Portugees op reis Marlies van Bouwel Portugees lijkt verdacht veel op Frans en Spaans of iets ertussenin. Maar al lijken de klanken op die talen, het gevoel is heel anders. Portugees is niet de taal van liefde of van flamenco maar van het ingehouden verlangen, van de weemoed, de heimwee of in het Portugees: ‘saudade’. Vanop de Largo da Graça kijk ik uit op de benedenstad. Van het terras onder de bomen tot aan de rivier deinen de dakpannen uit, in een schier eindeloze golf. Ik nip aan een megaglas Vinho Verde. Aan het tafeltje naast me vestigt zich een gezin met tienerkinderen. Mijn iets jongere kinderen zijn thuis, bij mijn ex. Ik mis hen. Vanmorgen leerde de ober in de Fabrica dos Sabores me, nadat hij de telewerkers aan de andere tafeltjes bediend had, dat ik niet akwa mocht zeggen, maar aagwaa, seerveezja en niet servetza: ‘Portugees spreek je zoals je de liefde bedrijft: met heel veel zachtheid.’. Achter de daken van de stad slingert de Taag, Teezjoo zeggen ze in het Portugees. Als je de golven volgt, kom je uit in Belem. Ik at er gisteren de onvermijdelijke Pastel de Belem bij mijn kopje koffie uma, bica, maar de lunch in het prachtige, toegankelijke en moderne Centro Cultural de Belem was zeker zo lekker en op het kopje koffie nadien stond geschreven ‘Aqueça a sua alma’, ‘verwarm uw ziel’ en op het suikertje ‘Encontre-se com o lado bom da vida’ of ‘maak kennis met de goede kant van het leven’. Nadien liep ik naar de Taag om de elegante Tor de Belem te bezoeken, de tot kant uitgekapte stenen toren staat nog net met de voeten in het water en was voor de zeevaarders die vroeger van hieruit de wereldzeeën bevoeren, het 1 laatste baken van hun land en het eerste dat ze zouden zien bij terugkeer. In de tussenliggende tijd zouden ze heimwee hebben naar hun heimat, het is de saudade waarover de dames met hun diep uitgesneden jurken zingen in de barretjes onderaan deze heuvel. De fado is gewoon een zuidelijke variant op het mierzoete levenslied. Ik verkondig mijn ideeën aan het gezinnetje naast me op het terras. Nadat de dochter het mobieltje van moeder had laten vallen, zijn we aan de praat geraakt. ‘Neen,’ zegt die moeder: ‘Het zou evengoed kunnen dat de achterblijvers, die vrouwen dus, heimwee hadden naar hun geliefden die ter lange omvaart voeren en dat precies dat verlangen de voedingsbodem was van de fado.’ Zelfs de luie katten in portieken en beluiken illustreren haar interpretatie, zegt ze. Uren later, en ook enkele wijntjes later, vertel ik deze theorie door aan een Duits koppel, op het terras aan een wijnbarretje. Ze kijken me vol bewondering aan maar vragen me uit over mijn leven, mijn kinderen, mijn sabbatjaar waarin ik een week lang een Europese stad bezoek en dan naar huis snel om mijn week als ouder uit te zitten. Het is precies tijd genoeg om een stad te verteren en dan vol heimwee naar mijn kinderen een volgende stad te bezoeken. Volgens dit Duitse stel verwijst saudade veel meer naar de weemoed en naar de tijd dat Portugal de wereld bestierde en er echt toe deed: ‘De mensen hier zijn arm, even hebben ze het dank zij de toetreding tot de Europese Unie beter gehad, maar door de crisis staan ze weer aan af, aan of zelfs onder de armoedegrens. Ze hebben heimwee naar die tijd dat het hen zoveel beter ging.’ De volgende morgen neem ik de metro naar het Expoterrein van de Wereldtentoonstelling in 1998. Het station dat Calatrava ontwierp, kan me bekoren, maar als ik wandel doorheen het winkelcentrum en langs de toch alweer vijftien jaar oude betonnen gebouwen, voel ik me ontheemd. Ik heb geen zin in een aquarium, ook al schijnen de haaien dan rondom je te zwemmen, ik loop liever een eindje langs de rivier en duik dan terug de metro in, helemaal tot San Appolonia, het einde van de blauwe lijn. Zonder plan loop ik langs de hele andere kant de oude stad in. Er zit een restaurantje dat het verborgen plekje heet. Ik loop door de Paradijsstraat. Het is warm. De fadorestaurantjes zijn nog gesloten. Maar ik zie wel een pleintje en haal een stoel uit een cafeetje. De oude ober komt er even bijzitten terwijl hij ter plaatse mijn glas bijvult. Een al even 2 oude buurvrouw met blauwgrijze haren vult met haar lichaam haar hele raampje op en ratelt een of ander verhaal tegen hem af. Dan zwijgt ze en draait aan de volumeknop van de radio: Amalia Rodriguez zingt ldoorheen de steegjes, de armpjes van dit pleintje. De oude man en ik glimlachen geheimzinnig naar elkaar. Het is de laatste dag van mijn week. In het museo Gulbekian bezoek ik de afdeling moderne kunst met video’s. Twee mannen zitten op een rots en kijken naar de oceaan. In een lange film beschrijven ze elkaar de golven die aanrollen: ‘Händel,’ zegt de ene. ‘Neen,’ zegt de andere. Niet Händel. Hegel, kijk maar.’ En de andere kijkt en vervolgt: ‘Juist, ja Hegel, Marx, Kierkegaard. En daar, daar in de verte: Kant.’ Nummer een beaamt en zwijgt even voor hij zegt: ‘Hamlet.’ Hij wijst naar een ander punt in het einder: ‘Romeo, en daar Julia.’ Je hoort de andere glimlachen: ‘Ja, Verona. En daar Verdi…. ‘ Na lang zwijgen zegt hij: ‘La Traviata.’ – ‘Neen, zegt de andere: ‘Shakespeare. Mac Beth.’ Af en toe noteren ze de tijd, als ik begin te kijken is het drie uur in de namiddag, een half uur later noteren de mannen met de blik op de zee dat het acht uur ’s avonds is, ze vertellen maar verder: ‘Freud.’ – ‘Wittgenstein.’ Later die avond brengt het gammele trammetje mij nog een keer de heuvel op, voor goedkope wijn in goedgevulde glazen op terrassen met prachtig uitzicht. ‘Saudade.’ Ik wil terugkeren naar deze stad die bulkt van heimwee. Ik voel me hier goed want ik mag me ongegeneerd wentelen in mijn eigen weemoed Gebruiksvoorwaarden Het werk van schrijvers en dichters op Nederland Schrijft mag gratis worden gelezen en/of gedownload voor eigen gebruik. Iedere verspreiding, openbaarmaking, verveelvoudiging of bewerking is niet toegestaan. 3