5. Het Nederlandse Rode Kruis en de ambulance in Turkije ten tijde

advertisement
De Nederlandse Rode Kruis ambulance in het Osmaanse Rijk ten tijde
van de Eerste Balkanoorlog (1912-1913)
Bas Plaatsman
stud. nr 9020179
Vakgroep Arabische, Nieuw-Perzische en Turkse Talen Culturen, Universiteit Utrecht 2007
Begeleider: Hans Theunissen
Tweede Lezer: Nico Landman
Inhoudsopgave
Inleiding
4
1. Het Osmaanse Rijk tot aan de Balkanoorlogen (ca. 1300 tot 1912-1913)
Inleiding
Het Osmaanse Rijk: ontstaan, bloeiperiode en begin van het verval
De hervormingen onder de Köprülü-grootviziers
Bedreigingen voor het Osmaanse Rijk: de Europese grootmachten
De hervormingen van de sultans Selim III en Mahmud II
De invloed van het westen op de christelijke gemeenschappen in het Osmaanse Rijk
De ‘Oosterse kwestie’
De ‘Tanzimat’-hervormingen
De ‘Oosterse crisis’
Moslim vluchtelingen in het Osmaanse Rijk
Expansiedrift en nationalisme in de Balkan
De ‘Macedonische kwestie’
De Jong-Turkse revolutie
Opstanden in Albanië
Onrust in Macedonië
Conclusie
6
6
7
7
9
11
13
14
16
17
17
18
20
21
23
23
2. De Balkanoorlogen
Inleiding
25
2.1 Het ontstaan en het verloop van de Eerste Balkanoorlog (8 oktober 1912 - 10 juni 1913)
De vorming van de Balkanbond
Interventie van de Europese grootmachten
De situatie van het Osmaanse Rijk en zijn militaire kracht
Het verloop van de oorlogshandelingen
De wapenstilstand en de conferenties in Londen
Bab-ı Ali Coup en de tweede (laatste) fase van de Eerste Balkanoorlog
25
27
27
28
30
30
2.2 Het ontstaan en het verloop van de Tweede Balkanoorlog (29/30 juni 1913 -29
september 1913)
Inleiding
De aanleiding: opnieuw de ‘Macedonische kwestie’
Het begin en het verloop van de oorlogshandelingen
De vredesonderhandelingen
32
32
33
34
2.3 Vluchtelingenstromen tengevolge van de Balkanoorlogen
Bevolkingssamenstelling op de Balkan voorafgaand aan de Balkanoorlogen
De vluchtelingenstroom ten gevolge van de Eerste Balkanoorlog
De vluchtelingenstroom ten gevolge van de Tweede Balkanoorlog
Conclusie
35
35
37
39
3. Het Rode Kruis en de Balkanoorlog
Inleiding
40
3.1 Het Nederlandse Rode Kruis
Humanitaire hulpverlening
De kwestie van het internationale symbool
Humanitaire hulpverlening in oorlogstijd van het NRK in een historische context
40
41
41
3.2 De Turkse Rode Halve Maan
De oprichting van de Turkse Rode Halve Maan (Osmanlı Hilâl-i Ahmer Cemiyeti)
Activiteiten van de Turkse Rode Halve Maan tot aan de Balkanoorlogen
Activiteiten van de Turkse Rode Halve Maan ten tijde van de Balkanoorlogen
Conclusie
44
45
45
48
4. Uitzending van Nederlandse Rode Kruis ambulances ten tijde van de
Balkanoorlogen: de besluitvorming
Inleiding
50
Belangstelling in Nederland voor het sturen van humanitaire hulp en de mogelijkheden hiervoor
50
Financiering van de ambulances
51
De keuze van de gebieden en de ‘Turkse’ ambulance
51
De informatie waarover het Nederlandse Rode Kruis beschikte m.b.t. de oorlogsituatie 52
Aard en duur van de hulpverlening
53
Aanvang van de organisatie van de Rode Kruis missie naar het Osmaanse Rijk
54
Conclusie
54
5. Het Nederlandse Rode Kruis en de ambulance in Turkije ten tijde van de
Balkanoorlogen
Inleiding
Internationale hulpverlening ten tijde van de Balkanoorlogen
Voorbereiding en organisatie van de Nederlandse Rode Kruis missie
De voorexpeditie
De werkzaamheden van de Nederlandse ambulance
‘Kriegschirurgie’, chirurgie ten tijde van oorlog
Behandeling van cholera in de Balkanoorlogen
De Turkse soldaat / patiënt
Redenen voor vertrek
Het vertrek van de ambulance
Ontvangst in Nederland
Ere-Avond en de uitreiking medailles
Dankbaarheid van de sultan: de oorkonde van dr Masoko
Ambulances naar Servië en Montenegro
De kritiek: geen hulp voor de vluchtelingen
Financiën: besteding van de gelden voor de ambulances
Conclusie
56
56
58
59
62
62
64
65
65
67
67
68
68
69
71
72
6. Samenvatting en conclusies
Literatuurlijst
Bijlage (afbeeldingen)
73
77
Inleiding
Deze scriptie belicht aan de hand van een beschrijving van de activiteiten van een
Nederlandse Rode Kruis missie naar het Osmaanse Rijk tijdens de Balkanoorlogen van 19121913 een korte episode uit de geschiedenis van het Osmaanse Rijk. Het Nederlandse Rode Kruis
besloot in de Balkanoorlogen in het kader van humanitaire hulpverlening een aantal
‘ambulances’, teams van artsen en verplegers, naar de Balkan en het Osmaanse Rijk uit te
zenden. Het Nederlandse Rode Kruis, opgericht in 1867, had in haar bestaansgeschiedenis al
verschillende malen ambulances naar het buitenland gezonden en besloot ook dit keer op basis
van de Conventie van Genève de diverse oorlogvoerende landen te hulp komen. Zo werden er
ambulances naar Griekenland, Bulgarije, Servië, Montenegro en het Osmaanse Rijk (Istanbul)
gestuurd.
Aan de hand van de beschrijving van een van deze missies, die naar het Osmaanse Rijk,
zal ik trachten een beeld te schetsen van de situatie waarin het Osmaanse Rijk zich op dat
moment bevond. Aan de hand van een onderzoek naar deze missie probeer ik een beeld te
vormen van de bovenal menselijke tragedie die zich in de nadagen van de Osmaanse
heerschappij op de Balkan heeft afgespeeld. De zware nederlagen van de Osmanen en het
verlies van grote delen van het rijk hadden een ware exodus van de Turkse bevolking uit de
verloren gebieden tot gevolg. De overwinnaars verdreven hiermee de Turkse bevolking, een
politiek die in veel opzichten doet denken aan die van de ethnic cleansing in Bosnië in de
negentiger jaren van de vorige eeuw. Een grote stroom vluchtelingen zocht zo een heenkomen
in Istanbul en omstreken. De stad en zijn directe omgeving barstte hierdoor dan ook uit zijn
voegen en er braken verschillende epidemieën onder de bevolking uit. (Medische) hulp aan de
gewonde soldaten en vluchtelingen werd niet uitsluitend verleend door de Osmaanse overheid
en de Osmaanse Rode Halve Maan zelf, maar ook door diverse buitenlandse Rode Kruis missies
(de zogenaamde ambulances).
Het bestaan van deze Nederlandse missie naar Istanbul wordt in de secundaire literatuur
over het Nederlandse Rode Kruis uitsluitend in een paar regels vermeld. Er bestond geen
uitvoerig onderzoek van Nederlandse kant over deze episode. Ook in enkele Turkse publicaties
over de Balkanoorlogen en de activiteiten van de Turkse Rode Halve Maan en de diverse Rode
Kruis-ambulances (welgeteld 2) wordt het bestaan van de Nederlandse ambulance slechts
genoemd. De geringe informatie die over dit onderwerp beschikbaar was, staat in schril contrast
met de hoeveelheid primaire bronnen die over dit onderwerp feitelijk aanwezig is. Onderzoek in
het Archief van het Nederlandse Rode Kruis leverde een schat aan verslagen, rapporten, foto’s
etc. van de ambulanceleden op. Dit materiaal kon aangevuld worden met waardevol Osmaans
archiefmateriaal uit het Başbakanlık Osmanlı Arşivi in Istanbul en uit Indonesië (één van de
‘Nederlandse’ artsen was afkomstig uit het toenmalige Nederlands Oost-Indië) over de
Nederlandse ambulance. Verder onderzoek in bibliotheken (met name de bibliotheek van het
Vredespaleis bleek een ware Fundgrube te zijn) leverde een schat aan materiaal op, veelal
‘vergeten’ publicaties uit de jaren direct na de Balkanoorlogen. Deze publicaties zijn vaak
reisbeschrijvingen, verslagen van oorlogscorrespondenten etc. en vormen een waardevolle
aanvulling op het gevonden archiefmateriaal. Dit materiaal -in combinatie met recente
wetenschappelijke literatuur- geeft de mogelijkheid een grondig onderzoek te doen naar de
Nederlandse ambulance naar Istanbul in de Eerste Balkanoorlog.
In veel opzichten is de Eerste Balkanoorlog een ‘vergeten’ episode. In de jaren direct na
de oorlog werden er talloze boeken over de Kriegsgreuel gepubliceerd. Maar afgezien van
boeken vol met gruweldaden is het ‘humanitaire’ aspect van deze oorlog nooit uitputtend
onderzocht. De geschiedenis van de ambulances, is bijvoorbeeld nooit goed geschreven. Er is
slechts één algemeen artikel (in het Turks) over de Osmaanse Rode Halve Maan dat echter
slechts zijdelings ingaat op het aspect van de humanitaire hulpverlening tijdens de
Balkanoorlog. Dit in tegenstelling tot de grote hoeveelheid publicaties die bestaat over de
militaire en politieke aspecten van de Balkanoorlogen. Dit brengt mij bij de probleem- en
doelstelling van dit scriptie-onderzoek. Aan de hand van het hierboven beschreven materiaal wil
ik proberen de geschiedenis van een vrijwel ‘vergeten’ onderwerp uit de Eerste Balkanoorlog te
schrijven. Het ‘humanitaire’ aspect staat hierin centraal. Enerzijds hebben we de Kriegsgreuel
4
(uitvoerig beschreven), maar anderzijds de hulpverlening aan de slachtoffers van de oorlog, die
nog niet goed onderzocht is. Ik wil dus juist deze kant van de zaak (de hulpverlening)
onderzoeken omdat ik denk, dat hierdoor een vollediger beeld van de totale humanitaire
gevolgen van de oorlog verkregen kan worden. Dus door de ‘geschiedenis’ van de Nederlandse
ambulance in Istanbul te reconstrueren, zal hopelijk een beter inzicht verkregen worden in de
humanitaire gevolgen van de Eerste Balkanoorlog.
Ten einde dit doel te verwezenlijken wordt het onderwerp van de scriptie ingeleid door
een algemeen historisch kader: de politieke en militaire situatie waarin het Osmaanse Rijk zich
bevond, voorafgaand aan de Balkanoorlogen. Het eerste hoofdstuk behandelt de desintegratie
van het Osmaanse Rijk en de opkomst van de jonge nationale Balkanstaten. Het eerste
hoofdstuk wordt gevolgd door een hoofdstuk met een gedetailleerde beschrijving van de
Balkanoorlogen en de directe gevolgen ervan voor de bevolking op de Balkan. In hoofdstuk drie
wordt de voorgeschiedenis van het Nederlandse Rode Kruis en van de Turkse Rode Halve Maan
behandeld en wordt een schets gegeven van de problemen, waarmee het Osmaanse Rijk
geconfronteerd werd ten gevolge van de Balkanoorlogen. In hoofdstuk vier wordt ingegaan op
de uitgangspunten van het Nederlandse Rode Kruis op basis waarvan men in Nederland besluit
humanitaire hulp te verlenen aan de diverse partijen, die betrokken waren in het conflict en in
het bijzonder aan het Osmaanse Rijk. Het hoofdstuk wordt gevolgd door een reconstructie van
de voorbereiding van de NRK missie en van de werkzaamheden van de Nederlandse Rode Kruis
ambulance in het Osmaanse Rijk. Het geheel wordt afgesloten met een samenvatting en
conclusies aangaande de voorgenomen hulpverlening en de daadwerkelijk in de Balkanoorlogen
verleende hulp met tot slot enige persoonlijke bevindingen bij het verrichten van het onderzoek
naar dit onderwerp.
5
1. Het Osmaanse Rijk tot aan de Balkanoorlogen (ca. 1300 tot 1912-1913)
Inleiding
In het eerste hoofdstuk wordt in het kort de geschiedenis van het Osmaanse rijk voorafgaand
aan de Balkanoorlogen behandeld. De beschrijving begint bij de oorsprong van het rijk en geeft
vervolgens vooral de ontwikkelingen vanaf eind zestiende/begin zeventiende eeuw weer, omdat
juist dan de machtspositie van het Rijk wordt aangetast.
De verliezen die hebben geleid tot het verval van het Osmaanse Rijk worden chronologisch
beschreven. De verliezen geven een beeld van de militaire en bestuurlijke structuur en van de
diverse factoren die meespeelden in de desintegratie van het rijk. Daarnaast worden alle
maatregelen (hervormingen) op bestuurlijk en militair vlak beschreven die in de loop der tijd
werden genomen om het rijk te behoeden voor verder verval en afbrokkeling van de macht.
Het laatste deel van dit hoofdstuk beschrijft de ‘opmaat’ tot de Balkanoorlogen. De aandacht
daarbij gaat vooral uit naar het ontstaan van nationalistische bewegingen op de Balkan en de rol,
die de Europese grootmachten speelden in conflicten, waarbij het Osmaanse Rijk betrokken was
(de zgn ‘Oosterse kwestie’) Het hoofdstuk eindigt met de beschrijving van de vooravond van de
Balkanoorlog gevolgd door enige conclusies en een beknopte vooruitblik op hoofdstuk 2.
Het Osmaanse Rijk: ontstaan, bloeiperiode en begin van het verval
Het Osmaanse Rijk is rond 1300 in het noordwesten van Klein-Azië ontstaan. De
Osmanen vormden een van de Turkmeense vorstendommen (beylik) die in die tijd uit de
restanten van het Rum-Seldjoekse Rijk voortkwamen. Het aanvankelijk kleine vorstendom
groeide onder een dynastie van sultans door succesvolle veroveringen uit tot een machtig
wereldrijk. Het Osmaanse Rijk werd tot 1922 geregeerd door één en dezelfde dynastie van
sultans. Het hoogtepunt van zijn macht bereikte het rijk ten tijde van de heerschappij van Sultan
Süleyman I (1520-1566). Het omvatte toen een enorm gebied, verdeeld over drie continenten en
strekte zich uit van Budapest tot Yemen en van Algerije tot aan de Kaukasus. Tot en met het
einde van de zestiende eeuw bleef het Osmaanse Rijk grotendeels intact.1
Laat zestiende, begin zeventiende eeuw breekt er voor het eerst een periode aan waarin
de macht van het Osmaanse Rijk wordt aangetast. Deze periode loopt ongeveer vanaf de
regeringsperiode van Sultan Murad III (1574-1595) tot 1656, als de grootviziers van de
Köprülü-dynastie aan de macht komen. Volgens Europese waarnemers deden de eerste tekenen
van bestuurlijk verval zich voor ten tijde van de regeringsperiode van Murad III. Tijdens de
regering van Murad nam op bestuurlijk gebied de autoriteit van de grootvizier -en daarmee van
het gehele regeringsapparaat- af..Tot die tijd werden de grootviziers gekozen op grond van hun
capaciteiten; in de tijd van Murad III begonnen nepotisme, corruptie, strijd tussen paleisfacties
en hofintriges de onafhankelijkheid van het instituut van grootviziers aan te tasten. Ook de
sultans zelf waren vaak minder geschikt voor hun functie. Terwijl de vroegere sultans in hun
jeugd vaak bestuurlijke en administratieve ervaring hadden opgedaan in de provincies van het
rijk, hadden de nieuwe sultans geen ervaring buiten het paleis, maar waren ze opgegroeid -en
minder goed opgeleid- in de harem van het paleis.2
Op militair gebied waren de eerste tekenen van verminderde macht zichtbaar geworden
bij de nederlaag die de Osmanen leden bij de Slag van Lepanto in 1571. De Osmaanse
maritieme opmars in het Middellandse zeegebied werd hierbij voor het eerst tot staan gebracht.
De stagnatie in de politieke en militaire macht van het Osmaanse Rijk ging samen met een
afname van inkomsten als gevolg van het feit, dat het rijk zich aan het einde van de zestiende
eeuw niet mee uitbreidde. Het Osmaanse systeem was immers gebaseerd op een voortdurende
militaire expansie. Veroveringen vormden een van de belangrijkste bronnen van inkomsten voor
Erik-Jan Zürcher, Een Geschiedenis van het Moderne Turkije (Nijmegen 1995) 13. zie kaartjes
afbeeldingen 1.1 en 1.2.
2
Stanford J. Shaw, History of the Ottoman Empire and Modern Turkey Volume 1: Empire of the Gazis:
The Rise and Decline of the Ottoman Empire, 1280-1808, (Cambridge 1991) 171.
1
Hoofdstuk 1
6
het Osmaanse Rijk. Toen het Osmaanse Rijk zich niet verder uitbreidde, was een directe
vermindering van de inkomsten van de centrale overheid het gevolg.3
Een andere factor die een rol speelde bij het ontstaan van de bestuurlijke en militaire
desintegratie waarin het Osmaanse Rijk terechtkwam, was de opkomst van een
geïnstitutionaliseerde militair-bestuurlijke klasse. In het verleden bestond er een klasse van
‘slaven’ die afhankelijk was van de sultan -het zogenaamde devşirme-systeem-; deze klasse kon
worden uitgespeeld tegen de Turkse aristocratie. Nadat in de tweede helft van de 16e eeuw de
rol van de Turkse aristocratie als machtsfactor was uitgespeeld, had de devşirme-partij geen
concurrentie meer en viel deze klasse uiteen in verschillende politieke facties, die elkaar
onderling bestreden. Bovendien geraakte het devşirme-systeem zelf in verval. De aanvoer van
nieuwe ‘slaven’ voor de administratie en voor het Janitsaren-leger van het rijk stagneerde
hierdoor. Zowel de Janitsaren als de Sipahis werden een geïnstitutionaliseerde klasse, die wilde
vasthouden aan de oude privileges. Deze -regulier gesalarieerde- maar weinig effectieve legers
van de sultan vormden een steeds drukkender last voor de financiën van het rijk.4
Ook in de provincies van het rijk brokkelde het centrale gezag van Istanbul af; er
ontstond een klasse van notabelen, de zogenaamde ayân-families -bestaande uit gouverneurs,
kooplieden en handelaren met een lokale machtsbasis-, die zich steeds minder van Istanbul
aantrok. Mede door de geringere controle over de lokale bestuurders, kwam er te weinig geld
binnen op centraal niveau in de vorm van belastingopbrengsten. De financiële problemen
werden nog vergroot, doordat het systeem van timar5 -betaling in belastingopbrengst uit een
bepaald gebied- vervangen werd door belastingpacht en daarnaast de soldaten contante betaling
ontvingen.6
De hervormingen onder de Köprülü-grootviziers
Het proces van decentralisatie en desintegratie komt in de tweede helft van de
zeventiende eeuw als gevolg van de ‘restauratie’ onder de Köprülü-grootviziers (Köprülü
Mehmed Paşa (1656-1661), Köprülü Fazıl Ahmed Paşa (1661-1676) en Kara Mustafa Paşa
(1676-1683)) voor een korte periode tot stilstand. Deze grootviziers ondernemen succesvolle
pogingen om het verval van het Osmaanse Rijk tegen te gaan. De hervormingen in deze tijd
worden gekenmerkt door pogingen de ‘oude’ situatie te herstellen en worden daarom ook wel
‘traditionele’ hervormingen of ‘restauratie’ genoemd. Volgens de Köprülü-grootviziers lag de
oorzaak van het verval besloten in het niet meer toepassen van bepaalde systemen en vormen
van organisatie, zoals dat in vroeger tijden gebeurde. Ze waren vastbesloten een einde te maken
aan decentralisatie, corruptie en willekeur. Er werden pogingen gedaan de semi-feodale
gouverneurs van districten, die zowel de moslim- als de christelijke bevolking onderdrukten, te
vervangen door keizerlijke vertegenwoordigers die direct de centrale overheid
vertegenwoordigden. Traditionele hervormingen werden vaak met harde hand, zij het niet altijd
onsuccesvol doorgevoerd, maar er werd echter voorbijgegaan aan de eisen van een nieuwe tijd.
Op de lange duur, wanneer de ergste dreiging voorbij was, verslapte de aandacht weer en nam
de macht van het centrale bestuursapparaat weer af. Een aantal veldtochten in Transsylvanië,
Polen en de Oekraïne waren in deze periode voor de Osmanen succesvol. Hiermee werd de
schijn gewekt dat ‘alles weer bij het oude was’; aan de fundamentele zwaktes van het Osmaanse
systeem werd echter niets gedaan.7
Bedreigingen voor het Osmaanse Rijk: de Europese grootmachten
Het definitieve en onomkeerbare proces van de Osmaanse politieke en militaire
desintegratie begon feitelijk na het -mislukte- tweede beleg van Wenen in 1683. In de jaren
Zürcher, Geschiedenis, 21.
Zürcher, Geschiedenis, 20-21.
5
Het uitgeven van staatsland als een leen voor militaire of ander diensten, vergelijkbaar met het Europese
feodale stelsel.
