Hoge ambities helpen niet In: Trouw (2009) 2 juli Interview met Karel Visser en Ton Eimers Vroeger leidde het lager beroepsonderwijs rechtstreeks op voor een vak. Tegenwoordig worden er hogere eisen aan jongeren gesteld. Ze zijn pas klaar voor de arbeidsmarkt met minimaal een mbodiploma op niveau 2 op zak; de zogeheten startkwalificatie. Trouw onderzoekt hoe de middelbare school zorgt voor achterblijvers. Vandaag het slot: weet de overheid wel wat ze wil met deze jongeren? Volgens Ton Eimers en Karel Visser helpt een stroom van steeds nieuwe plannen probleemjongeren niet verder. Risicojongeren zullen er altijd zijn. Wat onderwijs en overheid de afgelopen jaren ook gedaan hebben om deze groep op te vangen en te helpen, het aantal risicojongeren is al decennialang ongeveer gelijk. Dat zeggen Ton Eimers en Karel Visser, verbonden aan twee kenniscentra op het gebied van beroepsonderwijs. „Goed beleid voor deze jongeren begint met de vaststelling dat we te maken hebben met een structureel verschijnsel”, zeggen zij. „Toch treedt de overheid vooral op met ad-hocmaatregelen.” Trouw onderzocht de afgelopen weken hoe het gaat met leerlingen in het voortgezet onderwijs die extra steun nodig hebben. Omdat ze leerachterstanden hebben, omdat ze sociaal-emotionele problemen hebben of problemen thuis of omdat ze psychisch in de knoei zitten. ’Zorgleerlingen’ heten ze in het onderwijsjargon. Anderen spreken liever over probleemjongeren of over risicojongeren. „Niet zozeer omdat ze een risico vormen”, zeggen Eimers en Visser, „maar omdat ze risico lópen.” Aan beleid voor deze jongeren is geen gebrek. Leerwegondersteunend onderwijs, waarover Trouw twee weken geleden schreef, bestaat nog maar tien jaar, de rebound (deel 3 van deze serie) vijf jaar en de zorgadviesteams (deel 2) zijn pas sinds een paar jaar in zwang. En dat zijn lang niet de enige vernieuwingen op dit terrein. „De laatste tien tot vijftien jaar zijn steeds weer nieuwe maatregelen genomen, verdwenen er telkens voorzieningen en kwamen er nieuwe voor in de plaats”, zegt Ton Eimers. „Daar zijn bakken met geld aan uitgegeven, maar er zit nauwelijks een visie achter. Het onderwijs weet niet wat het met deze leerlingen aan moet.” „Voor 85 procent van de leerlingen hebben we het in het voortgezet onderwijs goed voor elkaar”, vervolgt Karel Visser. „Daarnaast gaat grofweg 5 procent naar het voortgezet speciaal onderwijs of naar het praktijkonderwijs, ook dat is min of meer geregeld. Maar met die 10 procent daartussenin weten we ons niet goed raad. Dáár vinden al die veranderingen plaats.” Aan de oorsprong van veel veranderingen liggen de hogere eisen die tegenwoordig aan jongeren gesteld worden. Ooit leidde het lager beroepsonderwijs (de lts, het leao, de huishoudschool) rechtstreeks op voor een beroep; leerlingen konden daardoor al op hun zestiende van school voor hun eerste baan. In het vmbo van nu is dat anders. Dat geldt slechts als voorbereiding op een beroepsopleiding in het mbo. Wie nu op z’n zestiende met een vmbo-diploma van school gaat, komt daarom als voortijdig schoolverlater in de boeken te staan. Pas met op z’n minst een mbodiploma op niveau 2 op zak, de zogeheten startkwalificatie, is een jongere officieel klaar voor de arbeidsmarkt. „Pure ideologie”, zegt Eimers over de gedachte hierachter. „In het kabinetsbeleid gaat het steeds over de kenniseconomie, over het belang van opleiding. Hoe hoger de opleiding, hoe beter, is de gedachte. Maar er is niets op de arbeidsmarkt dat ertoe dwingt het opleidingsniveau te verhogen. Dat opleidingsniveau stijgt veel harder dan het niveau van functies op de arbeidsmarkt. Die nadruk op een steeds hoger opleidingsniveau leidt tot veronachtzaming van het feit dat er werk voor laaggeschoolden zal blijven bestaan en dat jongeren daarvan profiteren.” Er is uiteraard niets tegen om jongeren uit te dagen om de hoogste opleiding te volgen die binnen hun bereik ligt, voegen de twee eraan toe. Maar voor een aantal jongeren is een startkwalificatie gewoon te hoog gegrepen. Of dat nu is omdat ze er de hersens niet voor hebben of omdat de omstandigheden waarin ze leven hen verhindert verder te leren. Als die eis wel aan deze jongeren wordt gesteld, worden er meer problemen gecreëerd dan opgelost, stellen Eimers en Visser. „De eis van een startkwalificatie heeft scholen gestimuleerd om leerlingen vast te houden die ze vroeger hadden laten gaan zonder mbo-2-diploma”, erkent Eimers. „Maar voor een bepaalde groep