zaak weten om dit te checken: 1. Het begingedrag = Beginsituatie. Wat kan de deelnemer al wel en waar heeft hij juist nog veel moeite mee. Wanneer je weet waar iemand of een groep nog moeite mee heeft kun je een Doel gaan stellen. We gaan werken van nog niet lukken naar wel lukken! Wanneer je een goede les geeft zie je dus gedurende de les het (bewegings)gedrag veranderen! Doelstelling: Wat wil ik als lesgever dat de ll. op het einde van de les kunnen/beheersen. Dit kan weer op verschillende aspecten. Er zijn er 3. Maar wij behandelen er 2 van, datgene dat ook bij de beginsituatie wordt behandeld. Het Motorische aspect: Wanneer je een motorische doelstelling formuleert gaat het direct om het bewegen! VB: je moet in de les rollen behandelen. Een mogelijke doelstelling zou kunnen zijn: M: Ik wil dat op het einde van de les alle ll. een koprol v.o. kunnen maken waarbij ze hun kin goed in het kuiltje kunnen houden zodat ze op hun achterhoofd rollen en niet op het midden van het hoofd. 2. Het Sociaal-Emotionele doel: Wat wil ik bereiken als het gaat om de omgang met elkaar binnen de groep. Hoe wil ik dat de ll. met elkaar communiceren, elkaar helpen etc. Waar moet ik aan denken als ik een kind in de klas heb die heel faalangstig is, of juist een kind die altijd haantje de voorste wilt zijn. Wat wil ik daar mee bereiken binnen de les?! VB. Ik wil op het einde van de les dat alle ll. elkaar met een rol v.o. kunnen helpen middels het beet pakken van de romp en bovenbenen, zonder dat hierbij moeilijk gedaan wordt. 1. Tijdsindeling: Je hebt een bepaalde indeling in de les zitten, dat kan als volgt zijn: Opening: Inleiding: Kern: Slot: OF Opening: Inleiding: Kern 1: Kern 2: Slot: Door de verdeling van de les zul je ook moeten gaan kijken naar de gegeven onderdelen. Je kijkt eerst naar je maximale lestijd die je hebt bijv. 45 min. Vanuit die 45 min. ga je een verdeling maken binnen de gegeven onderdelen. Dit kan soms afwijken wanneer je voor een bepaald onderdeel meer tijd nodig denkt te hebben. Je kunt ook wel eens een inleiding overslaan, wanneer je denkt dat de kern juist heel belangrijk is. Een mogelijke indeling van tijd kan als volgt zijn: Opening: 5 min. (denk aan namen oplezen, kort even vertellen wat de regels ook al weer waren bij het binnen komen etc.) Inleiding:10 a 15 min. een spel/opdracht/B&M/voorbereidende oefenstof op de kern etc. De ll. moeten warm worden, voorbereid worden op de kern etc. Kern: 30 a 35 min.De kern kan weer van alles bevatten, het is het hoofdthema van de les. Spel,turnen,dans,stoeien,atletiek etc. Slot: 5 a 7 min. Kan opruimen zijn, maar ook een spelactiviteit. Het kan een rustige afsluiting zijn, maar ook iets actiefs. Ook goed te gebruiken als evaluatie moment van een les. Heb je je doelen gehaald?! 2. Onderwijsleerstof:datgene wat je moet doen om je doelstellingen te realiseren. Bij dit onderdeel moet je kort van stof zijn. Datgene wat je gaat geven noteer je in de kolom. VB:Tikspel met verlos: Je noteert de naam van het spel: Staarttikkertje. Regels: - er zijn 2 tikkers - alle ll. hebben een lintje in hun broek. - De tikkers moeten proberen de lintjes uit de broek te halen. - Ben je je lintje kwijt dan kom je op de bank zitten. - Zitten er 2 ll. op de bank en komt no.3 erbij dan mag no.1. weer weg. - Na ongeveer 1,5 min. Wisselen van tikkers. Bij de onderwijsleerstof hoef je dus niet te noteren hoe je het gaat doen. Je houdt het puur zakelijk. 