6
Bernard Lewis, The Emergence of Modern Turkey (second edition) (Oxford 1968) 30; Zürcher,
Geschiedenis, 30-36.
7
Shaw, History I, 207-215; Lewis, Emergence, 36.
3
4
Hoofdstuk 1
7
hierna verloor het Osmaanse Rijk in de zogenaamde ‘Turkenoorlogen’ delen van haar
grondgebied aan de Habsburgse Oostenrijkers. Daarnaast voerde het Osmaanse Rijk een oorlog
met de Venetianen over de heerschappij in Dalmatië, Albanië en de Peloponnesos. De strijd met
de Oostenrijkse Habsburgers leidde tot een reeks nederlagen (1683-1699), die uiteindelijk
resulteerden in het verlies van Hongarije en Transsylvanië. In het noorden was het Osmaanse
Rijk bovendien in conflict met de Russen op de Krim en in de vorstendommen Moldavië en
Wallachije. Vrede tussen de Osmanen enerzijds en Oostenrijk, Venetië en Polen anderzijds
kwam tot stand bij het Verdrag van Karlowitz (1699).8 In het Verdrag van Karlowitz werden
Hongarije en Transsylvanië toegewezen aan de Habsburgers; Dalmatië, de Peloponnesos en de
belangrijke Egeïsche eilanden gingen naar de Venetianen en Podolya en de zuidelijke Oekraïne
kwamen bij Polen. In een afzonderlijk verdrag werden de door de Russen veroverde gebieden
ten noorden van de Dniester afgestaan aan de Russen. Het Verdrag van Karlowitz was feitelijk
het eerste verdrag in een lange reeks van verdragen, waarin een coalitie van Europese machten
het lot van het steeds zwakker wordende Osmaanse Rijk bepaalde. Met dit verdrag deed
tegelijkertijd een vorm van formele en gereguleerde diplomatie zijn intrede in het Osmaanse
Rijk. De sultan was voortaan in conflicten genoodzaakt de bemiddelende rol, die de zgn.
‘neutrale’ Europese machten speelden, te accepteren. De term ‘neutraal’ is misleidend, omdat
deze machten in werkelijkheid de situatie naar hun eigen hand trachtten te zetten. Gezien de
aard van de beslissingen, die genomen werden bij het Verdrag van Karlowitz
(compensatiebalans), vormt Karlowitz in feite een voorstadium van de ‘Oosterse Kwestie’.9
In de tweede helft van de achttiende eeuw was er voor het Osmaanse Rijk -naast de
Oostenrijkse Habsburgers- nog een nieuwe vijand bijgekomen, het Tsaristische Rusland.
Rusland zag kans de Osmanen in de tweede helft van de achttiende eeuw grote verliezen toe te
brengen. Rusland slaagde erin de Osmanen in een reeks oorlogen in de tweede helft van de
achttiende eeuw (1768-1774) van de Krim en uit de Kaukasus te verdrijven. Met het Verdrag
van Küçük Kaynarca (1774)10 tussen het Osmaanse Rijk en Rusland, werd de onafhankelijkheid
van het Khanaat van de Krim geregeld en werd er een vrije doorgang voor Russische
handelsschepen door de Dardanellen en de Bosporus, die in handen van het Osmaanse Rijk
waren, bedongen. Met de vrede van Küçük Kaynarca kreeg Rusland zeggenschap over alle
Grieks-orthodoxe onderdanen van het Osmaanse Rijk, waaronder ook de christelijke
bevolkingsgroepen op de Balkan; deze groepen kwamen hierdoor officieel onder de protectie
van de Russisch orthodoxe kerk. Het verdrag gaf hiermee uiting aan de in Europa heersende
gedachte, dat het Osmaanse Rijk niet geschikt was om over christelijke onderdanen te heersen.
Dit werd aan de Osmaanse zijde uitgelegd als een aanval op de waardigheid van de ‘Porte’. In
werkelijkheid lieten Oostenrijk en Rusland, die zeiden op te komen voor hun geloofsgenoten,
zich meer inspireren door strategische en machtspolitieke motieven dan door humanitaire
overwegingen. De vrede van 1774 was zowel voor de Russen als voor de Osmanen
onbevredigend. Er braken op de Krim opnieuw conflicten uit tussen de pro-Russische en proOsmaanse partijen. De Russen annexeerden in 1779 formeel de Krim, maar in 1787 brak
opnieuw een Turks-Russische oorlog uit, die van 1787 tot 1792 duurde. Deze oorlog resulteerde
uiteindelijk in een overwinning voor de Russen. De Russen hadden nu de controle over de
noordkust van de Zwarte Zee en de Russische invloed strekte zich daarmee uit van de Dniester
in het westen tot Georgië in het Oosten.11
De Osmaanse nederlagen gaven aanleiding tot verdere speculaties rond een eventuele
‘opdeling’ van het Osmaanse Rijk tussen Oostenrijk-Hongarije en Rusland. Omdat een opdeling
van het Osmaanse Rijk in dit stadium de al bestaande tegenstelling tussen Oostenrijk-Hongarije
8
zie afbeelding 1.3
Shaw, History I, 217-225; A.L. Macfie, The Eastern Question 1774-1923 (New York 1996) 224. Het
begrip de ‘Oosterse kwestie’ wordt door historici op verschillende manieren gedefinieerd en
geïnterpreteerd. Mede hierdoor worden verschillende historische gebeurtenissen aangewezen als het begin
van de ‘Oosterse kwestie’. Voor de verschillende interpretaties zie Macfie, Eastern Question 1774-1922
10
zie afbeelding 1.4
11
Shaw, History I, 255.
9
Hoofdstuk 1
8
en Rusland verder zou aanscherpen, werd er -mede als gevolg van interne politieke problemendoor beide partijen van een opdeling afgezien.12
De overwinningen van de buitenlandse mogendheden op het Osmaanse Rijk waren in
een bepaald opzicht ‘inspirerend’ voor de volkeren van de Balkan, die probeerden zich te
ontdoen van het juk van de Osmaanse heerschappij. Met name voor de Grieken en Serviërs
werd dit gaandeweg steeds belangrijker. De Grieken en Serviërs voelden zich in dit streven
gesteund door Rusland, dat zich had opgeworpen als beschermer van alle Grieks–Orthodoxe
onderdanen van de sultan.13
Met de verliezen aan Rusland aan het einde van de achttiende eeuw had het Osmaanse
Rijk voor het eerst in haar geschiedenis een gebied verloren dat grotendeels door moslims werd
bewoond. Een belangrijk gevolg van het verlies van deze Osmaanse gebieden was het op gang
komen van een enorme stroom van moslim vluchtelingen. Deze moslim vluchtelingen, de zgn.
‘muhâcirin’ hadden huis en haard verlaten en waren feitelijk vogelvrij verklaard door de
veroverende Russische legers. Het merendeel van de muhâcirin, afkomstig uit de veroverde
gebieden van de Krim en Kaukasus, vestigde zich vanaf eind achttiende eeuw in het Osmaanse
Rijk, met name in Anatolië, dat zeer slecht op hun komst was voorbereid.14 Deze stroom van
vluchtelingen was feitelijk de tweede grote stroom vluchtelingen die het Osmaanse Rijk kreeg te
verduren. Een eerdere massale golf van moslim vluchtelingen had zich voorgedaan in de
decennia na 1683, direct na het mislukte beleg van Wenen. Toen waren de moslim
vluchtelingen afkomstig uit Centraal Europa en de noordelijke Balkan.15
Een nieuwe aanslag op het Osmaanse Rijk kwam van de kant van Frankrijk, dat in een
koloniale concurrentiestrijd met Engeland verwikkeld was, en haar invloed in Egypte wilde
veilig stellen. Egypte maakte deel uit van het Osmaanse Rijk en werd formeel bestuurd door de
sultan. De Fransen stuurden in 1798 onder leiding van Napoleon een expeditie naar Egypte. De
Engelsen, die hun lucratieve Nabije Oosten- en Midden Oosten-routes naar India bedreigd
zagen, steunden de Osmanen in de strijd tegen Frankrijk en stuurden hulp in de vorm van een
leger. Zelfs de Russen steunden de Osmanen en stuurden een leger omdat zij een te grote
invloed van Frankrijk op de Balkan vreesden. Het bewind van de Fransen in Egypte was van
korte duur, omdat de Osmanen met hulp van de Engelsen en de Russen erin slaagden de Fransen
te verslaan. De sultan, Selim III (1789-1807), haastte zich om vrede te sluiten met de Fransen
omdat hij niet betrokken wilde raken bij de oorlogen, die op dat moment in Europa werden
gevoerd. De belangen van de grote mogendheden waren tot dan toe voornamelijk strategisch
geweest en het Osmaanse Rijk kwam dit keer nog redelijk onbeschadigd uit de strijd. Maar de
toon bij de grootmachten aangaande de mogelijke scenario’s voor een eventuele opdeling van
het Osmaanse Rijk was gezet.16
De hervormingen van de sultans Selim III en Mahmud II
De verliezen van de Osmanen in met name de Russisch-Turkse oorlogen (in de jaren
1768-1774 en 1787-1792), maar ook de strijd met Oostenrijk, hadden de achilleshiel van het
Osmaanse Rijk duidelijk aan het licht gebracht; het rijk liep op wetenschappelijk, economisch
en technologisch gebied sterk achter op het christelijke Europa. Om een einde te maken aan de
niet aflatende reeks verliezen besloot Sultan Selim III tot een hervormingsprogramma op met
name militair gebied. Dat hervormingsprogramma had tot doel de ineffectieve Osmaanse legers
te moderniseren, om hiermee zowel buitenlandse als binnenlandse vijanden te bestrijden.
Binnen het rijk stelde de klasse van notabelen, de ayân-families, zich steeds onafhankelijker op.
Het hervormingsprogramma genaamd ‘Nizam-i Cedid’ (letterlijk: ‘de nieuwe orde’), was er
12
Macfie, Eastern Question, 7-8.
Shaw, History I, 258.
14
Justin McCarthy schat het aantal moslim vluchtelingen dat na 1783 op grote schaal de door de Russen
veroverde gebieden van het Khanaat van de Krim en de Kaukasus verlaat op 100.000. Deze vluchtelingen
vestigden zich weer binnen de grenzen van het Osmaanse Rijk. De christelijke bevolking op haar beurt
verlaat op grote schaal de gebieden in handen van de Osmanen.
15
Justin McCarthy, Death and Exile: the Ethnic Cleansing of Ottoman Muslims, 1821-1922 (Princeton
N.J. 1995) 13-18.
16
Zürcher, Geschiedenis, 31-32.
13
Hoofdstuk 1
9
voornamelijk op gericht om de kracht van het centrale overheidsapparaat te versterken en om
het militaire apparaat weer onder controle te krijgen. Selim III probeerde in eerste instantie, net
als zijn voorgangers, dit te bewerkstelligen met ‘traditionele’ hervormingen die tot doel hadden
de belangrijkste pijlers van het rijk, het leger en de belastinginning, te versterken door
machtsmisbruik en corruptie te bestrijden en daarmee het Osmaanse systeem van ‘adâlet’
(gerechtigheid) te herstellen. Het hervormingsprogramma van Sultan Selim III was er concreet
op gericht de militaire functie van het officierenkorps te scheiden van de administratieve taken,
en zo de mogelijkheden tot corruptie te beperken. Het oude leger werd gereorganiseerd en
tegelijkertijd werd begonnen aan de opbouw van een geheel nieuw leger. De reorganisatie van
het oude leger stuitte op groot verzet van de militaire klasse. Voor de opbouw van een nieuw
leger trok Selim III adviseurs aan vanuit het buitenland (met name Franse officieren). Met de
opbouw van het leger werd begonnen in 1794 en aan het eind van Selim’s regeringsperiode in
1807 bestond het leger uit 30.000 man. Probleem voor Selim III was echter steeds het gebrek
aan financiën om zijn hervormingen te financieren. Wederom werden ‘traditionele’ middelen;
zoals tijdelijke heffingen, confiscatie en devaluatie van de munt, gebruikt om het inkomen van
de staat te vergroten. Kortom, maatregelen, die de druk op de (boeren)bevolking vergrootten en
het vertrouwen in de centrale overheid deden afnemen.17 Het bijzondere van Selim’s
hervormingsprogramma was, dat er voor het eerst binnen het Osmaanse Rijk een begin wordt
gemaakt met hervormingen op basis van westerse ideeën. Hierdoor markeren deze
hervormingen de overgang naar de hervormingsperiode van de negentiende eeuw, de
‘Tanzimat’18. Met de komst van buitenlandse adviseurs voor het leger en de opening van
permanente ambassades die het Osmaanse Rijk vertegenwoordigden in Europa, werd een nieuw
communicatiekanaal geopend voor moderne (westerse) ideeën.19
Het hervormingsbeleid van Sultan Selim III was echter niet geheel succesvol; op
militair gebied stuitte het -zoals gezegd- op veel verzet van de oude militaire klasse. Ook de
conservatieve ‘ulema’ (geestelijkheid) stoorde zich aan de toenemende contacten met het
buitenland en de overname van westerse ideeën. Bovendien ontstond er onvrede onder de
bevolking, omdat de kosten die het hervormingsbeleid met zich meebracht door het volk
moesten worden opgebracht De houding van de notabelen, de ayân-families, ten aanzien van de
hervormingen was tweeslachtig; enerzijds steunden zij de pogingen van de sultan om de macht
van de Janitsaren en de ulema in te perken, anderzijds waren zij sterk gekant tegen een grotere
en effectieve controle vanuit Istanbul.20
Ondanks Selim’s pogingen om de macht van de centrale staat te vergroten, groeide in
zijn regeringsperiode de macht van de grote ayân-families. Deze families stelden zich steeds
onafhankelijker op ten opzichte van het centrale gezag en verwierven een grote mate van
autonomie. De verhouding van de centrale regering tot deze notabelen leek meer op de
verhouding tot vazalstaten dan tot onderdanen. Voorbeelden van deze ayân-families zijn de
Azem-familie in Syrië, en die van Ali Paşa (van Janina) op de Balkan; deze laatste familie
heerste laat achtttiende eeuw een generatie lang over Albanië en Noord-Griekenland. Sultan
Selim werd uiteindelijk afgezet en vermoord door de Janitsaren, die de sultan van ongeloof
beschuldigden. Ook Selim’s opvolger, Mustafa IV (1807-1808) werd bij een contra-coup onder
leiding van Bayrakdar Mustafa Paşa afgezet. Mustafa Paşa plaatste Selim’s neef Mahmud II
(1808-1839) op de troon.21
Sultan Mahmud II (1808-1839) was een behoudender hervormer dan zijn voorganger
maar zette de hervormingen wel voort. Om een grotere controle over de bestuurlijke klasse te
krijgen, ging Sultan Mahmud II de confrontatie aan met de Janitsaren; in 1826 ging hij over tot
afschaffing van deze elitetroepen.22
17
Shaw, History I, 260-265.
De volledige Osmaanse term is ‘Tanzimat-i hayriye’, = ‘weldoende hervormingen’.
19
Zürcher, Geschiedenis, 32-34.
20
Zürcher, Geschiedenis, 34-36.
21
Zürcher, Geschiedenis, 34-36.
22
Zürcher, Geschiedenis, 46-50.
18
Hoofdstuk 1
10
Sultan Mahmud II was de eerste sultan, die gelijkheid voor alle Turkse onderdanen,
zonder onderscheid van ras of religie, propageerde. Dit zou later ook door de Jong Turken in de
revolutie van 1908 worden gepropageerd. Voor Sultan Mahmud II betekende dit, dat hij zichzelf
zag als de heerser over de verschillende volkeren binnen het Osmaanse Rijk en tevens als
beschermer van zijn christelijke onderdanen. Maar zijn gouverneurs in de provincies, waaronder
die op de Balkan, dachten er anders over. Zij waren van mening dat de Turken de heersers
waren en dat de christelijke bevolking hen moest gehoorzamen. ‘Moslim Turkije’ weet de
opstanden in Arabië, Syrië, Griekenland en Servië aan Mahmud’s hervormingen. Mahmud II
was een ‘traditionele Turkse hervormer’, zowel wat betreft de afschaffing van de Janitsaren, als
wat betreft zijn houding tegenover slachtingen onder de christelijke bevolking. De
regeringsperiode van Mahmud II vormde het begin van een proces van hervormingen die het
Osmaanse Rijk in de loop van de negentiende eeuw ingrijpend veranderden. Door de opbouw
van een leger en van een bureaucratie naar Europees model en door de invoering van modern
onderwijs, werd langzamerhand een grote mate van centrale controle over het uitgestrekte rijk
tot stand gebracht. Het duurde echter zeker nog tot 1850 voordat die controle volledig was
bereikt. Het gedachtegoed van de Franse revolutie had vooralsnog weinig invloed op de
Osmaanse bestuurlijke elite.23
De invloed van het westen op de christelijke gemeenschappen in het Osmaanse Rijk
Anders was het gesteld met de elites van christelijke gemeenschappen binnen het rijk.
In 1804 brak er in Servië onder leiding van Kara Georgović een opstand uit. Aanvankelijk was
de opstand niet meer dan een protest tegen het wanbestuur van lokale moslimgrootgrondbezitters en de Janitsaren, maar de opstand ontwikkelde zich geleidelijk tot een
beweging, gericht op autonomie en later zelfs op onafhankelijkheid. Het waren eerst de Grieken
en later de Serviërs, die door hun uitgebreide handelscontacten met Midden-Europa, in contact
kwamen met de ideeën van de Franse revolutie. De Grieken hadden veel contacten in Europese
havensteden en de Serviërs dreven handel met Oostenrijk-Hongarije en Midden-Europa. Het
idee van vrijheid, gelijkheid en broederschap viel in de Balkan op vruchtbare bodem. Het begrip
vrijheid werd door christelijke minderheden op de Balkan vooral geassocieerd met ‘nationale’
vrijheid. Deze vrijheids-ideeën vormden de oorsprong van meerdere nationalistische
bewegingen op de Balkan, waarvan die in Griekenland en in Servië, de meest vérstrekkende
gevolgen voor de Europese delen van het Osmaanse Rijk zouden hebben.24
De Servische opstand was de eerste in een lange reeks van nationalistisch getinte opstanden op
de Balkan.25 Ondanks bescheiden Russische steun voor de opstand werd de beweging in 1813
door de Osmaanse troepen onderdrukt. Twee jaar later (1815-1817) stak zij echter weer de kop
op en dit keer waren de Osmanen niet bij machte deze te onderdrukken. De nieuwe Servische
leider, Miloš Obrenović (1780-1860), bereikte overeenstemming met de Osmanen over de
autonomie van een Servisch vorstendom tussen Belgrado en Niš. In 1828, bij het Verdrag van
Edirne, werd Servië een vazalstaat onder Miloš Obrenović. De Osmanen behielden het recht om
garnizoenen in de grote steden te legeren en zij ontvingen jaarlijks een tribuut, waardoor de
positie van de Osmaanse regering in Servië feitelijk niet zoveel verschilde van die in Koerdistan
of de Arabische provincies in de achttiende eeuw.26 Het schatplichtige vorstendom kon zijn
betrekkelijke onafhankelijkheid behouden door te laveren tussen Rusland en Turkije. In 1867
vond de definitieve terugtrekking van de laatste Osmaanse troepen uit Servië plaats. Hiermee
was de Servische onafhankelijkheid een feit.27 In de regeringsperiode van Michael (1860-1868),
zoon van Miloš Obrenović, volgden er pogingen om een coalitie van autonome Balkanstaten te
Zürcher, Geschiedenis, 46-54.
Zürcher, Geschiedenis, 33-34.
25
Zürcher, Geschiedenis, 38.
26
Stanford J. Shaw en Ezel Kural Shaw, History of the Ottoman Empire and Modern Turkey, Volume 2:
Reform, Revolution and Republic: The Rise of Modern Turkey, 1808-1975 (Cambridge 1992), 171.
27
Barbara Jelavich, History of the Balkans, Twentieth Century, Vol. 2 (Cambridge 1983), 3-4.
