De relatie tussen diabetes mellitus en parodontitis

advertisement
De relatie
tussen
diabetes
mellitus en
parodontitis
February 18
2014
Parodontitis, de nieuwe
diabetescomplicatie?
Onderzoek naar de
prevalentie van
parodontitis bij
diabetespatiënten met
type 1 en type 2 in
Nederland.
Patiënten met diabetes hebben vaker parodontitis. Deze
chronische ontsteking van het tandvlees en het kaakbot kan
het reguleren van diabetes bemoeilijken. Er ontstaat dan als
het ware een negatieve spiraal. Door de parodontitis is het
mogelijk dat diabeten hun glucosewaarden moeilijker
stabiel houden en de instabiele regulatie werkt parodontitis
weer in de hand (Seignette, 2009).
Gemaakt door: Nina Nijland
School: Damstede, Amsterdam
De relatie tussen diabetes mellitus en
parodontitis
Parodontitis, de nieuwe diabetescomplicatie? Onderzoek naar de prevalentie van parodontitis bij
diabetespatiënten met type 1 en type 2 in Nederland.
Profielwerkstuk Natuur & Techniek
6 vwo
Gemaakt door:
Nina Nijland
Scholier te Damstede, Amsterdam
[email protected]
Begeleid vanuit Damstede door:
S.J. Overwater - Docent biologie
Begeleid vanuit Academisch Centrum Tandheelkunde Amsterdam (ACTA) door:
W.J. Teeuw - Hoofdonderzoeker en parodontoloog
Damstede
Rode Kruisstraat 83
1025 KM Amsterdam
Telefoon: 020 6352360
Academisch Centrum Tandheelkunde Amsterdam
Gustav Mahlerlaan 3004
1081 LA Amsterdam
Telefoon: 020 5980380
2
De relatie tussen diabetes mellitus en parodontitis
Nina Nijland – februari 2014
Woord vooraf
Mijn naam is Nina Nijland en ik ben 17 jaar oud. Ik zit in 6 vwo en volg het profiel Natuur & Techniek.
Als examenonderdeel wordt iedere leerling verplicht een profielwerkstuk te schrijven. Hierin doe je
onderzoek naar een zelf te kiezen onderwerp wat aansluit op een schoolvak. Aangezien er 80 uur aan
je profielwerkstuk moet worden besteed, is een onderwerp dat je interesseert natuurlijk heel
belangrijk. Mijn keuze viel dan ook op mijn lievelingsvak, biologie. In 5 vwo wist ik precies welk
onderwerp het moest gaan worden en ben toen al begonnen aan mijn profielwerkstuk.
Al lange tijd gaat mijn interesse uit naar mondgezondheid en diabetes, omdat ik diabetes type 1 heb
en na afronding van het vwo, tandheelkunde wil gaan studeren. Daarom zocht ik naar de
mogelijkheid deze beide aspecten te combineren. Met behulp van mijn biologieleraar is toen het
onderwerp tot stand gekomen: ‘De relatie tussen diabetes mellitus en parodontitis’. Iets beters had ik
me niet kunnen wensen en ik wil hem daar dan ook erg voor bedanken!
Tijdens mijn vooronderzoek heb ik contact opgenomen met de afdeling parodontologie van ACTA.
Hoofdonderzoeker en parodontoloog de heer W.J. Teeuw wilde mij graag in mijn onderzoek
ondersteunen, aangezien zijn interesse juist naar dit onderwerp uitgaat. Zonder zijn hulp had ik dit
onderzoek niet zo uitgebreid kunnen uitwerken. Ook heb ik stage bij hem mogen lopen en ben
daarbij in staat gesteld mijn reeds verworven kennis te toetsen aan de praktijk. Dit was een
bijzondere ervaring, hetgeen mijn wens bevestigde tandheelkunde te gaan studeren aan ACTA!
Vanuit school ben ik zeer goed begeleid door mijn docent biologie, meneer S.J. Overwater. Aangezien
ik mijn profielwerkstuk met nationaal onderzoek ga insturen voor de decentrale selectie van de
studie tandheelkunde, heb ik veel aan hem te danken. Zonder zijn bezielende en nooit aflatende
enthousiaste begeleiding zou het me niet gelukt zijn dit onderzoek, met maatschappelijk belang, zo
uitgebreid te verrichten.
Na veertien maanden met hart en ziel eraan gewerkt te hebben, ligt het dan nu voor u, mijn
profielwerkstuk. Ik hoop dat ik uw interesse heb kunnen wekken en u, na het lezen ervan, het
resultaat van mijn inspanningen zult kunnen waarderen.
Nina Nijland
Amsterdam, 18 februari 2014
3
De relatie tussen diabetes mellitus en parodontitis
Nina Nijland – februari 2014
Samenvatting
Uit recent onderzoek blijkt dat diabetespatiënten vaker te maken hebben met ontstekingen in de
mond dan niet-diabetici (Mealey & Rose, 2008). Een Amerikaanse studie uit 2006 toont aan dat de
meest voorkomende ontsteking parodontitis is en er wordt geschat dat 20-30 % van de
diabetespatiënten hieraan lijdt (Mealey & Oates, Diabetes mellitus and periodontal diseases, 2006).
Een kanttekening aan dit Amerikaanse onderzoek is, dat er geen verschil is gemaakt tussen diabetes
type 1 en type 2. Aangezien diabetes type 1 en type 2 een verschillende pathologie hebben, kan de
prevalentie van parodontitis tussen deze vormen verschillen. De resultaten van deze studie zijn
internationaal overgenomen, ook in Nederland. Hoewel deze gegevens worden gebruikt, is er in
Nederland nog nooit onderzoek naar gedaan. Omdat de prevalentie per land kan verschillen, is het
niet verstandig deze getallen zonder meer over te nemen. In het onderzoek van dit profielwerkstuk is
gekeken naar de prevalentie van parodontitis bij diabetespatiënten met type 1 en 2 in Nederland.
Door vragen uit al eerder gedane studies naar zowel de prevalentie van parodontitis als de
mondgezondheid van diabeten samen te voegen, is een gecombineerde gevalideerde vragenlijst
opgesteld (Genco, Falkner, Grossi, Dunford, & Trevisan, 2007; Strauss, Russell, Wheeler, Norman,
Borrell, & Rindskopf, 2010; Eke & Dye, 2009). Door middel van deze vragenlijst wordt en beeld
verkregen van de prevalentie van parodontitis bij diabetespatiënten in Nederland, waarbij
onderscheid is gemaakt tussen type 1, type 2 en niet-diabetespatiënten.
Uit de resultaten blijkt dat de groep zonder diabetes de beste mondgezondheid heeft, gevolgd door
de groep met diabetes type 1. De groep met diabetes type 2 heeft duidelijk de slechtste
mondgezondheid. De prevalentie van parodontitis bij diabetespatiënten in Nederland is 21,1 % en
ligt lager dan de prevalentie in Amerika, die 26,5 % bedraagt. Ook is er een verschil in de prevalentie
van parodontitis bij patiënten met type 1 en type 2. De groep met type 2 toont een prevalentie van
28,9 %, waar de groep met type 1 een prevalentie van 17,9 % heeft. Beide getallen stijgen uit boven
de prevalentie van parodontitis bij niet-diabetici, dat 7,6 % is.
Omdat diabeten vaker last hebben van parodontitis dan niet-diabeten, kunnen we concluderen dan
parodontitis aan het lijstje met de al bekende diabetescomplicaties kan worden toegevoegd. Er
zouden regels moeten worden opgesteld voor samenwerking tussen de vakgebieden tandheelkunde
en geneeskunde. Zowel patiënten als zorgverleners zouden de positieve effecten van deze
samenwerking kunnen ondervinden. Bovendien, niet onbelangrijk, kan er op deze manier
kostenbesparend worden gewerkt.
4
De relatie tussen diabetes mellitus en parodontitis
Nina Nijland – februari 2014
Inhoudsopgave
Woord vooraf ..................................................................................................................................................... 3
Samenvatting ...................................................................................................................................................... 4
1. Theoretisch kader ............................................................................................................................................... 7
1.1 Diabetes mellitus .......................................................................................................................................... 7
1.1.1 Algemeen............................................................................................................................................... 7
1.1.2 Bloedglucoseregulatie ........................................................................................................................... 7
1.1.3 HbA1c...................................................................................................................................................... 9
1.1.4 Verschillende types ............................................................................................................................. 10
1.1.5 Complicaties ........................................................................................................................................ 13
1.1.5 Actuele cijfers (oktober 2011) ............................................................................................................. 15
1.2 Parodontitis ................................................................................................................................................ 17
1.2.1 Algemeen............................................................................................................................................. 17
1.2.2 Diagnose en behandeling .................................................................................................................... 19
1.2.3 Risicofactoren ...................................................................................................................................... 19
1.3 De relatie tussen diabetes mellitus en parodontitis ................................................................................... 22
1.3.1. De correlatie ....................................................................................................................................... 22
1.3.2 Invloed van diabetes mellitus op parodontitis .................................................................................... 23
1.3.3 Invloed parodontitis op diabetes mellitus ........................................................................................... 25
1.3.4 Het verschil tussen diabetes type 1 en type 2 in relatie tot parodontitis ........................................... 26
1.3.5 Diagnosticeren ..................................................................................................................................... 27
2. Onderzoek naar de prevalentie van parodontitis bij diabetespatiënten met type 1 en type 2 in Nederland .. 29
2.1 Inleiding ...................................................................................................................................................... 29
2.1.1 Aanleiding voor het onderzoek ........................................................................................................... 29
2.2 Probleem, vragen en verwachting .............................................................................................................. 31
2.2.1 Probleemstelling .................................................................................................................................. 31
2.2.2 Hoofdvraag .......................................................................................................................................... 31
2.1.3 Deelvragen .......................................................................................................................................... 31
2.1.4 Hypothese ........................................................................................................................................... 32
2.2 Materiaal en methode ................................................................................................................................ 34
2.2.1 Methodologie ...................................................................................................................................... 34
2.2.2 Publicatie plaatsen .............................................................................................................................. 36
2.2.3 Onderzoeksgroep ................................................................................................................................ 37
5
De relatie tussen diabetes mellitus en parodontitis
Nina Nijland – februari 2014
2.3 Resultaten ................................................................................................................................................... 38
2.3.1 Tabellen ............................................................................................................................................... 38
2.3.2 Conclusie ............................................................................................................................................. 44
2.3.3 Discussie .............................................................................................................................................. 47
Bronnen................................................................................................................................................................. 51
Documenten.......................................................................................................................................................... 59
Bijlage 1 Vragenlijst t.b.v. onderzoek naar de prevalentie van parodontitis bij diabetespatiënten................. 59
Bijlage 2 Proefpersoneninformatie ................................................................................................................... 63
Bijlage 3 Toestemming Medisch Ethische Toestingscommissie VUmc ............................................................. 64
6
De relatie tussen diabetes mellitus en parodontitis
Nina Nijland – februari 2014
1. Theoretisch kader
1.1 Diabetes mellitus
1.1.1 Algemeen
Diabetes mellitus (=zoete doorstroom) is de officiële naam voor de chronische
stofwisselingsziekte diabetes, in de volksmond ook wel suikerziekte genoemd. De naam komt van het
Griekse diabètès (dia = door(heen), bainoo = gaan) en het Latijnse (mellitus = honingzoet). De
doorstroom verwijst naar de urine die artsen vroeger moesten proeven om de diagnose diabetes
mellitus vast te stellen. Als een patiënt diabetes had, was de urine zoet van smaak door
aanwezigheid van een hoge concentratie glucose (Diabetes mellitus - Suikerziekte, n.d.).
Diabetes mellitus is een ziekte waarbij de concentratie van suiker in het bloed te hoog is.
Normaal wordt het glucosegehalte geregeld door het hormoon insuline. Bij diabetes heeft het
lichaam problemen met de aanmaak en/of opname van dit hormoon (LUMC, 2011).
Doordat de insuline zijn werk niet kan doen wordt de bloedsuikerspiegel te hoog. Als er lange
tijd te veel glucose in het bloed zit, is dit schadelijk. Diabeten moeten dus zo snel en zo goed mogelijk
behandeld worden om complicaties te voorkomen.
1.1.2 Bloedglucoseregulatie
Voor de menselijke stofwisseling is energie nodig. Dit verkrijgt het lichaam door
dissimilatiereacties, waar glucose voor nodig is. De energie die ontstaat wordt gebruikt voor andere
processen in het lichaam, zoals beweging van spieren, opbouw van organische stoffen en productie
van warmte (Ridder & Borgh, 2011).
Bij een niet-diabeet maakt het lichaam insuline zodra de bloedglucosespiegel stijgt, dit is
bijvoorbeeld
het
geval
na
het
nuttigen
van
een
maaltijd.
"Glucose
kan
in
de
meeste cellen (insulineafhankelijke cellen) alleen opgenomen worden in aanwezigheid van
voldoende insuline als er tevens werkende insulinereceptoren op die cellen aanwezig zijn" (Zo werkt
het lichaam, 2009). De insuline wordt geproduceerd in β-cellen die zich in de eilandjes van
Langerhans bevinden. De eilandjes van Langerhans zijn gelegen in de pancreas. Het hormoon
stimuleert:
7
De relatie tussen diabetes mellitus en parodontitis
Nina Nijland – februari 2014

Transport van glucose uit het bloed door transporters in het celmembranen voor het
vrijmaken van energie voor de celstofwisseling. De transporter GLUT-4 reageert op insuline
(Diabetes mellitus - Suikerziekte, n.d.; Garvey, Maianu, Zhu, Brechtel-Hook, Wallace, &
Baron, 1998).

Synthese van glycogeen in de lever- en spiercellen. Glucose wordt omgezet en opgeslagen als
glycogeen. Deze cellen gaan op hun beurt minder glucose aanmaken. Zo wordt een
glycogeenvoorraad opgebouwd die indien nodig later weer kan worden afgebroken (Jarvis &
Rubin, 2012).

Synthese van vetzuren. Glucose wordt door vetzuren geabsorbeerd om vet te maken. Vet
wordt opgeslagen als tryglyceride (Novo Nordisk, n.d.).

