Tentamen D - Medisch Student

advertisement
Tentamen D
Thema 1.2 Stoornissen in het milieu interieur
Vrijdag 7 maart 2003
13:30 – 16:30
Naam:
Examennummer:
Dit tentamen bestaat uit 43 vragen waarvan 9 open vragen en 41 meerkeuzevragen.
Voor dit tentamen kan je maximaal 28 + 41 = 69 punten behalen.
De meerkeuzevragen zijn herkenbaar aan het symbool ■■■ en genummerd, de open
vragen zijn herkenbaar aan het symbool □□□ en van een rangnummer voorzien met
een lettercode.
Instructies
 Controleer of je een opgavenformulier, een antwoordblad en een computerformulier
hebt gekregen.
 Controleer of van het opgavenformulier en het antwoordblad alle pagina’s bedrukt
zijn.
 Schrijf op alle bladen van het antwoordblad, op het computerformulier en op dit
voorblad je naam en je examennummer in de daarvoor aangegeven ruimte.
 Geef de antwoorden op de meerkeuzevragen (■■■) op het computerformulier.
 Geef de antwoorden van de open vragen (□□□) op het antwoordblad.
 Let bij het beantwoorden van de open vragen op het volgende:
Als er beperkingen gesteld worden aan je antwoord telt alleen het eerste deel van je
antwoord dat binnen de beperkingen blijft mee.
Bijvoorbeeld: als er twee argumenten worden gevraagd en je noemt er drie, dan
tellen alleen de eerste twee argumenten mee.
Bijvoorbeeld: leg je het antwoord uit in tien regels terwijl gevraagd is dit in vier
regels te doen, dan tellen alleen de eerste vier regels van je antwoord mee.
 Let bij het beantwoorden van de meerkeuze vragen op het volgende:
Per vraag is slechts één alternatief juist. Bij het invullen van meerdere alternatieven
wordt het antwoord altijd fout gerekend.
 Controleer voor het inleveren zorgvuldig of je alle vragen hebt beantwoord, of je alle
meerkeuzevragen op het computerformulier hebt ingevuld en of je overal je naam
en examennummer hebt ingevuld.
 Dit opgavenformulier mag je na afloop van het tentamen meenemen.
Maart 2003
Erasmus MC, Rotterdam
1
Casus Atrium Septum Defect:
Een jongen wordt door de huisarts verwezen in verband met een geruis over het hart.
Er wordt gedacht aan een atrium septum defect
Vier studenten bespreken de hemodynamische gevolgen van een ongecompliceerd
atrium septum defect (ASD).
1. Student 1 stelt dat door het ASD de bloedstroom naar de linker kamer en de aorta
sterk is toegenomen.
2. Student 2 stelt dat door het ASD een deel van de bloedstroom vanuit de rechter
voorkamer richting linker atrium gaat.
3. Student 3 stelt dat door het ASD een deel van de bloedstroom vanuit het linker
atrium naar de rechter voorkamer gaat waardoor er een toegenomen bloedstroom
naar rechter kamer en longen gaat.
4. Student 4 stelt dat door het ASD de bloedstroom vanuit de linker kamer naar de
rechter kamer gaat waardoor er een toegenomen bloedstroom naar de longen is
en er meer bloed in de rechter voorkamer aankomt.
1p ■■■ 1
Welke van de vier beweringen is juist?
A
bewering van student 1
B
bewering van student 2
C
bewering van student 3
D
bewering van student 4
De prognose van een Atrium Septum Defect wordt bepaald door de grootte van het
defect.
De vier studenten bespreken hoe het verloop te voorspellen is.
1. Student 1 stelt dat jonge kinderen met een ASD vaak op jonge leeftijd overlijden.
2. Student 2 is er van overtuigd dat de hemodynamische afwijkingen lang stabiel
blijven en dat er meestal pas tussen het 20e en 40e jaar klachten ontstaan of gaan
toenemen.
3. Student 3 zegt dat als er hypertrofie van de linker kamer ontstaat men moet
oppassen voor complicaties.
4. Student 4 stelt dat het slechts zelden nodig is om een ASD te opereren omdat er
zelden hemodynamische complicaties optreden.
1p ■■■ 2
Welke student heeft de juiste zienswijze?