23
24
Hoofdstuk 1
11
vormen tegen het Osmaanse Rijk. Dit kan gezien worden als een voorloper van de zogenaamde
‘Balkanbond’, die voorafgaand aan de Balkanoorlogen gevormd werd.28
Onder de Griekse handelaren binnen het Osmaanse Rijk was in 1814 met de stichting
van een geheim genootschap, ‘Philiki Hetairia’, een begin gemaakt met de vorming van een
‘nationale’ beweging, gericht op het herstel van het Byzantijnse Rijk. De Griekse opstand die in
1821 begon, had veel ernstiger gevolgen voor het Osmaanse Rijk dan de opstand in Servië. Dit
werd veroorzaakt door een drietal factoren. Ten eerste speelden de Grieken binnen het
Osmaanse Rijk een belangrijke rol in de commerciële en diplomatieke betrekkingen. De
Grieken hadden de dominante positie van de Fransen in de handel overgenomen en bezaten
sleutelposities in het diplomatieke leven. In de tweede plaats waren de Griekse leiders vanaf het
begin uit op volledige onafhankelijkheid en namen zij geen genoegen met autonomie. Een derde
belangrijke factor was dat alle Europese grootmachten bij de Griekse opstand betrokken
raakten.29Met de opstand die in 1821 in Moldavië ontstond, wilde men een algemene opstand op
de Balkan ontketenen, met als doel -naast de stichting van een Griekse nationale staat- een
nieuw Byzantijns Rijk onder Griekse leiding te verwezenlijken (dit werd ook wel de ‘Megali
Idea’ genoemd, lett. ‘het grote idee’). Hoewel deze opstand mislukte, ontstond er tegelijkertijd
op de Peleponnesos en de Egeïsche eilanden een heel andere Griekse opstand, die een veel
grotere impact zou hebben. Deze opstand was een volksopstand tegen het Osmaanse wanbestuur
in die regio. Het lukte het Osmaanse leger niet de opstand in de jaren 1821-1824 te
onderdrukken. In 1824 was bijna de hele Peleponnesos en een groot gedeelte van de eilanden in
het bezit van de opstandelingen.30
Volgens sommigen was dit te wijten aan het feit, dat de Osmaanse regering in dezelfde
periode (1820-1822) druk bezig was met de militaire onderdrukking van een van de machtigste
notabelen van de Balkan, Ali Paşa van Janina. Door deze lokale heerser uit te schakelen,
verwijderde de Osmaanse regering tegelijkertijd de enige macht die effectieve controle kon
uitoefenen in de Zuidwestelijke Balkan.31
Om de Griekse opstandelingen de baas te worden moest de Osmaanse regering de hulp
inroepen van de gouverneur van Egypte, Muhammed Ali Paşa (1808-1849). In 1825 slaagden
de Egyptische legers erin het vasteland te heroveren op de rebellen. Steun van de Griekse
koopvaardijvloot zorgde ervoor, dat de opstand niet volledig instortte. Interventie vanuit Europa
redde uiteindelijk de Griekse opstand. In Europa was veel sympathie voor de Griekse zaak; in
Engeland kwam deze sympathie voort uit het daar heersende ‘philhellinisme’: de Grieken
werden als afstammelingen gezien van de klassieke Griekse beschaving. In Rusland was sprake
van een (religieuze) solidariteit met de orthodoxe geloofsgenoten. Alleen de Russische
solidariteit uitte zich in werkelijk politieke steun voor de opstandelingen. Rusland wilde dat de
andere Europese landen de stichting van een autonoom Griekenland zouden steunen. Maar deze
landen waren bang dat Griekenland een marionet van Rusland zou worden. Rusland dreigde met
eenzijdig optreden als de andere mogendheden zouden blijven weigeren gezamenlijk actie te
ondernemen. In 1827 besloten Engeland en Frankrijk onder Russische druk de partijen tot een
staakt-het-vuren te dwingen. Hiermee werden de rebellen feitelijk gered. Toen Mahmud II de
bemiddeling van de Europese mogendheden weigerde, ondernamen de mogendheden een
militaire actie die er toe leidde, dat de Egyptische troepenmacht zich terugtrok uit de Balkan en
de Osmanen zware verliezen leden. Dit leidde weer tot een oorlog met Rusland en nog meer
verliezen aan Osmaanse zijde. Bij het Verdrag van Edirne in 1829 moesten de Osmanen niet
alleen de onafhankelijkheid van Griekenland erkennen (in de vorm van een onafhankelijk
vorstendom), maar ook de autonomie van Moldavië en Walachije en van een groter Servië. Het
Griekenland, dat nu op de kaart stond was niet het Griekenland dat de nationalisten voor ogen
hadden gehad, maar het bestond in ieder geval bij de gratie van Engeland en Frankrijk, die
28
Jelavich, History of the Balkans 2, 5-6.
Zürcher, Geschiedenis, 42.
30
Zürcher, Geschiedenis, 39-41.
31
Zürcher, Geschiedenis, 39.
29
Hoofdstuk 1
12
liever een ‘plooibaar’ Osmaans Rijk zagen dan een sterk Griekenland onder Russische
invloed.32
Het belangrijkste gebied waarover het Osmaanse Rijk de controle verloor, was de
provincie Egypte. De gouverneur van Egypte, Muhammed Ali, was feitelijk heerser over heel
Egypte. Als gevolg van de Franse bezetting, die de oude machtstructuur, de dynastie van de
Mamlukken, had doorbroken, was er een machtsvacuüm ontstaan. Daardoor kon Muhammed
Ali in Egypte beginnen met het doorvoeren van radicale hervormingen, die tot doel hadden de
centrale macht van de staat te versterken. Hij stuitte hierbij op minder problemen dan de sultan.
Door een systeem van directe belastingpacht te introduceren, kon hij verdere hervormingen
financieren. De sultan was ten tijde van de opstand in Griekenland zelfs sterk afhankelijk van de
hulp van zijn machtigste onderdaan om de opstand neer te slaan.33
Muhammed Ali eiste later echter compensatie voor zijn verliezen als gevolg van het
neerslaan van de opstand. Dit leidde tot een conflict tussen Muhammed Ali en de sultan en
Muhammed Ali bezette de provincie Syrië. De strijd die volgde, resulteerde in een nederlaag
voor de Osmanen. De grootmachten intervenieerden en zorgden er zo voor dat de schade voor
de Osmanen beperkt bleef. Het diplomatieke overleg over deze kwestie duurde meer dan een
jaar. Engeland en Rusland drongen aan op de terugtrekking van Muhammed Ali Paşa uit Syrië.
Op 15 juli 1840 tekenden Rusland, Pruisen, Oostenrijk en Engeland een overeenkomst met de
‘Porte’, waarin zij (desnoods gewapende) steun aan de Osmanen toezegden. In juni 1841
aanvaardde Muhammed Ali Paşa uiteindelijk het verlies van zijn Syrische provincies in ruil
voor het erfelijk gouverneurschap over Egypte, dat nog tot 1914 nominaal onderdeel van het
Osmaanse Rijk zou blijven uitmaken.34
De ‘Oosterse kwestie’
Tijdens de laatste jaren van de regering van Mahmud II was de belangstelling van de
grote mogendheden voor het Osmaanse Rijk sterk toegenomen. De Engelsen waren met het oog
op hun invloed in het Middellandse Zee gebied en in Zuid-Azië bevreesd, dat het Osmaanse
Rijk in de Russische invloedsfeer zou komen te liggen. Ook Oostenrijk vreesde een dominante
positie van Rusland op de Balkan. Bovendien bloeide in deze tijd de imperialistische wedijver
tussen Engeland en Frankrijk weer op. De positie van het Osmaanse Rijk in de internationale
politieke arena veranderde sterk en werd nu van strategische betekenis. Met name de Griekse en
Egyptische crises hadden de zwakte van het Osmaanse Rijk duidelijk aangetoond. Daarnaast
werd het rijk nu ook van binnenuit bedreigd door nationalistisch getinte opstanden onder de
orthodox-christelijke bevolkingsgroepen op de Balkan. De Europese grootmachten dreigden
steeds vaker in te grijpen in internationale conflicten waarbij het Osmaanse Rijk betrokken was.
Het was natuurlijk evident, dat de grootmachten in de eerste plaats hun eigen imperialistische
aspiraties koesterden. Hiermee werd de zogenaamde ‘Oosterse Kwestie’ geboren, die bepalend
zou zijn voor het verdere verloop van de Osmaanse geschiedenis. Zürcher definieert de
‘Oosterse Kwestie’ als volgt: ‘De vraag hoe de verschillende nationalistische bewegingen op de
Balkan en de imperialistische ambities van de grote mogendheden bevredigd konden worden
zonder het Osmaanse Rijk te vernietigen, of hoe het rijk, als dat, zoals de meeste Europese
staatslieden dachten, niet meer te redden was, zo opgedeeld zou kunnen worden dat het
machtsevenwicht in Europa niet verstoord zou raken, was een probleem dat in de negentiende
eeuw bekend stond als de ‘Oosterse kwestie’35.
Meer dan anderhalve eeuw, feitelijk vanaf de Russisch-Turkse oorlog van 1768-1774
tot aan het Verdrag van Lausanne van 23 juli 1923, zou de ‘Oosterse kwestie’ een belangrijke
en dominante rol spelen in de onderlinge relaties tussen de grote mogendheden. Het feit dat het
rijk nog bleef bestaan, is voor een deel te verklaren uit de politiek van het machtsevenwicht: het
Zürcher, Geschiedenis, 38-42.
Zürcher, Geschiedenis, 41.
34
Zürcher, Geschiedenis, 59.
35
Zürcher, Geschiedenis, 45.
32
33
Hoofdstuk 1
13
zogenaamde ‘Concert van Europa’.36 De grootmachten die het ‘Concert van Europa’ vormden,
waren het niet eens over de verdeling van de verschillende moslim gebieden. In de achttiende
eeuw had de ‘Oosterse Kwestie’ voornamelijk betrekking op conflicten, die voortkwamen uit de
expansiepolitiek van Rusland, gericht op de gebieden ten Noorden van de Zwarte Zee. In de
negentiende eeuw betrof het, in navolging van de Franse Revolutie en Napoleontische oorlogen
in Europa, de pogingen van gemeenschappen binnen het rijk om tot autonomie of
onafhankelijkheid te komen. In de loop van de negentiende eeuw tekende zich in Europa een
duidelijke scheiding af, waarbij Engeland, Frankrijk en Pruissen kozen voor een intact Osmaans
Rijk. Soms onafhankelijk van elkaar, soms gezamenlijk steunden zij de Osmanen in hun strijd
tegen de Russen en de Oostenrijkers. In ruil hiervoor ontvingen zij economische concessies van
de Osmanen of eigenden zij zich Osmaans grondgebied toe. Hierdoor kregen de grootmachten
ook meer mogelijkheden, om met name bestuurlijke hervormingen binnen het Osmaanse Rijk af
te dwingen. Het imperialisme van de westerse mogendheden vierde hoogtij, op het moment dat
het Osmaanse Rijk het zwakst was. In Europa sprak men, zoals we zagen, van een
machtsevenwicht ofwel ‘balance of power’, waarbij de verschillende landen elkaar in evenwicht
moesten houden. Uit deze tijd dateert het fenomeen, dat men liever een zwak Osmaans Rijk zag
dan een sterk Russisch Rijk met uitlopers in de richting van de Middellandse Zee. De macht van
de Osmanen in dit politieke steekspel was zeer beperkt en de Osmanen moesten het hebben van
diplomatie en van pogingen de westerse mogendheden zo veel mogelijk tegen elkaar uit te
spelen.37
De ‘Tanzimat’-hervormingen
Mahmud II stierf in 1839. Zijn opvolger Sultan Abdülmecid I (1839-1861) zette het
hervormingsbeleid van zijn vader voort. Sultan Abdülmecid vaardigde in 1839 het Gülhane
Edict uit; een intentieverklaring waarin hij verklaarde, dat alle onderdanen van het Osmaanse
Rijk gelijk waren voor de wet, ongeacht religie of etnische achtergrond. Hoewel deze verklaring
de basis vormde voor de hervormingen van de ‘Tanzimat’38, lijkt het erop dat het edict deels
bedoeld was om steun bij de grootmachten te verkrijgen en er voor te zorgen dat zij zich niet
genoodzaakt zagen in te grijpen in Osmaanse politieke aangelegenheden. De Tanzimat-periode
liep van 1839 tot ongeveer 1871. De hervormingen van de Tanzimat besloegen dezelfde
terreinen als ten tijde van Mahmud II: het leger, de centrale bureaucratie, het provinciaal
bestuur, de belasting, het onderwijs en de verbindingsmiddelen. Er lag wel een veel sterkere
nadruk op veranderingen in wetgeving en overlegstructuren. Er vond in deze tijd een duidelijke
machtsverschuiving plaats van het paleis naar de ‘Porte’ en naar de bureaucratie. Kenmerkend
voor deze periode van hervormingen was, dat er een begin gemaakt werd met het
implementeren van hervormingen, die op westerse leest geschoeid waren. Onder Abdülmecid I
nam de invloed van buitenlanders, met name die van de Britten, op de politieke besluitvorming
in Istanbul enorm toe. Vanaf de tweede Egyptische crisis gebruikte Engeland het Osmaanse
Rijk een generatie lang als buffer tegen wat Londen zag als Russisch expansionisme. Druk
vanuit het buitenland is waarschijnlijk een belangrijke drijfveer geweest voor de bestuurlijke en
wettelijke hervormingen die in de Tanzimat-periode werden doorgevoerd. Dit gold in het
bijzonder voor de hervormingen die betrekking hadden op de positie van de christelijke
minderheden in het Osmaanse Rijk. Deze groepen kregen geleidelijk aan meer rechten,
vergelijkbaar met moslims. Ook vervulden zij steeds vaker bestuurlijke functies. Iedere
grootmacht had zo zijn eigen protégés binnen het rijk, waarmee zij hun eigen invloed
probeerden uit te breiden. Een tweede belangrijk motief om zich met het Osmaanse Rijk te
bemoeien was de verbondenheid die de grootmachten voelden met de christelijke
bevolkingsgroepen binnen het Osmaanse Rijk.39
Het ‘Concert van Europa’: Het verdrag- en congresstelsel dat tussen 1814 en 1878, althans in theorie,
de Europese internationale betrekkingen reguleerde. (bron: Zürcher, Geschiedenis, 97)
37
René Bakker, Luc Vervloet en Anton Gailly, Geschiedenis van Turkije (Amsterdam 1997), 130.
38
De volledige Osmaanse term is ‘Tanzimat-i hayriye’, = ‘weldoende hervormingen’.
39
Zürcher, Geschiedenis, 61-62, 64.
36
Hoofdstuk 1
14
Het eerste grote internationale conflict waar het Osmaanse Rijk ten tijde van de
Tanzimat bij betrokken raakte, was de Krimoorlog (1853-1856). Aanleiding voor de Krimoorlog
was een conflict tussen Frankrijk en Rusland over de vraag wie de bedevaartplaatsen in
Palestina zou moeten beheren: de katholieke of de orthodoxe kerk. De ‘Porte’ hield zich
aanvankelijk afzijdig in dit conflict en stelde zich neutraal op. Een escalatie vond echter plaats,
toen ook Rusland het recht opeiste om alle christelijk-orthodoxe inwoners van het Osmaanse
Rijk te beschermen. De ‘Porte’, hierin aangemoedigd door Engeland, weigerde op deze eis in te
gaan, waarop Rusland overging tot het bezetten van de vorstendommen op de Balkan. Frankrijk
schaarde zich aan de zijde van de Osmanen en verklaarde Rusland de oorlog. Een aanvankelijk
op de Balkan geplande oorlog werd voorkomen door de dreiging van Oostenrijk om in te
grijpen; een Frans-Britse vlootmacht voer daarop door naar de Krim, waar de Russische vesting
Sebastopol in 1853/1854 werd ingenomen. In 1856 vond er in Parijs een vredesconferentie
plaats. Bij het verdrag van de Vrede van Parijs (1856) werd bepaald, dat de Zwarte Zee
gedemilitariseerd zou worden en dat er een einde gemaakt zou worden aan de invloed van
Rusland in Moldavië en Walachije. Tevens kwam het tot afspraken over de onafhankelijkheid
en de territoriale onschendbaarheid van het Osmaanse Rijk. Het rijk was voorlopig weer gered.40
In 1875 brak er een opstand uit in Bosnië-Herzegovina, gevoed door sterke nationalistische
gevoelens en een opkomende pan-slavistische beweging, die gesteund werd door Rusland met
Servië als centrum van agitatie. Ondanks verwoede pogingen van de Osmaanse regering en de
grootmachten om deze opstand te beteugelen, kon de opstand niet onderdrukt worden. De
opstand sloeg over naar Bulgarije; de Bulgaren wilden de opstand gebruiken om bij de
Osmaanse bestuurders een autonoom Bulgarije af te dwingen. Zij werden in dit streven
gesteund door Rusland. De opstand werd met harde hand onderdrukt door de Osmanen. In het
westen werd naar aanleiding van het optreden van de Osmanen gesproken over de zogenaamde
‘Bulgarian massacres’.41
Servië en Montenegro maakten op hun beurt gebruik van de turbulente situatie als
gevolg van de opstand en verklaarden de oorlog aan het Osmaanse Rijk (1875-1876). De
internationale crisis die nu ontstond, wordt ook wel aangeduid met de term ‘de Oosterse
crisis’(1875-1878). Engeland voelde zich genoodzaakt in te grijpen en stelde in 1876 voor, een
internationale Balkanconferentie te houden. Bij de conferentie die in Istanbul plaatsvond,
werden de grootmachten echter geconfronteerd met het feit dat de Osmaanse regering een
grondwet had afgekondigd. Hiermee waren -volgens de Osmaanse delegatie- de door de
grootmachten voorgestelde hervormingen in de christelijke provincies volkomen overbodig en
daardoor mislukte de conferentie volledig. Als gevolg van het mislukken van de conferentie
verklaarde Rusland in april 1877 het Osmaanse Rijk de oorlog (de Russisch-Turkse oorlog
1877-1879). In 1877 rukten de Russische legers snel op over de Balkan en bereikten Istanbul tot
op een afstand van twaalf kilometer.42 Het Osmaanse Rijk -en in het verlengde ervan de
machtsbasis van de Engelsen in het Nabije Oosten- stond nu op het punt in te storten. De
Engelsen wilden dit koste wat kost voorkomen. De Russen dwongen de Osmanen tot het
tekenen van een vredesverdrag bij San Stefano (het huidige Yeşilköy) op 3 maart 1878. Bij het
Verdrag van San Stefano werden de Osmanen gedwongen Batum en Kars in het zuidelijke
gedeelte van de Kaukasus af te staan aan de Russen. Verder werd bepaald dat Servië en
Roemenië volledige onafhankelijkheid zouden krijgen en tevens beloofde het verdrag
hervormingen in Bosnië. Het verdrag regelde daarnaast zelfbeschikking voor de Bulgaren,
waarbij de grenzen van Bulgarije ten opzichte van haar grensstaten zeer ruim getrokken
werden.43
Zürcher, Geschiedenis, 62- 64.
Het optreden van de Osmanen bij het onderdrukken van de opstand werd in de Westerse wereld als zeer
wreed afgeschilderd, iets wat zijn uitwerking niet zou missen. De ‘Bulgarian massacres’ zouden nog
lange tijd aanleiding zijn voor de anti-Turkse sentimenten bij de Westerse grootmachten en de jonge
Balkanstaten. (bronnen: Macfie, Eastern Question, 38; Shaw en Shaw, History 2, 162; Zürcher,
Geschiedenis, 85-86.)
42
zie afbeelding 1.5
43
Zürcher, Geschiedenis, 87-89.
40
41
Hoofdstuk 1
15
De ‘Oosterse crisis’
De situatie die ontstond als gevolg van het Verdrag van San Stefano, verstoorde het
‘machtsevenwicht’, de ‘status quo’, op de Balkan. Met name Engeland en Oostenrijk-Hongarije
waren geschokt over de machtsuitbreiding van Rusland op de Balkan en vooral over de vorming
van een zeer groot Bulgarije. Verder was Engeland verontrust door de opbouw van een
Russische vloot in de Zwarte Zee. Het leek er nu op, dat de zwakte van het Osmaanse Rijk een
Engels-Russische oorlog zou bespoedigen en als gevolg daarvan zelfs een Europese oorlog niet
te vermijden was. Dit alles leidde tot het Congres van Berlijn (1878), waarbij een oplossing
gezocht moest worden voor de ‘Oosterse crisis’, zoals de ‘Oosterse kwestie’ nu was gaan heten.
De invloed van de Balkanvolkeren en die van de Osmaanse regering was nihil; grote afwezige
was namelijk het Osmaanse Rijk, en de Europese grootmachten legden hun wil op aan het
Osmaanse Rijk. Om te voorkomen dat een van de partijen bevoordeeld zou worden en om steun
van iedereen te garanderen, werd besloten aan alle partijen iets te geven. De Russen werden
overtuigd het Verdrag van San Stefano, zoals opgelegd aan de Turken, op te geven. Erzurum
werd teruggegeven aan de Osmanen, maar de Russen hielden Batum en Kars in handen.
Roemenië, Montenegro en Servië werden nu toch onafhankelijk, maar kregen minder
gebiedsuitbreiding. Tevens werd er een onafhankelijk Bulgarije gecreëerd, maar dit was kleiner
dan eerder bepaald. Het zuidelijk deel van Bulgarije bleef een Osmaanse provincie onder het
bestuur van een christelijke gouverneur. Het noordelijke deel werd echter onafhankelijk. Ook de
grootmachten namen hun deel; Oostenrijk bezette Bosnië Herzegovina en de sancak Novi
Pazar, een strook land tussen Servië en Montenegro. Rusland kreeg een deel van Roemenië en
Engeland bezette Cyprus. De sultan kon niet anders dan instemmen.44
Het congres had in feite een begin gemaakt met de formele opdeling van het Osmaanse
Rijk. Het zorgde voor vrede in Europa ten koste van het Osmaanse Rijk. De politiek van het
Europese machtsevenwicht ‘beschermde’ het Osmaanse Rijk, maar deelde het tegelijkertijd op.
