Samenvatting Hoofdstuk 6: Elektromagnetisme §6.1 Elektrisch velden Een plaatcondensator bestaat uit twee dicht tegenover elkaar staande metalen platen. Tussen deze twee platen zit een isolator (denk aan rubber, plastic of gewoon lucht). Als je zo’n plaatcondensator opneemt in een stroomkring en er gaat een stroom lopen, krijgen de beide platen een lading. Elektronen lopen van de minpool naar de pluspool, dus aan de kant van de minpool zal een negatieve lading komen! Zo geldt dat van de andere plaat de elektronen worden “weg gezogen”, zodat er dus een positieve lading ontstaat op die plaat. De negatieve en positieve lading op de platen zijn gelijk aan elkaar! Al snel loopt er geen stroom meer, dit gebeurt als de spanning over de platen gelijk is aan de spanning van de spanningsbron. De spanning wordt dan immers opgeheft door de spanning van de plaatcondensator (die tegengesteld is aan die van de spannignsbron), dus is er geen netto spanning meer voor het transport van elektronen. In deze toestand noemt men de plaatcondensator “geladen”. Als een plaatcondensator geladen is, is er tussen de platen een elektrisch veld aanwezig. Op aanwezige geladen deeltjes in die ruimte wordt dan een elektrische kracht uitgeoefend (Fel). Het elektrische veld tussen de twee platen is overal even groot. De lading en de kracht van een deeltje zijn recht evenredig. Elektrische veldsterkte geeft aan hoe sterk een elektrisch veld is. Dit kunnen we schrijven met: E = Fel / q. E is hierbij de elektrische veldsterkte, q de lading en Fe de elektrische kracht op het voorwerp. Omdat de kracht een richting heeft spreken we van een vector, er komt een pijl boven “Fel” en “E”. Elektrische veldlijnen Een elektrische veld kun je weergeven met elektrische veldlijnen. Deze veldlijnen geven informatie over de grootte en richting van de elektrische veldsterkte in punten in dat veld. Een aantal eigenschappen van veldlijnen zijn: De grootte van de elektrische veldsterkte kun je bepalen door de dichtheid van de veldlijnen te bekijken. De richting van de elektrische veldsterkte is te bepalen door de raaklijn van een veldlijn te tekenen. Een elektrische veldlijn kan alleen op een positieve lading beginnen en op een negatieve eindigen. Elektrische veldlijnen snijden elkaar nooit. Er zouden dan immers 2 richtingen zijn en dat kan niet! Elektrische veldlijnen staan loodrecht op het oppervlak van een geladen geleider.* Binnen een geleider is er geen elektrisch veld aanwezig.* * Geldt alleen als de lading op de geleider in evenwicht is (als er dus geen stroom meer loopt). Een geleider is een stof waarin een lading zich kan verplaatsen. In een homogeen veld (bijvoorbeeld dat van een plaatcondensator) lopen de elektrische veldlijnen evenwijdig en liggen ze even ver van elkaar verwijderd. Bij een heterogeen veld lopen de elektrische veldlijnen daarentegen niet evenwijdig en liggen ze ook niet even ver van elkaar af. Potentiaal en potentiaalverschil Stel we hebben een plaatcondensator die op de positieve plaat een punt A heeft waar een veldlijn begint en die eindigt op de negatieve plaat in D. Dan sluiten we de plaatcondensator aan op een spanningsbron (van bijvoorbeeld 20V). Nu staat er ook een spanning van 20V tussen de punten A en B. Je kunt zeggen dat het potentiaalverschil (symbool ΔV) 20V is. Met potentiaalverschil geven aan dat we twee potentialen (symbool V) met elkaar vergelijken. De eenheid is volt. Een geladen voorwerp dat in een elektrisch veld komt, krijgt een elektrische energie (Eel). Eel = Fel · s. Hieruit volgt: Eel = q ·E · s. Als een geladen deeltje in een elektrisch veld komt op punt P, dan is de Eel gelijk aan q · Vp (Eel = q · Vp). Dit kunnen we schrijven als: Vp = Eel / q Vp = (q · E · s) / q Vp = E · s. Als je een veldlijn volgt in de richting van de veldsterkte dan neemt de potentiaal af. Het verschil in elektrische energie is de verrichte arbeid. Dit kunnen we schrijven als: q·Va - q·Vb. Dit is te herschrijven als q·(Va – Vb). Hieruit volgt dat: Wel(ab) q (Va Vb ) . Potentiaal en veldsterkte Om deze paragraaf te begrijpen moet je deze doorlezen en de opgaven goed bekijken. De belangrijke formules en de afleidingen staan hieronder: Wel(AB) = EelA - EelB Fel · s · cos 0 = q · (Va – Vb) q·E·s = q · (Va – Vb) E·s = Va – Vb E · Δx = ΔV E = ΔV / Δx E kan dus in Volt per meter en als Newton per Coulomb worden uitgedrukt. Beiden zijn gelijk, maar Volt per meter wordt vaker gebruikt. Als een plaat geaard word, dan heeft deze per definitie een potentiaal van 0V. Versnellen van geladen deeltjes Geladen deeltjes kunnen in een elektrisch veld versneld worden. Dit principe wordt gebruikt bij een tv of monitor (en natuurlijk nog meer apparaten). In zo’n apparaat zit een elektronenkanon (zie plaatje hiernaast). Dat kanon bestaat uit een kathode en een anode. Als het apparaat aan wordt gezet komt er over de kathode een spanning te staan, de zogenaamde gloeispanning. Hierdoor gaat de kathode elektronen uitzenden. Dit noemt men ook wel thermische emissie. Ook komt er een spanning tussen de kathode en de anode te staan (de versnelspanning). Hierdoor onstaat er een elektrisch veld, waarbij de anode positief geladen is. Elektronen worden dus richting de anode versneld. Volgends de wet van behoud van energie geldt er: Ee bij A + Ek bij A = Ee bij K + Ek bij K Ek bij A - Ek bij K = Ee bij K - E e bij A Ek bij A = q · (VK – VA) ½ · m · v2eind = | q · ΔV | Als een elektron een potentiaalverschil van één Volt doorloopt, is de kinetische energie 1 eV groter geworden.1 eV = 1,60 · 10-19 J §6.3 Het magnetische veld Magnetisme is het verschijnsel dat twee stukken van hetzelfde materiaal een kracht op elkaar uitoefenen. Zo’n materiaal bevat dan altijd ijzer, nikkel of kobalt. Dit zijn natuurlijke magneten. De plaatsen waar de krachten het sterkst werken noemen we de poalen van de magneet. Als je een naaldmagneet in een kompas bekijkt, kan die vrij draaien. De ene punt gaat dan richting het noorden staan. Deze zijde noemen we de noordpool, de andere de zuidpool. Ook geldt dat gelijke polen elkaar afstoten en ongelijke polen elkaar aantrekken. Een stuk ijzer (kobalt of nikkel) gedraagt zich in de buurt van een magneet ook als een magneet. Het stuk ijzer krijgt dezelfde eigenschappen als de magneet; dit noemen we magnetische influentie. Een magneet veroorzaakt een magnetisch veld in zijn omgeving. Het oefent een magnetische kracht uit op stukken ijzer. Net als bij elektrische velden hebben magnetische velden veldlijnen. De veldlijnen lopen van de noordpool naar de zuidpool. Zie nevenstaand figuur. Om magnetische veldlijnen te kunnen beschrijven is er een bepaalde grootheid: de magnetische inductie (vector B). De eenheid van magnetische inductie is Tesla (T). De raaklijn aan een veldlijn geeft de richting van de magnetische inductie. Ook net als bij elektrische veldlijnen betekent een grotere veldlijnendichtheid een grotere waarde van de magnetische inductie. Het magnetische veld van een rechte stroomdraad en van een stroomspoel Als je door een metaaldraad een stroom stuurt dan ontstaat er een magnetisch veld rond die draad. Het magnetische veld staat dus loodrecht op de stroomdraad (het plankje in de linker tekening). Als je de stroomrichting I weet dan kun je met de rechterhand regel de richting van de magnetische inductie bepalen (plaatje rechts). Deze regel luidt als volgt: Leg je hand rond de draad, waarbij je duim de richting van de stroom in wijst. De richting die de resterende vingers aanwijzen is de richting waarin de veldlijnen lopen. Je kan ook een bovenaanzicht maken, waarbij de magnetische inductie het platte vlak beslaan en de stroomdraad loodrecht door dat vlak loopt. Om dan te weten hoe de stroom loopt hebben we een speciale notatie. Een stroom die van je af loopt noteren we met een kruisje. De stroom die naar je toe komt noteren we met een stip (zie rechts). Als we een stroomspoel nemen en gaan bepalen hoe de veldlijnen lopen (in een plat vlak dat door de windingen heen loopt) dan blijkt er eenzelfde patroon te ontstaan als dat van een gewone staafmagneet. Bij de stroomdraad ontstonden er gesloten veldlijnen. Ook binnen in de spoel blijken de veldlijnen door te lopen; het zijn gesloten krommen. Hieruit kunnen we concluderen dat hetzelfde het geval moet zijn bij een staafmagneet. De noordpool van een spoel is de kant waar de veldlijnen de spoel verlaten. Als je de richting van de stroom verandert blijken de veldlijnen ook van richting te veranderen. Ook