Diabetes, uitgiftebegeleiding

advertisement
Samenvatting
1/6
Diabetes, uitgiftebegeleiding
Diabetes,
uitgiftebegeleiding
Diabetes is een aandoening waarbij veel verschillende zorgverleners betrokken zijn:
apotheek, huisarts, praktijkondersteuner, fysiotherapeut, diëtist, podotherapeut,
internist en oogarts. Als apotheekmedewerker vervul jij een inhoudelijke rol:
kwalitatieve zorg voor de cliënt rond zijn medicatie staat centraal. Daarbij hoort het
verzorgen van een eerste, tweede en vervolguitgiftegesprek. Wat komt er kijken bij
een goede voorlichting tijdens een eerste uitgifte? En wat bespreek je bij een tweede
of vervolguitgifte?
Wat is diabetes?
Je moet weten wat diabetes is, zodat je de
werking van de diabetesmiddelen beter
kunt plaatsen en kunt uitleggen aan je
cliënt.
Bloedsuiker
Bij diabetes is de hoeveelheid suiker
(glucose) in het bloed verhoogd. Het
lichaam kan de bloedglucosespiegel niet
meer zelf reguleren. Diabetes wordt in de
volksmond daarom ook wel suikerziekte
genoemd. Bloedsuiker heet officieel
‘bloedglucose’.
Glucose geeft het lichaam energie
waardoor alle spieren en organen werken.
Het komt uit koolhydraten in de voeding.
Van koolhydraten maakt het lichaam
glucose; die komt in het bloed terecht als
bloedsuiker en gaat naar alle lichaamscellen
voor energie.
Maar te veel glucose in het bloed is niet
goed. Als er lange tijd te veel suiker in
het bloed zit, is dat erg ongezond. Door
een langdurig hoge bloedsuiker kunnen
dan complicaties ontstaan aan hart- en
bloedvaten, nieren, ogen, zenuwen, voeten
en gewrichten.
Insuline en glucagon
Normaal regelt het lichaam de
bloedglucosespiegel heel nauwkeurig
met het hormoon insuline. Insuline wordt
gemaakt in de alvleesklier. Het zorgt dat
glucose wordt opgenomen in de cellen
om energie te leveren en dat het wordt
opgeslagen - opgeborgen - in de lever,
in pakketjes glycogeen. Als er te weinig
glucose in het bloed is, wordt glycogeen
afgebroken tot glucose. De glucose komt
weer in het bloed terecht. Het hormoon
dat hiervoor zorgt, is glucagon. Insuline
en glucagon zorgen zo samen voor een
stabiele bloedglucosespiegel.
Het lichaam zorgt dat er precies genoeg
insuline vrijkomt om de hoeveelheid
glucose in het bloed te verwerken. Zo
blijft de bloedglucosespiegel altijd binnen
bepaalde grenzen: tussen 4 mmol per liter
(met een lege maag) en 7,8 mmol per liter
(vanaf 2 uur na het eten). Bij diabetes is dat
evenwicht weg.
Diabetes type 1 en type 2
Mensen met diabetes maken zelf geen
insuline meer, of hun lichaam reageert niet
langer op de insuline. Iemand met diabetes
type 1 maakt zelf helemaal geen insuline
meer aan. Bij diabetes type 2 is er te weinig
insuline en/of reageert het lichaam niet
meer goed op de wel aanwezige insuline.
9 op de 10 mensen met diabetes hebben
diabetes type 2, 1 op de 10 heeft diabetes
type 1.
Behandeling
De enige behandeling voor diabetes type
1 is van buitenaf insuline injecteren, een
paar keer per dag. Ook moet de cliënt
zelf een paar keer per dag de bloedsuiker
(bloedglucose) meten, om te weten
hoeveel insuline op dat moment nodig is.
Het voortdurend afstemmen van insuline
op de bloedsuiker heet ‘reguleren’. Iemand
is daar zijn hele leven dag en nacht mee
bezig.
Diabetes type 2 kan meestal behandeld
worden met orale bloedsuikerverlagende
tabletten, bij onvoldoende effect op den
duur ook met injecties insuline. Maar
gezond eten en beweging zijn voor mensen
met diabetes type 2 minstens zo belangrijk
als medicijnen.
Lichaamsbeweging zorgt ervoor dat het
lichaam beter reageert op het hormoon
insuline. Alleen al door af te vallen lukt het
vaak om de hoeveelheid glucose in het
bloed te verlagen.
