Filosofie van de waanzin Filosofie van de waanzin, Wouter Kusters, Lemniscaat, € 39,95 (paperback), € 59,95 (gebonden), 760 pagina’s. In waanzin zit een filosofisch geluid, en dat geluid wil Wouter Kusters laten horen. Zowel filosofie als waanzin verkennen volgens deze denker de randvoorwaarden van het menselijk bestaan. Tijd, ruimte, het ik, de buitenwereld - die voor ons zelfbegrip zo cruciale grootheden - zijn in feite veel minder reëel en stabiel dan we gewoonlijk aannemen. Filosofie en waanzin durven afstand te nemen van het alledaagse functioneren van deze begrippen, om ermee te experimenteren. Kusters weet dat dit een riskante onderneming is. Wat je op zo’n filosofische dan wel waanzinnige zoektocht ontdekt, is misschien van het grootste belang, maar misschien ook een dwaling. En zelfs de mooiste vondsten laten zich slecht in taal uitdrukken, omdat de taal is doordrenkt van precies de begripsmatige primitieven (tijd, ruimte, ik, werkelijkheid) die je zo radicaal onderzoekt. Dat drijft je in de richting van een mystieke positie: je kunt eigenlijk geen goede woorden vinden voor je diepe inzichten omdat de gebruikelijke taal stilvalt. Kusters zoekt die woorden toch, en het resultaat is een zeer breed opgezet boek dat bijna over de pagina’s schuimt. Alleen al de inhoudsopgave beslaat tien pagina’s. Kusters belicht allerlei facetten van het ‘kristal’ dat de waanzinnige ervaring is, en systematiseert zijn bevindingen tot in paragrafen met vier getallen (‘paragraaf 3.2.3.3: basisritme’). Zijn boek beschrijft daarmee niet alleen de waanzin, maar demonstreert ook wat waanzin is. Kusters neemt dat risico welbewust en brutaal en is als geen ander in de positie om dat te doen. Hij beschikt over een soepele, speelse schrijfstijl en een grote belezenheid, waarmee hij eerder twee goed ontvangen boeken schreef. Bovendien is Kusters niet alleen filosoof maar ook ervaringsdeskundige: hij maakte zelf twee keer een psychotische periode mee. Naast heel veel meer is dit een geuzenboek dat ten strijde trekt tegen de dominante psychiatrie. De beroepsgroep ontkent de filosofische kracht van de waan en weet niet hoe snel ze hem met pillen moet dempen, stelt Kusters. Veel psychiaters begrijpen niets van de waanzin, en willen haar ook niet begrijpen. En toch noemen ze zich deskundig! In plaats van wanen als hersenziekte te definiëren, kunnen we ze volgens hem beter inhoudelijk onderzoeken. Want psychotici zijn niet wezenlijk anders dan wij – nee, ze ervaren de extremen van menselijke mogelijkheden en neigingen. Door waanzinnigen van ons af te duwen, weigeren we in feite de menselijke natuur onder ogen te zien. Kusters presenteert de waan als een soort innerlijke brand, een heldere, intense ervaring waarvan je ook kunt genieten. Hij laat de rijkdom en veelzijdigheid van wanen zien, en zet stevig aan het denken over de parallellen tussen waanzin, filosofie en mystiek. Dat wekt bewondering op, maar ook gesputter. Een waan, hoe spannend wellicht ook, blijft een vorm van eenrichtingsverkeer: de waanzinnige heeft dat dwingende inzicht, en alles wat de luisteraar eventueel inbrengt wordt ingepast in zijn systeem. Nu kun je dat met enig recht ook zeggen van sommige filosofen. Toch lijkt mij dat een filosoof, meer dan een waanzinnige, afstand weet te bewaren ten opzichte van de eigen gedachten en gewaarwordingen. En afstand schept vrijheid - een vrijheid die de waanzinnige node mist. Juist in dat opzicht valt Kusters de psychiatrie wel erg hard. Ik geloof best dat de beroepsgroep onbeholpen en vaak bot tekeergaat, maar psychiaters ‘dempen’ die heftige innerlijke avonturen van de waanzinnige toch ook als antwoord op reëel lijden en ontsporen. Dat neemt allemaal niet weg dat dit een overdonderend, intelligent en uitdagend boek is. Kusters heeft ons een gloeiend kristal in de schoot geworpen, dat geen enkele zielvorser met intellectuele pretenties zal kunnen negeren. Marjan Slob © Marjan Slob 2014. Gepubliceerd in de Volkskrant, 26 april 2014