Synthese van eiwitten uit aminozuren in de spiercellen (Zo werkt het lichaam, 2009).
Omdat een mens vaak meer glucose binnenkrijgt dan nodig is, moet het lichaam dit zodanig
kunnen verwerken zodat de bloedglucosespiegel niet te hoog wordt. Doordat insuline er tevens voor
zorgt dat lichaamsweefsels kunnen worden opgebouwd, is het een belangrijk anabool hormoon.
In de eilandjes van Langerhans zijn ook α-cellen aanwezig. Deze cellen maken glucagon aan.
Glucagon zorgt ervoor dat de glycogeenvoorraad in de lever- en spiercellen wordt afgebroken tot
losse glucose-eenheden. Door de glycogenolyse zal de bloedglucosespiegel weer stijgen. Door dit
mechanisme kan het lichaam bij een te laag glucosegehalte zelf voor glucose zorgen (Diabetes
mellitus - Suikerziekte, n.d.).
Het lichaam verbruikt de hele dag glucose, nodig voor allerlei activiteiten die energie kosten.
Daarom is er continu insuline aanmaak zodat glucose gebruikt kan worden in de cellen (Novo
Nordisk, n.d.).
Door de samenwerking van insuline en glucagon blijft de bloedglucosespiegel in evenwicht.
Omdat er bij een diabeet problemen zijn met de aanmaak en/of opname van insuline, kan de glucose
niet meer goed worden verwerkt (Olefsky & Nolan, 1995). Het lichaam kan zijn eigen
glucosehuishouding niet meer regelen en er is sprake van een verstoord evenwicht, hetgeen niet
aanwezig is bij een mensen zonder diabetes.
Normaal schommelt de bloedglucose tussen de 4,0 mmol/L en 8,0 mmol/L. Als de waarde
onder de 4,0 mmol/L komt, is er sprake van een hypoglykemie. De patiënt moet suikerbevattend
voedsel eten of een suikerdrank drinken, waarna het lichaam de koolhydraten omzet in glucose.
Komt de waarde boven de 10,0 mmol/L, is er sprake van een hyperglykemie (zie tabel 1). De
bloedglucosespiegel moet omlaag gebracht worden. Een verlaging van het glucosegehalte kan
8
De relatie tussen diabetes mellitus en parodontitis
Nina Nijland – februari 2014
worden bereikt door het toedienen van extra insuline. In nuchtere toestand hoort de
bloedglucosespiegel gemiddeld lager te zijn dan na een maaltijd. Dit, omdat in de nacht het lichaam
geen nieuwe glucose te verwerken heeft gekregen.
Tabel 1 Streefwaarden bloedglucosespiegel in mmol/L (Gezondheid boven alles, n.d.)
Bloedglucose (mmol)
Goed
Aanvaardbaar
Slecht
Nuchter gemeten
4-7
7-8
Boven 8
Gemeten twee uur na
de maaltijd
Onder 9
9-10
Boven 10
1.1.3 HbA1c
Hb is de afkorting voor hemoglobine van het type A1c (MedicineNet, 2002). Hemoglobine
kan geglyceerd raken. Hoe hoger de concentratie glucose is, hoe meer hemoglobine geglyceerd zal
worden. Het HbA1c geeft het percentage van geglyceerde hemoglobine weer. Aangezien rode
bloedcellen twee tot drie maanden actief blijven, kan de HbA1c gebruikt worden om het gemiddelde
glucosegehalte van die periode weer te geven. Er is een verband tussen het HbA1c en de gemiddelde
glucosewaarde (zie tabel 2). Er wordt gestreefd naar een HbA1c onder de 7 % (Saltro Diagnostisch
centrum, n.d.).
Tabel 2 Correlatie tussen HbA1c en glucosewaarden (DIEP, 2013)
HbA1c (%)
HbA1c (mmol/mol)
Gemiddelde glucosewaarde
laatste 2-3 maanden
11
97
17
10
86
14
9
75
12
8.5
69
11
8
64
10
7.5
58
9
7
53
8
6.5
48
7
6
42
6
5
31
4.5
9
De relatie tussen diabetes mellitus en parodontitis
Nina Nijland – februari 2014
1.1.4 Verschillende types
Diabetes mellitus type 1
Van alle mensen die diabetes hebben, heeft 10 % diabetes type 1 (Diabetes Fonds, n.d.).
Diabetes type 1 is het resultaat van ß-cel destructie door T-lymfocyt en macrofaag gerelateerde autoimmuunreacties. Dit leidt tot totaal verlies van insuline secretie (Rother, 2007). Diabetes type 1 komt
het meest voor bij kinderen en jongvolwassenen. "De meeste gevallen van type 1 ontstaan door de
auto-immuundestructie die vaak vroeg begint; er zijn gevallen waarbij deze vorm zich al openbaart in
het tweede levensjaar" (Cornel & Esch, 2012). Omdat er geen insuline meer geproduceerd kan
worden, is het noodzakelijk dit bij een patiënt toe te dienen. Vandaar ook bekend onder de naam
'insuline-afhankelijke diabetes'. Het is niet te genezen maar wel te behandelen. Mensen met
diabetes type 1 moeten hun bloedglucosewaarde controleren en zichzelf dagelijks insuline
toedienen.
Er zijn een aantal risicofactoren die het krijgen van diabetes beïnvloeden. Voor diabetes type
1 zijn de risicofactoren nog niet zo goed bekend als voor type 2. Wel is het duidelijk dat erfelijkheid
en genetische aanleg een rol spelen (zie tabel 4). Baan, Spijkerman, & Kranen (2013) vermelden in
hun artikel het volgende:
Verschillende genen uit de MHC-regio (MHC = major histocompatibility complex) bepalen
het grootste deel van het genetisch risico op type 1 diabetes. Deze genen coderen bij de
mens voor HLA-presenterende eiwitten. HLA staat voor ‘human leukocyte antigen’. Dit is een
eiwit dat op alle lichaamscellen aanwezig is en het immuunsysteem helpt om lichaamseigen
cellen te onderscheiden van niet-lichaamseigen cellen (Roep, 2007).
Waarschijnlijk spelen ook voeding, virussen en milieufactoren een rol, maar hier wordt nog veel
onderzoek naar gedaan (Baan, C.A. & Spijkerman, A.M.W., 2013).
Diabetes mellitus type 2
85 % tot 90 % van de diabeten heeft type 2 (Diabetes Fonds, n.d.). Bij diabetes type 2 is er
sprake van intacte ß-cellen. Deze cellen zijn in voldoende mate aanwezig. Het probleem is echter dat
het lichaam een relatief tekort heeft aan insuline. Dit kan komen omdat er te weinig van dit hormoon
aangemaakt wordt of doordat er insulineresistentie heerst (Welsh, Mares, Oberg, & Karlsson, 1993).
Insulineresistentie kan ontstaan doordat er sprake is van een verminderde werking van de insuline
receptoren, een afname van de receptor kinase activiteit, een vermindering van de fosforylatie van
receptor substraten of gebrekkig glucose transport door verminderde werking van de transporter
10
De relatie tussen diabetes mellitus en parodontitis
Nina Nijland – februari 2014
GLUT-4 (Car, et al., 1987; Reaven, 1988; Kahn, 1994; Olefsky & Nolan, 1995; Kerouz, Horsch, Pons, &
Kahn, 1997). Toch is diabetes type 2 over het algemeen beter te reguleren dan type 1. Dit komt
omdat bij type 1 sprake is van geheel verlies van insuline secretie, maar bij type 2 nog wel eigen
insuline aanwezig is. De insuline wordt aangemaakt in de alvleesklier en kan direct worden gebruikt
door het lichaam. Bij insuline toediening, zoals het geval is bij diabetes type 1, moet het hormoon
een langere weg afleggen nadat het is ingespoten in de huid, wat meer tijd kost. Hierdoor kan een
hyperglykemie gemakkelijker ontstaan bij diabetespatiënten met type 1 (Ramaker, 2014).
De meeste patiënten met diabetes type 2 lijden aan obesitas of hebben een verhoogd
percentage onregelmatig verdeeld lichaamsvet over de buikregio (Mealy & Ocampo, 2006). Een
normale body mass index (BMI) ligt onder de 25 kg/m2. Een BMI van 25 kg/m2 tot 30 kg/m2 betekent
overgewicht en een BMI hoger of gelijk aan 30 kg/m2 staat voor obesitas. Vetweefsel speelt een
belangrijke rol bij het ontstaan van insuline resistentie (Festa, D'Agostino, Howard, Mykkanen, Tracy,
& Haffner, 2000). Dit komt doordat uit vetweefsel vrijgekomen losse vetzuren zorgen voor het
tegenhouden van glucose opname, glycogeen synthese, glycolyse en het verhogen van glucose
productie in de lever (Bergman & Ader, 2000).
Doordat het lichaam problemen heeft met de aanmaak of het gebruik van insuline, wordt er
niet genoeg glucose uit het bloed opgenomen (Olefsky & Nolan, 1995) en ontstaat een verhoogde
bloedglucosespiegel. Vaak is deze soort diabetes met medicijnen te behandelen. Tevens wordt het
lichaam van een patiënt met diabetes type 2 door gewichtsafname weer gevoeliger voor insuline
(Diabetes Fonds, n.d.). Patiënten met type 2 kunnen soms lang ongediagnosticeerd rondlopen omdat
de hyperglykemie geleidelijk optreedt en vaak zonder symptomen (DeFronzo & Ferrannini, 1991).
Wanneer dit gebeurt, gaan er al dingen mis in het lichaam door de langdurig hoge
bloedglucosespiegel.
Diabetes mellitus type 2 is een multifactoriële aandoening. Er bestaan beïnvloedbare
(leefgewoonten) en niet-beïnvloedbare factoren (erfelijkheid, genetische aanleg, etniciteit en
leeftijd). In tabel 3 zijn alle risicofactoren overzichtelijk op een rij gezet. Bij diabetes type 2 speelt
erfelijkheid een grotere rol dan bij diabetes type 1 (zie tabel 4).
Zwangerschapsdiabetes
Zwangere vrouwen lopen kans om zwangerschapsdiabetes te krijgen (Bellamy, Casas,
Hingorani, & Williams, 2009). Als een vrouw zwanger is wordt de placenta om de foetus gevormd. De
placenta vormt een scheiding tussen de bloedsomloop van de moeder en de bloedsomloop van het
embryo. In de placenta worden hormonen aangemaakt die de insuline van de moeder tegenwerken
11
De relatie tussen diabetes mellitus en parodontitis
Nina Nijland – februari 2014
(Gezondheid.be, 2001). Er is tijdelijk te weinig insuline om alle glucose te verwerken. Vaak verdwijnt
deze vorm van diabetes enkele dagen na de geboorte van het kind (Benhalima, 2012). Moeders bij
wie zwangerschapsdiabetes geconstateerd is, hebben later een verhoogde kans op diabetes type 2
(Bellamy, Casas, Hingorani, & Williams, 2009).
Tabel 3 Risicofactoren voor het ontstaan van diabetes type 2 (Diabetes Fonds, 2009; Diabetes Fonds & redactie bureau
taal, 2011; Poortvliet, Schrijvers, & Baan, 2007)
Risicofactor
Verhoogd risico op diabetes bij
Notitie
Erfelijkheid

Ouder/broer/zus met
diabetes
Zie tabel 4.
Genetische aanleg

Diverse genen, deels
onbekend welke
(Baan, Spijkerman, & Kranen, 2013)
Etniciteit



Surinaams-Hindoestaans
Turks
Marokkaans
Genetische factoren van deze
allochtone groepen geeft hoger risico
op diabetes (Baan, Spijkerman, &
Kranen, 2013). Ook de leefstijl van
deze groep wijkt af van autochtonen.
Leeftijd

≥ 45 jaar
(Collazo-Clavell, Klobassa Davidson, &
Moreland, 2013)
Leefgewoonten



Overgewicht / obesitas
Huidige rokers
Ex-rokers
BMI ≥ 25 (Lindström & Tuomilehto,
2003).
Roken maakt het lichaam minder
gevoelig voor insuline (Willi,
Bodenmann, Ghali, Faris, & Cornuz,
2007).
Zwangerschap

Zwangerschapsdiabetes
Pancreas heeft tijdens de
zwangerschap te hard moeten
werken, hierdoor is de kans op een
vertraagde werking van het orgaan
groter (Dornhorst & Rossi, 1998).
Tabel 4 Het verhoogde risico op type 1 of type 2 diabetes als diabetes in de familie voorkomt (Poortvliet, Schrijvers, & Baan,
2007)
Verhoogd risico op diabetes als
familielid diabetes heeft
% verhoogd risico op
diabetes type 1
% verhoogd risico op diabetes
type 2
Vader of moeder
1-4 %
10-20 %
Allebei de ouders
20-40 %
40 %
Broer/zus
1-8 %
15-20 %
Eeneiige tweelingbroer/zus
23-50 %
70-90 %
LADA, MODY, MIDD
LADA is een vorm van diabetes die eerst lange tijd onopgemerkt blijft doordat het geleidelijk
ontstaat. LADA staat voor Latent Autoimmune Diabetes in Adults. Beginnende LADA wordt vaak
aangezien voor diabetes type 2. Dit komt omdat mensen met LADA eerst nog lange tijd zonder
12
De relatie tussen diabetes mellitus en parodontitis
Nina Nijland – februari 2014
insulinetoediening kunnen functioneren. LADA is geen diabetes type 2, maar een langzame vorm van
diabetes type 1. Door bepaalde antistoffen in het lichaam is er, net als bij diabetes type 1, sprake van
β-cel destructie. Bij LADA begint dit proces pas op oudere leeftijd, en niet in de jeugd, wat bij type 1
meestal wel gebeurt. Patiënten met LADA hebben dezelfde behandeling nodig als diabetici met type
1. Ongeveer vijftien van de honderd mensen met de diagnose diabetes type 2, blijken LADA te
hebben (Diabetes Fonds, n.d.).
MODY staat voor Maturity-Onset Diabetes of the Young. Bij MODY is al iets mis gegaan met
de aanleg van de pancreas tijdens de zwangerschap. Doordat de pancreas niet aangelegd is zoals zou
moeten, raakt hij al op jonge leeftijd uitgeput en kan niet meer voldoende insuline produceren.
Hierdoor ontstaat, net als bij diabetes mellitus type 1, een tekort aan insuline. MODY is een type dat
gemakkelijker erfbaar is dan diabetes type 1 en 2. Deze soort is op verschillende manieren te
behandelen, en hangt sterk af van de patiënt. Sommige mensen hebben een milde vorm. Zij zullen
slechts weinig ontregeld zijn, krijgen nauwelijks complicaties en insulinetoediening is niet nodig. Ook
zijn er zwaardere vormen waarbij de ziekte vaak de eerste jaren met medicijnen wordt behandeld
(Diabetes Fonds, n.d.).
MIDD staat voor Maternally Inherited Diabetes and Deafness. Dit is een zeer zeldzame vorm
van diabetes en kan alleen door de moeder worden overgedragen. Er gaat iets fout in het erfelijk
materiaal van de mitochondriën. Hierdoor reageert de alvleesklier niet meer goed op stijging van de
bloedglucosespiegel en zal dus te weinig insuline produceren. Het wordt vaak pas ontdekt tussen het
dertigste en vijftigste levensjaar. Patiënten met MIDD krijgen 10 tot 15 jaar voor de diagnose
diabetes te maken met gehoorverlies. Zij kunnen geen hoge tonen meer horen (Esch & Cornel, 2012
). MIDD kan zowel lijken op diabetes mellitus type 1 als op type 2. Ook deze vorm is vaak eerst te
behandelen met alleen medicijnen (Diabetes Fonds, n.d.).
1.1.5 Complicaties
"Na jaren kan diabetes gevolgen hebben in het hele lichaam. Toch denken veel mensen dat
het een onschuldige ziekte is. Ze worden dan onaangenaam verrast door de complicaties van
diabetes. Want diabetes heeft een domino-effect: het kan leiden tot allerlei andere aandoeningen"
(Diabetes Fonds & Rooij, 2008).
Ongeveer de helft van de patiënten die aan diabetes lijdt, krijgt ooit te maken met
lichamelijke gevolgen van de ziekte (Diabetesfonds, n.d.). In tabel 5 zijn de meest voorkomende
complicaties van diabetes weergegeven. Complicaties ontstaan vooral door het vaak voorkomen van
13
De relatie tussen diabetes mellitus en parodontitis
Nina Nijland – februari 2014
een hyperglykemie (Brownlee & Cerami, 1981; Skyler, 1990; Nathan, 1994). De grootste problemen
worden veroorzaakt door schade aan bloedvaten en het zenuwstelsel (Diabetes Fonds & Rooij,
2008).
Microvasculaire aandoeningen
Microvasculaire aandoeningen komen vaker voor bij diabetespatiënten met type 1 omdat
hun glucosewaarde vaak minder goed gereguleerd is dan die van diabetici met type 2. Hieronder
worden problemen in de capillairen verstaan (Neef L. , 2013). Hyperglykemie heeft een toxisch effect
op de bloedvaten door niet enzymatische glycering van eiwitten (Wessels, Snoek, Barkhof, & Heine,
2007). Glucose bindt zich aan eiwitten in het bloed, die hierdoor gedegenereerd worden. Hoe hoger
de glucosewaarde is, hoe meer eiwitten degenereren. Geglyceerde eiwitten zorgen voor een
ontstekingsreactie. Bovendien wordt glucose bij hyperglykemie in het brein omgezet in sorbitol, wat
schadelijk is voor de neuronen. Deze biochemische veranderingen zorgen voor verstoring van de
integriteit van de vaatwand met als gevolg lekkage van eiwitten en een afgenomen capillaire
dichtheid van diverse weefsels. Dit kan uiteindelijk leiden tot een afgenomen zuurstof- en
brandstofafgifte aan weefsels (Wessels, Snoek, Barkhof, & Heine, 2007). Hierdoor ontstaan
complicaties in de nieren, ogen en zenuwen (Teeuw W. J., 2009). Patiënten kunnen slechtziend of
zelfs blind worden, maar ook een wondje niet goed gevoeld hebben, waardoor ontstekingen en
infecties ontstaan.
Macrovasculaire aandoeningen
Onder macrovasculaire aandoeningen vallen de hart- en vaatziekten. Denk hierbij aan een
hartinfarct of een herseninfarct (Neef L. , 2013). Bij een hyperglykemie zullen er geglyceerde eiwitten
ontstaan, die voor een ontstekingsreactie in de bloedvaten zorgen. Diabetespatiënten met type 2
hebben vaak ongemerkt al lange tijd last van te hoge glucosewaarden. Hierdoor ontstaat een
chronische ontsteking in de wand van de bloedvaten. Als gevolg van de ontsteking hopen
geoxideerde lipiden zich op in de endotheliale wand van de slagaders. Vervolgens infiltreren
monocyten de vaatwand en veranderen in macrofagen, die accumuleren met geoxideerde lipiden, en
schuimcellen vormen. Deze cellen stimuleren vermenigvuldiging van macrofagen en zorgen voor
aantrekking van T-lymfocyten, welke op hun beurt collageenverkleving veroorzaken. Het resultaat
van dit proces is de vorming van een vetrijke atherosclerose (Boyle, 2007). Hierdoor lopen aders het
gevaar dicht te slibben. Ook kunnen op deze manier bloedproppen ontstaan (Beckman, Creager, &
Libby, 2002).
14
De relatie tussen diabetes mellitus en parodontitis
Nina Nijland – februari 2014
Tabel 5 Meest voorkomende complicaties van diabetes mellitus (Diabetes Fonds, n.d.)
Complicatie
Diabeten die te maken
krijgen met complicatie
(%)
Notitie
Hart- en vaatziekten
(atherosclerose)
10-43
Merendeel met diabetes type 2.
1 op de 10 sterfgevallen aan hart- en vaatziekten komt
door diabetes. Het risico op hart- en vaatziekten is
voor diabetici twee- tot viermaal zo hoog als voor
mensen zonder diabetes.
Oogproblemen
(retinopathie)
4-46
Merendeel met diabetes type 1.
Oplopend naar 82 % na 20 jaar diabetes type 1.
Nierschade
(nefropathie)
5-40
Merendeel met diabetes type 1.
Afhankelijk van het aantal jaren diabetes.
Aangetaste zenuwen
(neuropathie)
6-34
Merendeel met diabetes type 1.
Afhankelijk van het aantal jaren diabetes.
Dementie en
breinschade
?
Depressie
+/- 17
Tot twee keer zo grote kans op mentale
achteruitgang. Tot 8 % van de gevallen van dementie
komt door diabetes.
Depressie komt twee keer vaker voor dan bij nietdiabeten.
Diabeten hebben vaak last van een verslechterde mondgezondheid. Dit is echter een
probleem dat vaak onderschat wordt. Toch tonen studies aan dat diabeten vaker te maken hebben
met ontstekingen in de mond (Mealey & Rose, 2008). Daarom kan worden gesuggereerd dat
problemen met de mondgezondheid aan de lijst van vaak voorkomende diabetescomplicaties kan
worden toegevoegd:

Problemen met de mondgezondheid. 20 - 30 % van de diabeten heeft last van tandvlees- en
kaakbotontsteking (Mealey & Oates, 2006).
1.1.5 Actuele cijfers (oktober 2011)
Volgens recente schattingen van de Internationale Diabetes Federatie zijn er wereldwijd 366
miljoen mensen met diabetes mellitus. Dit aantal neemt vermoedelijk toe tot 552 miljoen in 2030.
Diabetes is de meest voorkomende ziekte in ons land. Ongeveer 1.000.000 Nederlanders
hebben diabetes. Van die 1 miljoen hebben 900.000 mensen type 2 en 100.000 mensen type 1 of een
ander type diabetes. Ongeveer 250.000 mensen lijden aan ongediagnosticeerde diabetes. Jaarlijks
neemt het aantal diabetici toe met 71.000. Dat betekent dat er ongeveer 200 mensen per dag bij
komen.
15
De relatie tussen diabetes mellitus en parodontitis
Nina Nijland – februari 2014
Naar schatting hebben ongeveer 6.000 kinderen tussen de 0-18 jaar diabetes. In de groep
van 0 tot 25 jarigen, ongeveer 10.000 tot 12.000, gelijk verdeeld over jongens en meisjes.
Trend en verwachting
Het aantal Nederlanders met diabetes is tussen 2000 en 2007 met 55 % gestegen. Vooral
door de vergrijzing en het toenemende aantal mensen met overgewicht kan het aantal mensen met
diabetes in 2025 verdubbelen. Er wordt geprobeerd diabetes in een zo vroeg mogelijk stadium te
diagnosticeren, in de hoop dat het lichaam dan nog zo min mogelijk is aangetast. Aangezien diabetes
tot complicaties op vele vlakken kan leiden, lopen de kosten hoog op. Deze getallen zijn zo enorm
groot dat de behoefte naar onderzoek sterk aanwezig is. Dit is de reden dat op vele vakgebieden
onderzoek gedaan wordt naar diabetes, complicaties, maar ook manieren om de bloedglucose zo
goed mogelijk te reguleren.
Alle cijfers zijn overgenomen uit onderzoeken van het Diabetes Fonds (Diabetes Fonds, n.d.).
16
De relatie tussen diabetes mellitus en parodontitis
Nina Nijland – februari 2014
1.2 Parodontitis
1.2.1 Algemeen
In de mond bevinden zich circa 700 verschillende soorten bacteriën. Ze zitten onder andere
op het tandoppervlak, mondslijmvlies, wangslijmvlies en keelslijmvlies. Een deel van deze bacteriën is
noodzakelijk. Ze beschermen de mond tegen ontstekingen en tegen het bederf van de tanden en
kiezen. Ook is een groot deel van de bacteriën wél schadelijk. Deze bacteriën zorgen voor
tandbederf, slechte adem en ontstekingen. Bacteriën blijven vooral op de harde gedeeltes in je mond
achter, omdat het tandbeen zichzelf niet ververst. Zo kunnen de bacteriën zich gemakkelijk ophopen.
Ze kunnen zich minder goed nestelen in de zachte delen, omdat zachte slijmvliezen continue ververst
worden door nieuwe epitheelcellen (Paul, 2013).
De belangrijkste factoren die voor veranderingen in de mondflora kunnen zorgen zijn pH,
speeksel, temperatuur en oxidatiereacties (Marsh, 2003; Marsh & Devine, 2011). De meeste microorganismen functioneren optimaal bij een neutrale pH. Speeksel werkt als buffer. Hierdoor blijft de
pH in de mond tussen de 6,75 en 7,25 (Marsh, 2003). Tevens is speeksel een belangrijke
voedingsbron voor bacteriën. De temperatuur in de mond ligt tussen de 35-36 °C. Door een
verandering van slechts 2 °C kan er een verschuiving optreden van dominante bacteriesoorten.
Aërobe bacteriën zorgen voor redoxreacties. Dit houdt het zuurstofgehalte in de mond rond een
stabiele waarde (Marsh & Devine, 2011). De micro-organismen in de mond leven samen door
mutualistische symbiose (Marsh, 2003). Normaal zouden anaërobe bacteriën niet kunnen overleven
in een zuurstofrijke omgeving, maar door de redoxreacties van aërobe bacteriën is dit toch mogelijk.
Hierdoor krijg je een mix van verschillende bacteriën. Een laag speeksel met geglyceerde eiwitten
vormt een goede broedplaats voor nieuwkomers (Kreth, Merritt, & Qi, 2009). Dit proces blijft
doorgaan waardoor er lagen bacteriën ontstaan die aan elkaar kleven. Al deze micro-organismen
kunnen met elkaar communiceren door middel van een proces dat quorum-sensing wordt genoemd
(Cate & Jacob, 2006). Hierdoor kunnen ze van elkaar profiteren. Ze hebben het vermogen om hun
genotype, en dus fenotype, aan te passen. Daardoor kan de samenstelling van de mondflora
veranderen (Thomas & Nakaishi, 2006).
Pas als de slechte bacteriën de overhand krijgen, wordt tandplak gevormd (Paul, 2013). Door
reiniging en verzorging van de mond, wordt geprobeerd een zo gunstig mogelijk milieu in de mond te
creëren. De slechte bacteriën worden zoveel mogelijk verwijderd, en de goede behouden. Helaas is
het onmogelijk om je gebit op een manier te reinigen waardoor alleen slechte bacteriën verwijderd
17
De relatie tussen diabetes mellitus en parodontitis
Nina Nijland – februari 2014
worden en goede bacteriën gespaard blijven (Hartemink, n.d.). Er kan tandplak ontstaan, wat zich
ophoopt in de ruimte tussen de tanden en kiezen het gingiva. In het tandplak bevinden zich de
meeste bacteriën. Het vormt een wit laagje dat voornamelijk bestaat uit: bacteriën, kleine
voedselrestjes, speekselenzymen en slijm (Paul, 2013).
In het speeksel zit veel calcium en fosfaat, dat kan neerslaan op de tanden. Tandplak kan
onder invloed van deze kalkzouten, bepaalde enzymen en een hoge pH hard worden, waardoor
calculus (=tandsteen) ontstaat (Tandartspraktijk Dr. Hitge). Aan het gevormde tandsteen kan
gemakkelijk nieuwe tandplak hechten (Teeuw W. J., Stagedag ACTA, 2013).
Als de hoeveelheid tandplak en tandsteen toeneemt, neemt het aantal bacteriën toe. Ook
kan de samenstelling van de tandplak en het tandsteen veranderen. Er ontstaan meer anäerobe
bacteriën (Winkelhoff, Bergh, Overbeek, Pavii, & Graaff, 1992). Doordat de bacteriën chemicaliën
produceren, wordt er een ontstekingsreactie op gang gebracht. Nu is er sprake van gingivitis. Door de
ontsteking raakt het parodontaal ligament beschadigd. Hierdoor zal het gingiva loslaten en ontstaat
er een ruimte. Deze ruimte tussen de tand en het gingiva wordt de pocket genoemd. In de pocket
gaan zich vervolgens weer nieuwe bacteriën ophopen die op hun beurt ook weer chemicaliën
afscheiden. Dit proces kan zich steeds verder uitbreiden waardoor de pockets verdiepen. Een
gezonde pocket is niet meer dan 3 millimeter diep en bloedt niet (Tazi, 2013).
In de ontstane pocket bevindt zich nu een ecologische niche waar een lage
zuurstofspanning
heerst.
Hier
kunnen
obligaat
anaërobe
bacteriën
(Bacteroides,
Porphyromonas, Prevotella en Fusobacterium) en spirocheten (Treponema) in aantallen toenemen.
In de pockets hebben deze micro-organismen geen last van de antibacteriële werking van het
speeksel (Griffen, Becker, Lyons, Moeschberger, & Leys, 1998). Zo breidt de pocket uit naar een
dieper gelegen deel van het gebit. Nog meer vezels gaan door de ontsteking kapot en alveolair bot
wordt afgebroken. Vanaf nu spreek je van parodontitis, een chronische multifactoriële infectieziekte
van steunweefsels rondom de gebitselementen. De tandplak zal zich in de diepe pockets gaan
verkalken tot tandsteen (Kroon, 2000). Op deze manier zal de ontsteking zich steeds dieper gaan
vestigen. Er kan zo veel van het steunweefsel verloren gaan dat gebitselementen mobiliteit vertonen
en uiteindelijk zelfs uitvallen (Teeuw, et al., 2011).
18
De relatie tussen diabetes mellitus en parodontitis
Nina Nijland – februari 2014
1.2.2 Diagnose en behandeling
Parodontitis kan worden vastgesteld door klinisch onderzoek en röntgendiagnostiek.
Kenmerken waar op wordt gelet tijdens een onderzoek zijn: bloeding na pocketsondering, verdiepte
parodontale pockets, pusafvloed, mogelijk de aanwezigheid van een parodontaal abces, migratie van
gebitselementen en verlies van alveolair bot (Winkelhoff, Winkel, & Vandenbroucke-Grauls, 2001).
Aan de hand van de pocketdiepte kan worden vastgesteld hoe vergevorderd de parodontitis is (zie
tabel 6).
De behandeling van parodontitis is erop gericht de oorzaak van de ontsteking, de aanwezige
bacteriën, te verwijderen. Het bestaat uit een supra- en een subgingivale behandeling waarbij
tandplak en tandsteen wordt verwijderd en de pockets worden gereinigd. Elementen waar te veel
alveolair bot is verdwenen, kunnen worden geëxtraheerd (Winkelhoff, Winkel, & VandenbrouckeGrauls, 2001).
Tabel 6 Pocketdiepte (Tazi, 2013)
Diepte in mm
Status
1 t/m 3
Goede pocket
4 t/m 5
Verdiepte pocket
≥6
Extreem verdiepte pocket
1.2.3 Risicofactoren
Als je gingivitis hebt, betekent dat niet direct dat je ook parodontitis krijgt. De risicofactoren
voor het overgaan van gingivitis naar parodontitis zijn nog niet duidelijk (Winkelhoff, Winkel, &
Vandenbroucke-Grauls, 2001). Bij parodontitis speelt niet alleen aanwezig tandplak een rol, maar ook
andere additionele factoren. In tabel 7 zijn de risicofactoren voor parodontitis vermeld.
Bacteriën
Gingivitis wordt vooral veroorzaakt door tandplak en tandsteen, parodontitis is echter te
wijten aan activiteiten van specifieke bacteriën (Kroon, 2000).
Genetica
De kans om parodontitis te krijgen heeft ook te maken met genetische factoren (Loos, Jhon,
& Laine, 2005). Vooral de genen die invloed hebben op het immuunsysteem spelen hierin een rol.
Volgens J.W. Vaartjes (2012) "produceren sommige mensen meer ontstekingseiwitten bij
19
De relatie tussen diabetes mellitus en parodontitis
Nina Nijland – februari 2014
parodontitis dan andere. Door deze hoeveelheid ontstekingseiwitten wordt de ontstekingsreactie
heftiger dan nodig is, dit zorgt er voor dat er ook meer kaakbot en ligament vezels worden
afgebroken. Een ontstekingsreactie moet ook effect sorteren; als de bacteriën er niet door worden
gedood, maar wel lichaamseigen structuren worden aangetast, dan zal dit ook bijdragen aan de
parodontale afbraak."
Cofactoren
Boven de leeftijd van 50 jaar neemt de kans op het krijgen van parodontitis toe (Winkelhoff,
Winkel, & Vandenbroucke-Grauls, 2001).
Overgewicht speelt ook een grote rol. Bij mensen met overgewicht werd vaker parodontitis
vastgesteld dan bij mensen zonder overgewicht (Haffajee & Socransky, 2009). Vooral bij een BMI ≥
27 kg/m2 is er een verhoogd risico op parodontitis (Genco, Grossi, Ho, Nishimura, & Murayama,
2005). Ook lichamelijke inactiviteit (Al-Zahranie, Borawski, & Bissada, 2005) en een ongezond
voedingspatroon (onvoldoende gevarieerde voeding waardoor te weinig vitaminen en mineralen of
te veel zuren) kunnen de prevalentie van parodontitis beïnvloeden (Teeuw W. J., 2013).
Tevens vergroot roken de kans op parodontitis aanzienlijk (Palmer, Wilson, Hasan, & Scott,
2005). Nicotine heeft een bloedvatvernauwende werking. Hierdoor kunnen de bloedcellen die
afweerstoffen aanvoeren, het tandvlees minder goed bereiken. Bovendien wordt het
afweermechanisme slechter door stoffen uit de sigaret (Meridol, n.d.). Roken heeft ook een negatief
effect op de behandeling van parodontitis.
Uit onderzoek is gebleken dat diabetes mellitus een risicofactor is voor parodontitis. Door
een slechte regulatie van de bloedglucose zal de behandeling van parodontitis minder goed aanslaan
bij diabetes patiënten dan bij niet-diabetici (Heitz-Mayfield, 2005) (zie 1.3 De relatie tussen diabetes
mellitus en parodontitis).
Volgens verschillende studies (Genco, Ho, Grossi, Dunford, & Tedesco, 1999; Hugosen,
Ljungquist, & Breivik, 2002; Linden, Mullaly, & Freeman, 1996; Abbas & Winkelhoff, 2006) 'is het
duidelijk geworden dat psychosociale factoren, vooral chronische emotionele stress, van belang zijn
bij de gevoeligheid voor parodontale aandoeningen. Geïdentificeerde emotionele stressfactoren zijn
werkgerelateerde stress, financiële stress, gebrek aan coping eigenschappen en traumatische
levenservaringen'.
Tevens heeft een vrouw tijdens de zwangerschap meer kans op parodontitis door
optredende hormonale veranderingen. Dit kan de aanleiding zijn tot het ontsteken en bloeden van
het parodontium (Vaartjes, 2012).
20
De relatie tussen diabetes mellitus en parodontitis
Nina Nijland – februari 2014
Tabel 7 Risicofactoren voor het ontstaan van parodontitis
Risicofactor
Verhoogd risico op
parodontitis bij:
Mondflora

Specifieke
plaquebacteriën
Erfelijkheid

Genetische
eigenschappen
Leeftijd

≥ 50 jaar
Leefgewoonten


BMI ≥ 27


Overgewicht
Weinig
lichaamsactiviteit
Ongezond
voedingspatroon
Huidige rokers
Ex-rokers

Diabetes Mellitus

Osteoporose
Diabetes mellitus veroorzaakt glycering van
eiwitten, dit proces zorgt voor
ontstekingsreacties waardoor parodontitis
kan ontstaan.
Osteoporose zorgt voor verslechtering van
de botstructuur, waardoor het kaakbot
makkelijker aangetast kan worden
(Wactawski-Wende, 2001).
Psychosociale factoren


Stress
Traumatische
levenservaring
Zwangerschap

Zwangerschap

Lichamelijke toestand
Vooral de genen die invloed hebben op het
immuunsysteem spelen hierin een rol.
Onvoldoende gevarieerde voeding,
waardoor te weinig vitaminen en mineralen
of te veel zuren.
Nicotine heeft een bloedvatvernauwende
werking heeft. Hierdoor kunnen de
bloedcellen die afweerstoffen aanvoeren
het tandvlees minder goed bereiken.
Hormonale veranderingen.
21
De relatie tussen diabetes mellitus en parodontitis
Nina Nijland – februari 2014
1.3 De relatie tussen diabetes mellitus en parodontitis
'De relatie tussen mondgezondheid en de algemene gezondheid is lange tijd niet onderkend.
De laatste jaren wordt er steeds meer gespeculeerd over het mogelijke effect van de mondgezondheid
op de algemene gezondheid. Wat is de relatie tussen mondgezondheid en diabetes mellitus? Uit
recent onderzoek blijkt dat niet alleen de algemene gezondheid invloed heeft op de mondgezondheid,
maar ook vice versa. Wat is het effect van parodontitis op de algemene gezondheid en wat kan een
parodontale behandeling voor de patiënt betekenen?' (Neef L. , 2013).
1.3.1. De correlatie
Steeds meer wordt bekend dat er een relatie bestaat tussen diabetes mellitus en
mondgezondheid. Uit recent onderzoek blijkt dat diabetespatiënten vaker te maken hebben met
ontstekingen in de mond (Mealey & Rose, 2008). De meest voorkomende ontsteking is parodontitis
en de schatting is dat 20 - 30 % van de diabetespatiënten hier aan lijdt (Mealey & Oates, 2006).
Parodontale aandoeningen en diabetes mellitus zijn nauw verbonden en kunnen elkaar versterken
(Teeuw W. J., 2013). Het zijn beide vaak voorkomende chronische ziekten met overeenkomsten in de
pathogenese (zie tabel 8). Verwante risicofactoren waaronder een verhoogde BMI, obesitas en
insulineresistentie spelen een belangrijke rol in de correlatie. Ontsteking is een kritische factor in de
associatie tussen beide ziektes (Teeuw W. J., 2013). Door diabetes en de daarbij voorkomende
hyperglykemiëen is er een verhoogde kans op ontstekingen, en de ontstekingen zorgen weer voor
insulineresistentie. Door insulineresistentie wordt de bloedglucosespiegel op een negatieve manier
beïnvloed, wat de ontsteking weer in de hand werkt (zie 1.3.2 Invloed van diabetes mellitus op
parodontitis en 1.3.3 Invloed van parodontitis op diabetes mellitus). Zo ontstaat als het ware een
negatieve spiraal (zie figuur 1).
Tabel 8 Overeenkomst in de pathogenese tussen diabetes mellitus en parodontitis, ontstaan uit tabel 3 en 7
Risicofactor
Leeftijd
Leefgewoonten
Lichamelijke
toestand
Zwangerschap




Diabetes mellitus
≥ 45 jaar
Overgewicht (BMI > 25)
Roken
Parodontitis




Parodontitis
≥ 50 jaar
Overgewicht (BMI > 27)
Roken
Diabetes mellitus

Zwangerschapsdiabetes

Zwangerschap
22
De relatie tussen diabetes mellitus en parodontitis
Nina Nijland – februari 2014
1.3.2 Invloed van diabetes mellitus op parodontitis
Uit beschikbare data blijkt er een sterk bewijs te bestaan dat diabetes een risicofactor is voor
parodontitis, waarbij vooral de bloedglucosespiegel een belangrijke determinant is (Papapanou,
1996; Mealy & Moritz, 2003). Vooral bij diabeten met een hoog HbA1c (HbA₁c > 6.5 %) is de kans
groter om parodontale afwijkingen te krijgen dan bij niet-diabetici (Morita, et al., 2011). Een
verbetering van de glucosecontrole ging gepaard met een vermindering van de gingivale ontsteking
(Sastrowijoto, Velden, & Steenbergen, 1996; Karjalained & Knuuttila, 1996). Ook is er gebleken dat er
vaker gevorderde parodontitis voorkomt bij ouderen met diabetes dan bij ouderen zonder diabetes
(Papapanou, 1996).
Uit de bovenstaande gegevens kan een gevolgtrekking worden opgemaakt:

Metabole controle van diabetes is een belangrijke factor voor het ontstaan en de mate van
parodontitis (Teeuw W. J., 2013).
Tevens, als een slecht gereguleerde diabetespatiënt wordt behandeld voor parodontitis zal
de behandeling minder goed aanslaan, omdat de ontstekingsreacties terug blijven komen door de
hoge bloedglucosewaarden (Tervonen & Karjalainen, 1997).
Om aannemelijk te maken dat er een relatie bestaat tussen diabetes en parodontitis, moeten
biologische processen beschreven worden die de pathobiologie van deze interacties verklaren. Veel
van wat er al bekend is over de pathologie rond diabetes kan gebruikt worden om deze processen te
verduidelijken. Het ziet er naar uit dat de pathologie rond parodontitis in relatie tot diabetes veel lijkt
op de relaties tussen diabetes en diens bekendere complicaties, waaronder retinopathie,
nefropathie, neuropathie, macrovasculaire aandoeningen en verslechterde wondheling. Uit
verschillende studies is gebleken dat zowel diabetes type 1 (Glavind, Lund, & Loë, 1968; Cianciola,
Park, Bruck, Mosovich, & Genco, 1982) als type 2 (Knowler, Bennett, Hamman, & Miller, 1978) het
risico op parodontitis verhoogt door hyperglykemiën. Ook het risico op reeds bekende
diabetescomplicaties (zie 1.1.5 Complicaties) is hierdoor verhoogd. Daarom wordt er wel
geconcludeerd dat parodontitis aan het lijstje met reeds bekende diabetescomplicaties kan worden
toegevoegd (Löe, 1993).
23
De relatie tussen diabetes mellitus en parodontitis
Nina Nijland – februari 2014
In ieder lichaam vindt glycering van eiwitten plaats. Glycering van eiwitten is een proces
waarbij glycanen of koolhydraatstructuren, zich koppelen aan proteïnen. Hierdoor ontstaat een
glycoproteïne. Glycering van eiwitten vindt plaats in het endoplasmatisch reticulum en treedt overal
in het lichaam op, onder andere in: lenseiwitten, collageen, albumine, lipoproteïnen, en hemoglobine
(zie 1.1.3 HbA1c). Door een verdere chemische reactie kunnen kruisverbindingen ontstaan tussen
twee geglyceerde eiwitten, hierdoor ontstaan cross-links oftewel Advanced Glycation End products
(AGE) (Diabetes.nl, 2006). Doordat suikergroepen aan het eiwit koppelen, degenereert het eiwit.
Omdat AGE's ontstaan door onder andere hoge bloedsuikerspiegels, zullen deze in het lichaam van
een diabeet in grotere hoeveelheden aanwezig zijn dan in het lichaam van een niet-diabeet. Vaak
blijven AGE's circa twee tot drie maanden in het bloed aanwezig voordat ze worden opgeruimd. Door
deze AGE's ontstaat veranderd collageen. Dit collageen verkleeft in de wanden van grote aders,
waardoor deze dikker worden en het lumen vernauwt. Deze verkleving trekt low-destiny liproteïnen
(LDL) aan en veroorzaakt een ophoping van LDL in de vaatwand, wat zorgt voor een karakteristieke
atherosclerose verandering wat ook voorkomt bij macrovasculaire complicaties van diabetes
(Schmidt, Yan, Wautier, & Stern, 1999). De membranen van endotheliale cellen kunnen ook
verkleven met macromoleculen van door AGE veranderd collageen, wat resulteert in een verhoogde
membraandikte van het microvaatstelsel. Hierdoor verslechtert het normale homeostase transport
door het membraan (Schmidt, Yan, Wautier, & Stern, 1999). Deze verhoogde membraandikte werd
ook gezien in bloedvaten van het parodontium van mensen met diabetes (Frantzis, Reeve, & Brown,
1997). Door verslechterde homeostase ontstaat er een verhoogde kans op parodontitis.
AGE's activeren RAGE's (Receptor Advanced Glycation End product). RAGE's zijn receptoren
die zich op de wand van spiercellen, endotheliale cellen, neuronen, monocyten en macrofagen
bevinden (Schmidt, et al., 1996). Hyperglykemie resulteert in verhoogde RAGE expressie en AGERAGE interactie. Deze interactie op monocyten veroorzaakt cellulaire oxidatieve stress en activeert
transcriptie van het enzym kappa B (NF-kB), welke het fenotype van de monocyt of macrofaag
verandert. Deze verandering zorgt voor een verhoogde productie van ontstekingsgerelateerde
cytokines zoals IL-1β en TNF-α (Schmidt, Yan, Wautier, & Stern, 1999; Schmidt, et al., 1996).
Verhoogde oxidatieve stress werd ook gevonden in het gingiva van diabetespatiënten, waar tevens
sprake was van een verhoogde verkleving van AGE's (Schmidt, et al., 1996). Deze
ontstekingsverwekkende cytokines zorgen voor het ontstaan van parodontale ziektes en spelen
waarschijnlijk een belangrijke rol bij diabetespatiënten, vooral wanneer de glucoseregulatie slecht is
(Mealey & Oates, 2006).
Fibroblasten veroorzaken een verminderde aanmaak van collageen bij hoge bloedglucoses
(Willershausen-Zonnchen, Lemmen, & Hamm, 1991). Daar komt bij dat het wél gevormde collageen
24
De relatie tussen diabetes mellitus en parodontitis
Nina Nijland – februari 2014
zeer vatbaar is voor degeneratie door eiwitten zoals collagenase, welke in grote hoeveelheid
aanwezig zijn bij diabetici, ook in het parodontium (Ryan, Ramamurthy, Sorsa, & Golub, 1999; Sorsa,
Ingman, & Suomalainen, 1992). Veranderingen in de collageen synthese kunnen zorgen voor een
slechtere wondgenezing omdat collageen het belangrijkste structurele eiwit is in het parodontium
(Mealey & Oates, 2006). Door verslechterde wondheling hebben parodontale aandoeningen een
grotere kans om opnieuw terug te komen.
Alle bovengenoemde processen beschrijven de pathologie van de interacties tussen diabetes
en parodontitis. Hierdoor is te verklaren waarom zowel diabetes type 1 als type 2 patiënten een
grotere kans op parodontitis hebben. Een verhoogde bloedglucose is bij deze processen de
doorslaggevende factor.
1.3.3 Invloed parodontitis op diabetes mellitus
Door een ontsteking kan insulineresistentie ontstaan (Veshol, 2006). Tot op de dag van
vandaag is nog steeds niet helemaal duidelijk waarom dit zo is. Waarschijnlijk ontstaat
insulineresistentie door de aanwezigheid van specifieke macrofagen in het bloed, die voor kunnen
komen bij ontstekingen (Kratz, 2011). Als een diabeet parodontitis heeft, zal door de aanwezige
ontsteking insuline slechter opgenomen worden, waardoor bloedglucoseregulatie bemoeilijkt wordt
(Genco, Grossi, Ho, Nishimura, & Murayama, 2005).
Uit recent onderzoek is gebleken dat
een parodontale behandeling bij patiënten met
5. Insuline
resistentie
diabetes type 2 leidt tot een verbeterde
1. Verhoogde
glucose
controle van de bloedglucosespiegel. De HbA₁c
waarde van de proefpersonen was na de
behandeling van parodontitis gedaald (Teeuw,
Gerdes, & Loos, 2010). Tevens is de concentratie
2.
Glycolisering
van eiwitten
4. Ontsteking
/ infecties
HbA₁c significant hoger in diabeten met ernstige
parodontitis ten opzichte van diabetespatiënten
zonder
parodontitis
(Collin,
Niskanen,
&
3. AGE -->
RAGE
Uusitupa, 1998). Zo blijkt ook dat diabeten met
ernstige parodontitis een zes maal grotere kans
hebben op problemen met het instellen van de
Figuur 1 Relatie tussen diabetes en parodontitis
bloedsuikerspiegel dan patiënten met geringe
25
De relatie tussen diabetes mellitus en parodontitis
Nina Nijland – februari 2014
parodontitis (Taylor, Burt, & Becker, 1996).
Bij diabetespatiënten treedt vaak een verandering op in het fenotype van macrofagen en
monocyten, wat resulteert in overproductie van ontstekingscytokines die ook voorkomen bij
parodontale pathogenese (Salvi, Collins, Yalda, Arnold, Lang, & Offenbacher, 1997).
Bij diabetespatiënten met parodontitis kan een sterke systemische ontstekingsreactie ontstaan met
verhoogde aanwezigheid van cytokines IL-6, TNF-α en CPR, welke de insulinegevoeligheid kunnen
doen afnemen. Dit verklaart waarom bij diabeten met parodontitis het risico voor een slechte
glucoseregulatie wordt verhoogd (Taylor, Burt, & Becker, 1996). Een parodontale behandeling
vermindert de ontsteking, waardoor de concentratie van ontstekingsreactanten die zorgen voor
insuline-ongevoeligheid afneemt, hetgeen weer zorgt voor een verbetering van de glucoseregulatie.
Door parodontitis is het dus mogelijk dat patiënten hun bloedglucosespiegel moeilijker
stabiel kunnen houden en de instabiele glucoseregulatie werkt parodontitis weer in de hand (zie
3.2.1 Invloed van de diabetes op parodontitis en figuur 1). Voor diabeten die parodontitis hebben is
het erg belangrijk dit te behandelen om slechte regulatie van de bloedglucosespiegel en dus verdere
complicaties te voorkomen.
1.3.4 Het verschil tussen diabetes type 1 en type 2 in relatie tot parodontitis
Verhoogde aanwezigheid van acute reactanten zoals CPR en fibrinogeen wordt gezien in
mensen met verminderde insulinegevoeligheid en obesitas (Festa, D'Agostino, Howard, Mykkanen,
Tracy, & Haffner, 2000; Haffner, et al., 2005). Diabetes type 2 staat bekend om de verminderde
insulinegevoeligheid, wat gelinkt wordt aan obesitas (DeFronzo & Ferrannini, 1991). Vooral een
verhoogde BMI wordt in verband gebracht met het ontstaan van veel adipocyten. Dit zijn cellen die
zorgen voor de aanmaak van IL-6 en TNF-α cytokines (Mohammed-Ali, Goodrick, & Rawesh, 1997),
welke ontstekingsreacties veroorzaken (Pickup & Crook, 1998). Daardoor hebben mensen met een
verhoogde BMI sneller last van ontstekingen en dus ook van parodontitis (Saito, Shimazaki, &
Sakamoto, 1998; Nishida, Tanaka, & Hayashi, 2005). Bij mensen met een verhoogde BMI (BMI ≥ 27)
en verminderde insulinegevoeligheid werd vaker gevorderde parodontitis vastgesteld dan bij mensen
met een verhoogde BMI zonder verminderde insulinegevoeligheid (Mealey & Oates, 2006).
Patiënten met diabetes type 2 lijden aan insuline-ongevoeligheid (Welsh, Mares, Oberg, &
Karlsson, 1993) en hebben vaak last van een verhoogde BMI (DeFronzo & Ferrannini, 1991). Diabeten
met type 1 hebben geen last van insuline-ongevoeligheid (Rother, 2007) en hebben minder vaak een
26
De relatie tussen diabetes mellitus en parodontitis
Nina Nijland – februari 2014
verhoogde BMI dan patiënten met type 2 (zie 1.1.4 Verschillende types). Daarom hebben patiënten
met type 2 waarschijnlijk sneller last van parodontitis dan patiënten met diabetes type 1.
De prevalentie van parodontitis neemt toe naarmate de leeftijd stijgt en heeft een piek
tussen de 50 en 60 jaar (Winkelhoff, Winkel, & Vandenbroucke-Grauls, 2001). Boven de 45 jaar is er
een verhoogde kans op diabetes type 2 (Collazo-Clavell, Klobassa Davidson, & Moreland, 2013).
Aangezien de prevalentie van parodontitis stijgt bij mensen van boven de 50 jaar, zullen patiënten
met diabetes type 2 mede door hun leeftijd vaker last hebben van parodontitis dan patiënten met
diabetes type 1, die over het algemeen jonger zijn (Cornel & Esch, 2012).
1.3.5 Diagnosticeren
Controle bij de tandarts
Tandartsen kunnen een grote rol spelen bij het verbeteren van de algemene gezondheid. Het
is van belang dat ze controleren of een patiënt die diabetes heeft, dit ook meldt in de anamnese. Als
een tandarts op de hoogte is van de aanwezige diabetes, kan hij tijdens de halfjaarlijkse controle
extra aandacht geven aan de staat van het parodontium. Wanneer hij denkt dat er sprake is van
gingivitis of parodontitis, is het belangrijk om direct doelgericht te handelen. De ontsteking moet zo
snel en goed mogelijk onderdrukt worden, zodat de bloedglucosespiegel van de patiënt goed te
reguleren blijft. Dit heeft een positief effect op de rest van het lichaam, waardoor de kans op
complicaties vermindert. De bloedglucosespiegel zal na de behandeling beter te reguleren zijn,
waardoor parodontitis minder kans krijgt om schade aan te richten.
Mensen zijn van mening dat tandartsen een belangrijke rol hebben in het vroeg ontdekken
van diabetes. Als patiënten slecht reageren op de behandeling van parodontitis, zou het geval zich
voor kunnen doen dat ze aan ongediagnosticeerde diabetes lijden. Uit recent onderzoek is gebleken
dat mensen er baat bij hebben dat, als tandartsen denken dat er sprake is van diabetes, zij de
mogelijkheid bieden om HbA1c te controleren. Patiënten werd de keus geboden of ze bloed wilden
afgeven uit hun vinger (FSB, finger stick blood) of uit de mond (GCB, gingival crevicular blood, wat bij
de behandeling was vrijgekomen). De afgifte van GCB bloed werd hoger gewaardeerd. De patiënten
en behandelaar waren beide positief. De HbA1c controle door tandartsen werd als handig
ondervonden (Rosedale & Strauss, 2011).
27
De relatie tussen diabetes mellitus en parodontitis
Nina Nijland – februari 2014
Controle bij de (huis)arts
(Huis)artsen kunnen een grote rol spelen bij het verbeteren van de mondgezondheid.
Diabeten worden geacht één keer per jaar de (huis)arts te bezoeken voor controle. De jaarcontrole is
vooral gericht op het opsporen van regulatieproblemen en complicaties. Bij het lichamelijk
onderzoek wordt er veel gecontroleerd zoals: gewicht, bloeddruk, buikomvang en de toestand van
voeten, bloedvaten en zenuwen. Ook wordt er een bloed- en urineonderzoek uitgevoerd, om de
bloedtoestand, nierfunctie en uitscheiding van eiwitten in urine vast te stellen. Ten slotte worden
alle resultaten besproken en wordt er gekeken of het behandelplan nog voldoet, en wellicht of de
doelen en de behandeling moeten worden bijgesteld.
Onder de jaarcontrole valt niet het vaststellen van de staat van het gebit en het tandvlees.
Aangezien diabeten een verhoogde kans hebben op parodontitis, zou het een goede zaak zijn als dit
wel gedaan wordt. De (huis)arts kan, in geval van een slechte mondtoestand, een patiënt doorsturen
naar de tandarts. Mocht er sprake zijn van parodontitis, kan dit zo snel mogelijk behandeld worden,
waardoor de bloedglucoseregulatie van de patiënt niet in gevaar komt.
28
De relatie tussen diabetes mellitus en parodontitis
Nina Nijland – februari 2014
2. Onderzoek naar de prevalentie van
parodontitis bij diabetespatiënten met type 1
en type 2 in Nederland
2.1 Inleiding
2.1.1 Aanleiding voor het onderzoek
Uit eerdere studies is gebleken dat diabetespatiënten vaker last hebben van parodontitis dan
niet-diabetespatiënten (Genco, Falkner, Grossi, Dunford, & Trevisan, 2007; Eke & Dye, 2009). In 2009
is er in Amerika een studie, Assessment of self-report measures for predicting population
prevalendce of periodontitis (Eke & Dye), gedaan naar de prevalentie van parodontitis. Alle
proefpersonen werden aan een orale keuring onderworpen. Er werd vastgesteld of ze last hadden
van parodontitis. Zo ja, of er sprake was van matige of gevorderde parodontitis. Vervolgens moesten
alle proefpersonen een lijst invullen met informatieve gegevens, waaronder: leeftijd, geslacht, hoogst
afgeronde opleiding, roken, etniciteit en diabetes. De voor dit onderzoek meest relevante informatie
met betrekking tot diabetes, is verwerkt in tabel 9.
Table 9 Resultaten studie: Assessment of self-report measures for predicting population prevalence of periodontitis (Eke &
Dye, 2009)
Periodontitis catagory
Total periodontitis
Moderate
Severe
Diabetes
N (%)
N
%
N
%
N
%
No
431 (95)
95
22
75
17,4
20
4,6
Yes
25 (5)
7
28
5
20
2
8
Totaal
456 (100)
102
22,3
80
17,5
22
4,8
Tabel 9 laat zien dat 28 % van de diabetici ook parodontitis heeft, terwijl 22 % van de mensen
zonder diabetes aan parodontitis lijdt. 8 % van de diabetici heeft gevorderde parodontitis, terwijl 4,6
% van de niet-diabeten dit heeft. Als we kijken naar de resultaten van de studie van Eke & Dye
(2009), zijn de volgende conclusies te trekken:

Diabetespatiënten hebben vaker last van parodontitis dan niet-diabetespatiënten

Gevorderde parodontitis komt bij diabetici vaker voor dan bij niet-diabeten
29
De relatie tussen diabetes mellitus en parodontitis
Nina Nijland – februari 2014
De studie is echter kleinschalig. Er zijn 456 (100 %) mensen gebruikt, waarvan slechts 25 (5 %)
diabetes hadden. Om een aanvaardbare conclusie te trekken over de prevalentie van parodontitis bij
diabetespatiënten, is het belangrijk dat de diabetesgroep meer mensen bevat.
Het bestuderen van deze studie deed me beseffen dat er wel degelijk een relatie bestaat
tussen diabetes en parodontitis. Ik ben informatie gaan zoeken over de prevalentie van parodontitis
onder diabetespatiënten in Nederland. Hier was echter niets over bekend. Ik kwam tot de ontdekking
dat Nederland gegevens van een Amerikaanse studie uit 2006 (Mealey & Oates, Diabetes mellitus
and periodontal diseases) overneemt. Daarom besloot ik zelf een onderzoek te starten, hetgeen goed
aansloot op het onderwerp van mijn profielwerkstuk. De studie van Eke & Dye (2009) is dan ook de
aanleiding geweest voor het starten van dit, door de Medisch Ethische Toetsingscommissie erkende,
nationale onderzoek.
30
De relatie tussen diabetes mellitus en parodontitis
Nina Nijland – februari 2014
2.2 Probleem, vragen en verwachting
2.2.1 Probleemstelling
Een Amerikaanse studie uit 2006 (Mealey & Oates) heeft onderzoek gedaan naar de
prevalentie van parodontitis bij diabetespatiënten met behulp van al eerder uitgevoerde studies en
reeds verworven informatie. De resultaten van deze Amerikaanse studie worden internationaal
overgenomen, ook in Nederland. De gegevens zeggen dat 20 - 30 % van de diabeten aan parodontitis
lijdt. Hierbij was de prevalentie van parodontitis bij diabeten die een leeftijd hadden van 13 - 18 jaar
13,9 %. Bij de volwassenen (≥ 19 jaar) bedroeg dit 39 %. Hoewel deze gegevens worden
overgenomen, is er in Nederland nog nooit onderzoek gedaan naar de prevalentie van parodontitis
bij diabetespatiënten. We kunnen niet met zekerheid zeggen of deze getallen ook in Nederland
gelden, door te weinig verworven informatie. Tevens is er in Nederland niets bekend over het
verschil in de prevalentie van parodontitis bij diabetes type 1 en type 2 patiënten. Aangezien
diabetes type 1 en type 2 een verschillende pathologie hebben, kan de prevalentie van parodontitis
tussen deze vormen verschillen (zie: 1.3.4 Het verschil in diabetes type 1 en type 2 in relatie tot
parodontitis). Het is daarom dat er in dit onderzoek wél onderscheid gemaakt is tussen diabetes type
1 en type 2.
2.2.2 Hoofdvraag
Het belangrijkste doel van dit onderzoek is de prevalentie van parodontitis bepalen bij
diabetespatiënten met type 1 en type 2, in Nederland. Aan de hand van de resultaten is te zien of
parodontitis inderdaad vaker voorkomt bij diabeten, en wellicht aan het lijstje met reeds bekende
diabetescomplicaties kan worden toegevoegd.

Wat is de prevalentie van parodontitis bij diabetespatiënten met type 1 en type 2 in
Nederland?
2.1.3 Deelvragen
Ook is niet aangegeven of er een verschil is in de algemene mondgezondheid van
diabetespatiënten met type 1 ten opzichte van diabetespatiënten met type 2 en hoe de toestand in
de mond van beide groepen is vergeleken met die van niet-diabeten. Dit is een belangrijk gegeven
om te achterhalen. Want hoe meer invloed diabetes heeft op de mondgezondheid en dus op
31
De relatie tussen diabetes mellitus en parodontitis
Nina Nijland – februari 2014
parodontitis, hoe belangrijker het is dit te weten te komen, zodat er door verschillende zorgverleners
rekening mee kan worden gehouden. Daarnaast wordt gekeken naar het verschil in de prevalentie
van parodontitis bij diabetespatiënten in Nederland ten opzichte van Amerika. Op deze manier
ontstaat er duidelijkheid over hoe plausibel de gegevens zijn die Nederland uit Amerika overneemt.

Wat is de toestand van de mondgezondheid bij patiënten met diabetes type 1 en 2, ten
opzichte van mensen zonder diabetes?

