Thema 3. Voortplanting en ontwikkeling 1. Voorplanting en

advertisement
Thema 3. Voortplanting en ontwikkeling
1. Voorplanting en bevruchting
 Voorplanting begint bij de bevruchting
 Bevruchting : het versmelten van de kern van een eicel + zaadcel
- door bevruchting ontstaat een bevruchte eicel : nieuw individu
 Geslachtelijke voorplanting : voortplanting via geslachtscellen
 Eicellen en zaadcellen zijn geslachtscellen
- zaadcellen : mannelijk.
- eicellen : vrouwelijk.
 Er zijn twee soorten celdelingen
- gewone celdeling : één moedercel, twee dochtercellen
- speciale celdeling : geslachtscellen
 Geslachtscellen hebben de helft van de chromosomen van de moedercel
 Een bevruchte eicel heeft evenveel chromosomen als normale cellen, want bij
bevruchting versmelten de kernen van de zaadcel + eicel met elkaar.
2. Het lichaam veranderd.
 Geslachtscellen zijn kenmerken waaraan je jongens en meisjes herkent
- primaire geslachtskenmerken : vanaf de geboorte aanwezig
- secundaire geslachtskenmerken : ontstaan onder invloed van hormonen.
Primaire geslachtskenmerken
Jongens
Penis
Balzak
Secundaire geslachtskenmerken
Zwaardere stem
Haren in de schaamstreek
Haren onder de oksels
Een baard
Gespierder lichaam
Borsthaar
Meisjes
Vagina
Schaamlippen
Borsten
Haren in de schaamstreek
Haren onder de oksels
Brede heupen
Ronde lichaamsvormen
3. Het voortplantingsstelsel bij de man
 Balzak : huidplooi met teelballen en bijballen erin
- in de balzak is de temperatuur iets lager dan in het lichaam
 Teelballen : maken zaadcellen
 Bijballen : slaan spermacellen tijdelijk op
 Zaadleider: vervoeren spermacellen van de bijballen naar de urinebuis
 Eikel : de top van de penis :
- de eikel is heel gevoelig
- over de eikel zit de voorhuid
 Sperma bestaat uit spermacellen en zaadvocht
 Bij een erectie is de penis groot en stijf, daar dat de zwellichamen zich hebben gevuld met
bloed
 Geslachtsgemeenschap : een man brengt zijn penis in de vagina van een vrouw
- de penis kan alleen in de vagina als de penis in erectie is
 Als de eikel van de penis wordt geprikkeld, kan de man klaarkomen
- bij het klaarkomen krijgt de man een zaadlozing
- bij een zaadlozing komt het sperma via de urinebuis met schokken uit de penis
 Zelfbevrediging : een man zorgt er met zijn handen zelf voor dat hij klaarkomt
 Besnijdenis : het wegsnijden van de voorhuid van de penis.
4. Het voortplantingsstelsel van de vrouw
 De meeste voortplantingsorganen liggen in de onderbuik
- alleen de clitoris en de kleine + grote schaamlippen kan je vanaf buitenaf zien
 In de eierstokken ontwikkelen zich eicellen
- een eicel ontwikkelt zich in een follikel
- een follikel is een groepje speciale cellen in de eierstok
- als een follikel rijp is, barst dat open en komt er een eicel vrij
 Ovulatie : uit de eierstokken komt een eicel vrij
- vanaf de puberteit vindt er ongeveer elke vier weken ovulatie plaats.
 De trechter vangt de eicellen die vrijkomen op
 De eileider vervoert de eicel in de richting van de baarmoeder
 De baarmoeder: heeft een dikke gespierde wand en is aan de binnenkant bekleed met
slijmvlies
 Er zijn twee typen schaamlippen : de kleine en de grote schaamlippen
- bij seksuele opwinding maken de kleine schaamlippen slijm, hierdoor wordt de vagina
gladder
 Clitoris : orgaan dat heel gevoelig is voor prikkels
- ligt tussen de kleine schaamlippen
- door de clitoris te prikkelen, kan de vrouw klaarkomen
 Maagdenvlies : een verdikking van het begin van het slijmvlies van de vagina
 Zelfbevrediging : een vrouw zorgt er zelf voor dat zij klaarkomt
5.