Leerdoelen en
competenties
Na het lezen van dit e-boek kun je
jouw cliënt bij een eerste, tweede
en vervolguitgifte juist en volledig
informeren over werking en gebruik
van de verstrekte geneesmiddelen en
hulpmiddelen bij diabetes.
Competenties: beoordelingsvermogen,
cliëntgerichtheid en
kwaliteitsgerichtheid.
Doelgroep en functiegroep
Assistenten in de openbare apotheek,
functiegroep 6 en 7.
Studiebelasting en studiepunten
De studiebelasting is 120 minuten.
Samenvatting
2/6
Diabetes, uitgiftebegeleiding
Hypo en hyper
De bloedglucosespiegel schommelt in de
ideale situatie tussen de 4 en 8 mmol/l.
De behandeling van diabetes is erop
gericht om dit te bereiken. Komt het
bloedsuikergehalte onder de 4 mmol/l, dan
is sprake van hypoglykemie (een hypo).
Als er te veel suiker (glucose) in het bloed
zit, dus ongeveer boven de 10 mmol/l, dan
is sprake van hyperglykemie (een hyper).
Een te hoge of te lage bloedglucosespiegel
kan leiden tot bijkomende lichamelijke
gevolgen.
Eerste, tweede en vervolguitgifte
Het doel van een uitgiftegesprek is dat de cliënt het middel op een juiste, veilige
manier kan gebruiken.
Eerste uitgifte
De cliënt komt voor de eerste keer zijn diabetesmedicatie halen in de apotheek. In een
eerste uitgiftegesprek:
• bespreek je gebruik, werking, relevante bijwerkingen en eventuele bijzonderheden;
• ga je na of je cliënt de informatie heeft begrepen;
• check je of de cliënt vragen heeft, en maak je duidelijk dat de apotheek bereikbaar is
voor vragen en/of een persoonlijk consult;
• geef je schriftelijke informatie mee die juist, helder, eenduidig en actueel is, en
begrijpelijk voor je cliënt;
• leg je vast dat er een eerste uitgiftegesprek is gehouden;
• registreer je belangrijke opmerkingen en eventuele actiepunten.
Tweede uitgifte
Bij het tweede uitgiftegesprek vraag je naar de gebruikservaringen van de eerste 2 weken.
In een tweede uitgiftegesprek:
• vraag je naar de ervaring van de cliënt met het geneesmiddel;
• bespreek je die informatie die bij de eerste uitgifte onbesproken is gelaten of waarvan
blijkt dat die bij de eerste uitgifte niet goed is overgekomen;
• onderneem je acties naar aanleiding van problemen die uit het gesprek naar voren
komen;
• controleer je of de cliënt nog vragen heeft en maak je duidelijk dat de apotheek
bereikbaar is voor vragen en/of persoonlijk consult;
• geef je schriftelijke informatie mee die juist, helder, eenduidig en actueel is, en
begrijpelijk voor je cliënt;
• leg je vast dat er een tweede uitgiftegesprek is gehouden;
• registreer je belangrijke opmerkingen en eventuele actiepunten.
Vervolguitgifte
In het algemeen is de eerste vervolguitgifte 3 maanden na de eerste uitgifte. Hierbij ga je
na of de cliënt vragen of problemen heeft.
Samenvatting
3/6
Diabetes, uitgiftebegeleiding
Werking, bijwerkingen en gebruiksadviezen
Diabetes type 1 wordt behandeld door
insuline te injecteren. Diabetes type
2 wordt meestal behandeld met orale
bloedsuikerverlagende tabletten, bij
onvoldoende effect op den duur ook met
injecties insuline.
Insulinen
Om de bloedsuiker goed te kunnen regelen,
zijn er verschillende soorten insuline:
Kortwerkende insulinen
Kortwerkende insulinen (zoals Novorapid®,
Humalog® en Apidra®) worden snel in
het bloed opgenomen en werken dus
Preparaatnaam
ook snel. Deze insuline is kortwerkend en
spuit je vlak voor het eten (half uur tot een
kwartier) in of soms meteen erna, zodat
de bloedsuikerpiek na een maaltijd wordt
opgevangen.
Middellangwerkende insulinen
Bij middellangwerkende insulinen zoals
Humuline NPH® en Insulatard® is het eiwit
protamine aan de insuline toegevoegd.
Daardoor wordt het minder snel
opgenomen. Deze middellangwerkende
insulinen worden vaak 1 tot 2 keer per
dag ingespoten, zodat continu een beetje
bloedsuiker kan worden opgenomen in het
lichaam.