hier kunnen we de rechterhand regel toepassen. We leggen onze vingers rond de spoel - in de richting van de stroom - en de duim wijst dan de richting van de veldlijnen binnen de spoel aan. Als we in de stroomspoel een weekijzeren kern aanbrengen spreken we van een elektromagneet. Deze kern wordt door het magnetische veld van de spoel zelf een magneet. Hierdoor wordt de magnetische werking van de spoel vele malen versterkt. De kern is van weekijzer omdat deze zijn magnetisme weer verlies na uitschakeling van de spoel. Een (schakel)relais werkt met zo’n elektromagneet. Als er een spanning over de spoel wordt gezet trekt het een stukje metaal aan waardoor de stroomkring gesloten wordt. De spanning die nodig is om dit te doen heet de schakelspanning. §6.6 Lorentzkrachten op een stroomspoel en -draad Stel we hebben een magneet en een stroomkring die wordt gevormd door een spanningsbron, een weerstand en 3 koperen staafjes (zoals in de tekening hiernaast). Als er een stroom gaat lopen door staafje PQ dan zal deze naar links gaan bewegen. Dit gebeurt alleen als er een stroom door het staafje loopt en als het staafje zich in een magnetisch veld bevindt. Het rollen van het staafje wordt veroorzaakt door de lorentzkracht. Als we de stroomrichting of het magnetische veld omkeren,dan gaat het staafje de andere kant op rollen. Doen we beiden, dan rolt het weer naar links. Blijkbaar is er een verband tussen het magnetische veld, de stroomrichting en de lorentzkracht. Als we de stroomrichting I en de richting van het magnetische veld B weten, dan kunnen we met de volgende regel de richting van de lorentzkracht voorspellen. Deze regel heet de Linkerhand regel. Als je met de linkerhand 1) je vingers in de richting van de stroom houd en 2) zorgt dat de veldlijnen van het magnetische veld in je handpalm vangt dan wijst je duim in de richting van de Lorentzkracht. De lorentzkracht staat loodrecht op I en op B, dus de lorentzkracht staat loodrecht op het vlak door I en B. Uit onderzoek blijkt dat de lorentzkracht evenredig is met de stroomsterkte (FL ~ I). Ook is de lorentzkracht evenredig met de lengte van het stuk draad dat zich in het magnetische veld bevindt (FL ~ l). Hieruit volgt dat FL evenredig is met I·l. Dit is te schrijven als: FL = constante · I · l. Deze constante geeft aan hoe groot de magnetische inductie is. Met andere woorden: uit de volgende formule blijkt de grootte van de magnetische inductie: FL = B · I · l. Deze formule geld alleen als B en I loodrecht op elkaar staan. Uit bovenstaande formule kunnen we de eenheid van magnetische inductie bepalen: 1 Tesla = 1 Newton per ampère per meter (ofwel: 1 T = 1N∙A-1·m-1) Lorentzkrachten op een stroomspoel Als we in plaats van een draad een spoel nemen en die in een magnetisch veld hangen op zo’n manier dat de spoel vrij rond kan draaien - dan gaan er twee lorentzkrachten werken op die spoel. Deze lorentzkrachten zorgen ervoor dat de spoel in een bepaalde positie gedraaid wordt. De richting van de lorentzkrachten veranderen niet. De lorentzkracht staat altijd loodrecht op de richting van het magnetische veld én loodrecht op de stroomrichting. Omdat de richting van I en B niet veranderen, is de richting (en de grootte) van de lorentzkrachten constant. Doordat de richtingen constant zijn, bereikt de spoel uiteindelijk een eindstand (de evenwichtsstand). Als we dan het magnetische veld van de spoel in de evenwichtsstand zelf bekijken, dan blijkt dat deze dezelfde richting heeft als het magnetische veld van buitenaf. Draaispoelmeter en elektromotor Hiernaast is een draaispoelmeter schematisch weergegeven. Het is een hoefijzer vormige magneet, met daaraan twee uitgeboorde poolschoenen. Daartussen zit een niet draaibaar weekijzeren cilindertje. Daaromheen zit een draaibaar spoeltje, waaraan een asje zit, waaraan twee spiraalveertjes en een wijzer vast zitten. In het rechter deel kan je zien hoe de magnetische veldlijnen door de lucht lopen. Door dit veld (en een stroom door het spoeltje) gaan er twee lorentzkrachten werken, waardoor het spoeltje gaat draaien. De lorentzkrachten zijn constant van grootte, en draaien met het spoeltje mee. Met het spoeltje gaat ook de as draaien, waardoor de wijzer uitslaat. Ook gaan