Is de prevalentie van parodontitis bij diabetespatiënten in Nederland anders dan in Amerika?
2.1.4 Hypothese
Mondgezondheid
Bij diabetespatiënten komen vaak micro- en macrovasculaire aandoeningen voor (Neef L. ,
2013) (zie 1.1.5 Complicaties). Hyperglykemie heeft een toxisch effect op de bloedvaten door niet
enzymatische glycering van eiwitten (Wessels, Snoek, Barkhof, & Heine, 2007). Bij glycering van
eiwitten koppelen glycanen zich aan proteïnen. Bij microvasculaire complicaties zorgen deze
biochemische veranderingen voor verstoring van de integriteit van de vaatwand met als gevolg
lekkage van eiwitten en een afgenomen capillaire dichtheid van diverse weefsels (Wessels, Snoek,
Barkhof, & Heine, 2007). Hierdoor verslechtert het normale homeostase transport door het
membraan (Schmidt, Yan, Wautier, & Stern, 1999) (zie 1.1.5 Complicaties en 1.3.2 De invloed van
diabetes op parodontitis). Bij macrovasculaire complicaties ontstaan ontstekingen in bloedvaten. Het
uiteindelijke resultaat van dit proces is de vorming van een vetrijke atherosclerose. Hierdoor lopen
aders het gevaar dicht te slibben (Boyle, 2007) (zie 1.1.5 Complicaties).
Op deze manier verslechtert de werking van bloedvaten bij diabeten. Zo kunnen stoffen die
van invloed zijn op de mondgezondheid minder goed binnenkomen via de slagaders. Denk hierbij aan
bijvoorbeeld antibacteriële stoffen, ontstekingsremmers en stoffen die reacties binnen de mond
regelen. Zodra deze stoffen niet, of in mindere mate, op de plek van bestemming aankomen, kan het
zijn dat de mondflora verandert en hierdoor de mondgezondheid verslechtert (Teeuw W. J., 2013).
Aangezien er bij diabeten hyperglykemieën voorkomen (zie 1.1.2 Bloedglucoseregulatie),
komt glycering van eiwitten bij hen in grotere mate voor dan bij niet-diabetici. Daardoor hebben zij
vaker last van verslechterde werking van de bloedvaten dan mensen zonder diabetes. Er is te
verwachten dat dat diabetici over het algemeen een slechtere mondgezondheid dan niet-diabetici.
32
De relatie tussen diabetes mellitus en parodontitis
Nina Nijland – februari 2014
Nederland in vergelijking met Amerika
De Amerikaanse en de Nederlandse bevolking verschilt. De gemiddelde BMI in Nederland is
24,9 kg/m2 (Gezondheid.nl, n.d.), waar de BMI van een gemiddelde Amerikaan 28,6 kg/m2 is (Bond,
2013). Tevens is in Amerika de prevalentie van obesitas 33 % onder de volwassenen. In Nederland is
dit 18,8 % (Central Intelligence Agency, 2008). Iemand lijdt aan obesitas wanneer het BMI ≥ 30 kg/m2
(Novarum, 2013). Een hoge BMI is een risicofactor voor zowel diabetes als parodontitis (Haffajee &
Socransky, 2009; Lindström & Tuomilehto, 2003) (zie 1.3.1 De correlatie).
Een hoge BMI kan ontstaan door weinig lichaamsactiviteit (Boxtel & Repelaer van Driel, 2004)
of een ongezond voedingspatroon (Cutler, Glaeser, & Shapiro, 2003). Weinig lichaamsactiviteit, een
ongezond voedingspatroon en een verhoogde BMI (≥ 27 kg/m2) zijn risicofactoren voor parodontitis
(Al-Zahranie, Borawski, & Bissada, 2005; Teeuw W. J., 2013; Genco, Grossi, Ho, Nishimura, &
Murayama, 2005) (zie 1.2.3 Risicofactoren). Aangezien er in Amerika gemiddeld een hoger BMI
heerst en meer obesitas voorkomt dan in Nederland, kan het zijn dat Amerikanen minder
lichaamsactiviteit verkrijgen en vaker een ongezond voedingspatroon hebben dan Nederlanders.
Omdat dit risicofactoren voor parodontitis zijn, is het waarschijnlijk dat, vergeleken met Nederland,
de prevalentie van parodontitis (ook onder de diabetespatiënten) in Amerika hoger ligt.
Het verschil in de prevalentie van parodontitis bij patiënten met diabetes type 1 en type 2
Diabetes type 2 wordt in verband gebracht met obesitas, een verhoogde BMI (DeFronzo &
Ferrannini, 1991) en het vaak ontstaan op een leeftijd van boven de 45 jaar (Collazo-Clavell, Klobassa
Davidson, & Moreland, 2013). Dit zijn echter geen risicofactoren voor diabetes type 1 (zie 1.1.4
Verschillende types). Obesitas, een verhoogde BMI (≥ 27kg/m2) en een leeftijd van boven de 50 jaar,
zijn risicofactoren die de prevalentie van parodontitis doen toenemen (Saito, Shimazaki, & Sakamoto,
1998; Nishida, Tanaka, & Hayashi, 2005; Winkelhoff, Winkel, & Vandenbroucke-Grauls, 2001; Genco,
Grossi, Ho, Nishimura, & Murayama, 2005) (zie 1.2.3 Risicofactoren). Omdat patiënten met diabetes
type 2 vaker onder de risicogroep voor parodontitis vallen dan patiënten met type 1, zal
waarschijnlijk de prevalentie van parodontitis bij patiënten met diabetes type 2 hoger liggen dan bij
patiënten met type 1.
33
De relatie tussen diabetes mellitus en parodontitis
Nina Nijland – februari 2014
2.2 Materiaal en methode
2.2.1 Methodologie
Het onderzoek: "De prevalentie van parodontitis bij diabetespatiënten en nietdiabetespatiënten" is op 22-08-2013 besproken in de vergadering van de Medisch Ethische
Toetsingscommissie van het VUmc. Er werd geconcludeerd dat het onderzoek niet onder de
reikwijdte viel van de Wet Medisch-Wetenschappelijk Onderzoek met mensen (WMO), en dus mocht
worden uitgevoerd (zie bijlage 3).
Het onderzoek wordt uitgevoerd onder begeleiding van Wijnand Teeuw, hoofdonderzoeker
en parodontoloog te ACTA (Academisch Centrum Tandheelkunde Amsterdam). Samen met hem is
het plan voor een onderzoek naar de prevalentie van parodontitis bij type 1-, type 2- en nietdiabetespatiënten in Nederland tot stand gekomen en daadwerkelijk gerealiseerd.
Data verzameling
Door vragen uit al eerder uitgevoerde studies naar zowel de prevalentie van parodontitis als
de mondgezondheid van diabeten samen te voegen, is een gecombineerde gevalideerde vragenlijst
opgesteld (zie bijlage 1) (Genco, Falkner, Grossi, Dunford, & Trevisan, 2007; Strauss, Russell,
Wheeler, Norman, Borrell, & Rindskopf, 2010; Eke & Dye, 2009). Respondenten vullen hun gegevens
in en beantwoorden vragen die betrekking hebben op hun algemene gezondheid en
mondgezondheid. Door middel van deze vragenlijst wordt en beeld verkregen van de prevalentie van
parodontitis bij type 1-, type 2- en niet-diabetespatiënten in Nederland. De vragenlijst is digitaal
vervaardigd
met
behulp
van
het
web-based
enquêteprogramma
Google
Docs
(www.docs.google.com). Deze wordt ingeleid met achtergrondinformatie aangaande dit onderzoek
en de garantie dat deelname volledig anoniem is (zie bijlage 2). De enquête kan worden bereikt via
de link of de QR-code (zie bijlage 1). De ingevulde gegevens worden via de website
www.docs.google.com verzameld en in Excel naar de onderzoekers gestuurd voor verdere analyse.
Toegang tot deze gegevens is alleen mogelijk met een wachtwoord en dus alleen beschikbaar voor
de onderzoekers.
Verkrijgen van respondenten
De link van deze enquête wordt digitaal verstuurd naar contacten van de onderzoekers
(Wijnand Teeuw en Nina Nijland). Via de sociale media (Facebook, LinkedIn, Twitter, etc.) van de
onderzoekers zijn eventuele respondenten benaderd met de vraag om deel te nemen aan het
34
De relatie tussen diabetes mellitus en parodontitis
Nina Nijland – februari 2014
onderzoek en om de link te delen in het eigen sociale media netwerk. Wij denken dat op deze manier
een gevarieerde groep bereikt kan worden. Denk bijvoorbeeld aan verschillende leeftijden,
etniciteiten en leefgewoonten. Ook worden er op deze manier zowel diabetici als niet-diabetici
bereikt. Zo verkrijgen we een beeld van de prevalentie van parodontitis bij verschillende groepen,
wat essentieel is ter vergelijking van de prevalentie van parodontitis bij diabetespatiënten. Verder
zijn diabetesverenigingen en tandartspraktijken benaderd met de vraag om via hun netwerk de
enquête verder te verspreiden (zie 2.2.2 Publicatie plaatsten). Door verspreiding van de link via
diabetesverenigingen zijn vooral diabeten verkregen en door verspreiding via tandartspraktijken
vooral patiënten met parodontitis.
Data analyse
Alle verkregen data wordt door middel van Excel bekeken en verwerkt. Via Excel kunnen per
vraag alle antwoorden gesorteerd worden. Op deze manier kunnen de verschillende groepen
afzonderlijk worden bekeken en vergeleken. Bij alle vragen zijn eerst de volgende groepen geschift:
mensen zonder diabetes, mensen met diabetes type 1, mensen met diabetes type 2, mensen met
een ander type diabetes en mensen die niet weten of ze wel of geen diabetes hebben.
Voor tabel 10 zijn gemiddelde waarden gebruikt. Alle beantwoorde vragen over leeftijd en
BMI werden per groep opgeteld en gedeeld door het totaal aantal antwoorden, op deze manier zijn
de gemiddeldes ontstaan.
Voor tabel 11, 12, 13 14, 15, 16, 17 en 20 is een gelijke manier gebruikt om de resultaten te
berekenen. Per groep werd bepaald in welke categorie (te zien in de tabellen) de antwoorden vielen.
Zodra de verdeling was gemaakt, werd berekend hoe deze verdeling per groep in procenten lag.
Nadat voor alle groepen de gegevens waren verwerkt, werd door optelling het totaal berekend. Op
deze manier is er voor alle groepen een verdeling uitgekomen in getallen én procenten. Resultaten
kunnen vervolgens gemakkelijk met elkaar worden vergeleken, wat nodig is voor het opstellen van
de conclusie.
Voor het opstellen van tabel 18 zijn alleen de groepen met diabetes type 1 en type 2
gebruikt. Aangezien een BMI van ≥ 27 kg/m2 een risicofactor is voor parodontitis, zijn de diabetici
opgedeeld in twee categorieën. De ene categorie is een BMI < 27 kg/m2 en de andere is een BMI ≥ 27
kg/m2. Vervolgens werd dezelfde methode toegepast als voor het berekenen van de resultaten van
de tabellen 11, 12, 13 14, 15, 16, 17 en 20. Tabel 18 heeft bij de diabetes type 2 groep 82
respondenten, terwijl tabel 19 er 83 heeft. Dit komt omdat één respondent geen lichaamsgewicht
heeft ingevuld, en dus niet kan worden meegenomen in de BMI berekening.
35
De relatie tussen diabetes mellitus en parodontitis
Nina Nijland – februari 2014
Het opstellen van tabel 19 ging op dezelfde manier als het opstellen van tabel 18. Aangezien
een leeftijd van ≥ 50 jaar een risicofactor is voor parodontitis, zijn de diabetici opgedeeld in twee
categorieën. De ene categorie is een leeftijd van < 50 jaar en de andere categorie is een leeftijd van ≥
50 jaar.
2.2.2 Publicatie plaatsen
Op de onderstaande websites is de enquête geplaatst.

Ééndiabetes
http://www.eendiabetes.nl/Kennis/Oproepen/Vragenlijsttandvleesontsteking.aspx

Diabetesfonds
http://www.diabetesfonds.nl/artikel/deelnemers-gezocht

Vereniging Medisch Tandheelkundige Interactie
http://www.vmti.nl/index.html

http://www.tandarts.nl/

Diabetesvereniging Nederland (facebook)
https://www.facebook.com/DiabetesVerenigingNL?fref=ts

Gezondheidsnet
http://www.gezondheidsnet.nl/fora/overig/787/onderzoek-naar-de-prevalentie-vanparodontitis-bij-diabeten-en-niet-diabeten

LM Tandartsen
http://www.lmtandartsen.nl/nieuws/onderzoek-mondgezondheid-diabetespatienten.html
De volgende instellingen hebben meegeholpen respondenten te verkrijgen door de enquête
mondeling aan te bieden en samen met de patiënten in te vullen.

LM Tandartsen (Nunspeet)

Huisarts Stikkel, R.W. (Ermelo)

Tandartspraktijk Tazi (Amsterdam-Noord)