3. Didactische werkvorm/werkwijze: de gedragswijze van de leerkracht gericht op het tot stand brengen van leerervaringen bij leerlingen, met als doel het realiseren van bepaalde doelstellingen. Dit is een hele mond vol, maar kort gezegd gaat het om het volgende. Wat doe jij als docent in een les (welke handelingen) om de gegeven oefenstof met daaraan de doelstellingen gekoppeld te behalen. Hoe breng je de stof over zodat iedere ll. het doel kan halen, dit betekent dus dat je soms wel veel meer verschillende werkvormen moet hanteren om toch bepaalde doelen te realiseren. VB: - Hoe leg je een spel uit, waar zet je de ll. neer, ga je veel op vragen in die de ll. stellen of ga je het eerst spelen zodat men al doende leert. - Hoe zet je de ll. in beweging. En hoe doe je dat bij die ll. die niet graag wilt bewegen. - Hoe organiseer je de les: welke werkvorm ga je gebruiken. - Denk altijd aan dat het veilig moet zijn wat je geeft en dat het speelbaar moet zijn, ofwel aansluit bij de doelgroep. - Waar heb jij als docent optimaal overzicht op de groep. - Waar ga je hulpverlenen en waar juist niet. - Wat als de groep niet snel genoeg in beweging komt, hoe los je dat dan op etc. - Welke groepen maak je, hoe stel je ze samen. - Wat als de opdrachten te moeilijk blijken te zijn, hoe ga je dan te werk (differentiëren). Hoe organiseer je het: Wie Wat Waar Wanneer Waarom Wat daarna Wanneer je deze zaken meeneemt in het plannen en organiseren dan zet je voor jezelf een heldere structuur neer. Dit hoort ook bij de didactische werkwijze. 4. Organisatietekening: Voor elk gegeven lesdeel maak je een kleine tekening. Je kunt de ll. makkelijk aangeven met een X en jij als docent een 0. Dus: Opening: waar zet je de ll. neer en waar zit/sta jij als lesgever. Inleiding: geef aan hoe de ll. werken en waar jij kan gaan staan als lesgever zodat je goed overzicht hebt. Kern: wanneer je veel met materialen werkt teken je met liniaal de plattegrond en geef je met ---- de werkrichting aan. Slot: Idem inleiding. Wanneer je van alle delen een kleine plattegrond hebt heb je voor jezelf, maar ook als iemand anders jouw les zou moeten geven, een helder overzicht van het verloop van de les. 5. Evaluatie: Deze staat niet op het formulier, maar is altijd nuttig om de kort op een apart vel te noteren. De vragen die je jezelf kunt stellen: - Heb ik mijn doelstellingen gehaald, zo ja dan kun je vanuit daar weer een nieuwe beginsituatie maken voor een volgende les. Zo nee, dan ga je kijken waarom je de doelen niet hebt gehaald en hoe je dat de volgende les kan veranderen c.q. verbeteren. - Heb ik als docent er alles aan gedaan om de doelen te bereiken, of heb ik ergens mis geschoten. Wanneer je de les evalueert heb je altijd weer een nieuwe start voor een volgende les! Tot slot: Het is een hele hoop, maar hopelijk kun je er iets mee in de praktijk! Succes! Periode: Week: Thema: 3. 