A
student 1
B
student 2
C
student 3
D
student 4
2
Casus patiënt met ritmestoornissen:
De 65-jarige heer A, waarvan je al vele jaren de huisarts bent, komt op je spreekuur. Hij
vertelt dat hij de laatste weken soms langdurige aanvallen heeft van een snelle
hartslag. Je laat de heer A zijn hartslag nadoen door hem te laten tikken op je bureau.
Je concludeert dat hij waarschijnlijk atrium fibrilleren heeft. Je voorlopige diagnose is
dan ook: paroxysmale aanvallen van atrium fibrilleren.
2p □□□ Aa
Beschrijf in maximaal 20 woorden wat bedoeld wordt met paroxysmale
aanvallen.
2p □□□ Ab
Noem twee kenmerken van atrium fibrilleren.
Bij verder navragen blijkt dat hij, op andere momenten, soms last heeft van duizelingen.
Soms zijn de klachten zo heftig dat hij dreigt te collaberen (flauw vallen). Gisteren heeft
hij, voor het eerst, kort het bewustzijn verloren. Dat is ook de reden waarom hij nu op
het spreekuur is, want dat maakt hem erg ongerust.
De therapie ter voorkoming van een syncope is voor een aantal oorzaken het geven
van een pacemaker.
Welke van de onderstaande oorzaken van syncope kan met een pacemaker verholpen
worden?
1p ■■■ 3
A
B
C
D
Syncope door 3e Graads A-V blok
Vasovagale syncope
Orthostatische syncope
Sinus Carotis syncope
Een aantal ritmestoornissen is:
1. 1e Graads AV-block
2. Atriale tachycardie
3. Atrium fibrilleren
4. Supraventriculaire extra systole (SVES)
5. Ventriculaire extra systole (VES of VPB)
6. Ventrikel tachycardie
Bij welke van de bovenstaande ritmestoornissen is geen P-top op het ECG te zien?
1p ■■■ 4
A
Bij ritmestoornis 1, 2 en 5
B
Bij ritmestoornis 1, 3 en 6
C
Bij ritmestoornis 2, 4 en 5
D
Bij ritmestoornis 3, 5 en 6
3
Casus patiënt met schildklierproblemen:
Vier studenten bespreken de gevolgen voor het hart van een langdurig (meer dan een
jaar) te langzaam werkende schildklier.
Vier studenten beweren ieder wat anders:
1. Student 1 beweert dat bij een patiënt met hypothyreoidie het hartminuutvolume (de
cardiac output) verlaagd is, wat gedeeltelijk gecompenseerd wordt door een
versnelde hartslag.
2. Student 2 zegt dat de verlaging van het hartminuutvolume bij een patiënt met
hypothyreoidie veroorzaakt wordt door een daling van hartfrequentie en
slagvolume.
3. Student 3 beweert dat bij een patiënt met hypothyreoidie de diagnose meestal
gesteld kan worden doordat dergelijke patiënten vaak een atrium fibrillatie met
snelle ventrikel respons hebben.
4. Student 4 zegt dat bij een patiënt met hypothyreoidie de vergrote polsdruk wijst op
een dilatatie van de ventrikels, waardoor de verminderde contractiliteit van de
hartspier grotendeels gecompenseerd wordt.
1p ■■■ 5
Welke van de vier bewering is juist?
A
bewering van student 1
B
bewering van student 2
C
bewering van student 3
D
bewering van student 4
Vervolgens bespreken de studenten de effecten van een te snelle werking van de
schildklier, hyperthyreoidie.
Een aantal verschijnselen en klachten met betrekking tot het hart is:
1. toename van de contractiliteit van de hartspier
2. sinusbradycardie
3. hartkloppingen
4. verergering van angineuze klachten
5. decompensatio cordis
6. verhoging van het hartminuutvolume
7. vergrote polsdruk
8. hypercholesterolemie
9. myxoedeem
10. hartvergroting, gedeeltelijk door pericarditis
In de volgende open vraag wordt van je verwacht dat je de vier belangrijkste
verschijnselen en/of klachten van hyperthyreoidie kiest. Elk goed item geeft een punt,
elk fout item verlaagt de score met een punt. Elk item boven het aantal van vier
verlaagt de score eveneens met een punt.
4p □□□ Ac
Welke vier verschijnselen of klachten uit de bovenstaande lijst passen bij
hyperthyreoїdie?
4
Casus patiënt met pericarditis:
Een 43-jarige man wordt opgenomen onder verdenking van een pericarditis.