De menstruatiecyclus
 Ovulatie : er komt een rijpe eicel vrij uit de eierstok
- gebeurt ongeveer elke vier weken
 Bevruchting : het versmelten van de kernen van een spermacel en een eicel
- er ontstaat een bevruchte eicel
 Als er geen bevruchting plaatsvindt, wordt een vrouw ongesteld
- hierbij komt een beetje bloed vrij
 Bij menstruatie gebeurt dit :
- een deel van het baarmoederslijmvlies wordt afgesloten, hierbij komt bloed vrij
- het bloed en de resten van het baarmoederslijmvlies verdwijnen via de vagina naar buiten
 De menstruatie herhaalt zich om de vier weken
 Deze processen horen bij de menstruatiecyclus
- menstruatie
- dikker worden van het baarmoederslijmvlies
 Menstruatiecyclus werkt zo :
- dag 1 : het baarmoederslijmvlies breekt af
- dag 4 : de menstruatie is voorbij
- daarna wordt het baarmoederslijmvlies weer dikker, en er wordt langzaam een nieuwe
eicel rijp
- dag 14: er vindt ovulatie plaats, het baarmoederslijmvlies wordt nog dikker
- dag 28 : de menstruatie begint vanaf nu begint er een nieuwe cyclus
 De menstruatie en menstruatiecyclus verlopen niet bij elke vrouw op dezelfde manier
6.
Zwanger worden
 Bij geslachtsgemeenschap kunnen er spermacellen in de vagina van de vrouw komen
- de spermacellen bewegen naar de eileider
- in de eileider kunnen de spermacellen een rijpe eicel tegenkomen, dan kan er bevruchting
plaatsvinden
 Bevruchting kan plaatsvinden in de vruchtbare periode
- de vruchtbare periode begint 3 dagen voor de ovulatie
- een halve dag na de ovulatie is de vruchtbare periode voorbij : dag 15
 Een rijpe eicel leeft ongeveer 12uur
 Zaadcellen leven ongeveer 3 dagen
 Zwanger worden gaat zo :
- becruchting vindt plaats bij de eileider
- bij bevruchting dringt een spermacel de eicel binnen
- de kernen versmelten met elkaar
- er ontstaat een bevruchte eicel
 Meteen na de bevruchting deelt de bevruchte eicel zich
- er ontstaat een klompje cellen
- dit klompje wordt door de eileider vervoerd naar de baarmoeder
- het klompje cellen kan zich ontwikkelen tot een kindje
 Dankzij de bevruchting blijft het baarmoederslijmvlies in stand
- het wordt nog een beetje dikker
- de vrouw wordt niet ongesteld
- en er vindt geen ovulatie plaats
 Innesteling : het klompje cellen zet zich vast in het baarmoederslijmvlies.
 Over tijd : de menstruatie van een vrouw komt later dan verwacht
 Zwangerschapstest kan aantonen of je zwanger bent of niet
7. Het kindje in de baarmoeder




Een bevruchte eicel ontwikkelt zich tot een klompje cellen
Als het klompje cellen zich innestelt, is de vrouw zwanger
Uit het klompje cellen ontstaat een embryo
Een embryo groeit en ontwikkelt zichzelf
 Vanaf 3 maanden noemen we een embryo : foetus
- foetus lijkt al op een mens
 Na een tijdje ontwikkelt zich een placenta ( moederkoek ) in het baarmoederslijmvlies
- de embryo is via de navelstreng met de placenta verbonden
 Placenta : een speciaal deel van het baarmoederslijmvlies met bloedvaten van de moeder en
bloedvaten van het embryo
 Via de placenta wisselen de moeder en het embryo stoffen uit
- het embryo krijgt voedingsstoffen en zuurstof van de moeder
- de moeder krijgt afvalstoffen van het embryo
 Schadelijke stoffen in het bloed van de moeder komt via de placenta ook in het bloed van het
embryo
 Om een embryo zitten vruchtvliezen met vruchtwater
- de embryo drijft in het vruchtwater
- de vruchtvliezen en het vruchtwater beschermen het embryo tegen stoten, uitdrogen en
kou.
8. De geboorte
 Tijdens de zwangerschap groeit er een kindje in de baarmoeder van de vrouw
- duurt 9 maanden
 Na ongeveer negen maanden zwangerschap begint de bevalling
- bij de bevalling komt de foetus via de baarmoederhals en de vagina naar buiten
 Baarmoederhals : een soort buis van de vagina naar de baarmoeder
 De bevalling verloopt in 3 stappen :
- de ontsluiting : de baarmoederhals wordt steeds wijder
- de uitdrijving : de baby wordt door persweeën uit het lichaam van de moeder geduwd
- de nageboorte : de placenta en de resten van de vruchtvliezen worden naar buiten geduwd
 Na de geboorte wordt het slijm uit de neus en de longen van het kindje gehaald
- als de baby begint te huilen, weet je dat hij zelf ademhaalt
 Na de geboorte wordt de navelstreng afgeknipt
 Navel : de plek waar de navelstreng heeft vastgezeten
9. De levenscyclus van de mens
Levensfase
Leeftijd
Verzorging
nodig, ja/nee
Ja
Baby
0 – 1.5
Ja
Peuter
1.5 – 4
Ja
Kleuter
4–6
Ja
Schoolkind
6 – 12
Ja
Puber
12 – 16
Som wel,
begeleiding
nodig
Adolescent
16-21
Nee
Volwassene
21 – 65
Nee
Bejaarde
Boven 65+
Soms wel
Foetus
Lichamelijke
verandering
Groeit en
ontwikkelt zich tot
baby
Groeit en
ontwikkelt zich snel
Geestelijke
verandering
Leert reageren
op andere
mensen
Groeit en
Leert spelen, en
ontwikkelt zich snel praten
Groeit en
Leert spelen
ontwikkelt zich snel met anderen,
leert fietsen
enz.