Langwerkende insulinen
Langwerkende insulinen zoals Lantus®,
Levemir® en Tresiba® worden zeer
langzaam opgenomen door het bloed. Ze
werken heel geleidelijk voor ongeveer een
dag.
Mix-insulinen
Mix-insulinen zijn combinaties van de
andere insulinensoorten. Ze worden
meestal 2 keer per dag genomen, vóór
het ontbijt en vóór de avondmaaltijd
(bijvoorbeeld Humalog Mix®, Novomix® en
Humuline®).
Intrede effect in uren na
toedienen
Werkingsduur in uren
Insulinevorm
Actrapid®
½–1 (s.c.)
7–8
insuline, gewoon
Apidra®
10–20 min. (s.c.)
2–5
insuline glulisine
Humaject Regular®
½–1 (s.c.)
7–8
insuline, gewoon
Humalog®
¼ (s.c.)
2–5
insuline lispro
Humuline Regular®
½–1 (s.c.)
7–8
insuline, gewoon
Insuman Infusat®
½–1 (s.c.)
7–8
insuline, gewoon
Insuman Rapid®
½–1 (s.c.)
7–8
insuline, gewoon
Novorapid®
¼ (s.c.)
2–5
insuline ‘aspart’
Humuline NPH®
1–2 (s.c.)
14–24
insuline, isofaan
Insulatard®
1–2 (s.c.)
14–24
insuline, isofaan
Insuman Basal®
1–2 (s.c.)
14–24
insuline, isofaan
Levemir®
½-1½ (s.c.)
max. 24 uur
insuline detemir
Lantus®
½-1½ (s.c.)
24
insuline glargine
Tresiba®
½-1½ (s.c.)
> 42
insuline degludec
Kortwerkende insulinen
Middellangwerkende insulinen
Langwerkende insulinen
Bifasische of mengsels van kort- en middellangwerkende insulinen
Humalog Mix®
¼ (s.c.)
12–24
insuline lispro/insuline lispro
protamine
Humuline®
½–1 (s.c.)
12–24
insuline, gewoon + isofaan
Insuman Comb®
½–1 (s.c.)
12–24
insuline, gewoon + isofaan
Mixtard®
½–1 (s.c.)
12–24
insuline, gewoon + isofaan
Novomix®
¼ (s.c.)
tot 24
insuline ‘aspart’/insuline ‘aspart’
protamine
Samenvatting
4/6
Diabetes, uitgiftebegeleiding
Bloedglucoseverlagende middelen
Orale bloedglucoseverlagende middelen
zijn de start van de behandeling van
diabetes mellitus type 2.
Metformine
Metformine is eerste keus bij de
medicamenteuze behandeling. Het is
een zogenoemde biguanide. Metformine
verbetert de gevoeligheid van de lever
en de spieren voor insuline. Hierdoor
wordt meer glucose in de lever en spieren
opgeslagen en verdwijnt het teveel aan
glucose uit het bloed.
Sulfonylureumderivaten (SUderivaten)
Sulfonylureumderivaten zoals tolbutamide,
gliclazide (Diamicron®), glimepiride
(Amaryl®) en glibenclamide zorgen
ervoor dat de alvleesklier meer insuline
afgeeft. Daardoor kan het lichaam meer
glucose uit het bloed halen en daalt de
bloedglucosespiegel. Ook worden de cellen
waarschijnlijk gevoeliger voor insuline. De
SU-derivaten worden onderverdeeld in
kortwerkende en langwerkende middelen.
Thiazolidinedionen
Het thiozolidinedion pioglitazon (Actos®)
maakt de lichaamscellen gevoeliger voor
insuline, zodat de bloedsuiker beter kan
worden opgenomen.
Meglitiniden
Repaglinide (Novonorm®) behoort
tot de klasse van de meglitiniden of
kortwerkende insulinesecretagogen.
Het werkingsmechanisme komt overeen
met de sulfonylureum(SU)-derivaten en
zorgt dat de alvleesklier meer insuline
aanmaakt. Daardoor kan het lichaam meer
glucose uit het bloed halen en daalt de
bloedglucosespiegel. Het werkt heel kort
en snel, dus precies voor de duur van een
maaltijd.