Vier beweringen over het pericard en de pericardholte zijn:
1. Zonder pericard is een gewoon leven niet mogelijk.
2. De pericardholte kan alleen kleine hoeveelheden vocht bevatten. Bij pericarditis
exudativa is de holte gevuld wanneer er meer dan 100 ml vocht of bloed in zit.
3. Een tamponade treedt pas op wanneer er meer dan 200 ml vocht in de
pericardholte aanwezig is.
4. Het pericard beschermt het hart tegen te grote volumevermeerderingen. In de
praktijk heeft deze bescherming echter weinig betekenis.
1p ■■■ 6
Welke van bovenstaande beweringen is juist?
A
bewering 1 is juist
B
bewering 2 is juist
C
bewering 3 is juist
D
bewering 4 is juist
Een hart- of pericardtamponade wordt gedefinieerd als een gestoorde pompfunctie van
het hart ten gevolge van een verhoogde intrapericardiale druk. Deze intrapericardiale
drukverhoging verhindert dat het veneuze bloed met een normale druk het rechter
atrium kan bereiken.
Een aantal mogelijke reacties is:
1. Er ontstaat een tachycardie en de centraal veneuze druk stijgt tot een hogere
waarde dan de intrapericardiale druk.
2. Het drukverschil tussen centraal veneuze druk en intrapericardiale druk, de
effectieve vullingsdruk, zorgt ervoor dat de rechter ventrikel in de diastole
voldoende gevuld blijft om effectief te kunnen contraheren.
3. Wanneer de intrapericardiale druk verder toeneemt zal de diastolische druk in de
rechter ventrikel ook verder toe moeten nemen en zo hoog kunnen worden dat het
de systolische druk van de rechter ventrikel benadert.
4. Het slagvolume van de rechter ventrikel zal dramatisch dalen en er ontstaat een
forward failure van de rechter ventrikel.
5. Wanneer niet snel wordt ingegrepen daalt de output van de linker kamer tot
minimale waarden wat de dood ten gevolge heeft.
4p □□□ Ad
Geef bij elk van deze reacties aan of deze door intrapericardiale
drukverhoging kan worden uitgelokt (juist / onjuist) en geef bij elke keuze
een korte verklaring (in totaal maximaal 20 woorden).
Geef aan in welke volgorde de reacties, waarvan je vindt dat ze juist zijn,
optreden.
5
Casus patiënt met een geruis:
De 55-jarige Gerard is een enthousiast tennisser. Om de paar jaar komt hij naar je
huisartsenspreekuur voor een sportkeuring. Ook dit jaar beluister je met aandacht zijn
harttonen. Je hoort weer zijn krachtige 1e toon, een toon van een gezond hart denk je.
Je overweegt uit welke fenomenen de 1e toon is samengesteld:
Vier fenomenen zijn:
1. De sluitingstonen van de mitralis en tricuspidaalklep.
2. Het geluid dat ontstaat wanneer de bloedstroom in de ventrikels plots tot stilstand
komt.
3. Het geluid dat ontstaat door vibratie (trilling) van de wand van de kamers.
4. De sluitingstonen van de aorta en pulmonaalklep.
1p ■■■ 7
Welke van de bovenstaande fenomenen draagt niet bij aan de vorming
van de 1e toon?
A
fenomeen 1
B
fenomeen 2
C
fenomeen 3
D
fenomeen 4
Het lijkt echter of je deze keer voor het eerst een geruisje bij Gerard hoort. Bij het beter
luisteren hoor je dat het geruis bandvormig is, holosystolisch en aan de apex (hartpunt)
het best te horen is.
1p ■■■ 8
Waar past zo’n geruis het best bij?
A
Bij een mitralisklep-stenose
B
Bij een mitralisklep-insufficiëntie
C
Bij een aortklep-stenose
D
Bij een aortaklep-insufficiëntie
Je herinnert je nu dat hij vorig jaar, nadat hij een langdurige behandeling bij de tandarts
had gehad, een periode doormaakte waarin hij zich niet lekker voelde. Je bedenkt wat
voor klachten en symptomen hij toen had. Heb je toen een endocarditis over het hoofd
gezien?
Vier symptomen zijn:
1. Een periode met subfebriele temperatuur. Na toedienen van antibiotica werd de
temperatuur normaal, maar de koorts kwam snel weer terug.