8/4 - start met bewegen & muziek. - doelgroep: groep 1&2. Opbouw van de les: Kort toelichten wat muziek zoal kan doen, ll. die het erg leuk vinden, maar ook ll. die niet durven te bewegen. En wat doe je dan?? Oef.1: Bandje met 10x een fragment van 30 sec. Luister naar de muziek en probeer op de muziek te bewegen. Jij als docent werkt heel erg als coach. Oef. 2: Voor doen na doen (spiegelen): muziek Saltimbanco. Docent geeft de bewegingen aan. Oef. 3: in 2-tallen, no. 1 is ll. voor de spiegel en 2 is de spiegel op teken van de docent wissel. Oef.4: Spiegelen met 2-tallen en materiaal(lintjes). Oef.5: Kringdans: hele eenvoudige bewegingen van: gaan,huppelen,klappen,stampen,springen,naar voor en achter bewegen etc. op Carnaval Festival v.d. Efteling. Oef.6: Met materiaal dansen (linten), Muziek Efteling: no.14 fatamorgana. Slot: Evalueren met de groep. Overige zaken die we gedaan hebben in p.3: Kinderdans: Piraten van Samson & Gert. Hoe leer je makkelijk een dans aan: via een blok opbouw d.w.z: - je geeft een klein stukje dans, dit herhaal je, bekend is volgend stukje. - Nieuw stukje dans aanleren, herhalen, bekend is samenvoegen met het 1e stukje en zo ga je steeds meer herhalen en komt de gehele dans tot uiting. Je kunt dansen in verschillende organisatievormen. Een aantal geef ik hier als voorbeeld: - De groep kris-kras door de zaal verdeeld. - De groep verdelen in kleinere groepen. - De groep tegenover elkaar plaatsen, verspreid. - De groep in kleine groepjes tegenover elkaar laten staan. - De groep in verschillende hoeken wegzetten. - Kring opstelling. Je krijgt zo allerlei mogelijkheden om een dans tot uiting te laten komen Periode: Week: Thema: 3. 12/7 Bewegen & Muziek:Kinderdans. Oefenopdracht B&M. Noteer het volgende: 1. Titel van de cd: 2. Nummer waar de opdracht over gaat: 3. Tijdsduur van het nummer: 4. BPM: 5. Muziekanalyse: Muziekanalyse. Wanneer we muziek gaan gebruiken in een les is het van belang te weten hoe de muziek in elkaar zit. Je moet dan iets weten omtrent: De maatsoort Het aantal Beats Per Minut (BPM) De opbouw/structuur van de muziek De maatsoort: Populaire muziek is overwegend vierdelig (4/4). Eenvoudig gezegd betekent dit dat het accent in de muziek iedere 4 tellen terug komt en wel op de eerste tel van de maat. Het aantal BPM: De beat ofwel de hartstalg van de muziek. Je kunt het aantal BPM bepalen door: 15 seconde de beat te tellen en x 4 te vermenigvuldigen=60 sec. Elke keer als je 4 tellen hebt geteld zet je een | en na 15 sec. tel je het aantal | en maak je de berekening. 10 sec. de beat tellen en x 6 = 60 sec. VB: je telt 6x 4 tellen in 15 sec.= 6x4=24x4=96 BPM. De BPM geeft een duidelijk beeld over de manier van bewegen op het nummer kan. Heel snel of juist langzaam bewegen. De muzikale structuur/opbouw van de muziek: Het skelet van de muziek: je gaat de muziek analyseren middels het turven van | , |=4-tellen. Vervolgens kijk je welke streepjes samen een muzikale zin/refrein vormen. Houd altijd een regel tussen de volgende nieuwe zin. Wanneer je de muziek analyseert kun je vervolgens prima gaan kijken wat je waar in kunt vullen en wat er bijv. al herhaalt wordt. Wanneer je een nummer analyseert ga je altijd als volgt te werk: Noteer de titel van de cd. Het nummer BPM: Tijdsduur: Structuur: A thema: B thema: Etc. |||| |||| |||| UitwerkingMuziekanalyse oefenopdracht B&M p.3 w:7 1. Titel van de cd: K3 Tele - Romeo 2. Nummer waar de opdracht over gaat: No.4 Ali Baba 3. Tijdsduur van het nummer: 3.55 min. 4. BPM: | | | | | |= 6x4= 24 in 15 sec. x 4 = 96 BPM: 5. Muziekanalyse: | = 4 - tellen Intro: Chicke…. Boom 0.00-0.03 Intro: |||| |||| A: |||| |||| B: |||| |||2 C: refr. |||| |||| D: || A: |||| |||| B: |||| | | |2 C:refr. |||| |||| E: |||| |||| B: |||| | | |2 C:refr. |||| |||| |||| |||| Slot.