Praktijk voor tandheelkunde (Putten)
36
De relatie tussen diabetes mellitus en parodontitis
Nina Nijland – februari 2014
2.2.3 Onderzoeksgroep
Voor het onderzoek werden in totaal 654 respondenten gebruikt. Hiervan hebben 406
personen geen diabetes (62 %), 134 personen diabetes type 1 (25 %), 83 personen diabetes type 2
(13 %), 10 personen een ander type (2 %) (zwangerschapsdiabetes, MODY, LADA of MIDD) en 21
personen wisten niet of ze wel of geen diabetes hebben (3 %). Het aantal diabeten (ten opzichte van
niet-diabeten) dat heeft meegedaan, ligt hoger dan bij al eerder gedane studies. Zo heeft de studie
van Eke & Dye (Assessment of self-report measures for predicting population prevalendce of
periodontitis, 2009) in totaal 456 respondenten gebruikt, waarvan 25 (5%) diabetes hadden.
De gemiddelde leeftijd van de totale groep is 43,3425 jaar. De gemiddelde leeftijd van de
groep met diabetes type 1 is 33,0075 jaar. De gemiddelde leeftijd van de groep met diabetes type 2
ligt hoger, namelijk 56,4217 jaar (zie tabel 10). De reden hiervoor is dat diabetes type 2 zich vaak pas
op een leeftijd van ≥ 45 jaar voordoet (Collazo-Clavell, Klobassa Davidson, & Moreland, 2013).
Het gemiddelde BMI voor de totale groep is 25,0066 kg/m2. Van de groep met diabetes type
1 is dit 24,6572 kg/m2 en van de groep met diabetes type 2 bedraagt dit 30,601 kg/m2 (zie tabel 10).
Doordat een BMI van ≥ 25 kg/m2 een risicofactor is voor het krijgen van diabetes type 2 (DeFronzo &
Ferrannini, 1991), is dit verschil te verklaren.
Tabel 10 Onderzoeksgroep; gemiddelde leeftijd en BMI
Diabetes
N
%
Gemiddelde leeftijd (jaar)
Gemiddelde BMI (kg/m2)
Nee
406
62
43,83
23,9485
Type 1
134
20
33,0075
24,6572
Type 2
83
13
56,4217
30,601
Ander type
10
2
45,6
25,322
Weet ik niet
21
3
47,0952
25,4312
Totaal
654
100
43,3425
25,0066
37
De relatie tussen diabetes mellitus en parodontitis
Nina Nijland – februari 2014
2.3 Resultaten
2.3.1 Tabellen
Mondgezondheid
Tabel 11
16,4 % van de patiënten met diabetes type 1 gaf aan wel eens last te hebben gehad van een
loszittende tand of kies waarvan de oorzaak geen trauma was. Van de patiënten met type 2 gaf 30,1
% aan hier wel eens last van gehad te hebben en van de mensen zonder diabetes 9,7 %.
Tabel 11 Prevalentie van mobiliteit zonder trauma bij diabetespatiënten met type 1/2 en niet-diabetespatiënten (N=654)
Mobiliteit
Diabetes
Nee
Ja
Onbekend
N (%)
N
%
N
%
N
%
Nee
406 (62)
360
88,7
40
9,7
6
1,5
Type 1
134 (20)
111
82,8
22
16,4
1
0,7
Type 2
83 (13)
52
62,7
25
30,1
6
7,2
Ander type
10 (2)
7
70,0
2
20,0
1
10,0
Weet ik niet
21 (3)
11
52,4
9
42,9
1
4,8
654 (100)
541
82,7
98
15,0
15
2,3
Totaal
Tabel 12
16,4 % van de patiënten met diabetes type 1 gaf aan binnen de afgelopen drie maanden te hebben
opgemerkt dat een tand of kies er niet goed uitzag. Van de patiënten met type 2 gaf 21,7 % aan dit
gemerkt te hebben en van de mensen zonder diabetes 6,9 %.
Tabel 12 Prevalentie van slechte esthetiek in afgelopen 3 maanden bij diabetespatiënten met type 1/2 en nietdiabetespatiënten (N=654 )
Slechte esthetiek
Diabetes
Nee
Ja
Onbekend
N (%)
N
%
N
%
N
%
Nee
406 (62)
371
91,4
28
6,9
7
1,7
Type 1
134 (20)
109
81,3
22
16,4
3
2,2
Type 2
83 (13)
63
75,9
18
21,7
2
2,4
Ander type
10 (2)
8
80,0
1
10,0
1
10,0
Weet ik niet
21 (3)
15
71,4
6
28,6
0
0,0
654 (100)
566
86,5
75
11,5
13
2,0
Totaal
38
De relatie tussen diabetes mellitus en parodontitis
Nina Nijland – februari 2014
Tabel 13
86,6 % van de diabeten met type 1 gaf aan dat ze in het bezit zijn van meer dan 18 van hun eigen
elementen. 56,6 % van de diabeten met type 2 en 87,2 % van de niet-diabetici gaf dit aan.
2,2 % van de diabeten met type 1 gaf aan geen eigen elementen meer te bezitten. 13,3 % van de
diabeten met type 2 en 1,2 % van de mensen zonder diabetes gaf dit aan.
Diabetespatiënten met type 2 hebben het vaakst last van tandverlies, gevolgd door de diabeten met
type 1. Mensen zonder diabetes hebben het minst last van tandverlies.
Tabel 13 Aantal eigen elementen van diabetespatiënten met type 1/2 en niet-diabetespatiënten (N=654 )
Aantal eigen elementen
Diabetes
0
1-6
7-12
13-18
>18
N (%)
N
%
N
%
N
%
N
%
N
%
Nee
406
(62)
5
1,2
5
1,2
8
2,0
34
8,4
354
87,2
Type 1
134
(20)
3
2,2
2
1,5
4
3,0
9
7,6
116
86,6
Type 2
83
(13)
11
13,3
3
3,6
8
9,6
14
16,9
47
56,6
Ander
type
10 (2)
1
10,0
0
0,0
0
0,0
3
30,0
6
60,0
Weet ik
niet
21 (3)
0
0,0
0
0,0
3
14,3
1
4,8
17
81,0
Totaal
654
(100)
20
3,1
10
1,5
23
3,5
61
9,3
540
82,6
Tabel 14
11,9 % van de diabeten met type 1 gaf aan dat ze hun gingiva er uitstekend uit vonden zien. 8,4 %
van de diabeten met type 2 en 18,7 % van de niet-diabetici gaf dit aan.
6,0 % van de diabeten met type 1 gaf aan dat ze het er slecht uit vonden zien. 8,4 % van de diabeten
met type 2 en 2,0 % van de niet-diabetici gaf dit aan.
Diabetespatiënten met type 2 vonden hun gebit er vaker slecht uitzien dan mensen met type 1. De
mensen zonder diabetes gaven het minst vaak aan dat ze hun gebit er slecht uit vonden zien.
39
De relatie tussen diabetes mellitus en parodontitis
Nina Nijland – februari 2014
Tabel 14 Oordeel eigen gingiva bij diabetespatiënten met type 1/2 en niet-diabetespatiënten (N = 654)
Oordeel eigen gingiva
Diabetes
Slecht
Matig
Goed
Heel goed
Uitstekend
N (%)
N
%
N
%
N
%
N
%
N
%
Nee
406
(62)
8
2,0
41
10,1
172
42,4
109
26,8
67
18,7
Type 1
134
(20)
8
6,0
25
18,7
66
49,3
19
14,2
16
11,9
Type 2
83
(13)
7
8,4
22
26,5
39
47,0
8
9,6
7
8,4
Ander
type
10 (2)
0
0,0
5
50,0
3
30,0
1
10,0
1
10,0
Weet ik
niet
21 (3)
1
4,8
4
19,0
14
66,7
2
9,5
0
0,0
Totaal
654
(100)
24
3,7
97
14,8
294
45,0
139
21,3
100
15,3
Tabel 15
40,3 % van de patiënten met diabetes type 1 gaf aan wel eens last te hebben van bloedend gingiva.
Van de patiënten met type 2 gaf 27,7 % aan hier wel eens last van te hebben en van de mensen
zonder diabetes 15,8 %.
Tabel 15 Prevalentie van bloedend gingiva bij diabetespatiënten met type 1/2 en niet-diabetespatiënten (N = 654)
Bloedend gingiva
Diabetes
Nee
Ja
Onbekend
N (%)
N
%
N
%
N
%
Nee
406 (62)
338
83,3
64
15,8
4
1,0
Type 1
134 (20)
75
56,0
54
40,3
5
3,7
Type 2
83 (13)
59
71,1
23
27,7
1
1,2
Ander type
10 (2)
6
60,0
4
40,0
0
0,0
Weet ik niet
21 (3)
14
66,7
7
33,3
0
0,0
654 (100)
492
75,2
152
23,2
10
1,5
Totaal
40
De relatie tussen diabetes mellitus en parodontitis
Nina Nijland – februari 2014
Tabel 16
62,7 % van de patiënten met diabetes type 1 gaven aan dat hun bloedglucosespiegel goed
gereguleerd is en 33,6 % gaf aan dat dit niet zo is. Bij de patiënten met type 2 gaf 71,1 % aan een
goed gereguleerde bloedglucosespiegel te hebben en 25,3 % gaf aan een slecht gereguleerde
bloedglucosespiegel te hebben.
Tabel 16 Goede regulatie van de bloedglucosespiegel volgens ondervraagde personen zelf (N=654)
Goede regulatie
Diabetes
Ja
Nee
Onbekend
n.v.t.
N (%)
N
%
N
%
N
%
N
%
Nee
406 (62)
0
0
0
0
0
0
406
100
Type 1
134 (20)
84
62,7
45
33,6
5
3,7
0
0,0
Type 2
83 (13)
59
71,1
21
25,3
3
3,6
0
0,0
Ander type
10 (2)
5
50,0
4
40,0
1
10,0
0
0,0
Weet ik niet
21 (3)
0
0,0
2
9,5
10
47,6
9
42,9
Totaal
654
(100)
151
23,1
87
13,3
19
2,9
415
63,5
41
De relatie tussen diabetes mellitus en parodontitis
Nina Nijland – februari 2014
De prevalentie van parodontitis bij diabetespatiënten met type 1 en type 2, in Nederland
Tabel 17
De prevalentie van parodontitis bij diabetespatiënten met type 1 is 17,9 % en ligt lager dan bij
patiënten met type 2, waarbij de prevalentie 28,9 % bedraagt. In totaal (alle resultaten van de groep
type 1 en type 2 opgeteld) zijn er 217 diabeten, waarvan 48 ook parodontitis hebben. Dit komt neer
op een gemiddelde prevalentie van 22,4 % bij diabeten. Bij 7,6 % van de mensen zonder diabetes
komt parodontitis voor.
Tabel 17 Prevalentie van parodontitis bij diabetespatiënten met type 1/2 en niet-diabetespatiënten (N = 654)
Parodontitis
Diabetes
Nee
Ja
Onbekend
N (%)
N
%
N
%
N
%
Nee
406 (62)
348
85,7
31
7,6
27
6,7
Type 1
134 (20)
80
59,7
24
17,9
30
22,4
Type 2
83 (13)
47
56,6
24
28,9
12
14,5
Ander type
10 (2)
4
40,0
5
50,0
1
10,0
Weet ik niet
21 (3)
14
66,7
7
33,3
0
0,0
654 (100)
493
75,4
91
13,9
70
10,7
Totaal
Tabel 18
In tabel 18 is het verschil in BMI te zien bij diabetespatiënten met type 1 en type 2. Van de
diabetespatiënten met type 1 had 20,9 % een BMI van ≥ 27 kg/m2 en bij de diabetespatiënten met
type 2 was dit 69,5%.
Tabel 18 Diabetes * BMI
BMI (kg/m2)
Diabetes
< 27
≥ 27
N
%
N
%
Type 1 (N=134)
106
79,1
28
20,9
Type 2 (N=82)
25
30,5
57
69,5
42
De relatie tussen diabetes mellitus en parodontitis
Nina Nijland – februari 2014
Tabel 19
In tabel 19 is het verschil in leeftijd te zien bij diabetespatiënten met type 1 en type 2. Van de
diabetespatiënten met type 1 was 14,2 % ≥ 50 jaar en bij de diabetespatiënten met type 2 was dit
68,7 %.
Tabel 19 Diabetes * leeftijd
Diabetes
Leeftijd (jaar)
< 50
≥ 50
N
%
N
%
Type 1 (N=134)
115
85,8
19
14,2
Type 2 (N=83)
26
31,3
57
68,7
Tabel 20
De prevalentie van al aanwezige diabetescomplicaties bij diabetespatiënten met type 1 is 20,9 % en
lag beduidend lager dan bij patiënten met type 2 waarbij deze prevalentie 30,1 % was.
Tabel 20 Prevalentie van diabetescomplicaties bij diabetespatiënten met type 1/2 en niet-diabetespatiënten (N=654 )
Complicaties
Diabetes
Ja
Nee
Onbekend
n.v.t.
N (%)
N
%
N
%
N
%
N
%
Nee
406 (62)
4
1,0
198
48,8
18
4,4
186
45,8
Type 1
134 (20)
28
20,9
102
76,1
4
3,0
0
0,0
Type 2
83 (13)
25
30,1
50
60,2
8
9,6
0
0,0
Ander type
10 (2)
2
20,0
8
80,0
0
0,0
0
0,0
Weet ik niet
21 (3)
2
9,5
9
42,9
5
23,8
5
23,8
Totaal
654
(100)
61
9,3
367
56,1
35
5,4
191
29,2
43
De relatie tussen diabetes mellitus en parodontitis
Nina Nijland – februari 2014
2.3.2 Conclusie
Mondgezondheid
Met behulp van tabel 11, 12, 13 en 14 is de mondgezondheid van alle groepen te vergelijken.
Er is te zien dat 30,1 % van de mensen met diabetes type 2 wel eens last heeft van mobiliteit van een
element waarvan een trauma niet de oorzaak is (zie tabel 11) en 21,7 % van slechte esthetiek binnen
de afgelopen drie maanden (zie tabel 12). Tevens hebben patiënten met diabetes type 2 het vaakst
last van verlies van elementen (zie tabel 13). Daar komt bij dat 8,4 % van de groep met diabetes type
2 hun eigen gebit als slecht beoordeelt. Dat is vaker dan de 6,0 % van de groep met diabetes type 1
en 2,0 % van de groep zonder diabetes (zie tabel 14).
16,4% van de groep met diabetes type 1 geeft aan wel eens last te hebben van mobiliteit van
een element waarvan een trauma niet de oorzaak is (zie tabel 11) en 16,4% van slechte esthetiek
binnen de afgelopen drie maanden (zie tabel 12). Diabeten met type 1 hebben minder vaak dan
diabeten met type 2, maar vaker dan mensen zonder diabetes, last van verlies van eigen elementen
(zie tabel 13).
Ook is te zien dat 9,7 % van de mensen zonder diabetes wel eens last heeft van mobiliteit van
een element waarvan een trauma niet de oorzaak is (zie tabel 11) en 6,9 % van slechte esthetiek
binnen de afgelopen drie maanden (zie tabel 12).
Als we al deze gegevens op een rij zetten, zien we dat diabeten met type 2 over het
algemeen de slechtste mondgezondheid hebben. Zij hebben het vaakst last van mobiliteit van een
element (waarvan een trauma niet de oorzaak is) en slechte esthetiek. Ook toont deze groep het
meeste verlies van eigen elementen en beoordeelt het gebit vaker als slecht dan mensen met type 1
en zonder diabetes. Op de vraag wat de toestand is van de mondgezondheid van diabeten ten
opzichte van niet-diabeten is het volgende antwoord te geven: diabeten met type 1 hebben een
betere mondgezondheid dan de mensen met type 2, maar de groep zonder diabetes blijkt over de
beste mondgezondheid te beschikken.
Gevolgtrekking
1. Diabetici hebben een slechtere mondgezondheid dan niet-diabetici, waarvan patiënten met
type 2 de slechtste mondgezondheid hebben.
De groep met diabetes type 1 heeft vaker last van bloedend gingiva dan de groep met
diabetes type 2. 40,3 % van de patiënten met diabetes type 1 geeft aan hier wel eens last van te
44
De relatie tussen diabetes mellitus en parodontitis
Nina Nijland – februari 2014
hebben, waar slechts 27,7 % van de patiënten met type 2 dit aangeeft. 15,8 % van de mensen zonder
diabetes zegt hier wel eens last van te hebben (zie tabel 15). Bij diabeten komt dus vaker bloedend
gingiva voor dan bij niet-diabeten, waarvan dit het vaakst voorkomt bij diabetespatiënten met type
1.
Gevolgtrekking
2. Diabetici hebben vaker last van bloedend gingiva dan niet-diabetici, waarvan patiënten met
type 1 dit het vaakst vertonen.
Nederland in vergelijking met Amerika
Een Amerikaanse studie zegt dat in Amerika de prevalentie van parodontitis bij
diabetespatiënten tussen de 20 en 30 % ligt. Hierbij was de prevalentie van parodontitis bij diabeten
die een leeftijd hadden van 13-18 jaar 13,9 %. Bij de volwassenen (≥ 19 jaar) bedroeg dit 39 %
(Mealey & Oates, Diabetes mellitus and periodontal diseases, 2006). Door het samenvoegen van
deze gegevens en te delen door twee is de gemiddelde prevalentie te benaderen, welke uitkomt op
ongeveer 26,5 %. Deze gegevens zijn echter verkregen door een studie die geen onderscheid heeft
gemaakt tussen diabetes type 1 en type 2.
Als we de gegevens uit tabel 17 samenvoegen zijn er in totaal 217 personen met diabetes
(type 1 en type 2 samengenomen). Hiervan hebben er 48 parodontitis. Dit komt neer op een
gemiddelde prevalentie van 22,1 %, wat inderdaad lager ligt dan de 26,5 % in Amerika.
Van deze 48 mensen zijn er 46 met een leeftijd van ≥ 19 jaar. In totaal waren er 209 diabeten
(type 1 en type 2 samengenomen) binnen de leeftijdscategorie van ≥ 19 jaar. De prevalentie van
parodontitis binnen de groep diabeten met een leeftijd van ≥ 19 jaar komt neer op 22 %. In Amerika
was de prevalentie bij deze groep beduidend hoger, namelijk 39 %.
Er waren 8 mensen binnen de leeftijdscategorie < 19 jaar, waarvan 2 parodontitis hadden
(type 1 en type 2 samengenomen). De prevalentie van parodontitis binnen de groep diabeten met
een leeftijd < 19 jaar is 25 %. In Nederland ligt deze prevalentie dus hoger dan in Amerika, waar het
13,9 % bedraagt.
Het antwoord op de vraag of de prevalentie van parodontitis in Nederland verschilt met
Amerika, is zoals verwacht. In Nederland ligt de prevalentie van parodontitis lager dan in Amerika.
45
De relatie tussen diabetes mellitus en parodontitis
Nina Nijland – februari 2014
Gevolgtrekking
3. De prevalentie van parodontitis bij diabetespatiënten ligt in Nederland lager dan in Amerika.
De prevalentie van parodontitis bij diabetespatiënten met type 1 en type 2, in Nederland
(hoofdvraag)
Het antwoord op de vraag wat de prevalentie is van parodontitis bij patiënten met diabetes
type 1 en type 2 in Nederland is te vinden in tabel 17. Er is te zien dat de prevalentie van parodontitis
bij diabetespatiënten met type 2 inderdaad hoger ligt dan bij patiënten met type 1. De groep met
type 2 toont een prevalentie van 28,9 % en de groep met type 1 toont een prevalentie van 17,9 %.
Deze beide getallen stijgen uit boven de prevalentie van parodontitis bij niet-diabetici, dat 7,6 % is.
Gevolgtrekking
4. Patiënten met diabetes type 2 hebben vaker last van parodontitis dan patiënten met type 1.
In tabel 20 is te zien dat 20,9 % van de patiënten met diabetes type 1 en 30,1 % van de
patiënten met type 2 al last heeft van één of meerdere reeds bekende diabetescomplicatie(s). De
getallen komen dicht in de buurt van de prevalentie van parodontitis van deze groepen. De
prevalentie van parodontitis bij patiënten met diabetes type 1 was namelijk 17,9 % en 28,9 % bij
diabeten met type 2. De lijst van reeds bekende diabetescomplicaties bestaat uit meerdere
componenten (zie 1.1.5 Complicaties, tabel 5). Aangezien de prevalentie van al deze complicaties
samen in de buurt komt van de prevalentie van alleen parodontitis, kunnen we concluderen dat
parodontitis een vaak voorkomend probleem is bij diabeten, ten opzichte van de reeds bekende
diabetescomplicaties.
Gevolgtrekking
5. Parodontitis komt vaak voor bij diabeten ten opzichte van de reeds bekende
diabetescomplicaties.
46
De relatie tussen diabetes mellitus en parodontitis
Nina Nijland – februari 2014
2.3.3 Discussie
Om een hogere validiteit voor het onderzoek te bereiken, moeten er meer respondenten
met diabetes verkregen worden, waarvan de verdeling tussen type 1 en type 2 gelijk is. Op deze
manier kan met meer zekerheid gezegd worden hoe de verhoudingen van mondgezondheid en
parodontitis tussen beide groepen liggen. Dit onderzoek zal dan ook worden doorgevoerd tot er
genoeg (+/- 2000) respondenten zijn en de verhouding tussen diabetes type 1 en 2 ongeveer gelijk is.
Daarna worden de mogelijkheden voor publicatie besproken.
Tevens kan de groep met een ander type diabetes (zwangerschapsdiabetes, MODY, LADA of
MIDD) beter weg worden gelaten. Er zijn te weinig respondenten die hieronder vallen. Daardoor zijn
de resultaten die betrekking hebben op deze groep niet betrouwbaar. Vandaar dat deze gegevens
niet zijn meegenomen in de conclusie.
Mondgezondheid
De resultaten laten, zoals verwacht, zien dat de mondgezondheid van diabeten slechter is
dan die van niet-diabetici. Er is hier echter een groot verschil tussen diabetes type 1 en type 2. Type 2
vertoont een slechtere mondgezondheid.
Opvallend is dat diabeten met type 1 over het algemeen over een betere mondgezondheid
beschikken dan patiënten met type 2, maar toch vaker last hebben van bloedend gingiva (zie tabel
15). Dit zou verklaard kunnen worden met behulp van gegevens uit tabel 16. Hierin is te zien dat
62,7 % van de diabeten met type 1 en 71,1 % van de diabeten met type 2 zegt een goed
gereguleerde bloedglucose te hebben. Van de diabeten met type 1 geeft 33,3 % aan geen goed
gereguleerde bloedglucose te hebben, waar 25,3 % van de diabeten met type 2 dit aangeeft.
Patiënten met diabetes type 2 zijn beter gereguleerd dan patiënten met type 1 (Ramaker, 2014) (zie
1.1.4 Verschillende types). Door een slecht gereguleerde bloedglucosespiegel kunnen meer AGE’s
ontstaan dan normaal. Hyperglykemie resulteert in verhoogde RAGE expressie en AGE-RAGE
interactie. Deze interactie op monocyten veroorzaakt cellulaire oxidatieve stress en activeert
transcriptie van het enzym kappa B (NF-kB), welke het fenotype van de monocyt of macrofaag
verandert. Deze verandering zorgt voor een verhoogde productie van ontstekingsgerelateerde
cytokines zoals IL-1β en TNF-α (Schmidt, Yan, Wautier, & Stern, 1999; Schmidt, et al., 1996) (zie 1.3.2
Invloed van diabetes op parodontitis). Het zou kunnen zijn dat diabeten met type 1 door hun slechter
ingestelde bloedglucosespiegel vaker last hebben van oppervlakkige ontstekingen in de mond. Door
een ontsteking ontstaat een verhoogde bloedtoevoer naar deze plek (Chandrasoma & Taylor). Door
47
De relatie tussen diabetes mellitus en parodontitis
Nina Nijland – februari 2014
hun slechter gereguleerde bloedglucose kunnen patiënten met diabetes type 1 vaker last hebben van
bloedend gingiva dan patiënten met type 2.
Nederland in vergelijking met Amerika
De prevalentie van parodontitis (bij diabetespatiënten) ligt, zoals verwacht, in Nederland
lager dan in Amerika.
Er zijn meerdere factoren die invloed zouden kunnen uitoefenen op de hogere prevalentie
van parodontitis in Amerika. Denk bijvoorbeeld aan het aantal (ex)rokers, mensen met genetische
eigenschappen voor het krijgen van parodontitis, mensen met een leeftijd van ≥ 50, mensen met
stress of een traumatische levenservaring en zwangere vrouwen (zie 1.2.3 Risicofactoren). De vraag
waarom de prevalentie van parodontitis in Amerika hoger ligt, is dus moeilijk volledig te
beantwoorden door gebrek aan gegevens over deze factoren. Toch is het verschil in BMI tussen
beide landen erg groot, zoals al eerder vermeld (zie 2.1.4 Hypothese). Deze factor kan de reden zijn
voor de hogere prevalentie van parodontitis in Amerika, maar ook andere factoren zouden invloed
kunnen uitoefenen. Door middel van verder onderzoek kan hier meer duidelijkheid over worden
verkregen. Het blijft een feit dat het een slechte zaak is om de Amerikaanse gegevens in Nederland
zonder meer over te nemen, omdat het verschil in prevalentie tussen beide landen in dit onderzoek
is aangetoond.
Het gegeven dat de prevalentie van parodontitis binnen de groep diabeten met een leeftijd <
19 jaar 25 % bedraagt, is niet betrouwbaar. Binnen deze groep zijn slechts 2 respondenten. Dit is te
weinig voor een valide resultaat. Daarom is het beter deze groep niet te vergelijken met Amerika,
waar de prevalentie binnen deze groep 13,9 % is.
De prevalentie van parodontitis bij diabetespatiënten met type 1 en type 2, in Nederland
Het verschil tussen de diabetes groepen is te verklaren met de gegevens uit tabel 10, 18 en
19. Het is een feit dat de groep met diabetes type 2 vaker een BMI van ≥ 27 kg/m2 heeft dan de
groep met type 1. Van de groep met type 2 vertoont 69,5 % deze karakteristiek, terwijl in de groep
met type 1 20,9 % deze vertoont. Hierdoor is de gemiddelde BMI 30,601 kg/m2 bij de patiënten met
type 2 en dus hoger dan de gemiddelde BMI van 24,6572 kg/m2 bij patiënten met diabetes type 1 (zie
tabel 10 en 18).
Hetzelfde geldt voor de leeftijd. Ook dit ligt bij mensen met type 2 gemiddeld hoger, namelijk
56,4217 jaar ten opzichte van 33,0075 jaar bij de mensen met type 1. De type 2 groep bestaat voor
48
De relatie tussen diabetes mellitus en parodontitis
Nina Nijland – februari 2014
68,7 % uit mensen die een leeftijd hadden van ≥ 50 jaar, waar de type 1 groep voor slechts 14,2 %
bestaat uit mensen in deze leeftijdscategorie (zie tabel 10 en 19).
Omdat een verhoogde BMI (≥ 27kg/m2) en een leeftijd van 50 jaar of ouder risicofactoren
zijn voor parodontitis, en dus de prevalentie van parodontitis bij deze groepen doen toenemen
(Saito, Shimazaki, & Sakamoto, 1998; Nishida, Tanaka, & Hayashi, 2005; Winkelhoff, Winkel, &
Vandenbroucke-Grauls, 2001; Genco, Grossi, Ho, Nishimura, & Murayama, 2005)(zie 1.2.3
Risicofactoren en 1.3.4 Het verschil tussen diabetes type 1 en type 2 in relatie tot parodontitis), is het
verschil in de prevalentie van parodontitis bij diabetespatiënten met type 1 en type 2 te verklaren.
Aangezien diabeten vaker last hebben van parodontitis dan niet-diabeten, zou deze
component aan het lijstje met de al bekende diabetescomplicaties moeten worden toegevoegd.
Zeker gezien de snelle groei van het aantal diabeten (zie 1.1.5 Actuele cijfers) is het belangrijk dat
zorgverleners op de hoogte worden gebracht van de relatie tussen beide (zie 1.3.5 Diagnosticeren).
De tandarts kan preventief handelen en, in aanwezigheid van parodontitis, de diagnose in een vroeg
stadium stellen. Bij artsen moet een check van het gebit worden opgenomen in de jaarcontrole. Zo
kan deze een patiënt met diabetes eventueel doorverwijzen naar de tandarts (zie 1.3.5
diagnosticeren). Op deze manier kan parodontitis binnen de perken worden gehouden. Er zouden
regels moeten worden opgesteld voor samenwerking tussen de vakgebieden tandheelkunde en
geneeskunde. Hierdoor kunnen deze beter op elkaar worden afgestemd. Voor de patiënt is deze
samenwerking nuttig. Want, als parodontitis bij diabetespatiënten zoveel en snel mogelijk wordt
onderdrukt, zal hun bloedglucoseregulatie optimaal blijven, waardoor er minder kans is voor het
krijgen van de reeds bekende diabetescomplicaties. Voor de zorgverleners wordt door samenwerking
de werkdruk verlaagd. Zowel patiënten als zorgverleners zouden dus de positieve effecten van de
samenwerking tussen de vakgebieden tandheelkunde en geneeskunde kunnen ondervinden.
Bovendien, niet onbelangrijk, kan er op deze manier kostenbesparend worden gewerkt (Dee, 2012).
Notitie: Na het schrijven van mijn profielwerkstuk kwam ik tot de ontdekking dat de
mondgezondheid is opgenomen in NHG-standaard voor diabetesbehandelingen. Huisartsen worden
nu geacht ook te controleren op mondgezondheid bij patiënten met diabetes mellitus type 2
(Academisch Centrum Tandheelkunde Amsterdam, 2014). Dit geeft aan dat mijn idee voor het
opstellen van regels voor samenwerking tussen de tandheelkunde en geneeskunde goed is. Er hoeft
echter niet gecontroleerd te worden op mondgezondheid bij patiënten met diabetes type 1, terwijl
ook deze groep een grotere kans heeft op parodontitis. Daarnaast is het nog niet zo dat tandartsen
49
De relatie tussen diabetes mellitus en parodontitis
Nina Nijland – februari 2014
patiënten die slecht op de parodontale behandeling reageren, moeten doorverwijzen naar de huisarts
voor controle op diabetes. De regels kunnen volgens mij nog verder verbeterd worden.
Voor een vervolgonderzoek zouden er meer respondenten moeten worden gebruikt, die
tevens aan een orale keuring worden onderworpen. Binnen de groepen met diabetes type 1 en type
2 moeten ongeveer hetzelfde aantal proefpersonen meewerken. Op deze manier kan meer zekerheid
verkregen worden over de verhoudingen van mondgezondheid en parodontitis tussen beide
groepen. Er kan tevens onderzoek gedaan worden naar de handelswijze van zorgverleners. Als het
onderzoek uitwijst dat de samenwerking tussen de vakgebieden tandheelkunde en geneeskunde als
positief wordt ondervonden, kunnen hier regels voor worden opgesteld. Na het opstellen van deze
regels kan worden bekeken in hoeverre de samenwerking van invloed is op de prevalentie van
parodontitis onder diabetespatiënten en in welke mate de bloedglucosewaarde van patiënten met
diabetes en parodontitis beter te reguleren is.
50
De relatie tussen diabetes mellitus en parodontitis
Nina Nijland – februari 2014
Bronnen