2. Verschijnselen van kleine embolietjes (micro-embolieën).
3. Een vergrote milt.
4. Een veel te hoge bloeddruk (190/115 mmHg).
1p ■■■ 9
Welke van de bovenstaande symptomen passen bij een bacteriële
endocarditis?
A
symptoom 1, 2 en 3
B
symptoom 2, 3 en 4
C
symptoom 3, 4 en 1
D
symptoom 4, 1 en 2
6
Je probeert je de pathofysiologie van infectieuze endocarditis te herinneren.
Vier theorieën zijn:
1. Door een versterkte bloedstroom, een zo genaamde jetstream, wordt endotheel
beschadigd.
2. Op de beschadigde plaats ontstaat en thrombus.
3. Het oppervlak van de thrombus kan van binnenuit, door een bloeding, ruptureren
waardoor op de thrombus een vegetatie ontstaat.
4. Wanneer er een bacteriemie ontstaat kunnen bacteriën zich aan de thrombus
hechten en zich daarin vermenigvuldigen.
1p ■■■ 10
Welke van de bovengenoemde theorieën over infectieuze endocarditis
zijn juist?
A
1, 2 en 3 zijn juist
B
2, 3 en 4 zijn juist
C
1, 3 en 4 zijn juist
D
1, 2 en 4 zijn juist
E
1, 2, 3 en 4 zijn juist
Gerard vertelt, op je vraag of hij het laatste jaar in conditie achteruit is gegaan, dat hij
veel eerder kortademig is geworden. Het tennissen gaat hem ook een stuk moeilijker af
de laatste maanden.
Vier fenomenen zijn:
1. De gemiddelde druk in het linker atrium aanzienlijk hoger wordt.
2. Er zich een verhoogde afterload van de linker ventrikel ontwikkelt.
3. De preload van de rechter ventrikel vermindert.
4. Er zich een verhoogde druk in het rechter atrium ontwikkelt.
1p ■■■ 11
Door welk van de bovenstaande fenomenen wordt de dyspnoe bij
mitralis-insufficiëntie veroorzaakt?
A
Door fenomeen 1
B
Door fenomeen 2
C
Door fenomeen 3
D
Door fenomeen 4
7
Casus kortademigheid:
Jan Modaal is 21 jaar. Hij heeft het afgelopen jaar chemotherapie gehad in verband
met een testis carcinoom. De laatste tijd heeft hij in toenemende mate klachten van
kortademigheid. Hij is daarvoor bij de longarts geweest en die heeft op een
longfunctielaboratorium een uitgebreid onderzoek laten uitvoeren. Ook is er een
thoraxfoto gemaakt, waarop de diagnose longfibrose werd gesteld.
Bij het longfunctieonderzoek werd een verlaagde TLC, een verlaagde FEV1 en een
verhoogde FEV1/VC gevonden.
1p ■■■ 12
Voor welke situatie zijn longfunctiewaarden karakteristiek?
A Voor een obstructieve longfunctie
B Voor een normale longfunctie
C Voor een restrictieve longfunctie
2p □□□ Ae Welke twee afwijkingen in de longfunctiewaarden, anders dan de boven
genoemde, zou U ten gevolge van de chemotherapie kunnen verwachten?
2p □□□ Af Noem twee veranderingen op de thoraxfoto bij een patiënt met
longfibrose.
Bij de heer Modaal wordt een bronchoscopie, met een longspoeling (bronchoalveolaire
lavage), uitgevoerd.
1p ■■■ 13
Welk soort cellen zal bij hem zijn toegenomen in de spoelvloeistof?
A Toename van mestcellen
B Toename van lymfocyten
C Toename van granulocyten
Longfibrose kan ook een aantal andere oorzaken hebben dan de oorzaak die in de
voorgaande vragen werd bedoeld.
1p ■■■ 14
Wat is de meest frequente oorzaak van longfibrose?
A astma en COPD
B infecties in de long
C idiopathisch
1p ■■■ 15
Welk soort geneesmiddelen zal bij de behandeling van de heer Modaal
als eerste worden toegepast?
A cytostatica (celdelingsremmers)
B indocid (ontstekingsremmer en pijnstiller)
C corticosteroïden (ontstekingsremmer)
8
Bij onderzoekt blijkt Jan in rust snel en oppervlakkig te ademen.