Het Osmaanse Rijk had als gevolg van de beslissingen na het Congres van Berlijn de controle
over grote gebieden op de Balkan verloren. Het rijk had Thessalië, een onderdeel van Epirus, en
de gebieden die aan Servië en Montenegro grensden, moeten opgeven ten gunste van zijn
grensstaten. Daarnaast had het de zeggenschap verloren over Bulgarije, Oost Rumelië, BosniëHerzegovina en Novi Pazar. Formeel maakten deze gebieden weliswaar nog deel uit van het
Osmaanse Rijk, maar in wezen gedroegen ze zich autonoom. Ondanks de verliezen maakte
Macedonië nog deel uit van het Osmaanse Rijk. Het Congres van Berlijn is een belangrijk
historisch keerpunt, als het gaat om de vorming van de nationale Balkanstaten: Roemenië,
Servië en Montenegro waren nu onafhankelijke staten geworden; Griekenland was na het
Verdrag van Edirne sinds 1830 al een onafhankelijk vorstendom. Tevens werd een autonoom
Bulgarije gecreëerd en er ontstond een semi-autonome provincie Oost-Rumelië. Macedonië,
Albanië en een groot deel van de Epirus en Thracië maakten nog deel uit van het Osmaanse
Rijk.45
Het patroon van de ‘Oosterse kwestie’ was altijd hetzelfde geweest: ontevredenheid van
(meestal christelijke) gemeenschappen in het rijk kwam tot uiting in de vorm van regionale
opstanden, gebaseerd op klachten over wanbestuur of op uitingen van nationalisme. Een van de
grote mogendheden kwam dan diplomatiek of zelfs militair tussenbeide om de positie van de
lokale christenen te verdedigen. Onder de heersende omstandigheden van rivaliteit tussen de
verschillende staten bracht dit de andere grote Europese mogendheden in actie om het
machtsevenwicht46 te herstellen. Meestal was het eindresultaat voor de Osmaanse regering een
geheel of gedeeltelijk verlies van controle over het betrokken gebied. Hoewel men er bij het
Congres van Berlijn in was geslaagd de onmiddellijke oorlogsdreiging weg te nemen en de
vrede te bewaren, bleef een groot aantal zaken onopgelost. Met name de nationalistische
kwesties in Macedonië en Albanië bleven onopgelost. En het zouden juist deze twee kwesties
Zürcher, Geschiedenis, 89-90.
zie afbeelding 1.6
46
Zürcher, Geschiedenis, 64.
44
45
Hoofdstuk 1
16
zijn, die later een belangrijke rol speelden bij het verlies van de Turkse controle over de
Europese provincies van het Osmaanse Rijk.47
Moslim vluchtelingen in het Osmaanse Rijk
Het Osmaanse Rijk had als gevolg van de vele militaire nederlagen ten opzichte van
Rusland te maken gekregen met een zeer grote toestroom van moslims uit de gebieden langs de
Zwarte Zee en de Kaukasus. Voor het eerst kwamen gebieden waar moslims de belangrijkste
minderheid vormden, onder de macht van een buitenlandse bezetting te staan. De eerder in
Europa verloren gebieden hadden, buiten een selecte groep van bestuurders, altijd weinig
moslim inwoners gehad. Dit alles zou door de toestroom van vluchtelingen uit andere gebieden
snel veranderen.48
Zoals we zagen was sinds het einde van de achttiende eeuw de immigratie van moslims
een regelmatig terugkerend fenomeen geweest in het Osmaanse Rijk. Alleen al in de periode
tussen 1878-1884 was de Osmaanse regering verantwoordelijk voor de opvang van ongeveer
600.000-800.000 vluchtelingen afkomstig van de Kaukasus. Een groot gedeelte van de moslim
vluchtelingen was gevlucht als direct gevolg van de Russisch-Turkse oorlog (1877), uit angst
om vermoord te worden door de Russische en Bulgaarse troepen. Naast een militaire en
politieke catastrofe was het bovenal een menselijke tragedie die zich afgespeelde als gevolg van
de Osmaanse verliezen. In de strenge winter van 1877 waren vele moslims gedwongen geweest
huis en haard te verlaten met slechts hun schamele bezittingen. Velen van hen stierven als
gevolg van koude of uitputting of tengevolge van onder de vluchtelingen uitgebroken ziektes als
tyfus en dysenterie. Na de conferentie van Berlijn van 1878 kreeg het Osmaanse Rijk te maken
met vluchtelingen, afkomstig uit de Balkan (Bosnië, Herzegovina en Bulgarije). De moslim
boerenbevolking, op de vlucht voor de christelijke legers van de opkomende nieuwe nationale
staten, zochten een veilig heenkomen in de nog onder Osmaans bestuur staande gebieden op de
Balkan.49De toestroom van grote aantallen moslim vluchtelingen veranderde in belangrijke mate
de bevolkingssamenstelling op de Balkan en vergrootte de druk op de toch al beperkte
bestaansmiddelen. Ook de tegenstellingen tussen de verschillende bevolkingsgroepen werden
door deze toestroom verder aangescherpt. Met name in Albanië en Macedonië, waar toch al
sprake was van een zeer diverse samenstelling van de bevolking (de religieuze en etnische
scheidslijnen liepen in deze gebieden dwars door elkaar heen) werd de verhouding christenenmoslims een belangrijke oorzaak voor onrust aan het eind van de negentiende eeuw.50
De Osmaanse regering probeerde zoveel mogelijk de vluchtelingen de kans te bieden
een nieuw bestaan op te bouwen. Zij deed dit door middel van een beleid van gedwongen
evacuatie en het uitgeven van land in dunbevolkte gebieden. Vluchtelingen van de Kaukasus
werden door de Osmaanse autoriteiten over zee geëvacueerd naar Anatolië, Cyprus en Syrië.
Westerse bronnen uit deze tijd maken melding van de erbarmelijke omstandigheden waaronder
deze vluchtelingen moesten leven. De mogelijkheden van de Osmaanse regering om deze
vluchtelingen adequaat te op te vangen waren beperkt; de Osmaanse overheid beschikte in deze
tijd niet over de financiële middelen en er was een algeheel gebrek aan medicijnen een
doktoren.51
Expansiedrift en nationalisme in de Balkan
Geen van de Balkanstaten was tevreden over de situatie zoals die eind negentiende
eeuw bestond op de Balkan. Elke Balkanstaat wilde een claim leggen op de nog door de
Osmanen beheerste gebieden. Zo had Griekenland met name belangstelling voor Macedonië,
Thracië en Epirus; Servië claimde eveneens Macedonië en de Bulgaren wilden vasthouden aan
de grenzen, zoals deze eerder waren vastgesteld bij het Verdrag van San Stefano (en deze weer
herstellen). De Albanezen wilden op hun beurt de gebieden die bevolkt waren met etnische
Zürcher, Geschiedenis, 96.
McCarthy, Death and Exile,76-81.
49
Zürcher, Geschiedenis, 96.
50
Jelavich, History of the Balkans 2, 90.
51
McCarthy, Death and Exile, 76-81.
47
48
Hoofdstuk 1
17
Albanezen met elkaar verenigen. De grootmachten hadden zich, zoals gezegd, direct bemoeid
met de situatie op de Balkan, maar na 1887 leek het erop dat zij zich meer op andere gebieden
richtten. Het zou tot de crisis van 1908 (ten tijde van de Turkse constitutionele revolutie) duren,
voordat de grootmachten zich weer op soortgelijke wijze bezighouden met de situatie op de
Balkan.52
Eind negentiende eeuw was Albanië, in tegenstelling tot Griekenland en Servië, niet
onafhankelijk van het Osmaanse Rijk. De Albanese moslim pasja’s streefden er weliswaar naar
om autonome politieke eenheden onder hun bestuur te brengen, maar zij vertegenwoordigden
hiermee niet een Albanese ‘nationale’ beweging, vergelijkbaar met die van naburige christelijke
staten als Griekenland en Servië. Ondanks de roep om een lokaal bestuur en verzet tegen de
belastinginning van de centrale overheid, was de bevolking, die voor 70 procent uit moslims
bestond, er voorstander van dat Albanië deel zou blijven uit maken van het Osmaanse Rijk. Het
motief van de Albanezen om te komen tot een ‘nationale’ eenheid, was veel meer defensief van
aard en gebaseerd op het idee om de Albanese gebieden te kunnen beschermen tegen de claims
van andere staten. Gezien de voortdurende competitie tussen de Serven, Bulgaren,
Montenegrijnen en Grieken over de nog onder Osmaans bestuur staande gebieden, was dit
feitelijk een legitiem motief. Bij het Congres van Berlijn was in 1878 een strook land, waar de
bevolking grotendeels uit Albanezen bestond, toegewezen aan Montenegro. Als gevolg hiervan
verslechterde de onderlinge verhouding tussen Montenegro en Albanië allengs. Als reactie
hierop werd in 1878 door de Albanezen de ‘bond van Prizren’53 gesticht. De bond, opgericht in
Prizren, bestond uit Albanezen van verschillende religies en stammen en streefde ernaar de
verschillende etnische Albanezen te verenigen en wilde erkenning van een Albanese territoriale
eenheid. Gestreefd werd naar het vormen van een autonome regio, bestaande uit vier provincies:
Janina, Kossovo, Bitola en Skhodër. Uitgangspunt voor autonomie was meer verwantschap op
cultureel en taalkundig gebied dan religieuze overwegingen. Een complicatie bij dit streven was,
dat er in deze gebieden absoluut geen sprake was van een homogene samenstelling van de
bevolking; deze was niet puur Albanees. Grieken en Slaven woonden hier ook en deze maakten
op hun beurt weer aanspraak op tenminste een deel van deze provincies. Albanië was bovendien
een gebied, waar zowel de ‘Porte’ als het Patriarchaat hun invloed onder geen beding wensten te
verliezen.54
De ‘Macedonische kwestie’
Een tweede belangrijke kwestie die laat negentiende eeuw op de Balkan speelde was de
zogenaamde ‘Macedonische kwestie’. Vanaf het einde van de negentiende eeuw maakten de vijf
Balkanlanden Bulgarije, Griekenland, Servië, Roemenië en Albanië elk aanspraak op
Macedonië; iedere Balkanstaat maakte op grond van historie, religie of etniciteit van de
bevolking aanspraak op Macedonië. Macedonië ligt zeer centraal op de Balkan en voor de
Balkanstaten gold: ‘wie Macedonië beheerst, heeft de sterkste positie op de Balkan’. Gezien de
vaak conflicterende belangen, die de Balkanstaten met betrekking tot Macedonië hadden, was
het gebied altijd de oorzaak geweest van grote verdeeldheid tussen de Balkanstaten onderling.55
Bij het Congres van Berlijn was besloten, dat het gebied formeel onderdeel zou blijven
uitmaken van het Osmaanse Rijk. Macedonië bleef dus Osmaans en bestond uit drie
‘provincies’: de vilâyets Salonika, Kossovo en Bitola (Monastir).56 Macedonië omvatte de
riviervalleien van de Vardar en de Struma en daarnaast natuurlijk Salonika, het huidige
Thessaloniki, de grootste Osmaanse havenstad na Istanbul en daarom het belangrijkste
handelscentrum van Macedonië. In Macedonië woonden tenminste 8 verschillende volken:
Bulgaren, Grieken, Turken, Serven, Albanezen, Vlachen (Roemenen), Joden (in Salonika) en
zigeuners. Daarnaast was er nog sprake van een groep die zichzelf als ‘Macedoniër’
beschouwde. Gezien de heterogene samenstelling van de bevolking zou nationalisme hier meer
52
Jelavich, History of the Balkans 2, 92-93
.Shaw en Shaw, History, 2, 199-200; Jelavich, History of the Balkans 2, 84-85.
54
Johanna Brandt-van der Veen, De voorgeschiedenis van de Balkanoorlog (Utrecht 1935), 11-15.
55
Jelavich, History of the Balkans 2, 89-92.
56
Brandt-van der Veen, Voorgeschiedenis, 20.
53
Hoofdstuk 1
18
problemen veroorzaken dan elders in het Osmaanse Rijk. Het aandeel moslims in de bevolking
van Macedonië was relatief groot (meer dan de helft) en bestond uit Turken, Albanezen en
zuidelijke Slaven afkomstig uit Bosnië en Herzegovina. Een groot gedeelte van deze moslims
omvatte de zogenaamde ‘muhacirin’, die recentelijk uit Rusland waren verdreven of die
afkomstig waren uit de gebieden die nu toebehoorden aan de jonge nationale Balkanstaten.57
In 1903 deed zich opnieuw een opstand van de christelijke bevolking voor in
Macedonië. Doel van de opstand was het uitlokken van Europese interventie inzake het
invoeren van de eerder vastgestelde hervormingen voor Macedonië. De bevolking van
Macedonië had zich sinds 1876 (de ‘Balkenconferentie’) door de grootmachten in de steek
gelaten gevoeld.58 In 1880 was er wel door de grootmachten een plan gemaakt, maar dit was
nooit uitgevoerd.59 In 1903 kwam het tot een algehele opstand van de Bulgaarse Macedoniërs,
die drie maanden duurde en zeer hevig was. Het beoogde ingrijpen van de grootmachten werd
eindelijk een feit. Oostenrijk en Rusland stelden een hervormingsprogramma op: de
zogenaamde ‘hervormingen van Mürzsteg’. Dit programma omvatte de controle op Turkse
regeringsambtenaren; toezicht en hulp bij de doorvoering van de hervormingen en de
organisatie van een internationale gendarmerie. Later, als de rust zou zijn weergekeerd, zou er
gekeken kunnen worden naar een administratieve indeling naar nationaliteit en een reorganisatie
van bestuur en rechtspraak, met de nadruk op de rol van christenen hierbij.60
Sultan Abdülhamid II verklaarde echter, als antwoord op de door de grootmachten
voorgestelde hervormingen, deze zelf te willen uitvoeren in alle provincies van Europees
Turkije. De hervormingen werden nu bewust tegengewerkt door Turkije en de Turkse
inspecteur-generaal ter plaatse. De grootmachten besloten toen om daar, waar de Bulgaren het
sterkst waren, de hervormingen door te voeren. De onderlinge strijd tussen de Balkanlanden in
de jaren daarna liep hoog op. Er was vrijwel geen deel van Macedonië, dat niet door twee
volkeren werd betwist. Bovendien bleek uit de in Mürzsteg opgestelde hervormingen, dat
Rusland en Oostenrijk beiden het Osmaanse Rijk onaangetast wilden laten. Rusland wilde niet
dat Bulgarije te machtig werd en steunde daarom Servië en de Servische propaganda in
Macedonië. Oostenrijk wilde in verband met eigen belangen dat Thessaloniki in Turkse handen
bleef. Engeland stond echter vijandig tegenover Turkije en steunde de separatistische aspiraties
op de Balkan. Pas in augustus 1907 werden de Engelse en de Russische regering het eens over
uitgebreidere hervormingen in Macedonië: een verscherping van de Europese controle, een
versterking van de internationale gendarmerie en vermindering van de Turkse troepen. Rusland
en Engeland gingen samenwerken en kwamen in Reval (1908) tot overeenstemming over de
hervormingen. Er werd niet gestreefd naar autonomie voor Macedonië, maar door uitbreiding en
internationalisatie van de controle werden wel voorbereidingen voor autonomie getroffen en er
werd een einde gemaakt aan de bijzondere positie van Oostenrijk en Rusland. Maar zover zou
het niet komen; Brandt –van der Veen zegt hierover het volgende:
‘Voor Turkije zou de uitvoering van de overeenkomst van Reval het verlies van de hele
provincie hebben betekend, en hiertegen kwamen de Jong-Turkse officieren in 1908 verzet: in
juli van dat jaar brak de Jong-Turkse revolutie uit. In de mening, dat het nieuwe regime geheel
van het oude zou verschillen, besloten de grote mogendheden van verdere bemoeiingen met en
in Macedonië af te zien en hun plannen op te geven.’61 Ook Zürcher geeft aan dat de noodzaak
57
Brandt-van der Veen, Voorgeschiedenis, 19-33.
Na het mislukken van de internationale Balkanconferentie (1876) liep het conflict tussen Servië en het
Osmaans Rijk zo hoog op dat Rusland dreigde met een oorlog tegen het Osmaanse Rijk als er geen
hervormingen zouden worden doorgevoerd. Bij de conferentie werden de afgevaardigden echter verrast
door de mededeling van de Osmaanse delegatie dat er een grondwet was afgekondigd. In de ogen van de
Osmanen maakte dit alle eerder voorgestelde hervormingen in de christelijke provincies overbodig en
verandert er niets. Kort daarop brak de oorlog met Rusland uit (1877-1878). (bron: Zürcher,
Geschiedenis, 87.)
59
Brandt-van der Veen, Voorgeschiedenis, 25.
60
Jelavich, History of the Balkans 2, 95.
61
Brandt-van der Veen, Voorgeschiedenis, 33.
58
Hoofdstuk 1
19
tot een opstand om uitvoering van de hervormingsplannen te bewerkstelligen, leek te zijn
weggevallen door de komst van een nieuw bewind.62
Wat betreft Macedonië waren het met name Rusland en Oostenrijk-Hongarije die in de
periode 1876-1909 het meest direct betrokken waren bij de situatie in de regio. Het was voor
hen van groot belang, dat de ‘status quo’ op de Balkan behouden bleef en dat de Macedonische
kwestie niet gebruikt kon worden door een van de Balkanlanden. Noch hervormingen, noch
geweld bleken de Osmanen een uitweg te bieden voor het oplossen van de Macedonische
kwestie. In 1908 had de Osmaanse regering het grootste deel van haar troepen in de regio
gestationeerd. Het onvermogen van de Osmaanse regering de crisis aan te pakken had als
neveneffect dat een groep van jonge legerofficieren meer en meer overtuigd raakten van de
zwakte van de regering onder het bestuur van Sultan Abdülhamid en besloten een coup te
plegen.
De Jong-Turkse revolutie
In 1908 kwamen de Jong-Turken in opstand tegen het despotisme van Sultan
Abdülhamid en eisten verbetering van de toestanden in het Rijk. De opstand was ontstaan in
Thessaloniki en verspreidde zich verder binnen de Turkse strijdkrachten (het Derde
Macedonische leger). De Jong-Turken kwamen in protest tegen de uitvoering van de
overeenkomst van Reval tussen Rusland en Engeland, die volgens hen het einde betekende van
het Osmaanse Rijk.63
De Jong-Turken beschikten sinds 1903 over verschillende comités die verspreid waren
over Macedonië, Albanië en Klein-Azië. De comités bestonden voornamelijk uit militairen
(officieren) uit verschillende divisies. De belangrijkste comités waren de comités van Monastir,
Izmir, Edirne, Thessaloniki en Istanbul. De Jong-Turken baseerden hun ideeën op de liberale
idealen van de Franse Revolutie. Leuzen van de Jong Turkse revolutie waren ‘natie en vrijheid’
en ‘vrijheid en herstel van de constitutie’; met dit laatste doelden de Jong-Turken op het herstel
van de constitutie van 1876. Het idee van ‘vrijheid, gelijkheid en broederschap’ voor alle
onderdanen van de sultan, dat de Jong Turken aanvankelijk promoten, vond brede steun onder
de verschillende bevolkingsgroepen binnen het Osmaanse Rijk; vooral in de stedelijke gebieden
en in Albanië en Macedonië, gezien de etnisch diverse samenstelling van de bevolking. 64
Een dag na het uitbreken van de opstand in Resna (dichtbij Monastir) werd de
constitutie uitgeroepen door Enver Bey in Thessaloniki. Sultan Abdülhamid moest zich
overgeven, omdat zijn legers weigerden op te treden tegen de opstandelingen, en zag zich
gedwongen de grondwet van 1876 te herstellen. Dit betekende vrije verkiezingen voor alle
nationaliteiten binnen het rijk en pogingen tot het vormen van een parlementaire regering. In
Istanbul, Monastir en Thessaloniki waren moslims en christenen aanvankelijk tevreden. In
Albanië en Macedonië werd het nieuwe regime met veel vreugde onthaald; de afkondiging van
de grondwet van 1876 bracht verbroedering tussen de verschillende bevolkingsgroepen binnen
het Osmaanse Rijk teweeg. Veel bannelingen uit Klein-Azië, Europa en Afrika keerden terug
naar Istanbul, onder wie ook de oprichter van de (Jong-Turkse) revolutionaire partij van
Eenheid en vooruitgang (het IT65), Ahmed Riza Bey. Het comité van Eenheid en Vooruitgang
besloot het parlement bijeen te roepen. Door verschillende pressiemiddelen kreeg het comité
van Eenheid en Vooruitgang een meerderheid in het parlement. Sultan Abdülhamid bleef
formeel in functie, maar verschillende van zijn oude vertrouwelingen werden van hun post
ontheven. In Europees Turkije had de revolutie grote gevolgen voor de daar voorgenomen
hervormingen. De hervormingen,66 die eerder tot stand gekomen waren door bemiddeling van
Zürcher, Geschiedenis, 113.
Zürcher, Geschiedenis, 108.
64
Brandt-van der Veen, Voorgeschiedenis, 39-40.
65
‘Ittihad ve Terraki Cemiyeti’; letterlijk Comité van Eenheid en Vooruitgang.
66
Een groot aantal hervormingen waren en werden geïnitieerd uit humanitaire overwegingen zoals
bijvoorbeeld die van Koning Edward van Engeland als gevolg van zijn bezoeken 1903. De hervorming
gendarmerie, de financiële hervorming van 1905, de justitiële hervormingen van 1907, de infrastructurele
hervormingen van 1909, en militaire hervormingen van 1911.
62
63
Hoofdstuk 1
20
de Europese grootmachten, waren door de Jong-Turkse revolutie van juli 1908 tot een abrupt
einde gekomen. De revolutie nam bij de grootmachten de noodzaak tot ingrijpen in dergelijke
kwesties weg.67
Tussen de jaren 1878 en 1908 was de status-quo in het Nabije Oosten grotendeels
gehandhaafd gebleven. Dit was het gevolg van de samenwerking tussen de grootmachten om de
gemoederen te sussen bij de voor het Osmaanse Rijk heikele kwesties als de Kretenzische
opstanden en de Grieks-Turkse oorlog van 1897. Punt van ommekeer was echter de annexatie
van Bosnië-Herzegovina, nog onderdeel van het Osmaanse Rijk, door Oostenrijk-Hongarije in
1908. De politieke crisis die als gevolg hiervan ontstond, staat ook wel bekend als de
‘Bosnische crisis’ van 1908-1909. Servië en Rusland protesteerden hevig tegen de annexatie.
