Jan van Hessen de nestor van de Nederlandse jeugdsociologie Op 17 november 2006overleed Jan van Hessen op 90 jarige leeftijd – een indrukwekkende leeftijd en een goede reden om kort stil te staan bij het leven en werk van de Utrechtse hoogleraar die lange tijd het gezicht van de Nederlandse jeugdsociologie bepaalde. Ook buiten dit werkveld zullen veel studenten die in de jaren zestig en zeventig hun bul in de sociologie haalden, zijn naam kennen al is het enkel van de bekende Wegwijzer in de Sociologie. In de tien jaar tussen 1963 en 1972 werd deze inleiding in de sociologie, waarvan Van Hessen de redactie voerde, liefst vier maal herdrukt. Afgestudeerd in 1941, behoort Van Hessen ontegenzeggelijk bij de generatie van moderne sociologen die in en rond de wederopbouw de Nederlandse sociologie vorm gaven. Tegen het eind van zijn studie Sociale Geografie aan de Universiteit van Amsterdam, vervulde hij zijn dienstplicht toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak. Zijn legeronderdeel werd ingezet bij de verdediging van Rotterdam, maar na het bombardement vertrok hij richting Almelo. Hij vestigde zich daar en speelde een centrale rol in het verzet. Na de bevrijding werd hij de jongste wethouder in Almelo, belast met volkshuisvesting en financiën. In die hoedanigheid raakte hij ook betrokken met jeugdzaken en dat betekende het begin van zijn levenslange gerichtheid op de jeugdsociologie. In de naoorlogse jaren leefde er een brede, maatschappelijke verontrusting over wat toen de massajeugd werd genoemd. Een groot deel van de jeugd was volgens spraakmakende pedagogen en jeugdleiders in de oorlogsjaren ontspoord geraakt en moest weer in het gareel worden gebracht. Er heerste kortom een morele paniek, die nog verder werd gevoed door de angst voor het hedonisme van de opkomende consumptiemaatschappij. Die angst werd op haar beurt geprojecteerd op vooral lager opgeleide jongeren, zo luidde de diagnose, niet over voldoende verantwoordelijkheidsgevoel en zelfsturing zouden beschikken. De probleemdefinitie van een stuurloze massajeugd leefde duidelijk sterker in protestants-christelijke kringen dan onder het katholieke volksdeel waar Van Hessen zelf toe behoorde. Nadrukkelijk nam de sociologie in die dagen afstand van dit soort angstbeelden. Zo beschreven de Leidse sociologen Krantz en Vercruijsse het gedrag van denozems als het product van de behoefte van jongeren om onder elkaar te zijn. Niet de jongeren vormden het probleem, zo constateerden zij, maar de volwassenen die hen die ruimte niet gunden. Een zelfde conclusie trok ook Van Hessen, maar dan eerder en voor de jeugd in haar geheel. In het begin van de jaren vijftig verruilt Van Hessen zijn wethouderschap, via een tussenstap bij Bureau Berenschot, voor een aanstelling als wetenschappelijk medewerker bij godsdienst- en cultuursocioloog Jan Pieter Kruyt, en iets later ook als instituutsbeheerder bij het Sociologisch Instituut van de Universiteit van Utrecht. Het is het begin van zijn wetenschappelijke loopbaan als onderzoeker en schrijver. In 1950 verschijnt het verslag van zijn eerste onderzoek, een rapport voor de Stichting voor Maatschappelijk Werk in de provincie Utrecht, dat later wordt omgebouwd tot zijn eerste boekpublicatie Jeugdbeweging in Vijfvoud (1954). Zoals de ondertitel meldt, gaat het om een onderzoek naar het georganiseerde groepsleven van de jeugd, oftewel de georganiseerde jeugdbeweging die toen al sterk op haar retour was. In zijn conclusies verklaart Van Hessen die teruggang uit het feit dat de jeugdbeweging sterk in het verlengde lag van het gezinsleven en juist daarom sterk conflicteerde met behoefte van de jeugd om zelfstandig vorm te geven aan haar vrije tijd. Diezelfde conclusie vinden we terug in de studie Samen Jong Zijn, waarop Van Hessen in 1964 promoveert. In dit lijvige boek doet Van Hessen verslag van zijn onderzoek naar de jeugdperiode rond de wisseling van de negentiende naar de twintigste eeuw. Het unieke van dit boek ligt al met al nog niet eens zozeer in de gekozen methode van oral history, ook al is het in dat opzicht voorbeeldig. De wetenschappelijke bijdrage ligt vooral op het inhoudelijk vlak – het is de conclusie die Van Hessen met een scherp oog voor het kleinste detail uit zijn interviewprotocollen