1p ■■■ 16
Wat is de reden van dit ademhalingspatroon?
A de kleine elastische arbeid en de hoge stromingsarbeid
B de kleine elastische arbeid en de kleine stromingsarbeid.
C de grote elastische arbeid en de normale stromingsarbeid
De volgende bloedgassen in rust zijn bij deze patiënt gemeten:
pH
7.45
PCO2
5.0
kPa
PO2
9.5
kPa
Bicarb
22.3 mmol/L
Base Excess
+1
Zuurstof saturatie 93
%
Deze bloedgassen duiden op een respiratoire insufficiëntie.
1p ■■■ 17
Van welk soort respiratoire insufficiëntie is hier sprake?
A Van een complete respiratoire insufficiëntie.
B Van een acute respiratoire insufficiëntie
C Van een partiële respiratoire insufficiëntie
De behandelende artsen van Jan Modaal overwegen het nemen van een biopt uit de
long.
1p ■■■ 18
Welke afwijkingen verwacht u dat zullen worden waargenomen?
A een toename van de dikte van basaal membraan.
B een verbreding van de alveolaire septa.
C een toename van het bronchiale spierweefsel
De behandelende longarts van Jan Modaal besluit verdere longfunctie onderzoek te
doen. Hij doet een zogenaamde Histamine provocatietest om te kijken of er sprake is
van een toegenomen bronchiale hyperreactiviteit.
1p ■■■ 19
Welke verandering van de bronchiale hyperreactiviteit verwacht u?
A een afname van de bronchiale hyperreactiviteit
B een toename van de bronchiale hyperreactiviteit
C geen verandering in de bronchiale hyperreactiviteit
9
De formule voor de compliantie of rekbaarheid van de long is:
C = ∆V / ∆ P.
1p ■■■ 20
Welke verandering van de compliantie verwacht u bij Jan Modaal?
A een toegenomen compliantie
B een afgenomen compliantie
C geen verandering in de compliantie
Een restrictieve longfunctie kan een extrinsieke, een intrinsieke of een
neuromusculaire oorzaak hebben.
3p □□□ Ag
Noem van elk van deze oorzaken een voorbeeld.
10
Casus nierstenen:
Een man van 40 jaar heeft pijn in de rechter flank. Hij heeft geen koorts. Er zijn
erytrocyten in het urinesediment waargenomen. Echografie toont een slanke rechter
nier met een steen van 12x9 mm in de onderpool. Het is een kleine nier met dunne
schors.
U twijfelt over de functie van de rechter nier.
1p ■■■ 21
Welk onderzoek is aangewezen om de functie van de rechter nier te
bepalen?
A Een IVP
B Een echografie
C Een CT scan
D Een renogram
1p ■■■ 22
Waaruit bestaan de meeste nierstenen?
A Uit urinezuur
B Uit struviet
C Uit calciumoxalaat
D Uit cystine
Het 24 uurs urinevolume wordt door patiënt gemeten en blijkt 1,5 liter.
1p ■■■ 23
Wat is het beste advies?
A Het maakt niet uit hoeveel patiënt drinkt, het 24 uurs urine volume
heeft geen invloed op urinezuursteenvorming.
B Het 24 uurs urine volume is voldoende.
C De patiënt zou moeten zorgen voor een minimaal volume van 2 liter
per 24 uur.
D De patiënt zou moeten zorgen voor een minimaal volume van 3 liter
per 24 uur.
11
Casus zwangerschap en erfelijke nierziekten:
Een 23-jarige vrouw is zwanger.
Tijdens een zwangerschap zal het hartminuutvolume van de zwangere toenemen door
een hogere hartfrequentie, hogere ejectiefractie en een lagere perifere weerstand.
1p ■■■ 24
Bij welke klepafwijking wordt dit het slechtst verdragen?
A
Bij aortaklep- insufficiëntie
B
Bij aortaklep- stenose
C
Bij mitraliklep- insufficiëntie
D
Bij mitralisklep-stenose
Tijdens de zwangerschap ontstaan ernstige hypertensie en oedeem. Door de
gynaecoloog wordt eclampsie geconstateerd
Twee beweringen over eclampsie zijn:
1. Eclampsie treedt meestal op tijdens het eerste maanden van de zwangerschap.
2. Eclampsie wordt behandeld met diuretica.
1p ■■■ 25
Is bewering 1 juist? En bewering 2?