jongeren werkt dat niet. Voor hen hebben we onderwijs nodig dat niet per se opleidt tot dat niveau, maar dat hen helpt zich te ontwikkelen op hun eigen niveau, zodat ze zich kunnen redden in een baan en in de rest van hun leven.” Maar de startkwalificatie is heilig verklaard in het overheidsbeleid van nu, vervolgt Eimers. Onderwijs voor jongeren die dat nooit zullen halen, komt daardoor vaak niet goed van de grond. „Opleidingen voor deze groep zijn vaak tijdelijk of experimenteel of maar voor een beperkte groep toegankelijk. Het is onderwijs dat eigenlijk niet mag bestaan.” Dat onderwijs bestaat toch. Maar veel samenhang tussen alles wat er voor probleemjongeren is bedacht, is er niet. Het onderwijs voor deze jongeren is een soort ’rafelrand’ geworden, zeggen Visser en Eimers. Er is sprake van verkokering en versnippering. Jongeren met vergelijkbare problemen worden soms naar verschillende plekken verwezen, met ingrijpende gevolgen. Kom je als jongere met probleemgedrag in de ’rebound’ terecht, dan kan je na drie tot zes maanden weer terug naar je eigen school; word je met soortgelijke problemen naar een ’op-de-rails’-project gestuurd, dan ben je meestal een jaar onder de pannen en word je daarna doorgaans naar het speciaal onderwijs gestuurd. De zorg voor leerlingen die het zonder extra steun niet redden op school kan beter. Dat stelde de onderwijsinspectie vorige maand in haar jaarverslag. Het gaat om zogeheten zorgleerlingen: kinderen met leerproblemen of handicaps die het leren bemoeilijken en ook leerlingen met sociaalemotionele en psychische problemen. Trouw onderzoekt in een korte serie hoe het met deze zorgleerlingen gesteld is in het voortgezet onderwijs. Deugt het overheidsbeleid voor deze leerlingen eigenlijk wel? Ton Eimers van het Kenniscentrum Beroepsonderwijs Arbeidsmarkt en Karel Visser van het Expertisecentrum Beroepsonderwijs schreven daar begin dit jaar een pamflet over. ’Afhechten’ luidde de titel daarvan, en samen met de ondertitel – ’de rafelrand van het beroepsonderwijs’ – geeft deze precies aan wat er volgens hen moet gebeuren: er moet samenhang komen tussen de vele losse eindjes in het onderwijs aan zorgleerlingen. Soms is er zelfs sprake van lichte concurrentie tussen al die verschillende onderwijsvormen”, zegt Eimers. „Daarnaast zie je gebeuren dat leerlingen die niet precies in een bepaald hokje passen, worden doorgeschoven naar anderen.” Hoe moet het anders? Eimers en Visser geven meteen toe dat ook zij geen ’kant-en-klare oplossingen’ hebben. „Maar neem nu eens een aantal jaren rust”, raadt Eimers de beleidsmakers aan. „Uit die voortdurende stroom nieuwe initiatieven en experimenten en projecten krijg je de indruk dat de geschiktste aanpak nog ontdekt moet worden. Maar dat is helemaal niet zo.” „We weten eigenlijk al jaren wat goed is voor deze jongeren”, vervolgt Visser. Hij vat samen: „Je moet per individu doelen stellen voor deze jongeren, met individuele programma’s waarin een sterke nadruk ligt op persoonlijke ontwikkeling. Je moet ze intensief begeleiden in een kleinschalige omgeving. En je moet ze een duidelijke structuur bieden, terwijl je tegelijkertijd flexibel bent in je aanpak.” „Steeds weer wordt geprobeerd iets innovatiefs, iets totaal nieuws voor deze groep te ontwikkelen”, besluit Eimers. „Daar moeten we eens mee ophouden. We hoeven de boel niet steeds weer overhoop te halen. In wezen weten we hoe het moet. Laten we ervoor zorgen dat we dáár steeds beter in worden.” © Trouw 2009, op dit artikel rust copyright. De ’rafelrand’ van het onderwijs De zorg voor leerlingen die het zonder extra steun niet redden op school kan beter. Dat stelde de onderwijsinspectie vorige maand in haar jaarverslag. Het gaat om zogeheten zorgleerlingen: kinderen met leerproblemen of handicaps die het leren bemoeilijken en ook leerlingen met sociaalemotionele en psychische problemen. Trouw onderzoekt in een korte serie hoe het met deze zorgleerlingen gesteld is in het voortgezet onderwijs. Deugt het overheidsbeleid voor deze leerlingen eigenlijk wel? Ton Eimers van het Kenniscentrum Beroepsonderwijs Arbeidsmarkt en Karel Visser van het Expertisecentrum Beroepsonderwijs schreven daar begin dit jaar een pamflet over. ’Afhechten’ luidde de titel daarvan, en samen met de ondertitel – ’de rafelrand van het beroepsonderwijs’ – geeft deze precies aan wat er volgens hen moet gebeuren: er moet samenhang komen tussen de vele losse eindjes in het onderwijs aan zorgleerlingen.