GLP-1-analogen en DPP-4-remmers
GLP-1-analogen en DPP-4-remmers
beïnvloeden hormonen die de darmen
aanmaken in reactie op eten. Die
hormonen geven na het eten een seintje
aan de alvleesklier dat er meer insuline
moet komen om de bloedglucosespiegel
te verlagen. Tegelijkertijd zorgen ze dat de
lever minder bloedsuiker aanmaakt.
SGLT2-remmers
SGLT2 is verantwoordelijk voor minstens
90% van de glucoseterugresorptie uit de
voorurine in de nieren. Hierdoor wordt
de uitscheiding van de glucose door de
nieren voorkomen. Door de remming van
deze terugresorptie van glucose (door
het remmen van SGLT2) wordt glucose
met de urine uitgescheiden en neemt de
glucoseplasmaspiegel af. De werking is
insulineonafhankelijk.
Combinatie
Als het effect van metformine onvoldoende
is, wordt het vaak gecombineerd met een
van de andere antidiabetica. Eerste keus is
dan om een sulfonylureumderivaat toe te
voegen aan de metformine.
Samenvatting
5/6
Diabetes, uitgiftebegeleiding
Groep
Voorbeelden
Wel of niet bij de
maaltijd?
Waarom?
Wat doen bij overslaan
maaltijd of niet eten?
Biguaniden
Metformine
Tijdens of net na de
maaltijd.
Vanwege de
bijwerkingen op de
maag. Voor de werking
op bloedsuiker maakt
het niet uit.
Er is geen kans op een
hypo. Dus als cliënt
geen maagklachten
krijgt, gewoon blijven
gebruiken. Anders beter
overslaan of met een
tussendoortje innemen.
Alfaglucosidaseremmers
Acarbose
Vlak voor de maaltijd
of aan het begin van de
maaltijd met de eerste
happen fijngekauwd en
doorgeslikt.
Anders heeft het geen
effect. Acarbose remt
immers de splitsing
van disacchariden in
monosacchariden (o.a.
glucose).
Zonder maaltijd heeft dit
medicijn geen zin. Dus
hoeft het niet te worden
ingenomen. Het mag
overigens wel.
Sulfonylureumderivaten
Tolbutamide
Glimepiride
Glibenclamide
Gliclazide
Kort voor of tijdens het
eten.
Om de kans op een hypo
te verkleinen, moeten
de SU-derivaten altijd
met wat koolhydraatbevattend voedsel
worden ingenomen.
Ze stimuleren immers
de insuline-afgifte,
waardoor er bij te
weinig glucose in het
bloed te veel in de
cellen ‘opgeborgen’ kan
worden.
Niet innemen, kans op
een hypo (met name bij
het langwerkende SUderivaat glibenclamide).
Thiazolidinedionen
Pioglitazon
Maakt niet uit, dus
met of zonder voedsel
innemen.
Voor een goed effect is
een maaltijd niet nodig.
Blijven doorslikken.
Meglitiniden
Repaglinide
Vlak voor het eten.
Met voedsel zodat
het zijn werk kan
doen. Repaglinide
stimuleert immers de
afgifte van insuline in
de aanwezigheid van
glucose.
Niet gebruiken, kan een
hypo veroorzaken. Bij
een extra maaltijd een
dosis toevoegen.
GLP-1-analogen
Sitagliptine
Vildagliptine
Saxagliptine
Linagliptine
Bij de maaltijd, maar bij
vergeten mag het ook
later. Max. 1 dosis/dag.
Omdat ze altijd
Niet gebruiken, kan een
gecombineerd worden
hypo veroorzaken.
met andere antidiabetica
die wel bij de maaltijd
moeten worden
ingenomen.
DPP-4-remmers
Exenatide
Bij gebruik tweemaal/dag: binnen een uur voor de
maaltijd, bij vergeten dosis: dosis overslaan.
Niet gebruiken, kan een
hypo veroorzaken.
Bij gebruik eenmaal/week: onafhankelijk van maaltijd. Bij vergeten dosis:
injectie alsnog toedienen. Dien de volgende dosis toe op de gebruikelijke dag
van uw schema. Zorg dat er minstens 24 uur is tussen 2 injecties.
Liraglutide
Onafhankelijk van maaltijd. Dosis vergeten en duurt het nog meer dan 12 uur
voor de volgende dosis: de vergeten injectie dan alsnog gebruiken. Duurt het
minder dan 12 uur? Sla de vergeten dosis dan over. Neem nooit een dubbele
dosis.