Abbas, F., & Winkelhoff, A. v. (2006).
Valkuilen in diagnostiek en behandeling
van parodontale aandoeningen.
Nederlands tijdschrift tandheelkunde, 317321.

Bellamy, L., Casas, J.-P., Hingorani, A. D., &
Williams, D. (2009). Type 2 diabetes
mellitus after gestational diabetes: a
systematic review and meta-analysis. The
Lancet, 1773–1779.

Academisch Centrum Tandheelkunde
Amsterdam. (2014, januari 17).
Mondgezondheid opgenomen in NHGstandaard voor diabetesbehandelingen.
Opgehaald van Academisch Centrum
Tandheelkunde Amsterdam:
http://www.acta.nl/nl/nieuwsagenda/nieuwsarchief/2014/Mondgezond
heid-opgenomen-in-NHG-standaard-voordiabetesbehandelingen.asp

Benhalima, K. (2012). Screening naar
pregestationele diabetes bij
zwangerschap(swens), en
zwangerschapsdiabetes consensus VDVVVOG-Domus Medica 2012. Vlaams
tijdschrift voor Diabetologie.

Bergman, R., & Ader, M. (2000). Free fatty
acids and pathogenesis of type 2 diabetes
mellitus. Trends Endocrinol Metab, 351356.

Bond, A. (2013, maart 29). Fattest
countries in the world revealed:
Extraordinary graphic charts the average
body mass index of men and women in
every country. Opgehaald van MailOnline:
http://www.dailymail.co.uk/health/article
-2301172/Fattest-countries-worldrevealed-Extraordinary-graphic-chartsaverage-body-mass-index-men-womencountry-surprising-results.html

Boxtel, M. v., & Repelaer van Driel, J. v.
(2004). Invloed van inactiviteit op het
ontstaan van overgewicht bij jongeren en
hieruit voortkomende
gezondheidsproblemen:. Amsterdam.

Boyle, P. (2007). Diabetes mellitus and
macrovascular disease: mechanisms and
mediators.

Brownlee, M., & Cerami, A. (1981). The
biochemistry of the complications of
diabetes mellitus. Annu Rev Biochem,
50:385-432.

Al-Zahranie, M., Borawski, E., & Bissada,
N. (2005). Increased physical activity
reduces prevalence of periodontitis.
Journal of Dentistry, 703-710.

Baan, C., Spijkerman, A., & Kranen, H.
(2013, april 17). Welke factoren
beïnvloeden de kans op diabetes mellitus?
Volksgezondheid Toekomst Verkenning,
Nationaal Kompas Volksgezondheid.

Baan, C.A. & Spijkerman, A.M.W. (2013,
april 17). Diabetes mellitus samengevat.
Opgehaald van Nationaal kompas
volksgezondheid:
http://www.nationaalkompas.nl/gezondh
eid-en-ziekte/ziekten-enaandoeningen/endocriene-voedings-enstofwisselingsziekten-enimmuniteitsstoornissen/diabetesmellitus/diabetes-mellitus-samengevat/

Beckman, J., Creager, M., & Libby, P.
(2002). Epidemiology, pathophysiology,
and management. In Diabetes and
atherosclerosis (pp. 2570-2581).
51
De relatie tussen diabetes mellitus en parodontitis
Nina Nijland – februari 2014


Cate, t., & Jacob, M. (2006). Biofilms, a
new approach to the microbiology of
dental plaque. In Odontology (pp. 1–9).
Springer Publishing.

Central Intelligence Agency. (2008).
Central Intelligence Agency. Opgehaald
van The world factbook:
https://www.cia.gov/library/publications/
the-world-factbook/geos/nl.html



obese? Journal of economic perspectives,
93-118.
Car, J., Sinha, M., Raju, S., Ittoop, O.,
Pories, W., Flickinge, G., et al. (1987).
Insulin receptor kinase in human skeletal
muscle from obese subjects with and
without non-insulin-dependent diabetes.
J. Clin. Invest, 79: 1330–1337.
Chandrasoma, A., & Taylor, C. R. (sd). Part
A. General Pathology, Section II. The Host
Response to Injury, Chapter 3. The Acute
Inflammatory Response, sub-section
Cardinal Clinical Signs". In A.
Chandrasoma, & C. R. Taylor, Concise
Pathology.
Cianciola, L., Park, B., Bruck, E., Mosovich,
L., & Genco, R. (1982). Prevalence of
periodontal disease in insulin-dependent
diabetes mellitus (juvenile diabetes)
(Abstract). J Am Dent Assoc, 653-60.
Collazo-Clavell, M., Klobassa Davidson, N.,
& Moreland, P. (2013, januari 25). Risk
factors. Opgehaald van Mayo Clinic:
http://www.mayoclinic.com/health/type2-diabetes/DS00585/DSECTION=riskfactors

Dee, L. v. (2012). Minder medische kosten
door behandeling parodontitis. Dental
Tribune International, news Netherlands.

DeFronzo, R., & Ferrannini, E. (1991).
Insulin resistance. A multifacted syndrome
responsible for NIDDM, obesity,
hypertention, dyslipidemia and
atherosclerotic cardiovascular disease.
Diabetes Care, 173-194.

Diabetes Fonds & redactie bureau taal.
(2011). Wat iedereen moet weten over
diabetes. Diabetes Fonds.

Diabetes Fonds & Rooij, E. (2008).
Gevolgen van diabetes. Diabetes Fonds.

Diabetes Fonds. (2009, Maart). Diabetes
type 2 en erfelijkheid. Nederlands:
Diabetes Fonds.

Diabetes Fonds. (n.d.). Behandeling van
diabetes type 2. Opgehaald van Diabetes
Fonds:
http://www.diabetesfonds.nl/artikel/beha
ndeling-van-diabetes-type-2

Diabetes Fonds. (n.d.). Diabetes in cijfers.
Opgehaald van Diabetes Fonds:
http://www.diabetesfonds.nl/artikel/diab
etes-cijfers

Diabetes Fonds. (n.d.). LADA. Opgehaald
van Diabetes Fonds:
http://www.diabetesfonds.nl/artikel/lada

Collin, H., Niskanen, L., & Uusitupa, M.
(1998). Periodontal findings in elderly
patients with non-insulin dependent
diabetes mellitus. J. Periodontol, 962-966.

Diabetes Fonds. (n.d.). MIDD. Opgehaald
van Diabetes Fonds:
http://www.diabetesfonds.nl/artikel/mid
d

Cornel, M., & Esch, S. v. (2012, juni 29).
Diabetes mellitus type 1. Opgehaald van
Erfelijkheid.nl:
http://www.erfelijkheid.nl/node/132

Diabetes Fonds. (n.d.). MODY. Opgehaald
van Diabetes Fonds:
http://www.diabetesfonds.nl/artikel/mod
y

Cutler, D., Glaeser, E., & Shapiro, J. (2003).
Why have Americans become more

Diabetes mellitus - Suikerziekte. (n.d.). De
functie van de alvleesklier. Opgehaald van
52
De relatie tussen diabetes mellitus en parodontitis
Nina Nijland – februari 2014
Diabetes mellitus - Suikerziekte:
http://www.diabetesmellitus.be/pancreas
functie.html


Diabetes mellitus - Suikerziekte. (n.d.).
Diabetes - Veelgestelde vragen.
Opgehaald van Diabetes mellitus Suikerziekte:
http://www.diabetesmellitus.be/faq.html
Diabetes.nl. (2006, Februari 23).
Chemische processen van complicaties.
Opgehaald van Diabetes.nl onafhankelijke
site over Diabetes Mellitus:
http://www.diabetes.nl/index.php/compli
caties/algemeen/27-chemischeprocessen-van-complicaties

Diabetesfonds. (n.d.). Gevolgen van
diabetes. Opgehaald van Diabetesfonds:
http://www.diabetesfonds.nl/artikel/gevo
lgen-van-diabetes-type-2

DIEP. (2013). Meer over HbA1c.
Opgehaald van Diabetes Interactief
Educatie Programma DIEP:
http://www.diep.info/Diabetes-educatieBehandeling-en-management-Nadereinfo-Meer-over-HbA1c

Frantzis, T., Reeve, C., & Brown, A. (1997).
The ultrastructure of capillary basement
membranes in the attached gingiva of
diabetic and non-diabetec patients with
periodontal disease. J Periodontol, 12371245.

Garvey, W., Maianu, L., Zhu, J., BrechtelHook, G., Wallace, P., & Baron, A. (1998,
augustus 2). Evidence for defects in the
trafficking and translocation of GLUT4
glucose transporters in skeletal muscle as
a cause of human insulin resistance. J.
Clin. Invest, 2377-2386.

Genco, R. J., Falkner, K. L., Grossi, S.,
Dunford, R., & Trevisan, M. (2007, Juli).
Validity of self-reported measures for
surveillance of periodontal disease
population-based studies. J. Periodontol,
1439-1454.

Genco, R., Grossi, S., Ho, A., Nishimura, F.,
& Murayama, Y. (2005). A proposed
model linking inflammation to obesity,
diabetes and periodontal infections. J
Periodontol, 2075-2084.

Genco, R., Ho, A., Grossi, S., Dunford, R., &
Tedesco, L. (1999). Relationship of Stress,
Distress, and Inadequate Coping
Behaviors to Periodontal Disease. Journal
of Periodontology, 711-723.

Gezondheid boven alles. (n.d.). Belang van
HbA1c voor mensen met diabetes.
Opgehaald van Gezondheid boven alles:
http://www.gezondheidbovenalles.nl/me
dia/8696/belangvan_binnenkant_definitie
f.pdf

Dornhorst, A., & Rossi, M. (1998). Risk and
prevention of type 2 diabetes in women
with gestational diabetes. Diabetes Care.

Eke, P. I., & Dye, B. (2009, september).
Assessment of self-report measures for
predicting population prevalendce of
periodontitis. J. Periodontol, 1371-1379.

Esch, S. v., & Cornel, M. (2012 , 06 29).
MIDD-type diabetes. Opgehaald van
Erfelijkheid.nl:
http://erfelijkheid.nl/content/midd-typediabetes

Festa, A., D'Agostino, R., Howard, G.,
Mykkanen, L., Tracy, R., & Haffner, S.
(2000). Chronic subclinical inflammation
as part of the insulin resistance syndrome:
The Insulin Resistance Atherosclerosis
Study (IRAS). Circulation, pp. 42-47.
Gezondheid.be. (2001, juli 12).
Zwangerschapsdiabetes moet opgespoord
worden. Opgehaald van Gezondheid.be:
http://www.gezondheid.be/index.cfm?fus
eaction=art&art_id=601#1a

Gezondheid.nl. (n.d.). Gemiddelde
Nederlander heeft net geen overgewicht.
Opgehaald van Gezondheid.nl:

53
De relatie tussen diabetes mellitus en parodontitis
Nina Nijland – februari 2014
http://www.gezondheid.nl/nieuwsartikel.
php?nieuwsartikelID=1444

Karjalained, K., & Knuuttila, M. (1996).
The oneset of diabetes and poor
metabolic control increases gingival
bleeding in children and adolecents with
insulin-dependent diabetes mellitus. J Clin
Periodontol, 1060-1067.

Kerouz, N., Horsch, D., Pons, S., & Kahn, C.
(1997). Differential regulation of insulin
receptor substrates-1 and −2 (IRS-1 and
IRS-2) and phosphatidylinositol 3-kinase
isoforms in liver and muscle of the obese
diabetic (ob/ob) mouse. J. Clin. Invest,
100: 3164–3172.

Glavind, L., Lund, B., & Loë, H. (1968). The
relationship between periodontal state
and diabetes duration, insulin dosage and
retinal changes. J Periodontol, 341-47.

Griffen, A., Becker, M., Lyons, S.,
Moeschberger, M., & Leys, E. (1998).
Prevalence of Porphyromonas
gingivalisand Periodontal Health Status . J
ClinMicrobiol.

Haffajee, A., & Socransky, S. (2009).
Relation of Body Mass Index, Periodontitis
and Tannerella Forsythia. J Clin
Periodontol, 89-99.

Haffner, S., Temprosa, M., Crandall, J.,
Fowler, S., Goldberg, R., Horton, E., et al.
(2005). Intensive lifestyle intervention or
metformin on inflammation and
coagulation in participants with impaired
glucose tolerance. Diabetes, 1566-1572.
Knowler, W., Bennett, P., Hamman, R., &
Miller, M. (1978). Diabetes incidence and
prevalence in Pima Indians: a 19-fold
greater incidence than in Rochester,
Minn. Am J Epidemiol, 497-504.