A
B
C
D
1 en 2 zijn beide juist
Alleen 1 is juist
Alleen 2 is juist
1 en 2 zijn beide niet juist
De vrouw maakt zich zorgen over aangeboren nierziekten. Zo heeft zij gehoord dat er
soms sprake kan zijn van een agenesie van de nieren, waarbij de nieren niet zijn
aangelegd.
1p ■■■ 26
Wanneer zullen kinderen met agenesie van de nieren in het algemeen
overlijden?
A kort na de geboorte als gevolg van onvoldoende hersenontwikkeling.
B kort na de geboorte als gevolg van nierinsufficientie.
C kort na de geboorte als gevolg van respiratoire insufficiëntie.
D voor de geboorte.
Ook heeft zij iets gehoord over geslachtsgebonden erfelijke nierziekten.
1p ■■■ 27
Wat geldt voor een X-gebonden recessief overervende ziekte?
A Is afhankelijk van de menstruele cyclus
B Is ernstiger bij mannen dan bij vrouwen
C Is ernstiger bij vrouwen dan bij mannen
D Is bij mannen en vrouwen even ernstig
12
Er wordt een gezonde jongen geboren die later echter doof blijkt te zijn. Hij wordt 12
jaar later verwezen in verband met erythrocyturie. U denkt direct aan de ziekte van
Alport.
In urine kunnen de volgende bestanddelen voorkomen:
1.
2.
3.
4.
Dysmorfe erytrocyten
Isomorfe erytrocyten
Erytrocyten cylinders
Monomorfe erythrocyten
1p ■■■ 28
Welke van de bovenstaande bestanddelen in de urine passen bij een
renale oorzaak van de erythrocyturie?
A
B
C
D
E
1p ■■■ 29
Alleen 1 en 3
Alleen 2 en 4
Alleen 1 en 4
Alleen 2 en 3
Aleen 3 en 4
Waarop berust de ziekte van Alport?
A Op een verkregen defect in de niertubuli.
B Op een aangeboren defect in de glomeruli.
C Op een verkregen defect in de glomeruli.
D Op een aangeboren defect in de niertubuli.
13
Casus Maligne hypertensie:
Een patiënt komt voor spoedbeoordeling op de eerste hulpafdeling van het ziekenhuis.
Bij lichamelijk onderzoek wordt een bloeddruk gemeten van 230/140 mmHg. De
mogelijkheid van een maligne hypertensie wordt overwogen.
1p ■■■ 30
Met welke van de genoemde alternatieven kunt u de diagnose maligne
hypertensie met zekerheid stellen?
A Laboratoriumonderzoek van met name de nierfunctie
B Elektrocardiografisch onderzoek
C Fundoscopie van de retina
D CT-scan van de hersenen
Een aantal complicaties is:
1.
2.
3.
4.
Snel progressieve nierinsufficientie
Hersenoedeem
Bloedarmoede
Claudicatio intermittens
1p ■■■ 31
Tot welke van de bovenstaande complicaties kan maligne hypertensie
leiden?
A 1, 2 en 3
B 2, 3 en 4
C 3, 4 en 1
D 4, 1 en 2
14
Casus Glomerulaire ziekte
Een 45-jarige man heeft sinds 35 jaar diabetes mellitus (suikerziekte). Hij gebruikt sinds
die tijd insuline. Hij komt op uw spreekuur omdat hij bang is dat zijn nieren zijn
aangetast door de suikerziekte. In de urine vindt u eiwit en u meet een bloeddruk van
150/85 mmHg.
Bij diabetes wordt een onderscheid gemaakt tussen microalbuminurie en
macroalbuminurie.
5p □□□ Ah
Wat is het verschil?
Beschrijf hoe de proteïnurie ontstaat bij diabetische microalbuminurie en
bij diabetische macroalbuminurie (gebruik in totaal niet meer dan 30
woorden).
Twee stellingen over de bovenstaande patiënt zijn:
1 De bloeddruk is normaal en hoeft niet behandeld te worden.
2 De kans is groot dat er ook afwijkingen aan de ogen bestaan.
1p ■■■ 32
Is stelling 1 waar? En stelling 2?
