Recht en plicht op ontwikkeling Doel Ontwikkeling als sleutel tot inzetbaarheid Met het oog op een verandering in de functie, bij het veranderen van functie (al dan niet gedwongen door herstructurering), een reële kans geven aan personeelsleden om een nieuwe weg in te slaan, ook als ze nog niet over alle competenties beschikken om de alternatieve functie uit te oefenen, ook al zijn ze niet meer jong. Probleemstelling De probleemstelling is driedubbel: 1. Lage participatiegraad aan opleidingen van oudere personeelsleden. Ter illustratie de cijfers van het MVG:: MVG 2004 MVG 2002 Algemene participatie 38,67 52,86 volgens leeftijd 45-54 31,53 60,02 volgens leeftijd 55-65 15,57 40,21 2. Het recht (en de plicht) op ontwikkeling bij het opnemen van een nieuwe functie of rol wordt als noodzakelijk gezien. 3. Om een nieuwe weg in te kunnen inslaan is het soms zinvol dat een personeelslid een opleiding volgt die niet meteen voor de huidige functie direct bruikbaar is. Vormingsverlof is nu in theorie eigenlijk enkel mogelijk indien de opleiding verband heeft met de huidige job, in de praktijk wordt soms wel de toelating geven om opleidingen te volgen met het oog op een toekomstige job. Dit hangt echter enkel af van de goodwill van het afdelingshoofd. Soms is het aantal dagen vormingsverlof onvoldoende om de nodige competenties (in dag- of avondonderwijs) te kunnen opdoen Omschrijving De oplossing ligt voornamelijk in een goede toepassing van het bestaande instrumentarium. Het 1ste probleem gaat over het recht op ontwikkeling bij het veranderen van functie. In het raamstatuut staat bij de toelichting van art III 15 letterlijk “Met nieuwe personeelsleden wordt in de proeftijd een inwerkperiode minstens gelijk aan de proeftijd afgesproken”. In art III 16 staat dat “… de lijnmanager bij aanvang van de proeftijd de inhoud van het programma bepaalt in overleg met de functiehouder, de begeleider en de personeelsfunctie van het beleidsdomein”. Omdat eerder al staat dat vorming een recht én een plicht is (art II 6), is ontwikkeling bij het veranderen van functie of het opnemen van een nieuwe rol. bijgevolg gegarandeerd. (zie probleem 1). Toepassing van de bestaande regels en methoden is voldoende om het recht op ontwikkeling bij veranderen van functie of rol afdwingbaar te maken. Daarmee is de cultuur nog niet aanwezig om hier daadwerkelijk werk van te maken. Vervolg op volgende pagina 317543572 26 okt. 2005 1/3 Recht en plicht op ontwikkeling, Vervolg Omschrijving (vervolg) Het 2de probleem is dat het nog geen gemeengoed is dat personeelsleden zich kunnen voorbereiden op een nieuwe functie. Ook dit is een cultuuraspect, dat niet zomaar met regels op te lossen is. Het raamstatuut bepaalt wel (zie art II 6) dat ontwikkeling een recht is zowel voor de huidige functie, al voor de uitbouw van de verdere loopbaan. In de managementcode bieden de door de VR goedgekeurde principes 5A en 5B een kader voor het garanderen van het recht op ontwikkeling in loopbaanperspectief. Principe 5A: “de personeelsleden krijgen voldoende kansen om door te groeien naar andere functies en om hun inzetbaarheid te verruimen.”. Principe 5B: “de personeelsleden die inspanningen leveren om hun inzetbaarheid te verruimen krijgen voldoende kansen om gedurende hun loopbaan zinvol ingezet te worden. De meest zinvolle piste bestaat erin dit te ondersteunen door ontwikkeling die niet meteen voor de functie noodzakelijk is centraal te bekostigen op het budget van BA 01.05. Hierbij worden dan trajectplannen opgesteld per individu die zowel loopbaanbegeleiding als de kosten voor ontwikkeling omvatten (zie ook perspectiefgesprekken). Dit is anders dan het garanderen van een aantal dagen vormingsverlof, want dat leidt tot vormingstoerisme. De basis is een continue investering in ontwikkeling en dat is een gedeelde verantwoordelijkheid van management en personeelsleden. Voorwaarden om van het centrale budget gebruik te kunnen maken zijn: 1. er is een perspectiefgesprek geweest 2. als resultaat van dit gesprek is er op niveau van het betrokken individu een plan, bijvoorbeeld een Inidividueel Ontwikkel Plan (IOP) of een loopbaantrajectplan. Ervaring Volgende ervaringsgegevens zijn beschikbaar:: Extern transitie bij Belgacom (Best-plan): 6000 mensen herschoold. onderzoek Kind en Gezin: 45+ willen minder klassieke opleiding, wel maatgerichte ontwikkeling federale overheid: competentietesten, brevetten de particpatiegraad over alle leeftijdscategoriën ligt in Vlaanderen tussen de 52 en 66%, afhankelijk van het onderzoek1. 1 Vlaamse Overheid stagiairs, project LIN toepassing van vormingsverlof voor langdurige opleidingen toepassing van de dubbele aanmoedigingspremie bij loopbaanonderbreking voor het volgen van een opleiding gemiddelde particpatiegraad aan vorming binnen OVAM: 54,50 % gemiddelde participatiegraad aan vorming binnen Kind & Gezin: 71,20% CVTS onderzoek (1999): 66,30%; Randstad (benchmark 2003): 52%; PASO/VIONA : 55,50% 317543572 26 okt. 2005 2/3 Recht en plicht op ontwikkeling, Vervolg Toepassingsgebied Alle personeelsleden. Verwachte effecten Verhoogde motivatie en inzet van de betrokken personeelsleden Grotere flexibiliteit en bereidheid tot verandering Inzetbaarheid stijgt Randvoorwaarden Raamstatuut wordt geïmplementeerd Er wordt centraal budget gereserveerd op BA 01.05 Budgettaire gevolgen 2 Ontwikkeling binnen de huidige functie: geen nieuwe budgetten Niet functiespecifieke ontwikkeling: centrale: basisallocatie 01.05 rond interne mobiliteit. Een budget vooropstellen is moeilijk, omdat nog geen ervaring is opgedaan.. Wellicht kunnen volgende elementen gebruikt worden om tot een eerste, ruwe schatting te komen: % van het huidige budget voor vorming. Stel dat 10% overeengekomen wordt, dan betekent dit voor het MVG 10% van 3.849.000 € = 384.900 €.. Dit komt neer op 16,22 € per personeelslid2. Op het niveau van de Vlaamse Overheid (incl. VOI’s) zal dit wellicht een ruim een verdubbeling als het aantal personeelsleden als criterium genomen wordt, wat budgettair neerkomt op ± 770.000 €. er kan een bovengrens gesteld worden aan het budget, bijvoorbeeld door de norm te gebruiken die bij het eindeloopbaandebat naar voor geschoven werd (1,9 % van de totale loonkosten). In dit criterium zijn dan wel alle kosten opgenomen, dus zowel het gewone budget voor ontwikkeling als niet-functiespecifieke ontwikkeling en zelfs de kosten van de vormingsprofessionals. zie Beleidsrapport Personeel en Organisatie 2004, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap 317543572 26 okt. 2005 3/3