Vraag 4 Een 42 –jarige hindoestaanse man met diabetes mellitus type 2 sinds zijn 32e jaar wordt verwezen wegens proteïnurie. 1. Welke aanvullende gegevens heeft u nodig ? bloeddruk, retinopathie, zoutintake – of excretie, beloop proteïnurie afgelopen jaren, GFR, anamnestische gegevens wijzend op een nierziekte anders dan DM, oedeem, BMI 2. Wat is de meest waarschijnlijke diagnose ? diabetische nefropathie, wegens hindoestaanse afkomst (DD membraneus, IgAN, FSGS, (theoretisch minimal change, amyloid)) Uiteindelijk wordt een diagnose gesteld: diabetische nefropathie. Hij wordt op dat moment behandeld met hydrochloorthiazide, atenolol en ramipril en heeft een bloeddruk van 138/88 mmHg. 3. Past u de antihypertensieve behandeling aan ? ja , streven naar < 130/80 en Uei < 1 g 4. Geef uw overwegingen / argumenten minder HVZ, minder progressie naar ESRD Waarvan hangt de prognose van zijn nierfunctiebeloop af ? ACEI/ARB gebruik; bloeddruk; roken; afname proteïnurie; bereikte bloeddruk Literatuur: NIV Richtlijn diabetische nefropathie, 2006 Vraag 5 Een 21-jarige slanke man met een gemiddeld HbA1c van 11 % over het afgelopen jaar wordt opgenomen met braken, sufheid en dyspnoe. Bij onderzoek temperatuur 39 C, RR 90/60, pols 120, turgor laag, ademfrequentie 20 / min 1. Wat wilt u nog meer weten ? in hoeveel tijd klachten ontstaan ? insuline gespoten ? klachten wijzend op infectie ? gewicht(sbeloop), type ademhaling, verder lich ond., Astrup, glucose, Na, K, creat, ureum, Cl, HCO3, urine ketonen 2. Wat is uw diagnose ? DKA 3. wat is uw initiële behandeling ? NaCl in principe 0,9 % snel, K iv, insuline (tenzij te lage K); NaHCO3 niet tenzij zeer lage pH (< 7,0) 4. Wat verwacht u van de insulinebehoefte in de daaropvolgende dagen en waarom ? zal dalen omdat insulineresistentie afneemt door: betere hydratie, lagere glucoses en hogere Kalium 5. Noem 4 aspecten die bijdragen aan passagère toename van insulineresistentie bij deze patient dehydratie, hypokaliaemie, hyperglycaemie, infectie, stresshormonen 6. Met welk insulineregime zou u patient ontslaan en waarom ? wegens jonge man 4 dd schema (met langwerkend analoog, werkt 24 uur) Literatuur: NIV Richtlijn De behandeling van acute ontregeling van diabetes mellitus, 2003 Vraag 6 Een vrouw van 34 jaar heeft diabetes mellitus type 1 vanaf haar 16e jaar. Zij is meestal goed gereguleerd met HbA1c waarden van 7-7,5 %. Zij meet elke dag haar bloedglucose minimaal 2 maal. De laatste tijd heeft voelt ze zich moe en ze vaak ’s middags hoge bloedglucosewaarden : 12-17 mmol/l. De rest van de dag zijn haar waarden 5-9 mmol/l. Zij komt eerder op het spreekuur dan gepland wegens deze klachten. 1. Wat zou de oorzaak kunnen zijn van de hoge bloedglucosewaarden in de middag ? hypos in de nacht; bij 2 dd mix schema lunch niet voldoende opgevangen; bij 4 dd schema te lage lunchdosis voor KH-intake; stress door ochtendwerk 2. Wat wilt u nog meer weten ? insulineschema; hypo-anamnese; KH-intake 3. Op welke wijze kunt u veel informatie krijgen over haar bloedglucoseprofiel ? 72 uurs of 120-uurs sensor; of 8 punts curve U besluit haar te behandelen met een subcutane insulinepomp. 4. Wat zijn de voordelen en wat de nadelen van csii ? voordelen; HbA1c -0,5 % met gelijkblijvende hypos; stabielere glycaemie=minder excursies; meer bolusmogelijkheden; 1 x in de 2-3 dagen prikken; nadelen: grotere kans op DKA, bij hypo gaat pomp door (theoretisch, in de praktijk levert dit geen toename majeure hypos op) 5. Noem 2 nieuwe, nog meer intensievere vormen van behandeling van DM type 1: pancreastransplantatie (iha icm nier); eilandjestranplantatie; intraperitoneale pomp Literatuur: Health-related quality of life, treatment satisfaction, and costs associated with intraperitoneal versus subcutaneous insulin administration in type 1 diabetes: a randomized controlled trial. Logtenberg SJ, Kleefstra N, Houweling ST, Groenier KH, Gans RO, Bilo HJ. Diabetes Care. 2010 Jun;33(6):1169-72. Epub 2010 Feb 25. Diabetes: diagnostiek, complicaties en behandeling. A .Kooij, 2008, Prelum uitgevers vragen Bj voor quiz aan het einde: Vraag 1 1. Insulineresistentie neemt toe bij hypokaliaemie en dehydratie 2. Insulineresistentie neemt af bij lichamelijke inspanning a. b. c. d. beide onjuist beide juist 1 onjuist, 2 juist 2 onjuist, 1 juist x Vraag 2 1. Met een insulinepomp is het HbA1c meestal 0,3-0,5 % lager bij een gelijkblijvend aantal hypoglycaemieen 2. Bij een insulinepomp heeft men een grotere kans op levensgevaarlijke hypoglycaemieen a. b. c. d. beide onjuist beide juist 1 onjuist, 2 juist 2 onjuist, 1 juist x Vraag 3 Stelling: Bij type 2 diabetes mellitus met microalbuminurie is de kans op terminaal nierfalen 2 % per jaar en de kans op overlijden 8 % per jaar a. de kans op terminaal nierfalen is minder dan / gelijk aan / meer dan 2 % / jaar b. de kans op overlijden is minder dan / gelijk aan / meer dan 8 % / jaar (bron: p 38, richtlijn nefropathie NIV)