Paragraaf 1.6: Hogere veldsterktes, beter beeld! Fabel of feit? “Het nieuwe systeem heet een ‘hoogveld systeem’, maar zo heette de 4.7 T ook toen we hem kregen en dat is inmiddels wel achterhaald”, aldus Dijkhuizen. “Er is intussen ook al een 11.7 Tesla systeem, waarvan er hooguit een stuk of drie in de wereld staan. Maar dat systeem is nog volop in de ontwikkelingsfase, dus daar wilden we niet voor kiezen. Bovendien is de stap van 4.7 naar 9.4 T vergelijkbaar met een stap naar 11.7 T. Oftewel: de voordelen van het hoge veld heb je nu ook al bij 9.4 Tesla. (…)” Het wordt vaak gesuggereerd: hoe hoger de veldsterkste, hoe scherper en beter een MRI-scan zou zijn. Toch is het maar zeer de vraag in hoeverre deze bewering klopt. In deze paragraaf zullen we dit onderzoeken door te bekijken waar de scherpte van een MRI-scan van afhangt. Bij een vaststaande temperatuur (gangbaar is 293 K ) en een bepaald volume zal het rendement van het verhogen van de magnetische veldsterkte B0 slechts tot op een zekere hoogte ook echt hoog zijn. De scherpte van een afbeelding is afhankelijk van de sterkte van het door de ontvangstspoel ontvangen signaal. Volgens de neurologieafdeling van de Harvard University is de sterkte van een MRI-signaal afhankelijk van drie parameters, namelijk: - De dichtheid van ‘nuttige’ protonen per volume-eenheid T1 (tijdconstante die per weefsel verschilt) T2 (tijdconstante die per weefsel verschilt) Aangezien zowel de tijdconstante T1 als T2 enkel afhankelijk is van het type weefsel waarop deze betrekking heeft, zal de eerste parameter, het aantal ‘nuttige’ protonen per volumeeenheid, de enige zijn die afhankelijk is van de veldsterkte B0 onder invloed waarvan het lichaam van de patiënt gebracht wordt. Bij constante temperatuur en volume van het desbetreffende voxel kan het protonenoverschot Z opgevat worden als een functie van B0 . Z B0 M NA nZ B0 h M Mol 1 e k T B0 h 1 e k T Het tegen elkaar uitzetten van beide grootheden levert een grafiek die vanaf een zekere waarde van B0 nadert tot een asymptoot. Verhogen van de veldsterkte heeft al snel geen zin meer, aangezien bijna het maximale aantal protonen zich dan al met het externe magnetisch veld mee richt. Het rendement van verdere verhoging zou dan erg laag zijn. Natuurlijk is er ter verdediging voor het verhogen van het externe magnetisch veld wel aan te voeren dat er bijvoorbeeld betere en meer typen contrastvloeistoffen gebruikt kunnen worden bij de verbetering van het beeld, maar toch blijft in onze ogen de bewering dat een hogere veldsterkte altijd zorgt voor een beter beeld slechts tot op zekere hoogte geldig.