de veertjes de lorentzkracht tegenwerken. De wijzer komt dus tot stilstand als de lorentzkracht en de veerkrachte gelijk zijn. Hoe groter de stroom is, des te groter de hoek die de wijzer maakt. De hoek is recht evenredig met de stroomsterkte. Ook een elektromotor maakt gebruik van Lorentzkrachten. Ook hier bevindt zich een weekijzeren cilinder zich tussen twee poolschoenen die verbonden zijn met een permanente magneet. Om de cilinder is een spoel gewikkeld en aan de cilinder zit de motoras vast. Aan de motoras zit ook een zogenaamde collector. Dat is een schijf die bestaat uit 2 even grote delen die van elkaar geïsoleerd zijn. De uiteinden van de spoel zijn met een collectorhelft verbonden. De helften worden dmv koolborstels (die een vaste positie hebben) onder spanning gezet, zodat er een stroom door de spoel gaat lopen. Als dit gebeurt gaat de spoel draaien. Om te zorgen dat de spoel niet na 90 graden stopt met draaien zit collector aan de spoel vast. Deze zorgt ervoor dat de stroom steeds van richting verwisselt. Zie plaatje hiernaast. de In positie A loopt er een stroom van Q naar P, zodat er een omhooggerichte lorentzkracht ontstaat. Hierdoor komt het geheel in stand B terecht. Hier loopt er geen stroom; de borstels raken immers alleen de isolatielaag. Doordat er een moment op de spoel werkt draait het geheel verder, waardoor er een stroom van P naar Q gaat lopen! Hierdoor draait de richting van de lorentzkracht met 180°. De spoel draait nu weer verder in zijn originele richting! Lorentzkracht op een geladen deeltje Een stroom door een metaaldraad is niets anders dan het verplaatsen van elektronen door die draad. Hieruit kunnen we concluderen dat een magnetisch veld een kracht uitoefent op geladen deeltjes die in beweging zijn. Er werkt dus een lorentzkracht op geladen deeltjes! Voor de lorentzkracht op een geladen deeltje geldt de volgende formule (je hoeft de afleiding niet te kennen): FL = B · q · v (waarbij v B en B is de magnetische inductie, q de lading en v de snelheid). Bij de formule maakt het niet uit of de lading positief of negatief is. Deze geeft alleen de richting van FL aan. Bij de lorentzkracht op een geladen deeltje kunnen we de linkerhand regel gebruiken. De magnetische veldlijnen vang je in je handpalm. Als de lading van het deeltje positief is, dan strek je je vingers in de richting van de snelheid van het deeltje. Als de lading negatief is, dan houd je ze in de tegengestelde richting van de snelheid. De duim geeft nu de richting van de lorentzkracht aan. Deze staat altijd loodrecht op het vlak door v en B. In een cirkelstraalbuis kan men elektronen in een cirkelbaan laten bewegen door ze loodrecht op de veldlijnen weg te schieten (dit moet je kunnen beredeneren!). De snelheid blijft gelijk, want FL staat loodrecht op v en heeft dus geen component in deze richting. Omdat FL en v constant zijn, en de elektronen in een eenparige cirkelbaan gaan bewegen kunnen we stellen dat de lorentzkracht als middelpuntzoekende kracht werkt. Hiervoor geldt de formule: m v2 met v = constant en r = constant Fmpz r Hieruit kunnen we afleiden dat: FL = Fmpz B · q · v = m · v2 / r. Dit kunnen we vereenvoudigen naar: B · q = m · v / r. Aantekeningen De eenheid van magnetische inductie is Tesla, maar wordt ook wel geschreven als Wb∙m-2 (Weber per vierkante meter). Het moment op een spoel wordt gegeven door de formule: M = B · I · A Voor een spoel waarbij de magnetische inductie van de spoel geen hoek van 90° met de externe magnetische inductie maakt geldt de volgende formule: M = B · I · A · sin α. Hierbij is α de hoek tussen B en Bsp. Als I en B niet loodrecht op elkaar staan, dan geldt FL = B · sin α · I · l Het moment van de spiraalveer op de as: Mveer = C · ø Hierbij is C de torsieconstante van de veer, en ø de draaïngshoek. De spoel is in evenwicht als ML = Mveer B · I · A · N = C · ø De draaïngshoek wordt dus gegeven met de formule: ø = (B · I · A · N) / C. Ga altijd uit van FL = Fmpz, dus: B · q · v = m · v2 / r en v = 2πr / T m · v2 m·v r= B·q· = B·q v= v r ·B · q m En T= 2π·r·m r·B·q E = V(a-b) / d Fel = q · E Fel = (e·Va-b) / d Bij de hallsensor ontstaat er een evenwicht als FL = Fel B·e·v = (e·Va-b) / d B·v = Va-b / d Va-b = B·v·d = 2π·m B·q