A
B
C
D
1 en 2 zijn beide waar
1 en 2 zijn beide niet waar
1 is waar, 2 is niet waar
1 is niet waar, 2 is waar
Bij nader onderzoek van de patiënt blijkt er sprake van vlekjes op de benen en een
huidbiopt toont het beeld van een vasculitis. Gezien de proteïnurie verdenkt u hem van
een vasculitis met lokalisatie in de nier.
Twee stellingen over vasculitis in de nier zijn:
1 Deze aandoening gaat samen met een nefrotisch syndroom.
2 Bij deze aandoening zijn vooral de vasa recta in het interstitium van de nieren
aangetast.
1p ■■■ 33
Is stelling 1 waar? En stelling 2?
A
B
C
D
1 en 2 zijn beide waar
1 en 2 zijn beide niet waar
1 is waar, 2 is niet waar
1 is niet waar, 2 is waar
15
Bij nadere anamnese blijkt dat de patiënt recent een keelinfectie heeft doorgemaakt.
Zodoende denkt u aan een poststreptococcen glomerulonefritis.
4p □□□ Ai
Beschrijf in maximaal 30 woorden de pathogenese van poststreptococcen
glomerulonefritis.
Twee stellingen over poststreptococcen glomerulonefritis zijn:
1 Deze aandoening heeft in de regel een goede prognose.
2 Deze aandoening kan regelmatig recidiveren (terugkomen).
1p ■■■ 34
Is stelling 1 waar? En stelling 2?
A
B
C
D
1 en 2 zijn beide waar
1 en 2 zijn beide niet waar
1 is waar, 2 is niet waar
1 is niet waar, 2 is waar
16
Vragen vaatchirurgie:
Een 61-jarige man wordt naar de afdeling Spoedeisende Hulp van het ziekenhuis
gebracht omdat hij thuis gecollabeerd is en pijn in de buik aangeeft. De huisarts
verdenkt hem van een geruptureerd aneurysma van de abdominale aorta.
1p ■■■ 35
Wat is bij aankomst in het ziekenhuis het belangrijkste diagnostische
onderzoek?
A Het lichamelijk onderzoek
B Een buikoverzicht X-foto
C Een echo-onderzoek
D Een angiografie
1p ■■■ 36
Indien bij dit onderzoek de diagnose wordt bevestigd, dan valt het
volgende te zeggen:
A De kans om deze situatie te overleven na operatieve behandeling
is “een dubbeltje op z’n kant”.
B Het grootste risico na operatieve behandeling is een respiratoire
insufficiëntie
C Het grootste risico na operatieve behandeling is een
nierinsufficiëntie
D Het grootste risico na operatieve behandeling is het krijgen van
een ischemisch herseninfarct.
1p ■■■ 37 Indien patiënt de operatie overleeft, wat valt dan over zijn verdere
levensverwachting te zeggen?
A Dat deze voornamelijk wordt bepaald door zijn immuun status
B Dat deze voornamelijk wordt bepaald door de aan- of afwezigheid
van cardiale risicofactoren
C Dat deze gelijk is aan die van zijn leeftijdsgenoten die geen
aneurysma operatie hebben gehad.
D Dat daarover geen uitspraak gedaan kan worden.
1p ■■■ 38
De diagnose “Thoracic Outlet Syndroom” (T.O.S.) wordt voornamelijk
gesteld op grond van
A De anamnese
B Het lichamelijk onderzoek
C Angiografie
D MRI-onderzoek
1p ■■■ 39
Welke ziektebeeld hoort niet thuis in de differentiaal diagnose van een
T.O.S.?
A Cervicale arthrose
B Een “muisarm” (RSI)
C Carpaal tunnel syndroom (CTS)
D Cervicale hernia (cervical HNP)
17
1p ■■■ 40
Een “blue finger syndroom”is het gevolg van
A Een Raynaud fenomeen
B Een micro-embolie vanuit een meer craniaal gelegen
emboliebron
C Atherosclerose van digitaal-arteriën
D Afklemming van de A. radialis en/of A. ulnaris ter plaatse van de
carpale tunnel
1p ■■■ 41
Welke van onderstaande beweringen is/zijn juist?
1 Het fenomeen van Raynaud is het gevolg van een abnormale gevoeligheid voor
koude prikkels
2 De ziekte van Raynaud leidt zelden tot necrose van een vingertop
A
B
C
D
Alleen 1 is juist
Alleen 2 is juist
1 en 2 zijn juist
1 en 2 zijn beiden onjuist
18
Download