Servië zag zijn plannen voor een groot Servisch rijk gedwarsboomd en mobiliseerde zijn
troepen. Rusland voelde zich tekortgedaan ten aanzien van de zee-engten kwestie (openstelling
van Bosporus en Dardanellen voor Russische schepen) en koos daarom de zijde van Servië.
Servië moest zich echter inhouden, toen uiteindelijk bleek, dat er geen steun kwam van Rusland.
Bulgarije maakte op zijn beurt gebruik van de turbulente situatie en in 1908 riep Ferdinand van
Bulgarije zich uit tot koning van Bulgarije en Oost-Rumelië. Vanwege de tegengestelde
belangen van de verschillende landen zette deze situatie de relatie tussen Rusland en OostenrijkHongarije verder onder druk. Rusland wilde met bondgenoten een front vormen tegen
Oostenrijk-Hongarije. Mede als gevolg hiervan kwam, (deels) door actieve Russische
bemiddeling, een aantal diplomatieke/militaire afspraken tussen de Balkanlanden onderling tot
stand, die tot gevolg zouden hebben dat het Osmaanse Rijk haar Europese provincies zou
verliezen.68
Volgens sommigen zou het bewind van de Jong-Turken over een periode van slechts 20
maanden het Osmaanse Rijk meer aangetast hebben dan 20 jaar despotisch bewind van Sultan
Abdülhamid. Het door de Jong-Turken bedoelde liberalisme was al snel verworden tot een sterk
nationalisme en hun streven naar modernisering was ontaard in Ottomanisme; anders gezegd:
een ‘Turkificatie’ van alle staatszaken. Het Comité van Eenheid en Vooruitgang voerde een zeer
ondemocratisch bewind, wat veel verzet opriep bij de diverse etnische bevolkingsgroepen, die
aanvankelijk hun hoop hadden gevestigd op deze nieuwe machthebbers. Alle vrijheden werden
echter opzij gezet, wanneer deze het Jong-Turkse beleid van eenheid dreigde aan te tasten. De
Bulgaarse, Servische en Griekse constitutionele organisaties in Macedonië werden verboden,
omdat deze binnen de nieuwe natie niet nodig zouden zijn. Als reactie op het bestuur van de
Jong-Turken vond er -onder het mom van herstel van oude islamitische waarden- een
contrarevolutie plaats De opstand werd neergeslagen, de sultan werd afgezet en vervangen door
Sultan Mehmed V (1909-1918).69
Opstanden in Albanië
De Albanezen vreesden na de contrarevolutie voor een situatie, vergelijkbaar met die na
het Congres van Berlijn, toen Albanië bedreigd werd door de omringende nieuwe nationale
staten. Het Albanese streven om te komen tot een vereniging van vier vilâyets was in 1902
krachtig onderdrukt door de Osmaanse regering. De Albanezen voelden zich nu bedreigd door
de Bulgaarse, Servische en Griekse nationale bendes en richtten zelf een guerrilla-organisatie
op. De Albanezen ondersteunden aanvankelijk de Jong-Turken, omdat ook zij zich keerden
tegen het restrictieve beleid van Sultan Abülhamid. De Albanezen hadden echter verwacht door
de Jong-Turken gesteund te worden in hun streven naar autonomie. Niets was echter minder
waar; meer dan ooit tevoren waren de Jong-Turken erop gericht, de nationale eenheid van het
Osmaanse Rijk verder te beschermen. Eenmaal aan de macht, namen de Jong-Turken dezelfde
houding aan als de eerdere machthebbers. De pogingen van de Albanezen om te komen tot een
politieke en culturele eenheid werden krachtig onderdrukt. Dit alles leidde tot een opstand tegen
het beleid vanuit Istanbul, in 1909. Daarbij speelde het historische kader een belangrijke rol:
precies op datzelfde moment riep Bulgarije de onafhankelijkheid uit en zag Oostenrijk67
Brandt-van der Veen, Voorgeschiedenis, 33.
Jelavich, History of the Balkans 2, 93-96.
69
Zürcher, Geschiedenis, 117-121.
68
Hoofdstuk 1
21
Hongarije kans Bosnië-Herzegovina te bezetten. Dit alles duidde op het onvermogen van de
Jong-Turken om de nationale eenheid te bewaren.70
In 1910 ontstond een opstand in Priştina die zich snel over de vilâyet Kosovo
verspreidde. De opstand zou in totaal drie maanden duren en werd hevig onderdrukt door de
Jong-Turken onder leiding van Cavid en Torgut Paşa. Wanneer andere repressiemiddelen niet
zouden helpen, dreigden de Jong-Turken Albanië en Macedonië te laten vollopen met
immigranten uit Klein-Azië. Als gevolg van de gruwelijke onderdrukking in 1910-1911 namen
Albanese vluchtelingen hun toevlucht tot Montenegro, wat later zou leiden tot samenwerking
tussen de Montenegrijnen en de Albanezen.71
Als gevolg van de opstand werden alle Albanese nationale organisaties verboden. In
1911 bezocht de sultan Kossovo in een poging de partijen te verzoenen; de Albanezen waren ten
slotte niet uit op onafhankelijkheid, maar wilden een vorm van autonomie. Het bezoek leidde tot
een aantal concessies en belastingsverlagingen en het gebruik van de Albanese taal in Latijns
alfabet werd geaccepteerd. De vereniging van de vier vilâyets bleef echter onbespreekbaar. De
Albanese nationale beweging had in haar strijd voor autonomie veel hinder ondervonden van
het feit dat zij geen centraal leiderschap kende en geen daadwerkelijk gezag kon uitoefenen over
alle Albanese gebieden.72
De in 1910 uitgebroken Albanese opstand laaide in mei 1912 als gevolg van de
afschaffing van het Albanese parlement door de Turken, opnieuw op. Tijdens deze zogenaamde
‘Balkancrisis’ braken overal in Albanië onlusten uit over het niet betalen van belastingen. Er
volgden conflicten over de grens tussen Montenegro en Albanië. In juni van 1912 jaar brak er
muiterij uit onder de Turkse strijdkrachten. De Osmaanse regering had langzamerhand de
volledige grip op de regio verloren. In juli daarop viel het kabinet van de Jong-Turken. In
augustus 1912 veroverden de opstandelingen Skopje, en in september van dat jaar moest de
Osmaanse regering een groot aantal van de eisen van de opstandelingen inwilligen. De nieuwe
regering was niet bij machte om de Albanezen te onderwerpen en ging een andere koers varen
om het uiteenvallen van het rijk vanwege een zelfstandig Albanië te kunnen voorkomen.73 De
nodige concessies werden gedaan aan de Albanezen.74
Tijdens het neerslaan van de Albanese opstand was er een politieke oppositiegroep van
officieren ontstaan. Onder druk van een groep aanhangers van deze officieren, werd het kabinet
van Said Pasa gedwongen af te treden. Het bestuur van het Comité van Eenheid en Vooruitgang
kwam zo ten einde.75
Midden augustus vormde koning Nicolaas van Montenegro een divisie en mobiliseerde
zijn troepen in een poging, om gebieden te heroveren, die hem waren afgenomen. De Turken
legden daarop de laatste hand aan hun versterkingen in Tuzi en Skutari. Een AlbaansMontenegrijnse entente was nu het resultaat van vier jaar despotisme van de Jong-Turken. Het
doel van Montenegro was het herwinnen van gebied, toegewezen bij het verdrag van San
70
Jelavich, History of the Balkans 2, 88-89
Jelavich, History of the Balkans 2, 88-89; Brandt-van der Veen, Voorgeschiedenis, 67.
72
Jelavich, History of the Balkans 2, 88-89
73
In 1909 waren de Albanezen in opstand gekomen in Kosovo en Metohija en de nabijgelegen regio’s.
De opstand was gericht tegen de dreiging van een belastingverhoging, een gedwongen ontwapening en
een census. De opstand werd neergeslagen door de Osmaanse legers, maar brak in mei 1912 opnieuw uit.
In de laatste week van juni 1912 brak er opstand uit binnen het Turkse leger en in juli viel de Turkse
regering. In augustus 1912 veroverden de rebellen Skopje en eisten autonomie en overdracht van grote
gebieden en het opstappen van de Turkse overheid. Na het vallen van het Jong-Turkse kabinet was de
nieuwe regering niet bij machte de opstand met geweld te onderdrukken en zocht daarom naar een
vreedzame oplossing. De ‘Porte’ had opgegeven de Albanezen aan het Turkse recht te kunnen
onderwerpen en willigt de eisen van de Albanezen in. De ‘Porte’ kondigt een vredesverklaring af en
belooft hervormingen te zullen doorvoeren. Daarnaast besloot men tot een teruggave van de wapens, een
toekenning van een schadeloosstelling voor de expeditie, een algemene amnestie voor deelnemers aan de
opstand, en toestemming van het gebruik van de Albanese taal en een benoeming van Albanese
ambtenaren.
74
Brandt-van der Veen, Voorgeschiedenis, 113; Zürcher, Geschiedenis, 117-121.
75
Zürcher, Geschiedenis, 124-125.
71
Hoofdstuk 1
22
Stefano (1878), maar weer afgenomen bij het verdrag van Berlijn. Albanië’s eis was nu niet
langer autonomie, maar zelfstandigheid.76
Onrust in Macedonië
Een tweede nog fatalere alliantie was ontstaan tussen de jonge Balkanstaten als gevolg
van het feit, dat in Macedonië het alleenrecht van het patriarchaat van de Grieks-Orthodoxe kerk
was weggevallen. Daar, waar eerdere sultans alleen de Griekse patriarch van Fener als de
vertegenwoordiger van alle christelijke gemeenschappen in de Europese provincies erkenden,
gaf de sultan in 1870 toestemming voor het oprichten van het Bulgaarse Exarchaat met
religieuze diensten in de moedertaal. Vanaf deze tijd speelde er een strijd in Macedonië over
invloedsferen tussen beide vertegenwoordigers van de christelijke geloofsgemeenschappen. Na
1910 werd de strijd over eigendom van scholen en kerken echter bijgelegd en werden
invloedsferen naar verhouding geregeld. De Bulgaarse, Servische en Griekse bendes staakten
hierop hun onderlinge wedijver en terreur en richten zich nu op een gemeenschappelijke vijand,
de Turkse troepen in Macedonië.
De slachting onder Bulgaarse burgers te Kochana (Macedonië) in augustus 1912 door
Turkse troepen, was aanleiding tot een enorme oorlogskoorts in Bulgarije en Macedonië. Op 30
september/1 oktober 1912 gaven de Griekse en Bulgaarse regeringen opdracht tot mobilisatie
van de troepen. De algemene opinie bij de grootmachten, die de ‘status quo’ op de Balkan
wensten te behouden, was dat Montenegro met haar mobilisatie op eigen houtje had gehandeld
en dat het nog steeds mogelijk was vrede tussen Turkije en de drie Balkanstaten te bewaren.
Maar niets was minder waar. Als gevolg van eerder gesloten allianties -naar buiten toe van
defensieve aard, maar feitelijk gericht op een verdeling van Macedonië- hadden de Balkanstaten
zich onderling verenigd.77
Terwijl de situatie in Macedonië ondertussen erg gespannen bleef, raakte het Osmaanse
Rijk in 1911 verstrikt in een oorlog met Italië78 over koloniale gebieden in Noord-Afrika. Het
doel van Italië was het veroveren van de Osmaanse gebieden in Noord-Afrika. In die oorlog zag
Italië in korte tijd kans om de Dodekanesische eilanden in de Egeïsche Zee te bezetten. Terwijl
het Osmaanse Rijk haar grenzen nu op alle fronten bedreigd zag, maakten de Balkanlanden
gebruik van de situatie; ze zetten hun onderlinge wedijver opzij en verklaarden de oorlog aan
het verzwakte Osmaanse Rijk. De regering met de naam ‘het grote kabinet’, of ‘vader en zoon
kabinet’ die door Gazi Ahmed Muhtar Paşa net opgericht was, was niet op de hoogte van het
feit, dat de Balkanlanden zich verenigd hadden en er was zelfs sprake van een demobilisatie in
Rumelië, zoals Macedonië genoemd werd door de Turken. Het Osmaanse Rijk werd dus
volledig verrast en dit zou desastreuze gevolgen hebben voor de laatste Osmaanse bezittingen in
Europa.
Conclusie
De beschrijving in dit hoofdstuk geeft aan, dat de desintegratie van het Osmaanse Rijk het
logische gevolg was van een aantal met elkaar samenhangende factoren.
In de eerste plaats waren de Osmanen niet in staat om hun enorme rijk militair en bestuurlijk te
beheersen. De verschillende hervormingen, die werden doorgevoerd hadden niet het vereiste
succes tot gevolg en waren niet toereikend om de aantasting en -uiteindelijk- het verval van het
Rijk te voorkomen.
In de tweede plaats was de rol van de Europese grootmachten in de geschetste ontwikkelingen
van groot belang. Zij volgden de gebeurtenissen op de Balkan met argusogen en ze zorgden er
steeds weer voor, dat de (her)verdeling van veroverde gebieden in de Balkan uitviel in hun
voordeel, waarbij het Osmaanse Rijk de verliezende partij was.
De derde, zeer belangrijke factor is het ontstaan van nationalistische bewegingen op de Balkan,
die succesvol konden opereren door het bestuurlijk onvermogen van de Osmanen enerzijds en
de (in)directe steun van de Europese grootmachten anderzijds.
76
Brandt-van der Veen, Voorgeschiedenis, 113-118.
Brandt-van der Veen, Voorgeschiedenis, 138-139.
78
De oorlog tussen Italië en Turkije brak uit op 29 september 1911.
77
Hoofdstuk 1
23
Het samenspel van deze drie elementen moest onvermijdelijk leiden tot de benarde positie,
waarin het Osmaanse Rijk zich aan de vooravond van de Balkanoorlogen bevond. In feite zag
het Osmaanse Rijk zich op dat moment geconfronteerd met een groot aantal vijanden binnen en
buiten het Rijk, die als gemeenschappelijk doel hadden het Osmaanse Rijk voorgoed van de
kaart te vegen.
In het volgende hoofdstuk beschrijven we het verloop van de Balkanoorlogen, die de
genadeslag betekenden voor het Osmaanse Rijk in Europa. Naast een weergave van de feitelijke
gebeurtenissen, gaan we daarbij ook in op de humanitaire gevolgen, die de verliezen van het
Osmaanse Rijk vooral voor de moslimbevolking in de door de oprukkende Balkanlegers
veroverde gebieden hadden.
Hoofdstuk 1
24
2. De Balkanoorlogen
Inleiding
Hoofdstuk 2 valt in twee delen uiteen. Het eerste deel bevat een beschrijving van het ontstaan en
het verloop van de twee Balkanoorlogen. Het tweede deel behandelt de humanitaire gevolgen
van de Balkanoorlogen. Het eerste deel begint met de beschrijving van het ontstaan en het
verloop van de Eerste Balkanoorlog. Daarbij wordt de vorming van de zogenaamde
‘Balkanbond’ beschreven, gevolgd door een paragraaf over de interventie van de Europese
grootmachten. In de derde paragraaf wordt de situatie van het Osmaanse Rijk bij het begin van
de oorlog weergegeven: het gaat daarbij vooral om de militaire sterkte van het Rijk. Vervolgens
worden de oorlogshandelingen beschreven, die leiden tot de wapenstilstand en de
vredesonderhandelingen. Tot slot volgt een beschrijving van de laatste fase van deze oorlog met
de zogenaamde ‘Bab-i Ali coup’. Hierna wordt de Tweede Balkanoorlog beschreven. Begonnen
wordt met de aanleiding voor de oorlog: opnieuw de ‘Macedonische kwestie’. Vervolgens
wordt het begin en het verloop van de oorlogshandelingen beschreven, waarna een beschrijving
volgt van de laatste fase van deze tweede oorlog: de vredesonderhandelingen.
In het tweede deel van dit hoofdstuk wordt -aansluitend op de probleemstelling- uitgebreid
ingegaan op de humanitaire gevolgen van de beide Balkanoorlogen: de vluchtelingenstromen uit
de gebieden die tijdens deze oorlogen door de Balkanstaten op het Osmaanse Rijk veroverd
worden. Dit deel begint met een overzicht van de bevolkingssamenstelling op de Balkan in de
periode voorafgaand aan de Balkanoorlogen. Daarna wordt de vluchtelingenstroom die het
gevolg is van de Eerste Balkanoorlog behandeld. Daarbij wordt ingegaan op het ontstaan, de
aard en de gevolgen van de vluchtelingenproblematiek. Ook de lotgevallen en de bestemming
van de vluchtelingen worden onder de loep genomen. Daarna wordt een vergelijkbare
beschrijving van de vluchtelingenstromen ten gevolge van de Tweede Balkanoorlog gegeven.
Aan het eind van het hoofdstuk worden de conclusies getrokken, zowel ten aanzien van beide
Balkanoorlogen als ten aanzien van de vluchtelingenkwestie. Het hoofdstuk wordt afgesloten
met een korte vooruitblik op hoofdstuk 3.
2.1 Het ontstaan en het verloop van de Eerste Balkanoorlog (8 oktober 1912 - 10 juni 1913
De Eerste Balkanoorlog begon op 8 oktober 1912 met een oorlogsverklaring van
Montenegro aan het Osmaanse Rijk. Directe aanleiding voor de mobilisatie van Montenegro
was een onopgelost conflict tussen Montenegro en het Osmaanse Rijk over de grens tussen
Montenegro en Albanië. De oorlog brak uit op het moment dat het Osmaanse Rijk nog
verwikkeld was in een oorlog met Italië over de Osmaanse gebieden in Noord-Afrika
(Tripolitanië, het huidige Libië). De oorlog kwam voor het Osmaanse Rijk op een zeer
ongelukkig moment; de vredesonderhandelingen met Italië waren nog niet afgerond, 79 daarnaast
was de opstand van augustus 1912 in Albanië nog maar net bezworen.80
De vorming van de Balkanbond
Voorafgaand aan de oorlogsverklaring van Montenegro waren er in de lente van 1912
tussen de Balkanlanden onderlinge verdragen gesloten die het einde van het Osmaanse Rijk in
Europa zouden betekenen. Met Rusland in de rol van actieve bemiddelaar was er in kort
79
De Italianen haastten zich om vrede (Vrede van Ouchy 15 oktober 1912 ) met de Osmanen te sluiten,
omdat men in een geval van totale oorlog, een oorlog waarbij alle Balkanstaten waren betrokken, het
Balkanprobleem zonder hen zou worden opgelost, iets wat ze niet wilde laten gebeuren, zolang zij nog in
de oorlog om Tripolitanië verstrikt waren. (bronnen: J.C. van den Belt, De Balkanoorlog 1912 (Velp,
1913) 65; Brandt-van der Veen, Voorgeschiedenis, 115.
80
Jelavich, History of the Balkans 2, 97; Mesut Çapa, ‘Balkan Savaşında Kızılay (Osmanlı Hilâl-i
Ahmer) Cemiyeti’, OTAM 1, Ankara Üniversitesi Osmanlı Tarihi Araştırma ve Uygulama Merkezi
Dergisi (juni 1990) 89-115, aldaar 89.