afleidde. In een fundamentele kritiek op de vigerende generatietheorie van Helmuth Schelsky concludeerde van Hessen namelijk, dat het moderne jeugdbestaan eerst en vooral het resultaat was van een nieuw sociologisch fenomeen, het jeugdbestel. Structurele maatschappelijke veranderingen riepen onder jongeren een nieuwe behoefte op om onderling hun eigen interesses vorm te geven buiten de traditionele kaders van het gezin, de buurt en de kerk. De jeugd was volgens Van Hessen in dat opzicht een nieuw historisch fenomeen en eerst en vooral een constructie van de jeugd zelf. Een sterk punt van Samen Jong Zijn is het contrast dat Van Hessen bloot legt in zijn retrospectieve interviews met ouderen voor wie een dergelijk jeugdbestaan nog afwezig was. Van Hessen onderkende ook dat het jeugdbestel onderworpen was aan een zekere conjunctuur. Eenmaal gevormd, zo voegde hij daaraan toe, kende het jeugdbestaan echter ook een sterk interne, culturele dynamiek. Hij benoemde deze als de jeugdideologie. In latere studies wijst hij in dit bestek onder meer op culturele stromingen als het religieus sentimentalisme en de romantiek die de jeugd een voorhoedepositie toekennen in het proces van maatschappelijke verandering. In zijn proefschrift zelf verwijst hij in dit bestek bijna terloops op de jeugdlectuur, die als een trait-d ’ u n i o n f u n g e e r t t u s s e n deze stromingen en de culturele praktijken van jongeren zelf. V a n H e s s e n ’ s t h e s e h a d , z o v a l t a c h t e r a f t e z e g g e n , e e n v r u c h t b a a r o n d e r z o e k s p r o g r a m m a k u n n e n voortbrengen. Zo roept zijn stelling als vanzelf de interessante vraag of en in hoeverre jeugdboeken, films en televisieseries anticiperen op veranderingen onder de jeugd. Dat een dergelijk onderzoeksprogramma nooit van de grond is gekomen valt paradoxaal genoeg deels te verklaren door de plotselinge eruptie van de jeugdcultuur in de jaren zestig. Met en door de studentenbeweging nam de sociologie een andere wending. Het proefschrift verscheen midden op een omslagpunt en toen de studentenbeweging eenmaal in kalmer vaarwater terechtkwam, was ook de tijd voorbij van de horizontale specialisaties. Tot schoolvorming is het daarmee nooit gekomen. Studenten had Van Hessen evenwel genoeg en er waren even zovele vruchtbare contacten in het werkveld. Daarnaast had hij ook nog de nodige andere pijlen op zijn boog. In 1965 wordt Van Hessen lector in Utrecht. Een jaar later vervult hij part-time dezelfde functie aan de KMA te Breda. Hij richt zich daar op het onderwerp van de sociale verdediging, door hem omschreven als subconventionele oorlogvoering, het brede grijze terrein van illegaliteit, verzet en guerrilla. Zijn ervaringen in de oorlogsjaren speelden daarbij ongetwijfeld een belangrijke rol. De veranderende verhoudingen tussen de seksen vormden rond dezelfde tijd aanleiding voor een aantal publicaties over partnerkeuze. En dan waren er de SISWO-werkgroepen waar Van Hessen met zijn rijzige, aimabele gestalte en zijn rustige, bedaarde stem de verbinding legde met een nieuwe generatie jeugdsociologen. Voor een groot aantal van hen vervulde hij de rol van een waardevolle mentor. Met zijn sterke gestel en zijn onverminderde interesse in zijn vak, stelde Van Hessen zijn pensioen uit tot zijn zeventigste verjaardag, lang genoeg om zijn aanstelling als lector te zien veranderen in een hoogleraarschap – een overgang die hij in 1984 bevestigde met een inaugurale rede over de socioloog en de sociologie. Ook na zijn emeritaat bleef hij bij zijn vakgebied betrokken en maakte hij zich sterk voor de oprichting van een museum voor verzet en sociale verdediging. December 1995 overleed zijn vrouw Sacha van Beugen hetgeen hem sterk aangreep. Zijn leeftijd heeft ook bij Van Hessen zijn tol geëist en hij kampte de laatste2 jaar met een gestaag afnemende geheugenfunctie. Augustus 2005 verhuisde Van Hessen om die reden naar het verpleeghuis de Biltsehof in Bilthoven waar hij gelukkig, getuige ook het weblog op http://janvanhessen.weblog.nl/janvanhessen/, veel zorg en aandacht kreeg van zijn vrienden, oud-collegae en zijn familie. Een longontsteking werd hem fataal en op vrijdag 17 november overleed hij in alle rust in het diaconessen ziekenhuis in Utrecht.