Kratz, M. (2011, maart). How
Inflammation Affects Insulin Resistance.
Diabetes forecast.

Kreth, J., Merritt, J., & Qi, F. (2009).
Bacterial and Host Interactions of Oral
Streptococci. In M. Liebert, DNA and Cell
Biology (pp. 397–403).

Kroon, L. (2000). Parodontitis.
Nederlandse vereniging voor
parodontologie.

Linden, G., Mullaly, B., & Freeman, R.
(1996). Stress and the progression of
periodontal disease. J Clin Periodontol,
675-680.

Lindström, J., & Tuomilehto, J. (2003). The
Diabetes Risk Score; A practical tool to
predict type 2 diabetes risk. Diabetes
Care, 725-731.

Löe, H. (1993). Periodontal disease. The
sixth complication of diabetes mellitus.
Diabetes Care, 329-334.

Loos, B., Jhon, R., & Laine, M. (2005).
Identification of genetic risk factors for


Hartemink, R. (n.d.). Slechte adem.
Opgehaald van Mondflora:
http://mondflora.nl/over/probiotica-enmondflora/slechte-adem/

Heitz-Mayfield, L. (2005). Diseases
progression: identification of high-risk
groups and individuals for periodontitis. J
Clin Periodontol., 196-209.



Hugosen, A., Ljungquist, B., & Breivik, T.
(2002). The relationship of some negative
events and psychological factors to
periodontal disease in an adult Swedish
population 50 to 80 years of age. J Clin
Periodontol, 247-253.
Jarvis, S., & Rubin, A. (2012). Je glucose
reguleren. In S. Jarvis, & A. Rubin,
Diabetes voor dummies (pp. 21-22-23).
Kahn, C. (1994). Insulin action,
diabetogenes, and the cause of type II
diabetes (Banting Lecture). Diabetes, 43:
1066–1084.
54
De relatie tussen diabetes mellitus en parodontitis
Nina Nijland – februari 2014

LUMC. (2011, Jan). Diabetes mellitus type
2. Opgehaald van Leids Universitair
Medisch Centrum:
https://www.lumc.nl/home/0001/12556/
19997/80325044639441
Morita, I., Inagaki, K., Nakamura, F.,
Noguchi, T., Matsubara, T., Yoshii, S., et al.
(2011, December 8). Relationship
between Periodontal Status and Levels of
Glycated Hemoglobin. J DENT RES, 161166.

Marsh, P. (2003). Are dental diseases
examples of ecological catastrophes? In
Microbiology (Society for General
Microbiology) (pp. 279–294).
Nathan, D. (1994). Relationship between
metabolic control and long-term
complications of diabetes. Joslin's
Diabetes.

Neef, L. (2013, juni). Mondgezondheid en
diabetes mellitus: wie doorbreekt de
spiraal? Standby, 10-11.

Neef, L. (2013). Mondgezondheid en
diabetes mellitus: wie doorbreekt de
spiraal? STANDBY, 10-11.

Nishida, N., Tanaka, M., & Hayashi, N.
(2005). Determination of smoking and
obesity as periodontitis risks using the
calssification and regression tree method.
J Periodontol, 923-928.
Mealey, B., & Oates, T. (2006). Diabetes
mellitus and periodontal diseases. J
Periodontol, 77, 1289-1303.

Mealy, B., & Moritz, A. (2003). Hormonal
influences: Effects of diabetes mellitus
and endogenous female sex steriod
hormones on the periodontium.
Periodontol 2000, 59-81.
Novarum. (2013). Obesitas. Opgehaald
van Novarum:
http://www.novarum.nl/files/93349/Obes
itas-INT.pdf

Novo Nordisk. (n.d.). Wat is insuline en
hoe werkt het? Opgehaald van Novo
Nordisk:
http://www.novonordisk.nl/media/webkit
/kit/info/encyclopedia/2/1.asp

Olefsky, J., & Nolan, J. (1995). Insulin
resistance and non-insulin-dependent
diabetes mellitus cellular and molecular
mechanisms. Am. J. Clin. Nutr, 61: 980S–
986S.
periodontitis and possible mechanisms of
action. J Clin Periodontol, 159-179.






Marsh, P., & Devine, D. (2011). How is the
development of dental biofilms influenced
by the host? Journal of Clinical
Periodontology, 28–35.
Mealey, B. L., & Rose, L. F. (2008).
Diabetes mellitus and inflammatory
periodontal diseasesMealey. Compend
Contin Educ Dent 29, 402-408, 410, 412403.

Mealy, B., & Ocampo, G. (2006). Diabetes
mellitus. Periodontol 2000.

MedicineNet. (2002, april 24). Hemoglobin
A1c. Opgehaald van MedicineNet:
http://www.medicinenet.com/script/main
/art.asp?articlekey=17048

Meridol. (n.d.). Bloedend of geïrriteerd
tandvlees? Meridol.


Mohammed-Ali, V., Goodrick, S., &
Rawesh, A. (1997). Subcutaneaos adipose
tissue releases interleukin-6, but not
tumor necrosis factor-alfa, in vivo. J Clin
Endocrinol Metab, 4196-4200.
Palmer, R., Wilson, R., Hasan, A., & Scott,
D. (2005). Mechanisms of action of
environmental factors- tobacco smoking. J
Clin Periodontol, 32 Suppl 6:180-95.

Papapanou, P. (1996). Periodontal
diseases: Epidemiology. Ann Periodontol,
1-36.
55
De relatie tussen diabetes mellitus en parodontitis
Nina Nijland – februari 2014

Paul. (2013, juli 29). Mondflora: goede en
slechte bacteriën in je mond. Opgehaald
van Salusi:
http://www.salusi.nl/mondflora-goedeslechte-bacterien-mond/

Pickup, J., & Crook, M. (1998). Is type 2
diabetes mellitus a disease of the innate
immune system? Diabetologica, 12411248.

Poortvliet, M., Schrijvers, C., & Baan, C.
(2007). Diabetes in Nederland; omvang,
risicofactoren en gevolgen, nu en in de
toekomst. Rijksinstituut voor
Volksgezondheid.

Ramaker, C. (2014, Februari 10). Gesprek
diaboss. (N. Nijland, Interviewer)

Reaven, G. (1988). Banting lecture. Role of
insulin resistance in human disease.
Diabetes, 37: 1595–1607.

Ridder, A., & Borgh, K. v. (2011). Energie.
In A. Ridder, & K. v. Borght, Basisboek
biologie (pp. 34-44).

Roep, B. (2007). Diabetes: missing links.
Nature , 799-800 .

Rosedale, M., & Strauss, S. (2011,
december 7). Diabetes screening at the
periodontal visit: patient and provider
experiences with two screening
approaches. International Journal of
Dental Hygiene, 250-258.


centrum:
http://www.saltro.nl/zorgverleners/onzediensten/laboratoriumonderzoek/klinchemie-en-hematologie/toelichtinglaboratoriumbep/hba1c.aspx
Rother, K. (2007). Diabetes treatment—
bridging the divid. The New England
Journal of Medicine 356, 1499–1501.
Ryan, M., Ramamurthy, N., Sorsa, T., &
Golub, L. (1999). MMP-mediated events in
diabetes. ANN N Y Acad Sci, 311-334.

Saito, T., Shimazaki, Y., & Sakamoto, M.
(1998). Obesity and periodontitis. N Engl J
Med, 482-483.

Saltro Diagnostisch centrum. (n.d.).
HbA1c. Opgehaald van Saltro Diagnostisch

Salvi, G., Collins, J., Yalda, B., Arnold, R.,
Lang, N., & Offenbacher, S. (1997).
Monocytic TNF-alfa secretion patterns in
IDDM patients with periodontal diseases.
J Clin Periodontol, 8-16.

Sastrowijoto, S., Velden, U. v., &
Steenbergen, T. v. (1996). Improved
metabolic control, clinical periodontal
status, and subgingival microbiology in
insulin dependant diabetes mellitus. J Clin
Periodontol, 233-242.

Schmidt, A., Hori, O., Cao, R., Yan, S.,
Brett, J., Wautier, J., et al. (1996). RAGE: A
novel cellular receptor for advanced
glycation end products. Diabetes, S77-S80.

Schmidt, A., Weidman, E., Lalla, E., Yan, S.,
Hori, O., Cao , R., et al. (1996). Advanced
glycation endproducts (AGE's) induce
oxidant stress in the gingiva: A potential
mechanism underlying accelerated
periodontal disease associated with
diabetes. J Periodontol Res, 508-515.

Schmidt, A., Yan, S., Wautier, J.-L., &
Stern, D. (1999). Activation of receptor for
advanced glycation end products. A
mechanism for chronic vascular
dysfunction in diabetic vasculopathy and
atherosclerosis. Circ Res, 489-497.

Skyler, J. (1990). Relation of metabolic
control of diabetes mellitus to chronic
complications. Diabetes Mellitus: Theory
and Practice. R, 856-868.

Sorsa, T., Ingman, T., & Suomalainen, K.
(1992). Cellular source and tetracycline
inhibition of gingival crevicular fluid
collagenase of patients with labile
diabetes mellitus. J Clin Periodontol, 146149.
56
De relatie tussen diabetes mellitus en parodontitis
Nina Nijland – februari 2014

Strauss, S., Russell, S., Wheeler, A.,
Norman, R., Borrell, L., & Rindskopf, D.
(2010). The dental office visit as a
potential opportunity for diabetes
screening: an analysis using. J Public
Health Dent, 156-162.

Tandartspraktijk Dr. Hitge. (sd).
Tandsteen. Opgehaald van
Tandartspraktijk Dr. Hitge:
http://tandartshitge.tandartsennet.nl/pag
es/default.asp?articleid=163503&token=1
@1






Tervonen, T., & Karjalainen, K. (1997).
Periodontal disease related to diabetic
status. A pilot study to periodontal
theraphy in type 1 diabetes. J Clin
Periodontol, 505-510.

Thomas, J., & Nakaishi, L. (2006).
Managing the Complexity of a dynamic
biofilm. Journal of the American Dental
Association.

Vaartjes, J. (2012, januari 7). Oorzaken
parodontitis. Opgehaald van Tandarts.nl:
http://www.tandarts.nl/mondverzorging/
aandoeningen/oorzaken_parodontitis

Veshol, P. (2006, augustus 21). Vet
bestuderen om suiker te begrijpen.
Opgehaald van Universiteit Leiden:
http://www.leidenuniv.nl/nieuwsarchief2
/1119.html

Wactawski-Wende, J. (2001, December).
Periodontal Diseases and Osteoporosis:
Association and Mechanisms. Annals of
Periodontology, 197-208.
Tazi, H. (2013, juni). Stagedag
tandartspraktijk Tazi te Amsterdam. (N.
Nijland, Interviewer)

Teeuw, W. J. (2009). Is parodontitis de
volgende diabetescomplicatie? Opgehaald
van Bloedsuiker:
http://www.bloedsuiker.nl/index.php?edi
tion_id=418&article_id=3571
Welsh, M., Mares, J., Oberg, C., &
Karlsson, T. (1993). Genetic factors of
importance for beta-cell proliferation.
Diabetes Metab Rev, 9:25–36.

Wessels, A., Snoek, F., Barkhof, F., &
Heine, R. (2007). Microvasculaire schade
en cognitieve achteruitgang bij type-1diabetes. Neuropraxis, 32-37.
Teeuw, W. J. (2013, juli). Stagedag ACTA.
(N. Nijland, Interviewer)

Willershausen-Zonnchen, B., Lemmen, C.,
& Hamm, G. (1991). Influence of high
glucose concentrations on
glycosaminoglycan and collagen synthesis
in cultured human gingival fibroblasts. J
Clin Periodontol, 190-195.

Willi, C., Bodenmann, P., Ghali, W., Faris,
P., & Cornuz, J. (2007). Active smoking and
the risk of type 2 diabetes: a systematic
review and meta-analyses.

Winkelhoff, A. v., Bergh, J. v., Overbeek,
B., Pavii, M., & Graaff, J. d. (1992, april 7).
Taylor, G., Burt, B., & Becker, M. (1996).
Severe periodontitis and risk for poor
glycemic control in patients with noninsulin-dependent diabetes mellitus.
J.Periodontol, 1085-1093.
Taylor, G., Burt, B., & Becker, M. (1996).
Severe periodontitis and risk for poor
glycemic control in patiënts with noninsulin-dependent diabetes mellitus. J
Periodontol, 1085-1093.

Teeuw, W. J., Gerdes, V. E., & Loos, B. G.
(2010, februari). Effect of Periodontal
Treatment on Glycemic Control of
Diabetic Patients. Diabetes care.

Teeuw, W., Abhilakh Missier, A., Hartman,
M., Ton, M., Schuller, A., Verrips, G., et al.
(2011, April). Parodontitis en
levenskwaliteit. Ned Tijdschr
Tandheelkunde, 199-201.
57
De relatie tussen diabetes mellitus en parodontitis
Nina Nijland – februari 2014
Tandvleesontstekingen; microbiologie en
samenhang met elders in het lichaam
voorkomende infecties. Nederlands
tijdschrift voor geneeskunde, 136:679-81.

chronische infectie. Nederlands Tijdschrift
Geneeskunde.

Winkelhoff, A. v., Winkel, E., &
Vandenbroucke-Grauls, C. (2001, maart
24). Parodontitis: een verborgen
Zo werkt het lichaam. (2009, december
22). Werking van insuline en glucagon.
Opgehaald van Zo werkt het lichaam:
http://www.zowerkthetlichaam.nl/867/w
erking-van-insuline-en-glucagon/
58
De relatie tussen diabetes mellitus en parodontitis
Nina Nijland – februari 2014
Documenten
Bijlage 1 Vragenlijst t.b.v. onderzoek naar de prevalentie van
parodontitis bij diabetespatiënten
Link naar de enquête:
https://docs.google.com/forms/d/136KFQkQxsfJpmxi801RMZNSTX9dYOIzfpsS2tNT_YbU/viewform
Vraag 1: Wat is uw geslacht?


Man
Vrouw
Vraag 2: Wat is uw leeftijd?
Figuur 2 QR-code enquête
link
Vraag 3: Wat is uw lengte in cm?
Vraag 4: Wat is uw gewicht in kg?
Vraag 5: Wat is uw etniciteit?









Nederlands
Turks
Afrikaans (exc. Marokkaans)
Marokkaans
Aziatisch
Latijns-Amerikaan (inc. Nederlands Antilliaans, Arubaans. Exc. Surinaams)
Surinaams
Overig Europees
Overig buiten Europa
59
De relatie tussen diabetes mellitus en parodontitis
Nina Nijland – februari 2014
Vraag 6: Wat is uw hoogst afgeronde opleiding?





MAVO/LBO/VMBO
HAVO/VWO (Atheneum/Gymnasium)
MBO
HBO
WO (universitair)
Vraag 7: Rookt u?



Ja
Nee, nooit gedaan
Nee, maar vroeger wel gedaan
Vraag 8: Is u door een arts/verpleegkundige ooit verteld dat u een hoge bloeddruk had?


Ja
Nee
Vraag 9: Is u door een arts/verpleegkundige ooit verteld dat u een hoog cholesterolniveau in uw
bloed had?


Ja
Nee
Vraag 10: Heeft u diabetes mellitus (suikerziekte)?





Ja, type 1
Ja, type 2
Ja, een ander type (MODY, LADA, MIDD, zwangerschapsdiabetes, etc.)
Nee
Weet ik niet
Vraag 11: Bent u als diabeet wat betreft het bloedsuikerniveau goed gereguleerd?




Ja
Nee
Weet ik niet
Ik heb geen diabetes mellitus
60
De relatie tussen diabetes mellitus en parodontitis
Nina Nijland – februari 2014
Vraag 12: Heeft iemand van uw grootouders/ouders/broers/zussen diabetes mellitus?



Ja
Nee
Weet ik niet
Vraag 13: Heeft u last van complicaties van diabetes? (zoals hart- en vaatziekten, slechtziendheid,
verminderde werking van de nieren, problemen met voeten, enz.)



Ja
Nee
Weet ik niet
Vraag 14: Hoeveel eigen tanden en kiezen heeft u ongeveer?





Geen
Ongeveer 1-6
Ongeveer 7-12
Ongeveer 13-18
Meer dan 18
Vraag 15: Denkt u dat u last heeft van een tandvleesziekte (ook wel parodontitis genoemd)?



Ja
Nee
Weet ik niet
Vraag 16: Hoe beoordeelt u in het algemeen de gezondheid van uw tanden en uw tandvlees?





Uitstekend
Heel goed
Goed
Matig
Slecht
Vraag 17: Heeft u last van bloedend tandvlees?



Ja
Nee
Weet ik niet
61
De relatie tussen diabetes mellitus en parodontitis
Nina Nijland – februari 2014
Vraag 18: Heeft u ooit een behandeling voor tandvleesziekte zoals gebitsreiniging onder het
tandvlees gehad, soms ook wel 'diep schoonmaken' of 'pocket behandeling' genoemd?



Ja
Nee
Weet ik niet
Vraag 19: Heeft u ooit een beweeglijke /losse tand of kies gehad, zonder dat een ongeluk of trauma
daarvan de oorzaak was?



Ja
Nee
Weet ik niet
Vraag 20: Heeft u in de afgelopen 3 maanden opgemerkt dat een tand of kies er niet goed uitziet?



Ja
Nee
Weet ik niet
62
De relatie tussen diabetes mellitus en parodontitis
Nina Nijland – februari 2014
Bijlage 2 Proefpersoneninformatie
Geachte heer/mevrouw,
Steeds meer wordt bekend dat er een relatie bestaat tussen diabetes mellitus (in de volksmond ook
wel suikerziekte genoemd) en mondgezondheid. Uit recent onderzoek blijkt dat diabetespatiënten
vaker te maken hebben met ontstekingen in de mond.
Door middel van een vragenlijst willen we een beeld vormen in hoeverre mondgezondheid en
diabetes mellitus met elkaar verbonden zijn. Wij willen u dan ook vriendelijk verzoeken of u deze
korte vragenlijst (20 vragen) wilt beantwoorden. Ook als u geen diabeet bent, willen we u graag
vragen mee te werken. De vragenlijst is volledig anoniem en neemt niet meer dan 5 minuten in
beslag.
Uw deelname is erg belangrijk voor het onderzoek en wordt dan ook zeer gewaardeerd! Mede
dankzij u, krijgen wij meer inzicht in de mondgezondheid bij diabetespatiënten. Dit zal zeker de
behandeling van diabetespatiënten ten goede komen.
Alvast heel hartelijk dank!
Nina Nijland
Wijnand J. Teeuw, hoofdonderzoeker en parodontoloog te ACTA
63
De relatie tussen diabetes mellitus en parodontitis
Nina Nijland – februari 2014
Bijlage 3 Toestemming Medisch Ethische Toestingscommissie
VUmc
64
De relatie tussen diabetes mellitus en parodontitis
Nina Nijland – februari 2014
65
De relatie tussen diabetes mellitus en parodontitis
Nina Nijland – februari 2014
Download