Hoofdstuk 2
25
tijdsbestek een militair verdrag tussen Bulgarije en Servië tot stand gekomen (13 maart 1912).81
Dit verdrag werd direct gevolgd door een verdrag tussen Griekenland en Bulgarije (juni 1912),
dat resulteerde in een Grieks-Bulgaars militair verbond op 22 september. Deze onderlinge
verdragen, en een overeenkomst tussen Montenegro en Bulgarije (augustus 1912) en daarna een
alliantie tussen Montenegro en Servië (6 oktober 1912) completeerden de vorming van de
zogenaamde ‘Balkanbond’. Officieel hadden de onderlinge verdragen tussen de Balkanlanden
een defensief karakter, dat wil zeggen wederzijdse steun in het geval van eventuele aanvallen
van buitenaf op een van de bondgenoten. In werkelijkheid echter waren de verdragen geheime,
voor de Osmanen verborgen gehouden, afspraken over een eventuele verdeling van de
Osmaanse gebieden in het geval van het uiteenvallen van het Osmaanse Rijk.82 De verenigde
Balkanlanden Servië, Bulgarije, Montenegro en Griekenland, maakten nu gebruik van de als
gevolg van de oorlog met Italië83 verzwakte positie van het Osmaanse Rijk om hun aanspraken
op gebiedsuitbreiding te realiseren. Op militair en financieel gebied was het Osmaanse Rijk
sterk verzwakt en na de Jong-Turkse revolutie ook op politiek gebied zeer verdeeld. De spil
waar alles voor de Balkanlanden om draaide, was Macedonië, het gebied waar verschillende aan
de Balkanlanden gelieerde etnische volkeren leefden en waar sinds het Congres van Berlijn
chaos heerste. Elk van de Balkanlanden maakte aanspraak op gebieden in Macedonië en zij
waren allen bereid hun onderlinge geschillen deze keer te vergeten, om de Turken definitief van
de Balkan te verdrijven.84
Twee dagen na de ondertekening van de alliantie tussen Montenegro en Servië, op 8
oktober, verklaarde Montenegro de oorlog aan het Osmaanse Rijk. Montenegro viel NoordAlbanië binnen en trok de sancak Novipazar in. Kort hiervoor, in september 1912, hadden de
verschillende Balkanlanden hun legers in paraatheid gebracht en gemobiliseerd. De Osmanen,
of beter gezegd de plaatselijke Osmaanse garnizoenen, waren toen ook overgegaan tot
mobilisatie.85
Aanleiding voor de inval van Montenegro was het verstrijken van een ultimatum dat de
vier Balkanlanden; Bulgarije, Servië, Griekenland en Montenegro op 2 oktober 1912 aan het
Osmaanse Rijk gesteld hadden. In dit ultimatum eisten de Balkanlanden binnen drie dagen
zelfbeschikkingsrecht voor alle de door christenen bewoonde gebieden in de Europese delen van
het Osmaanse Rijk (Oud-Servië, Macedonië, Albanië en Kreta). Na het verlopen van dit
ultimatum zetten zij hun eisen kracht bij door een gezamenlijke nota aan de grootmachten op te
stellen, waarin zij lieten zij weten naar de wapens te zullen grijpen als er niet aan hun wensen
tegemoet werd gekomen. Op 14 oktober 1912 stelden de Balkanlanden; Servië, Griekenland en
Bulgarije, de ‘Porte’ een gezamenlijk ultimatum, waarin zij per direct de invoering van eerder
door de Osmaanse regering toegezegde hervormingen onder buitenlandse supervisie in
Macedonië eisten. Het Osmaanse Rijk had al eerder ingestemd met soortgelijke staatkundige
hervormingen in Albanië, maar de regering was niet bij machte geweest deze door te voeren.86
Zürcher geeft aan dat het verdrag tussen Servië en Bulgarije in maart 1911 werd gesloten, maar dit is
niet correct, dit moet zijn maart 1912 zie: Zürcher, Geschiedenis, 129; vergelijk met Shaw & Shaw,
History 2, 292 en met Brandt-Van der Veen, Voorgeschiedenis, 91.
82 Uitzondering hierop was de verdeling van Macedonië. Rusland zou, in het geval van een overwinning
van Servië en Bulgarije, bemiddelen bij een eventueel conflict over de opdeling van Macedonië.
83 De oorlog met Italië werd beëindigd met de de vrede van Ouchy (15 oktober 1912) waarbij werd
afgesproken dat het Osmaanse Rijk haar overgebleven troepen uit Tripolitanië (Tripoli en Cyrenica) terug
zou trekken. In ruil daarvoor zou Italië de Dodekanesische eilanden onder religieus leiderschap van de
sultan laten vallen, maar formeel onder Italiaans bestuur houden. De bestaande boycot tegen Italiaanse
goederen en personen zou worden opgeheven en de Italiaanse capitulaties binnen het Osmaanse Rijk
worden hersteld. In werkelijkheid trok de Italiaanse bezettingsmacht zich niet van de Dodekanesische
eilanden terug, maar het Osmaanse Rijk had na de vrede met Italië de handen vrij om zich bezig te
houden met de vijandig gezinde Balkanlanden.
84
zie afbeeldingen 2.1 en 2.2
85
Brandt-van der Veen, Voorgeschiedenis, 117-118.
86
Hiermee de omliggende buurlanden in grote beroering brengend die een groter Albanië zagen als een
bedreiging voor hun eigen belangen in Macedonië. Vandaar dat de Balkanstaten in september 1912 er bij
81
Hoofdstuk 2
26
De ‘Porte’ beantwoordde het ultimatum met het intrekken van de paspoorten van de gezanten
van de Servië en Bulgarije en weigerde, evenals in het geval van Albanië, de soevereiniteit van
Macedonië te erkennen. Na de oorlogsverklaring van Montenegro, dat uit naam van de
verenigde Balkanstaten had gehandeld, sloten Servië en Bulgarije zich op 17 oktober aan bij
Montenegro en verklaarden ook zij de oorlog aan het Osmaanse Rijk. Op 19 oktober volgde de
oorlogsverklaring van Griekenland aan het Osmaanse Rijk. De uitgebroken oorlog was een
direct gevolg van de zeer onhoudbare militaire situatie, die was ontstaan was door onrust als
gevolg van terroristische aanslagen in Macedonië en een indirect gevolg van de opstand in
Albanië.87
Interventie van de Europese grootmachten
Het ultimatum van de Balkanlanden werd direct gevolgd door een nota van de Europese
grootmachten aan de Osmaanse regering met als doel een verdere escalatie van het conflict te
voorkomen. De nota bevatte tevens de eisen van de Balkanlanden: autonomie voor de
overgebleven Europese provincies van het Osmaanse Rijk; vaststelling van grenzen naar
etniciteit/millet; een bestuur met christelijke gouverneurs en de instelling van gekozen
provinciale administratieve raden; vrije scholing; de instelling van plaatselijke milities en een
gendarmeriemacht en de onmiddellijke demobilisatie van de ter plaatse gestationeerde
Osmaanse legers.88 Maar de reactie van de grootmachten op het ultimatum van de Balkanlanden
kwam te laat: de militaire samenwerking van de Balkanlanden was een feit en een oorlog kon
niet meer worden voorkomen. De grootmachten hadden in eerste instantie gehoopt dat, wanneer
de culturele en economische behoeften van de christelijke bevolking bevredigd zouden worden,
dit tot binnenlandse rust zou leiden. De grootmachten waren tegen een oorlog met het Osmaanse
Rijk, omdat een aanval op het Osmaanse rijk, de ‘status-quo’-de kostbare balans in de ‘Oosterse
Kwestie’- zou verstoren. Het ‘Concert van Europa’ had dit keer gefaald. Toch grepen de
grootmachten niet in, uit angst direct bij het conflict betrokken te raken. Rusland en Oostenrijk
wilden de ‘status-quo’ op de Balkan behouden en maanden de Balkanlanden tot rust. De
Balkanlanden waren echter van mening, dat, ‘wanneer Europa (i.e. de grootmachten) wilde, dat
de vrede bewaard zou blijven, het ondersteuning moest verlenen bij het verkrijgen van
concessies van de ‘Porte’.89
De situatie van het Osmaanse Rijk en zijn militaire kracht
De oorlog verliep rampzalig voor het Osmaanse Rijk. De opmars van de legers van de
Balkancoalitie was snel en effectief. De Osmaanse troepen werden volledig overrompeld. De
Osmaanse troepen waren -wat betreft bevoorrading en op logistiek/militair gebied- niet
voorbereid op een oorlog, zeker niet een die zich afspeelde op meerdere fronten tegelijk. De
gezamenlijke legers van de Balkanlanden, ongeveer 700.000 man, stonden tegenover de slechts
320.000 man sterke Turkse troepen. De Balkanlanden, vooral Bulgarije en Servië hadden zich in
tegenstelling tot het Osmaanse Rijk in de jaren voorafgaand aan de Balkanoorlog sterk
bewapend en waren militair dus beter voorbereid op een oorlog. Binnen het Osmaanse leger was
bovendien sprake van een conflict tussen de officieren, afkomstig van de militaire scholen
enerzijds (de.’mektepli’, letterlijk: ‘afkomstig van de scholen’) en de officieren die rechtstreeks
voortkwamen uit de troepen (de ‘alaylı’, letterlijk: ‘uit de troepen voortgekomen’) anderzijds.
Deze laatsten waren gestationeerd rond de hoofdstad in het Eerste leger rond Istanbul; de
‘mektepli’-officieren, gewantrouwd vanwege hun rol in de revolutie van 1908, waren
voornamelijk in het Westelijke leger geplaatst. Daar kwam nog bij, dat in de periode direct
voorafgaand aan de Balkanoorlog er juist demobilisatie/ontslag van 75.000-80.000 ervaren
manschappen, die gestationeerd waren op de Balkan, had plaatsgevonden. Zodra de JongTurken aan de macht gekomen waren, was er een begin gemaakt om alle niet IT-gezinde
de grootmachten op aandrongen om de druk op te voeren bij het Osmaanse Rijk en onmiddellijke
invoering eisten van hervormingen in Macedonië.
87
Zürcher, Geschiedenis, 129; Shaw & Shaw, History 2, 292.
88
Shaw & Shaw, History 2, 293-294.
89
Brandt-van der Veen, Voorgeschiedenis, 128-139.
Hoofdstuk 2
27
officieren van hun posten te ontheffen en zo kon het gebeuren dat op het moment dat de oorlog
uitbrak er 6000 officiersplaatsen onbezet waren of dat deze waren ingenomen door officieren
met geen enkele praktische ervaring. Het ‘gat’ dat was gevallen, moest in alle haast opgevangen
worden door lokale reservisten en ongetrainde troepen uit Anatolië. 90
Het gevolg van dit alles was dat het Turkse leger geheel niet voorbereid was op een
mobilisatie. Van een volledige mobilisatie kon gezien de beperkte middelen in het korte
tijdsbestek tijd overigens geen sprake zijn (namelijk een periode van slechts 16 dagen, 1 oktober
- 16 oktober). Binnen het Osmaanse leger was het daarnaast bijzonder slecht gesteld met de
bevoorrading en de communicatie tussen de verschillende onderdelen en het militaire
hoofdkwartier. Vanaf de eerste dag van de oorlog was er sprake van een voedseltekort en een
gebrek aan (winter-)kleding voor de soldaten. Militair gezien was er geen sprake van een
strategische troepenconcentratie, zodat het kon gebeuren dat de Turkse troepen op menige plaats
volledig verrast werden.91 De oorlog woedde op drie verschillende fronten: aan de TurksBulgaarse grens in Thracië, in Macedonië en aan de Grieks-Turkse grens in Thessalië. Het
Osmaanse leger zag zich gedwongen om zowel de Bulgaren, de Grieken, de Montenegrijnen als
de Serviërs tegelijkertijd het hoofd te bieden. Omdat de Turken sterk in de minderheid waren,
leden de troepen al zeer snel zware verliezen en zagen zij zich genoodzaakt te vluchten voor de
oprukkende legers van de Balkanlanden.92
Het verloop van de oorlogshandelingen
Naast de wens om zich door deze oorlog van het eeuwenlange ‘juk’ van de Turk te
bevrijden, lag de interesse van elk afzonderlijk Balkanland vooral bij gebiedsuitbreiding. De
Balkanlanden hadden hiermee feitelijk conflicterende wensen, wat een voedingsbodem was
voor toekomstige onenigheden. Elk van de staten wenste de etnische ‘broedervolken’ te
bevrijden van de Turkse heerschappij in Macedonië en het gemeenschappelijke doel was de
Turken terug te dringen tot over de Bosporus. In het geval van een overwinning zou het te
verdelen gebied groter zijn, dan wat de Balkanlanden gezamenlijk al bezaten. Voor de Bulgaren,
Serviërs en Grieken was Thessaloniki, gezien haar strategische ligging, een zeer begeerd object;
voor de Montenegrijnen waren vanuit een economisch oogpunt Skutari en de Drinvallei
onmisbaar. Het bezit van Monastir was voor zowel de Grieken en Serviërs een belangrijke
wens. De Montenegrijnen en de Serviërs maakten beiden aanspraak op de sancak Novi-Pazar.
De Albanezen streefden naar autonomie en het bezit van Skutari en Janina was hiervoor een
garantie. Daarnaast wilden de Serviërs een doorgang naar de Adriatische kust hebben, zodat de
grenzen van Servië weer die van het Oud-Servische Rijk zouden zijn. Samenvattend richten de
Balkanlanden zich op de volgende doelen: de Bulgaren richtten zich op Thracië en OostMacedonië, de Serviërs richtten zich op West- en Noord-Macedonië, Kossovo, het oostelijk deel
van de sancak Novipazar en het middendeel van Albanië; de Montenegrijnen richtten zich op de
Drinvallei en het westelijk deel van de sancak Novipazar en de Grieken hadden ZuidMacedonië, Zuid Albanië en de eilanden in de Egeïsche Zee op het oog.93
In Noord-Europa was men verrast door het verloop van de oorlog; zowel door de snelle
afwikkeling ervan als door het gebrek aan succes aan Turkse zijde in het open veld. Van de
Osmaanse troepen moest het Oostelijke leger94 van 180.000 man (basis Istanbul) zich weren
Çapa, ‘Balkan Savaşında Kızılay’, 89-91; Ibrahim Artuç, Balkan Savaşı, 1912-1913 Türk Savaşları
Belgeseli, Başımıza Gelenleri Öyküsü, (Istanbul 1988) 107-115.
91
Volgens Generaal Von Goltz, een bekend Duitse militair attaché adviseur in dienst van het Turkse
leger, was een aanval van de Bulgaren reeds te voorzien zijn geweest en zouden de Osmaanse tropen
wanneer zij gebruik gemaakt hadden van een strategie van langzame terugtrekking (om zo de mobilisatie
op gang te laten komen) in staat geweest zijn voor zichzelf een betere uitgangspositie te creëren. (bron:
J.C. van de Belt, de Balkanoorlog 1912 deel II, beschouwingen, 4.
92
Jelavich, History of the Balkans 2, 97-98, Çapa, ‘Balkan Savaşında Kızılay’, 89-91.
93
Jelavich, History of the Balkans 2, 89-95; Van den Belt, De Balkanoorlog 1912, 30-32.
94
Het Oostelijk leger stond onder het bevel van Abdullah Paşa hield zich op in (Oost)-Thracië op de lijn
Edirne-Kırklareli en bestond uit 4 divisies (‘Kolordu’) (onder leiding van respectievelijk Ömer Yaver
Paşa, Şevket Turgut Paşa, Mahmud Muhtar Paşa en Ahmed Abuk Paşa aangevuld met het garnizoen van
Edirne o.l.v. Şükrü Paşa). Verder bevond zich nog verder naar het westen in de buurt van Kırcaali en
90
Hoofdstuk 2
28
tegen de Bulgaren en moest het Westelijke leger (basis Salonika) van ook zo’n 180.000 man
zich tegelijkertijd meten met de geallieerde Balkanlanden: de Serviërs, de Grieken en de
Montenegrijnen. Verder moest een deel van het Westelijke leger95 beschikbaar zijn voor de
Bulgaarse dreiging aan de grens van Macedonië. De andere onderdelen van het Westelijke leger
bevonden zich in de regio’s Kozan-Alasonya en Janina en streden daar tegen de Grieken. De
troepen die zich aan de Griekse grens bevonden, waren duidelijk in de minderheid ten opzichte
van de Griekse legers. Ook vocht er een aan het Westelijke leger verbonden Turkse
troepenmacht in de buurt van Işkodra tegen de Montenegrijnen. Daarnaast waren er onordelijk
verspreide troepen op plaatsen zoals Yenipazar, Taşlıca, Gosine en Yakova.96
Het Turkse Oostelijke leger dat in Oost-Thracië tegen de Bulgaren vocht, delfde al snel
het onderspit. Op 19 oktober namen de Bulgaren de grensplaats Mustafapaşa in. Deze nederlaag
was grotendeels te verklaren uit het feit dat de Turkse troepen zich nog niet georganiseerd
hadden, omdat zij nog geen orders gekregen hadden om aan te vallen. De Bulgaren rukten snel
op door Oost-Thracië en brachten de Osmanen een zware nederlaag toe bij Kırklareli (22-24
oktober). De Bulgaren wilden eigenlijk direct doorstoten naar Macedonië, maar waren, vanwege
de vrees voor een Osmaans offensief vanuit Istanbul, gedwongen de meeste troepen in de
richting van Osmaanse hoofdstad te sturen. Hierdoor kregen de Serviërs en de Grieken de
gelegenheid Macedonië te veroveren en onderling te verdelen. De Turkse troepen vluchtten na
de nederlaag bij Kırklareli (25 oktober) voor de Bulgaarse legers uit en verschansten zich achter
de verdedigingslinie Bab-ı-eski-Lüleburgaz. Daar werden de Osmanen weer verslagen door de
Bulgaren (22 oktober-2 november) De Bulgaren rukten hierna op tot het laatste bolwerk voor
Istanbul: de Çatalca-linie, de linie tussen Büyük Çekmece en het Terkos-meer. In een maand tijd
was heel Thracië in handen van de Bulgaren en belegerden zij Edirne (Adrianopel) (24 oktober)
en feitelijk zelfs Istanbul.97
Het Westelijke leger van de Osmanen verging het niet veel beter; de Serviërs
veroverden het noorden van Macedonië grotendeels, inclusief de sancak Kosovo (23 oktober).
Samen met de Montenegrijnen namen zij Priştina en Novipazar in en versloegen de
achtergebleven Osmaanse troepen bij Kumanova (23-24 oktober). Vervolgens bezetten de
Serviërs Noord-Albanië en belegerden de stad Skutari. Het Osmaanse derde legerkorps trok zich
in paniek terug via Kırkkilise.98
In het zuiden ontmoetten de Grieken relatief weinig tegenstand en ze rukten dan ook op
in westelijke en noordelijke richting, door zuidelijk Macedonië. Zij namen hierbij Préveza in op
3 november. Op 8 november slaagden zij erin de belangrijke stad Salonika te veroveren, slechts
enkele uren voor de aankomst van de Bulgaren in die stad. De stad gaf zich over zonder verzet.
Een andere Griekse troepenmacht nam Epirus in en belegerde Janina, terwijl geheel zuidelijk
Albanië ook onder Griekse controle kwam. Vanaf begin november waren de Griekse
vloottroepen begonnen met het bezetten van de eilanden in de Egeïsche zee: Bozcaada, Limni,
Samotraki en Thassos. Met het verlies van de controle over de eilanden, verloor het Osmaanse
Rijk een belangrijke zeeverbinding voor troepentransporten vanuit Azië naar Macedonië.99
In slechts twee maanden tijd had het Osmaanse Rijk haar laatste bezittingen in Europa
verloren met uitzondering van de drie belegerde steden ten westen van Istanbul: Skutari
belegerd door de Montenegrijnen; Janina en Edirne, belegerd door de Serviërs en de Bulgaren.
Als gevolg van de militaire nederlagen trad op 29 oktober de regering van Ahmed Muhtar Paşa
af. Sultan Abdülhamid II, die sinds 1909 als balling in Thessaloniki leefde, was net op tijd, met
het oog op de naderende vijand, op 1 november naar Istanbul overgebracht. Er trad een nieuwe
Paşmaklı (West-Thracië) een divisie van 15.000 à 16.000 man (o.l.v. Ali Yaver Paşa) om de spoorlijn
Filibe-Edirne te beschermen (bron: Çapa, ‘Balkan Savaşında Kızılay’, 90).
95 Het grootste deel van het Westelijk leger stond onder bevel van Ali Rıza Paşa (bestaande uit de 5e, 6e,
en 7e divisie) vormde het Vardar leger (Macedonië en Albanië), en en hield zich op bij İştip-Üsküp onder
Zeki Paşa (tegen de Serviërs). De rechter divisie (tegen de Serviërs en de Bulgaren) was verspreid over de
Bergalniça en Struma vlaktes en de linker divisie rond Priştina (Çapa, ‘Balkan Savaşında Kızılay’, 90.)
96
Çapa, ‘Balkan Savaşında Kızılay’, 89-91; Artuç, Balkan Savaşı, 107-115.
97
Shaw & Shaw, History 2, 294
98
Shaw & Shaw, History 2, 294
99
Shaw & Shaw, History 2, 294
Hoofdstuk 2
29
regering aan onder leiding van Kâmil Paşa. Deze had goede contacten met de Engelsen en
hoopte op een interventie van de grootmachten, om een wapenstilstand met de Balkanstaten te
bewerkstelligen. Op 9 november waren zowel de Griekse als de Bulgaarse legers in
Thessaloniki gearriveerd. Op 12 november nam de Bulgaarse hoofdmacht haar positie in voor
de Çatalca-linie. Zes dagen eerder, op 6 november, hadden de Osmaanse legers het bevel
gekregen zich in Istanbul te verzamelen om de hoofdstad te beschermen tegen de oprukkende
Bulgaren. Op 13 november begon de Osmaanse regering onderhandelingen met de Bulgaren
over een wapenstilstand. Intussen gingen de oorlogshandelingen voort. De Griekse hoofdmacht
trok van Thessaloniki naar Monastir (14 november); de Bulgaren arriveren in Kavalla (15
november) en de Montenegrijnen stonden op 16 november in San Giovani . Op 17 november
namen de Bulgaren twee versterkingen in bij de Çatalca-linie, maar een aanval op de totale linie
werd afgeslagen door de Osmanen (18 november). Op 25 november werden de OsmaansBulgaarse onderhandelingen hervat. Op 28 november 1912 riep Albanië -dus nog tijdens de
Eerste Balkanoorlog- de onafhankelijkheid uit, hierin gesteund door Oostenrijk en Italië100.
De wapenstilstand en de conferenties in Londen
Op 3 december 1912 wist de Osmaanse regering, ondanks protesten van de oppositie,
een tijdelijke wapenstilstand tot stand te brengen. Grootvizier Mehmed Kâmil Paşa tekende op 3
december 1912 de wapenstilstand met de Balkanstaten, uitgezonderd Griekenland. Griekenland
wilde niet tegemoet komen aan de voorwaarden voor de wapenstilstand; bovendien hadden zij
hun zinnen gezet op de verovering van Janina en wilden ze alle eilanden, die vanaf het begin
van de oorlog door Italië waren bezet, innemen. Griekenland werd door de Europese
grootmachten gedwongen mee te doen aan de vredesbesprekingen in Londen, die op 16
december begonnen. In Londen werden twee diplomatieke conferenties gehouden met de Britse
minister van Buitenlandse zaken, Sir Edward Grey, als bemiddelaar. Een conferentie werd
gehouden tussen de oorlogvoerende partijen en een met alleen de Europese grootmachten. De
Balkanlanden eisten een volledige overgave van alle Europese gebieden door het Osmaanse
Rijk en de overdracht van de Egeïsche eilanden. De Osmanen verwierpen dit voorstel, gezien
hun relatieve succes bij de Çatalca-linie en de geleidelijke aanvoer van verse troepen uit Azië.