Lixisenatide
Iedere dag binnen een uur voorafgaand aan dezelfde maaltijd toedienen. Bij
het missen van een dosis deze toedienen binnen een uur voorafgaand aan de
volgende maaltijd, vervolgens verder gaan met het normale innameschema.
Dulaglutide
Onafhankelijk van de maaltijd. Bij het missen van een dosis deze alsnog
toedienen indien de tijd tot de volgende geplande dosis nog minstens 3 dagen
(72 uur) is; vervolgens verdergaan met het normale innameschema.
Samenvatting
6/6
Diabetes, uitgiftebegeleiding
Groep
Voorbeelden
Wel of niet bij de
maaltijd?
Waarom?
Wat doen bij overslaan
maaltijd of niet eten?
SGLT2-remmers
Canagliflozine
De tablet voorafgaand
aan de eerste maaltijd
van de dag innemen en
heel doorslikken.
Voor een goed effect is
een maaltijd niet nodig.
Bij vergeten van een
dosis, deze innemen
zodra eraan wordt
gedacht; echter geen
dubbele dosis op
dezelfde dag innemen.
Dapagliflozine
Maakt niet uit.
Voor een goed effect is
een maaltijd niet nodig.
Blijven doorslikken.
Empagliflozine
Maakt niet uit.
Voor een goed effect is
een maaltijd niet nodig.
Bij vergeten van een
dosis, deze innemen
zodra eraan wordt
gedacht; echter geen
dubbele dosis op
dezelfde dag innemen.
Rol van de apotheek
Therapietrouw
Benadruk bij de eerste uitgifte waarom het zo belangrijk is dat
de medicijnen worden ingenomen. Wanneer medicijnen niet
of niet juist worden gebruikt, kunnen door een langdurig hoge
bloedglucosespiegel complicaties optreden. Informeer bij een
tweede en vervolguitgifte of het lukt om de medicatie op tijd in te
nemen. Belangrijk is om je cliënt het gevoel te geven dat hij een
eigen inbreng – zelfmanagement – heeft. Dit is doorslaggevend bij
het bevorderen van therapietrouw bij chronisch zieken.
Controle
Er komt in de apotheek veel informatie op je cliënt af. Ga na of
alles duidelijk is, of er nog vragen zijn. Herhaal in het kort de
belangrijkste aandachtspunten van het gesprek en ga na of de
instructies en actiepunten duidelijk bij je cliënt zijn overgekomen.
Benadruk dat hij met vragen altijd langs kan komen of kan bellen.
Geef, indien nodig, schriftelijke informatie mee van wat jullie
hebben besproken.
Vastleggen
Vastleggen is belangrijk voor een goede medicatiebewaking en
continuïteit in de zorgverlening aan de cliënt. Voor je collega’s is
het duidelijk wat er wanneer is uitgegeven en wat er is gezegd en
gedaan: het waarborgt een efficiënte overdracht van gegevens
binnen de apotheek. Daarnaast biedt een goede registratie van
handelingen de mogelijkheid om aantoonbaar te maken wat de
apotheek doet, iets wat cruciaal is bij ketenzorg.
Samenwerken in de keten
Als apotheekmedewerker ben je onderdeel van een groter
geheel. De zorg voor de cliënt lever je samen met andere
disciplines rondom diabetes: huisarts, diabetesverpleegkundige,
diëtiste, oogarts, internist en podotherapeut. De samenwerking
(multidisciplinaire samenwerking) met de POH en de huisarts is in
de apotheek erg belangrijk. Onderlinge afstemming en overleg zijn
een voorwaarde voor ketenzorg. Zo kan je cliënt erop rekenen dat
hij optimaal behandeld en begeleid wordt.
Links
Wil je meer weten over diabetes, of wil je weten waar cliënten met
diabetes zelf meer informatie kunnen vinden? Bekijk dan de links
hieronder eens.
Algemeen
• www.apotheek.nl
• www.thuisarts.nl
• www.gezondheidsplein.nl
• www.farmacotherapeutischkompas.nl
Diabetes
• http://diabetestrefpunt.nl/vraag-en-antwoord/
• https://www.diabetesfonds.nl/home
• https://www.dvn.nl/
• http://www.apotheek.nl/klachten-ziektes/diabetes-mellitus
• https://www.nhg.org/standaarden/samenvatting/diabetesmellitus-type-2
• http://www.apotheek.nl/instructies/gebruikersinstructieinsuline-spuiten
• http://www.apotheek.nl/instructies/gebruikersinstructiebloedsuiker-meten
Download