Groeit en
Leert lezen,
ontwikkelt zich snel schrijven en
rekenen
krijgt secundaire
Krijgt intresses
geslachtskenmerken voor dingen.
Kan erg veel
zelf
doen/beslissen
Groeit en
Leert
ontwikkelt zich
zelfstandig
minder snel
worden
Groeit een beetje,
Kan voor
niet meer in lengte. zichzelf en
andere zorgen.
Krijgt kinderen
Groeit niet, krijgt
Krijgt soms
soms lichamelijke
geestelijke
gebreken
gebreken.
Basisstof 10: Soa
Soa: betekend seksueel overdraagbare aandoening
Een ander woord voor soa is geslachtsziekte.
Als een soa hebt moet je naar de dokter, je kunt er erg ziek van worden of zelfs dood aan gaan.
Soa’s voorkomen: Gebruik altijd een condoom!
Aids: Bij aids wordt je afweersysteem aangetast, het lichaam kan ziekteverwekkers dan niet goed
meer bestrijden.
Aids wordt veroorzaakt door het hiv-virus.
Seropositief: Als je besmet bent met aids maar nog niet ziek bent. Je kunt het hiv-virus dan wel
doorgeven aan andere mensen door onbeschermde seks te hebben.
Het hiv-virus zit bij de man in het bloed, het vocht uit de penis en in het sperma.
Het hiv-virus zit bij de vrouw in het bloed, in het slijm uit de vagina en in de moedermelk.
Tegen aids is nog geen medicijn. Er zijn wel hiv-remmers, die zorgen ervoor dat het virus zich niet zo
snel kan vermenigvuldigen.
Hoe kun je aids krijgen:



Door onveilig te vrijen met iemand die seropositief is of aids heeft.
Door besmet bloed in je lichaam te krijgen.
Door moedermelk te drinken van een vrouw die besmet is.
Hoe kun je aids voorkomen:
Veilig vrijen: Gebruik altijd een condoom!
Basisstof 11 – voorbehoedsmiddelen
Voorbehoedsmiddelen: Zijn hulpmiddelen die voorkomen dat een vrouw zwanger wordt door
geslachtsgemeenschap.
Voorbeelden van voorbehoedsmiddelen:
Het condoom: Beschermt tegen soa’s en zwangerschap – Wordt om de stijve penis van de man
geschoven. Er komt dus geen sperma in de vagina van de vrouw.
De pil: Beschermt alleen tegen zwangerschap – Wordt door veel vrouwen gebruikt, je slikt de pil 3
weken en daarna is er een stopweek, daarin wordt de vrouw ongesteld. De pil bevat hormonen
De nuvaring: beschermt alleen tegen zwangerschap – is een kunststof ring die hormonen bevat. Deze
ring zit in de vagina. Na 3 weken haal je de ring uit de vagina en is de stopweek.
Het spiraaltje: beschermt alleen tegen zwangerschap – is een plastic voorwerp met een
koperdraadje, die wordt aangebracht in de baarmoeder van de vrouw. Het zorgt ervoor dat een
bevruchte eicel zich niet kan innestelen.
Basisstof 12 – Seksualiteit
Seksualiteit: de interesse in het lichaam van jezelf en andere mensen
Lustbeleving: Seksueel geprikkeld raken door te fantaseren over seks, blote plaatjes of vrijende
mensen.
Heteroseksueel: Aangetrokken voelen tot mensen van het andere geslacht.
Homoseksueel: Aangetrokken voelen tot mensen van hetzelfde geslacht.
Homoseksuele man noemen we homofiel
Homoseksuele vrouw noemen we lesbisch
Biseksueel: Aangetrokken voelen tot mensen van beide geslachten.
Seksueel geweld: Als je iemand dwingt tot seksueel contact.
voorbeelden van seksueel geweld:




Ongewenste intimiteiten – het zogenaamd per ongeluk iemands lichaamsdeel aanraken
tegen die ander zijn wil in. Of seksueel getinte opmerkingen maken.
Incest – Seksueel contact tussen familieleden. Bijvoorbeeld vader met dochter, moeder met
zoon, broer en zus. Als een volwassene seksueel contact heeft met een jeugdige noemen we
dat pedofilie.
Aanranding – het lichaam van een ander expres aanraken terwijl die ander dat niet wil.
Verkrachting – seks hebben met een ander, tegen die zin van die ander in.
Als je slachtoffer bent van seksueel geweld praat hier dan met iemand. Je bent zelf nooit schuldig!!
Download