De Osmanen kwamen met het tegenvoorstel om alle veroverde gebieden over te dragen, met
uitzondering van de provincies Albanië en Edirne. Deze zouden autonome provincies moeten
worden onder een door de grootmachten ingesteld bestuur. De eilanden in de Egeïsche zee
zouden niet worden opgegeven, maar de Osmanen zouden wel hun claim op Kreta laten vallen.
Macedonië zou een autonome provincie moeten worden onder Osmaans bestuur. Op dit punt in
de onderhandelingen dreigden de Balkanlanden de besprekingen af te breken. Sir Edward Grey
kwam toen met een compromis, waarbij het Osmaanse Rijk de delen van Oost-Thracië ten
zuiden van de lijn Midye aan de Zwarte Zee en Enez, waar de rivier de Maritza in de Egeïsche
zee stroomt, zou moeten opgeven. Edirne zou dan moeten worden afgestaan aan Bulgarije. De
grootmachten zouden daarna een beslissing nemen over wat er moest gebeuren met de eilanden
in de Egeïsche Zee. Het Osmaanse leger was ervan overtuigd, dat de Bulgaarse legers intussen
erg verspreid waren en dat de Osmaanse troepen nu voldoende versterkt waren om de Bulgaren
uit Oost-Thracië -inclusief Edirne- te verdrijven. De Osmaanse regering was echter een andere
mening toegedaan en besloot het aanbod van de grootmachten te aanvaarden, op voorwaarde dat
Edirne onderdeel van het Rijk zou blijven en er een neutrale bufferzone tussen de stad en de
Dardanellen zou worden ingesteld.101
Bab-ı Ali Coup en de tweede (laatste) fase van de Eerste Balkanoorlog
Het Comité van Eenheid en Vooruitgang, het ‘IT’ (Ittihad ve Terakki Cemiyeti), vreesde
dat de regering van Kâmil Paşa Edirne zou opgeven in de vredesbesprekingen en pleegde
daarom op 23 januari 1913 een staatsgreep, waarbij Kâmil Paşa’s minister van oorlog, Nazim
Tijdens de Eerste Balkanoorlog wordt in november 1912 in Vlora de onafhankelijkheid van Albanië
uitgeroepen. Op de Conferentie van Londen in 1913 wordt de onafhankelijkheid van Albanië
daadwerkelijk bekrachtigd.
101
Shaw & Shaw, History 2, 295.
100
Hoofdstuk 2
30
Paşa, werd gedood. Deze zogenaamde ‘Bab-ı Ali coup’ zorgde ervoor dat Kâmil Paşa
gedwongen werd ontslag te nemen. Het ‘IT’ verkondigde na de coup dat het noodzakelijk was
dat de diverse partijen samenwerkten in het algemene nationale belang. Er werd een nieuwe
regering samengesteld, met aan het hoofd grootvizier Mahmud Şevket Paşa. De nieuwe regering
moest functioneren onder zeer moeilijke omstandigheden vanwege interne politieke conflicten
en moest tegelijkertijd de conferentiedelegaties in Londen ervan overtuigen, dat de ‘Porte’ zich
aan de voorwaarden van de wapenstilstand zou houden. Tegelijkertijd moest Mahmud Şevket
Paşa vasthouden aan het principe van het behoud van Edirne en Oost-Thracië. De nieuwe
regering streefde ernaar de vredesconferentie voort te zetten, om intussen het leger te kunnen
herstructureren en het volk tevreden te houden. De grootvizier stelde de grootmachten een
compromis voor: alleen de delen van Edirne aan de rechteroever van de Maritza zouden worden
opgegeven; het oude gedeelte van de stad, waar de meeste moslims woonden, zou in Osmaanse
handen blijven. De grootmachten zouden mogen beslissen over het lot van de eilanden in de
Egeïsche zee. Daarnaast kwam de grootvizier met het voorstel, dat de buitenlanders in het
Osmaanse Rijk onder hetzelfde belastingsysteem zouden vallen als Osmaanse burgers en om de
‘capitulaties’, de specifieke privileges van de minderheden, af te schaffen. De Bulgaren wilden
dit voorstel niet accepteren en de onderhandelingen op de Londense conferentie werden
afgebroken (30 januari 1913).102
De wapenstilstand kwam ten einde op 3 februari 1913 en de beschietingen op Edirne
werden door de Bulgaren hervat. De Bulgaren begonnen nu met het systematisch uitmoorden
van de Turkse boeren in Thracië. Duizenden boeren vluchtten naar de hoofdstad Istanbul en de
Bulgaren probeerden met hun aanvallen de steun voor de oorlog in de hoofdstad te breken. De
Bulgaren begonnen zo ook een groot offensief bij Çatalca, maar werden na twee hevige strijd
(18 - 30 maart) weer teruggeslagen door de Osmanen. Ondanks het succes van de Osmaanse
legers bij Çatalca, was het Mahmud Şevket Paşa door gebrek aan financiële middelen niet
gelukt het leger volledig op sterkte te brengen. Op 28 maart was de capitulatie van Edirne een
feit, vooral als gevolg van uithongering van de bevolking. De capitulatie leidde in de eerste
dagen tot -al dan niet door de Bulgaren geautoriseerde- plunderingen en had fatale gevolgen
voor de krijgsgevangen genomen Turkse soldaten.103 Eerder al, op 6 maart, was Janina al in
Griekse handen gevallen en Skutari gaf zich op 22 april aan de Montenegrijnen over. Het einde
van de Turkse heerschappij in Europa, met uitzondering van Istanbul, was hiermee een feit.104
In Istanbul wilde de afgezette grootvizier Kâmil Pasa gebruik maken van de situatie
waarin het Osmaanse Rijk zich bevond en probeerde een tegencoup te organiseren, maar de
plannen werden ontdekt en Kâmil Paşa werd gearresteerd (28 mei 1913). Mahmud Şevket Paşa,
bood opnieuw een wapenstilstand aan naast de volledige acceptatie van de vredesvoorwaarden
die door de grootmachten gesteld waren (31 maart). De wapenstilstand kwam tot stand op 16
april 1913105 en de onderhandelingen werden hervat op 30 mei. Tien dagen later, op 10 juni
1913, werd het Verdrag van Londen ondertekend. Hierbij werd de lijn Midye-Enez als nieuwe
grens vastgesteld en de Turkse regering moest Thracië en Edirne afstaan. Alle rechten op Kreta
werden opgegeven en de toekomst van de eilanden en de verdere vaststelling van de grenzen
van Albanië werd aan de grootmachten overgelaten.106
102
Shaw & Shaw, History 2, 296.
Carnegie Endowment for International Peace, Report of the International Commission to inquire into
the causes and conduct of the Balkan Wars (Washington D.C. 1914) 110-116.
104
Shaw & Shaw, History 2, 296.
105
Overzichtskaartje van de door de Balkanlanden bezette gebieden na de Eerste Balkanoorlog zie
afbeelding 2.3
106
Shaw & Shaw, History 2, 296.
103
Hoofdstuk 2
31
2.2 Het ontstaan en het verloop van de Tweede Balkanoorlog (29/30 juni 1913 -29
september 1913)
Inleiding
De Eerste Balkanoorlog kwam officieel ten einde met de ondertekening van het Verdrag van
Londen op 10 juni 1913. De verenigde Balkanlanden; Servië, Montenegro, Griekenland en
Bulgarije hadden kans gezien te Turken uit Europa te verdrijven met uitzondering van het land
achter de Çatalca linie en het Gallipoli-schiereiland. Nog voordat het vredesverdrag was
ondertekend, hadden Servië en Griekenland een militair pact gesloten gericht op de onderlinge
verdeling van het door hen betwiste gebied in Macedonië. Bulgarije was echter niet tevreden
met de door haar veroverderde gebieden, en dan in het bijzonder over het terrein in Macedonië
(feitelijk de aanleiding voor het de Eerste Balkanoorlog). Bijkomend probleem was de houding
van Roemenië. Roemenië meende recht te hebben op Bulgaars grondgebied in Silistrië, op
grond van haar neutrale houding in de Eerste Balkanoorlog. De Bulgaren waren echter niet van
plan dit gebied op te geven. De eerder door Rusland toegezegde bemiddeling in een conflict
voortkomend uit de verdeling van Macedonië bleef echter uit. Rusland wenste zich niet te
vervreemden van de beide bondgenoten op de Balkan (Servië en Bulgarije) en kwam niet
tussenbeide. Ondertussen vonden in Macedonië verschillende confrontaties tussen de Servische
en Bulgaarse troepen plaats. In essentie waren alle betrokken partijen in het conflict gericht op
een continuering van de oorlogshandelingen om de grenzen voor eens en voor altijd te kunnen
vaststellen; er stond nu veel op het spel. De regeringen van de Balkanlanden hadden geen totale
controle meer over de militaire situatie en de enige macht die hen zou kunnen afhouden van een
conflict, was Rusland, maar Rusland hield zich afzijdig van het conflict.
De aanleiding: opnieuw de ‘Macedonische kwestie’
De oorlog tussen het Osmaanse Rijk en de verenigde Balkanlanden was nog niet
officieel ten einde, toen er opnieuw een conflict uitbrak, ditmaal tussen de Balkanlanden
onderling (de Tweede Balkanoorlog). Aanleiding voor het conflict was onenigheid tussen de
Bulgaren aan de ene kant en Servië en Griekenland aan de andere zijde over de verdeling van de
op de Osmanen veroverderde gebieden. Feitelijk ging het nog steeds om de ‘Macedonische
kwestie’, de verdeling van op de Turken veroverd Macedonië onder de Balkanlanden, die nog
steeds onopgelost was gebleven. Bulgarije, Servië en Griekenland waren eerder, bij het sluiten
van militaire verdragen, ervan uitgegaan dat zij de veroverderde Albanese gebieden onderling
zouden kunnen verdelen. Zij werden echter verrast door het feit dat de grootmachten107 bij het
Verdrag van Londen een onafhankelijke staat Albanië wilden stichten.108 Servië echter, hierin
gesteund door Rusland, had nog niet de wens opgegeven een haven te verkrijgen aan de
Adriatische Zee, bij voorkeur Dürres. Gezien het feit dat de stichting van een onafhankelijk
Albanië de Grieken en Serviërs de mogelijkheid ontnam om de Albanese gebieden te annexeren,
wilden zij compensatie in de vorm van het gebied in Macedonië, dat bij het Verdrag van Londen
aan de Bulgaren was toegewezen. Eerder waren bij het tot stand komen van het militaire verdrag
tussen Servië en Bulgarije in maart 1912 afspraken gemaakt over de toekomstige verdeling van
dit gebied. De toekomst van Macedonië hing deze keer niet af van de op etniciteit of historische
motieven gebaseerde claims van de Balkanlanden, maar zou worden bepaald door het
machtsevenwicht tussen de Balkanstaten onderling.109
Toen op 12 december 1912 bij het verdrag van Londen door de grootmachten de
onafhankelijkheid van Albanië werd geregeld, werden Servië en Montenegro onder druk gezet
Van de grootmachten waren vooral Italië en Oostenrijk-Hongarije voorstanders van dit plan omdat een
Albanese staat als buffer zou kunnen dienen tegen de Servische aspiraties.
108
Naarmate de oorlog succesvoller verliep voor de Albanezen, vatte bij hen het idee post, dat het
wellicht mogelijk was om volledige onafhankelijkheid te verkrijgen in plaats van de door Mahmud
Şevket voorgestelde autonomie. Het gevolg hiervan was dat op 28 november 1912, nog voordat de
Osmanen terug waren gekeerd aan de conferentietafel voor de vredesonderhandelingen, de
onafhankelijkheid van Albanië werd uitgeroepen.
109
Shaw & Shaw, History 2, 297; Jelavich, History of the Balkans 2, 99.
107
Hoofdstuk 2
32
om de bezette gebieden op te geven en te verlaten. Toen Servië gedwongen werd veroverd
gebied op te geven, meende het -als compensatie- recht te hebben op gebiedsuitbreiding in
Macedonië. Ook de Grieken legden een claim op Macedonië, omdat zij de Bulgaren zo ver
mogelijk van Salonika wensten te houden. Omdat Servië en Griekenland na het Verdrag van
Londen opnieuw een te grote invloed van Bulgarije vreesden, sloten zij in mei/juni 1913 een
(militair) verbond. Hierbij werd wederzijdse hulp in het geval van oorlog110 vastgelegd en er
werden geheime afspraken over een toekomstige verdeling van de aan de Bulgaren toewezen
gebieden ten zuiden van Ohrid en Veles111 gemaakt. De Grieken en Serviërs zegden elkaar
wederzijdse diplomatieke steun toe, indien een van beide landen betrokken zou raken in een
conflict en ze stelden de grens tussen beide landen vast.112
Griekenland en Servië hadden besloten een defensieve houding aan te nemen tegenover
Bulgarije; ze creëerden een gezamenlijke grens in Macedonië ten westen van de rivier de Vardar
en besloten de gebieden ten oosten daarvan aan Bulgarije te laten. Rusland deed een poging te
bemiddelen in het conflict, maar de Bulgaren weigerden aan de besprekingen deel te nemen en
reduceerden daarmee een mogelijke oplossing in hun voordeel tot nul. De woede van de
Bulgaren was groot; terwijl zij in de Eerste Balkanoorlog het grootste aandeel hadden geleverd
in de strijd tegen de Osmanen, werden ze nu, als dank voor hun inspanningen, het slachtoffer
van de ambities van de andere Balkanstaten. Servië en Griekenland hadden ondertussen ook
relaties aangeknoopt met de Balkanstaten Roemenië en Montenegro en zelfs met het Osmaanse
Rijk, die allen bevreesd waren voor de mogelijke gevolgen van de aspiraties van Bulgarije.113
Het begin en het verloop van de oorlogshandelingen
In de nacht van 29/30 juni 1913 ging het Bulgaarse leger over tot een verrassingsaanval
op zijn voormalige bondgenoten Griekenland en Servië. De Bulgaren stelden dat de Serviërs
zich niet aan de door hen in 1912 overeengekomen grensverdeling van Macedonië hielden.
Voorafgaand aan de aanval -overigens zonder een officiële oorlogsverklaring114 -hadden zich al
verscheidene schermutselingen tussen de legers van de Balkanlanden onderling voorgedaan. De
Bulgaren vielen het Servische leger aan bij Gevgelija (gelegen in het Zuid-Oosten van
Macedonië) en ook het Griekse leger, dat gelegerd was in Nigrita. Het Servische leger had grote
moeite het hoofd bieden aan de beter uitgeruste Bulgaarse troepen. De Grieken daarentegen
waren aanvankelijk succesvoller. Nadat de Griekse troepenmacht zich eerst had teruggetrokken,
versloeg het, ondanks grote verliezen, de Bulgaren bij Kilkis-Lahanas (3-24 juli 1913). De
Griekse troepen konden niet voorkomen dat de stad Serres werd geplunderd door ongeregelde
Bulgaarse troepen. De Griekse troepen splitsten zich in twee hoofdmachten, een deel trok verder
naar het oosten en bezette de gebieden ten westen van de rivier de Mesta, de andere hoofdmacht
richtte zich op de Struma vallei, waar de Bulgaren verslagen werden bij Doiran en de berg
Meles. Op 18 juli wonnen de Bulgaren in een beslissende strijd van de Serviërs bij Kalimantsi.
(15-18 juli 1913); hierdoor konden de Bulgaren hun troepen samentrekken bij Kresna, waar zij
zich plaatsten in een sterke defensieve positie tegen de Grieken. Hier vond een belangrijke strijd
plaats tussen de Bulgaarse en de Griekse troepen, met grote verliezen aan beide zijden (de strijd
bij Kresna 18-29 juli 1913). Op 29 juli ging het Bulgaarse leger over tot een laatste aanval op de
Gieken op beide flanken, de Grieken terugdringend door de Struma en Mesta riviervalleien. De
Grieken konden echter geen steun verwachten van de Serviërs (als gevolg van de nederlaag bij
Kalimantsi) en werden gedwongen om via de Griekse regering een wapenstilstand aan te
vragen. Omdat de situatie voor beide partijen niet langer houdbaar was, kwam er een
wapenstilstand tussen Griekenland en Bulgarije tot stand (31 juli 1913).
Voor de Bulgaren was de situatie ook niet langer houdbaar. De reden hiervoor was niet
zozeer het strijdtoneel in Macedonië, maar het feit dat Roemenië haar legers had gemobiliseerd
en op 27 juni 1913 de oorlog aan Bulgarije had verklaard. De Bulgaren zagen zich nu bedreigd
110
Niet alleen met Bulgarije, maar mogelijkerwijs ook met Oostenrijk-Hongarije.
zie ook afbeelding 2.2
112
Shaw & Shaw, History 2, 297.
113
Shaw & Shaw, History 2, 297.
114
Servië en Griekenland verklaarden op 8 juli 1913 de oorlog aan Bulgarije.
111
Hoofdstuk 2
33
vanuit het noorden. De Roemeense,115 Montenegrijnse en Osmaanse troepen hadden dankbaar
gebruik gemaakt van de penibele militaire situatie, waarin het Bulgaarse leger was geraakt en
hadden besloten zich te mengen in de strijd. De Roemenen hadden op 10 juli de Dobrudja bezet
en bedreigden vanuit het noorden de hoofdstad Sofia. De Roemeense legers ondervonden
weinig weerstand van de Bulgaren en zagen kan Silistrië te veroveren.116
Daarnaast was had ook het Osmaase Rijk zich in de strijd gemengd. Binnen het
Osmaanse Rijk had het ‘IT’, het Comité van Eenheid en Vooruitgang, de herovering van Edirne
en Oost-Thracië gepropageerd. De Osmaanse regering was over dit idee echter intern zeer
verdeeld en vreesde dat dit opnieuw zou leiden tot een oorlog met desastreuze gevolgen.
Uiteindelijk meende het Osmaanse leger een goede kans te maken, om deze gebieden te
heroveren, omdat de Bulgaren hun troepen hadden samengetrokken, om hun voormalige
bondgenoten in het westen te bestrijden. De Osmanen verlieten op 12 juli 1913 de versterkingen
bij Çatalca en passeerden de Enez-Midye linie en zagen kans om zonder enige weerstand, OostThracië, inclusief de steden Edirne (op de Bulgaren)117 en Kırkkilise (op de Serviërs) te
heroveren. Als direct gevolg van deze herovering sloten Bulgarije’s voormalige bondgenoten
Servië en Griekenland nu vrede met de Osmanen, ten koste van Bulgarije.118
De vredesonderhandelingen
Een algehele wapenstilstand volgde op 31 juli 1913. De Bulgaren accepteerden het
wapenstilstand-voorstel van de Griekse regering, omdat ze bevreesd waren voor de oprukkende
Roemeense legers in het noorden. De wapenstilstand tussen Bulgarije en zijn voormalige
bondgenoten werd getekend op 31 juli 1913. Op het moment dat de wapenstilstand werd
afgekondigd, bevonden de Roemenen zich op 30 kilometer van de Bulgaarse hoofdstad Sofia.119
Bij het daarop volgende Verdrag van Boekarest (10 augustus 1913) werd Macedonië
verdeeld en verkreeg Albanië zijn onafhankelijkheid.120 Dit betekende, dat Griekenland zijn
territorium kon uitbreiden in Macedonië met het gebied ten noorden van Salonika en in het
oosten voorbij Kavala; bovendien namen de Grieken Epirus in, inclusief het district Janina, dat
geclaimd werd door Albanië. Servië nam Oud-Servië in en het grootste deel van NoordMacedonië; het Servische rijk werd daarmee twee maal zo groot. De sancak Novipazar moesten
de Serven met Montenegro delen. Bulgarije kreeg maar een klein deel van Oost-Macedonië,
maar dit omvatte wel een stuk Egeïsche kustlijn van 80 mijl en de havenplaats Alexandroupolis
(Dedeağaç).121
De grenzen zoals die nu vastgesteld waren, werden bekrachtigd in een reeks van
afzonderlijke verdragen tussen het Osmaanse Rijk en de Balkanstaten: een verdrag met
Bulgarije (‘De vrede van Constantinopel’ op 29 september, 1913), een met Servië (14 november
1913) en een met Griekenland (14 maart 1914). In deze verdragen werd ook het eigendomsrecht
van Osmaanse onderdanen en de positie van moslims in de voormalige Osmaanse gebieden
geregeld. Zo kwam de ‘Macedonische kwestie’ met het sluiten van deze verdragen, definitief tot
een einde. Albanië was weliswaar onafhankelijk geworden, maar kreeg niet de
gebiedsuitbreiding, waarop men gehoopt had. De omvang van Bulgarije was met 30 procent
toegenomen en deze staat had bovendien een verbinding gekregen met de zee.122
De Bulgaren hadden met hun offensieve houding grote inschattingsfouten gemaakt: de
Bulgaren hadden hun eigen militaire kracht overschat en waren niet bestand tegen een oorlog op
meerdere fronten en zagen zich in hun oorlogsplannen niet gesteund door een (of meerdere)
grootmachten.Grote overwinnaars in de beide Balkanoorlogen waren Servië en Griekenland.
Roemenië was niet in de Eerste Balkanoorlog betrokken geraakt maar leefde al enige tijd op gespannen
voet met het naburige Bulgarije, dat ambities koesterde voor een Groot-Bulgarije.
116
Shaw & Shaw, History 2, 297; Zurcher, Geschiedenis, 132.
117
De Bulgaren verlieten Edirne op 23 juli 1913.
118
Shaw & Shaw, History 2, 297.
119
Shaw & Shaw, History 2, 297-298.
120
Overzichtskaartjes grensveranderingen op de Balkan na de Conferentie van Londen en na het verdrag
van Boekarest zie afbeelding 2.4
121
Shaw & Shaw, History 2, 297; Jelavich, History of the Balkans 2, 99-100.
122
Shaw & Shaw, History 2, 299.
115
Hoofdstuk 2
34
Servië had zijn territorium uitgebreid met 80 procent en de omvang van de bevolking was met
de helft toegenomen. Zowel Griekenland als Montenegro hadden op hun beurt relatief grote
gebieden veroverd. Ook voor Roemenië en het Osmaanse Rijk was het resultaat van de Tweede
Balkanoorlog tot op zekere hoogte positief: de Roemenen kregen de controle over de zuidelijke
Dobrudja, en de ‘Porte’ kreeg de heerschappij over Edirne en een deel van Oost-Thracië
terug123.
Het mag duidelijk zijn dat de grootste verliezer uiteindelijk Bulgarije was, het had
ondanks de eerdere succesvolle veroveringen, grote gebieden moeten prijsgeven aan de
Balkanstaten. Maar ook het Osmaanse Rijk moet feitelijk tot de verliezers gerekend worden;
doordat ze een enorm gebiedsverlies leden, kreeg het Osmaanse Rijk te maken met grote
stromen vluchtelingen die een veilig heenkomen zochten binnen de nieuwe grenzen van het
Osmaanse Rijk.
2.3 Vluchtelingenstromen tengevolge van de Balkanoorlogen
In het tweede deel van dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op de ontwikkelingen in
bevolkingssamenstelling op de Balkan en het ontstaan van het vluchtelingenprobleem in relatie
tot de beide Balkanoorlogen.
Bevolkingssamenstelling op de Balkan voorafgaand aan de Balkanoorlogen
Justin McCarthy geeft in zijn boek ‘Death and Exile, the ethnic cleansing of Ottoman
Muslims, 1821-1922’ aan, dat in de periode direct voorafgaand aan de Balkanoorlog moslims in
absolute zin de grootste etnische bevolkingsgroep vormden. Naast christenen, Armeniërs en
joden vormden zij de meerderheid op de Balkan. In de voor het Osmaanse Rijk drie
belangrijkste provincies van de Balkan, Edirne, Skutari en Kosovo vormden moslims de
absolute meerderheid, niet slechts de grootste groep.124Deze situatie was grotendeels ontstaan
als gevolg van de bevolkingsuitwisselingen die aan het einde van de 19e eeuw op de Balkan
hadden plaatsgevonden.125 Grote groepen moslims afkomstig uit de Kaukasus, waren gevlucht
voor de Russische legers en hadden zich op de Balkan gevestigd. Tegelijkertijd verlieten
moslims in grote getale de opkomende, overwegend christelijke staten Servië en Bulgarije.
Omgekeerd emigreerden er vanuit het Osmaanse Rijk in de periode 1875-1879 grote aantallen
christenen, om zich te vestigen in Bulgarije en in het gebied Oost-Rumelië. Door deze
bevolkingsuitwisselingen was het aandeel van de moslims in de Europese delen van het
Osmaanse rijk in de periode direct voorafgaand aan de Balkanoorlogen (1911) groter dan in
1877, de periode voorafgaand aan de Turks-Russische oorlog. Maar het recht op
zelfbeschikking, gebaseerd op etniciteit, speelde op dat moment nog geen belangrijke rol. De
kwestie van het zelfbeschikkingsrecht van de Balkanvolkeren danwel de overheersing door de
Osmanen hing niet af van een meerderheidsprincipe, maar werd bepaald door feitelijke militaire
macht.126
De vluchtelingenstroom ten gevolge van de Eerste Balkanoorlog
De gevolgen van de Balkanoorlogen waren desastreus voor de moslimboerenbevolking
en de christenen op de Balkan. Het resultaat was sterk vergelijkbaar met de gevolgen van de
Turks-Russische oorlog van 1877-78. In beide oorlogen werden grote groepen moslims en
christenen van huis en haard verdreven, op de vlucht voor plundering en moord.127
123
De Osmanen heroveren hiermee een gebied dat net iets groter is dan het huidige Europese deel van
Turkije.
124
McCarthy, Death and Exile, 135.
125
De eerste bevolkingsuitwisseling had plaatsgevonden na de christelijke herovering van Hongarije in
1699, Hongarije kwam hierbij onder Oostenrijks bestuur. moslim-migranten verlieten dit gebied om zich
elders onder Osmaanse bestuur te vestigen.
126
McCarthy, Death and Exile, 136.
127
McCarthy, Death and Exile, 138-139.
Hoofdstuk 2
35
De moslims van de Balkan zochten veelal een veilig heenkomen op grondgebied dat
nog in Osmaanse handen was; men vestigde zich in de grotere steden. Vele moslims stierven
onderweg als gevolg van moordpartijen, honger en ziektes, op de vlucht voor de oprukkende
legers. Gelet op de snelheid waarmee de Balkanstaten de Osmaanse gebieden veroverden, was
het voor het merendeel van de vluchtelingen onmogelijk op tijd veilig gebied te bereiken. Daar
kwam nog bij, dat de legers van een Balkanstaat vaak de moslim boerenbevolking van een
nieuw veroverd gebied naar een andere christelijke Balkanstaat opjaagden. Alleen de moslims,
die hun dorpen vanaf het begin van de oorlog direct hadden verlaten, hadden een redelijke kans
gekregen om een veilig heenkomen te vinden.128
Het merendeel van de vluchtelingen was gedwongen te vluchten door gebieden die al in
handen waren van de vijand. De meesten van hen haalden het einddoel dan ook niet; ze
bezweken als gevolg van uitputting, honger, ziektes en wraakacties. Een deel van de
vluchtelingen uit de dorpen (50 procent) slaagde erin de kustplaatsen te bereiken, en wachtte
daar op transport vanuit de Balkan. De vluchtelingen vreesden naast de reguliere troepen vooral
de nationalistische guerrilla bendes, de ‘komitadji’s, die voorheen in Macedonië actief waren en
op wraak uit waren. Deze bendes waren gelieerd aan christelijke staten als Bulgarije en Servië
en ontvingen (onofficieel) vaak actieve steun van de regeringen van deze staten, die overigens
geen greep op de guerilla’s hadden. 129 De ‘komitadji-bendes zorgden er in principe voor, dat de
vijand op de vlucht sloeg uit angst voor plundering en moord; op deze manier baanden ze een
weg voor de reguliere troepen. De grootste en beruchtste groep waren de Bulgaarse komitadji’s,
met de Servische als goede tweede. Het aantal Griekse bendes was gering. Gezien de snelle
veroveringen was het niet zo zeer de taak van de komidtadji’s de dorpen en steden aan te vallen,
maar ze moesten er vooral voor zorgen, dat de eigen etnische groep in de meerderheid zou zijn
achter de vijandelijke linies.130
We kunnen met zekerheid stellen dat het in de Eerste Balkanoorlog vooral de moslimboerenbevolking was, die te lijden had van de snelle veroveringen van de verenigde
Balkanlanden. Complete dorpen werden verwoest, zodat terugkeer naar de plaats van herkomst
feitelijk onmogelijk was. Ook de moslimbewoners in de steden, onderdanen van de verliezende
parti, werden het slachtoffer van vervolging, plundering en willekeur vanaf het moment dat de
bezettingslegers de steden binnentrokken en het militaire bestuur de macht overnam. Maar
behalve de moslimbevolking waren natuurlijk ook andere etnische groepen op de Balkan het
slachtoffer van de zich terugtrekkende Turkse legers. Ook zij probeerden in de steden een veilig
heenkomen te vinden. Oorlogsverslaggever Colin Ross spreekt in zijn boek ‘Im Balkankrieg’
over de Bulgaren, Grieken en Joden die in de Eerste Balkanoorlog vluchtten uit angst voor de
Osmaanse troepen, die op terugtocht waren:
‘So flieht das Volk zu Tausenden und Tausenden. Die osmanische Bevölkerung flieht vor den
Bulgaren...-....Und die Bulgaren, Griechen und Juden flüchten aus Angst vor dem flüchtenden
Heere. So wälzen sich endlose Wagenzüge nach Konstantinopel’131
Justin McCarthy vergelijkt in zijn boek ‘Death and Exile, the ethnic cleansing of
Ottoman Muslims, 1821-1922’ de situatie waarin de moslimbevolking zich bevond met de
situatie ten tijde van de Russisch-Turkse oorlog van 1877. Hij karakteriseert de slachtingen die
onder de moslimbevolking in de Balkanoorlogen plaatsvonden weliswaar als ‘minder
georganiseerd en willekeurig’ dan die ten tijde van de Russisch-Turkse oorlog, maar daarom
niet minder ernstig:
‘The murders committed during the Balkan wars were of the type that contemporaries called
‘race war’ It is doubtfull if komitaji groeps, unlike the Cossacks, (1877-78) were part of a well-
128
McCarthy, Death and Exile, 138-139.
‘Both komitajis and regular army troops were agents of destruction. Even in the midst of rapid
conquests, some christian armies paused to destroy every Muslim village in the vicinity; more often, the
destruction was left to irregulars who accompanied the armies’. (bron: McCarthy, Death and Exile, 139.)
130
McCarthy, Death and Exile, 139-141.
131
Colin Ross, Im Balkankrieg (München 1913), 30.
129
Hoofdstuk 2
36
considered plan. They did not consider the political benefits of terror as they pillaged and
massacred in Muslim villages.’ 132
De Russische bemoeienis tijdens de Balkanoorlog van 1912-1913 was -in vergelijking
met de oorlog in 1877- minimaal, in ieder geval niet direct. De Balkanlanden Bulgarije, Servië,
Griekenland en Montenegro streden feitelijk allemaal hun eigen strijd. Het enige dat de
Balkanlanden onderling verbond, was het feit dat zij zich wilden ontdoen van de Turkse
heerschappij en de moslims ditmaal voorgoed uit de Balkan wilden verdrijven. Terwijl de
Russen in de Russisch-Turkse oorlog dat planmatig probeerden te doen, was de verdrijving van
de moslims in de Balkanoorlogen zeer chaotisch en ongestructureerd en werkten de
Balkanlanden nauwelijks samen om dit doel te bereiken. Het gevolg was dat de moslim
boerenbevolking speelbal werd van de verschillende Balkanlegers, die ieder op hun beurt
moslims verdreven uit het door hen veroverde gebied. Dit leidde tot een hoog sterftecijfer onder
de moslims, omdat ze gedwongen werden te vluchten van het ene veroverde gebied naar een
ander gebied, dat ook in handen was van een christelijke mogendheid. McCarthy stelt dat het
effect van beide oorlogen vergelijkbaar was; in beide oorlogen werden Turken en andere
moslims op de Balkan van huis en haard verdreven uit angst voor moordpartijen, verkrachtingen
en plunderingen; in beide gevallen stierven er velen onderweg. Voor het eerst ontstonden er
gebieden op de Balkan, waar christenen de meerderheid van de bevolking vormden.133
De gruwelijkheden, begaan in de Balkanoorlogen, vertonen een sterke gelijkenis met de
uitwassen van wat wij tegenwoordig ‘ethnic cleansing’ noemen. Het ligt voor de hand
overeenkomsten te zien met de humanitaire gevolgen van het uiteenvallen van Joegoslavië, het
uitmoorden van de moslims in Bosnië en het voortbestaan van nationalistische kwesties zoals
bijvoorbeeld de Albanese kwestie over de provincie Kosovo. De oorlog in Joegoslavië in de
negentiger jaren van de vorige eeuw wordt daarom door sommigen ook wel de ‘Derde
Balkanoorlog’ genoemd.
De vluchtelingenstroom ten gevolge van de Tweede Balkanoorlog
In de Tweede Balkanoorlog waren het grotendeels de christelijke bevolkingsgroepen die
te maken kregen met wreedheden, als gevolg van de geschillen tussen de christelijke
Balkanvolken onderling. Maar ze werden ook het slachtoffer van slachtingen door moslims, die
in de Tweede Balkanoorlog kans zagen om gebieden, die inmiddels bewoond werden door
christenen, te heroveren en hun wraakgevoelens op hen los te laten.134
Een nog tijdens de (Tweede) Balkanoorlog ingestelde internationale commissie, de
Carnegie-commissie,135 heeft onderzoek gedaan naar de gedragingen van de betrokken
oorlogvoerende partijen tijdens de Balkanoorlogen. Het rapport beschrijft de gevolgen van de
oorlogen in territoriale zin en geeft cijfers van de inwoneraantallen van de jonge Balkanstaten
voor en na de oorlogen. In de literatuur over de Balkanoorlogen blijven de vérstrekkende
gevolgen voor de plaatselijke bevolking vaak onderbelicht. In het rapport van de Carnegiecommissie komen deze gevolgen voor de civiele, ‘niet-combatante’ bevolking echter
ruimschoots aan bod. De onderlinge wreedheden worden aan de hand van ooggetuigenverslagen
tot in detail beschreven. Het rapport werd samengesteld door een groep van acht vooraanstaande
internationale academici en is direct na de Balkanoorlogen in Amerika verschenen. Daarnaast
beschrijft het rapport het verloop van de oorlog en de harde realiteit met betrekking tot de
bloedbaden en willekeurige wreedheden tussen de verschillende bevolkingsgroepen onderling.
Aan bod komen onder meer de hopeloze situatie, waarin de Macedonische moslims zich
bevonden en de vaak meedogenloze rol van de Serviërs, maar ook de wederwaardigheden van
de Bulgaarse boeren en van de Grieken ten tijde van de Tweede Balkanoorlog. Vooral
gedurende de Tweede Balkanoorlog, waarin de Balkanlanden elkaar onderling bevochten,
waren de Bulgaren en de Grieken -en in mindere mate de Serviërs- het doelwit van
132
McCarthy, Death and Exile, 140.
McCarthy, Death and Exile, 139.
134
McCarthy, Death and Exile, 154-155.
135
Volledige naam: Carnegie Endowment for International Peace
133
Hoofdstuk 2
37
oorlogsmisdaden.136 Over de aantallen vluchtelingen concludeert de commissie dat er tijdens de
Tweede Balkanoorlog ruim 135.000 moslim vluchtelingen door de stad Thessaloniki getrokken
moeten zijn en dat er na de oorlog nog velen zijn gevolgd.137
Tijdens de Eerste Balkanoorlog waren er vier gebieden waar de vluchtelingenstromen
zich naar toe bewogen: Albanië, Thessaloniki, Edirne en Istanbul. De groep die naar Albanië
vluchtte was relatief klein, deze groep bestond voornamelijk uit Albanese moslims, afkomstig
uit de vilâyet Kosovo op de vlucht voor het Servische leger. Omdat het arme Albanië de
vluchtelingen niet veel te bieden had, zijn de meesten van hen door hongersnood omgekomen in
de bergen.138 De vluchtelingen die naar Thessaloniki vluchtten,139 verging het beter dan de groep
die naar Albanië gevlucht was. Thessaloniki was een toevluchtsoord geworden voor
vluchtelingen, afkomstig uit alle gebieden, die veroverd waren door Servië, Bulgarije en
Griekenland, dus vluchtelingen uit de vilâyets Kosovo, Monastir en Selanik. In zeer korte tijd,
in slechts vier weken, waren er in de havenstad Thessaloniki meer dan 60.000 vluchtelingen
aangekomen, voor wie vrijwel geen voorzieningen waren. De weinige humanitaire hulp die er
was, bleek absoluut ontoereikend voor de duizenden Turkse vluchtelingen. Velen kwamen dan
ook om, als gevolg van honger en ziektes als cholera en tyfus. In Thessaloniki was, behalve de
Turkse Rode Halve Maan, een islamitische hulporganisatie actief in ‘het Islamitisch Comité
Salonika’, dit comité organiseerde voor de vluchtelingen transport over zee naar Anatolië.140 De
derde grote stroom van vluchtelingen kwam terecht in Edirne. Voorafgaand aan het beleg van
Edirne, waren al 20.000 mensen naar deze stad gevlucht. Omdat de stad belegerd werd, was de
voedselvoorraad al gauw ontoereikend. De laatste grote stroom van vluchtelingen was
afkomstig uit het gebied ten zuiden van de oude Bulgaarse grens; deze vluchtten in de richting
van Kavala. Ongeveer 10.000 vluchtelingen hadden zich in november 1913 in Kavala
verzameld. Sommigen van hen slaagden erin om transport over zee te vinden naar Istanbul of
Izmir. De khedive van Egypte zorgde voor de overtocht van 5.000 vluchtelingen met zijn
privéjacht.141
Naast honger en uitputting waren ziektes een belangrijke doodsoorzaak voor vele
vluchtelingen. Behalve te verwachten typische oorlogsziekten zoals tyfus en vlektyfus, brak
onder de vluchtelingen ook cholera uit; dit had vérstrekkende gevolgen. Kort na de terugtocht
van de Osmaanse legers vanuit Kirklareli, was er rond Çatalca een cholera-epidemie
uitgebroken, die zich in zeer korte tijd over de gehele Çatalca-linie verspreidde. De cholera
breidde zich verder uit onder de tienduizenden vluchtelingen in het gebied rond Hadımköy en in
de vluchtelingenkampen rond Istanbul. In een poging om Istanbul te vrijwaren van epidemieën
werden de soldaten en andere cholera-zieken geïnterneerd bij Yeşilkoy (San Stefano) en in
Hademköy. Onder mensonterende omstandigheden probeerden de Turkse Rode Halve Maan en
enige buitenlandse hulporganisaties de slachtoffers zoveel mogelijk te helpen, maar deze hulp
was al snel onvoldoende, gezien de grote toestroom van vluchtelingen en de tijd die het kostte
om adequate hulp te organiseren. Er werd daarom geprobeerd de moslimvluchtelingen,
afkomstig van de Balkan zo snel mogelijk naar Anatolië te transporteren en daar te huisvesten.
De vluchtelingen, die men door gebrek aan transportmiddelen toch in de hoofdstad moest
onderbrengen, werden in moskeeën en op begraafplaatsen opgevangen. Maar de gewonden en
zieken trokken toch de stad binnen en vormden daar een groot besmettingsgevaar voor de rest
van de bevolking. De zwaargewonde soldaten die Istanbul bereikten, werden het dichtst bij het
station opgevangen, in Gülhane aan de voet van het Topkapı paleis.142
De wapenstilstand van begin december 1912 bracht geen rust voor de vluchtelingen die
de keus hadden naar een voor hen onbekend land te emigreren of terug naar huis te keren en
136
McCarthy, Death and Exile, 155.
Na de verdragen die in oktober 1913 tussen Bulgarije en Turkije werden gesloten zouden nog veel
meer emigranten volgen (bron: McCarthy, Death and Exile, 159.)
138
McCarthy, Death and Exile, 156.
139
Zie afbeeldingen 2.5 en 2.6
140
McCarthy, Death and Exile, 156.
141
McCarthy, Death and Exile, 157.
142
Çapa, ‘Balkan Savaşında Kızılay’, 96; Ross, Im Balkankrieg, 90.
137
Hoofdstuk 2
38
zich onder een christelijk bestuur te vestigen. Sommigen besloten toch terug te keren, met vaak
desastreuze gevolgen. De keuze om terug te keren werd ingegeven door de onzekere toekomst
die hen stond te wachten in een voor hen onbekend land. De vluchtelingen troffen bij
terugkomst vaak volledige verwoeste dorpen aan en waren hun leven niet zeker. McCarthy geeft
in zijn boek een raming van het aantal vluchtelingen in de steden. Bij deze ramingen moet het
feit, dat veel vluchtelingen slechts door de steden heen trokken en dat anderen daar door ziektes
en uitputting de dood vonden, worden ingecalculeerd. Zoals eerder gezegd, niet iedereen
vluchtte ten gevolge van de Eerste Balkanoorlog, velen waren echter wel gedwongen te
vluchten, toen in juni 1913 de Tweede Balkanoorlog uitbrak.143
Conclusie
De beide Balkanoorlogen leidden ertoe, dat het Osmaanse Rijk van de Europese kaart
verdween. Het succes van de Balkanstaten was in de eerste plaats te danken aan het feit, dat het
Osmaanse Rijk slecht voorbereid was op de aanvallen en volstrekt niet in staat was weerstand te
bieden aan de oprukkende Balkanlegers. Een tweede belangrijke factor die het verloop van de
oorlogen bepaalde, was het feit, dat de Balkanstaten (wisselende) coalities sloten en daardoor
met ‘vereende’ krachten het Osmaanse Rijk in zeer korte tijd wisten te verslaan. In de derde
plaats waren de interventies van de Europese grootmachten erop gericht de Balkan, aansluitend
bij hun eigen aspiraties, te herverdelen, wat steeds gebiedsverlies voor het Osmaanse Rijk tot
gevolg had.
Tengevolge van de beide oorlogen kwamen er grote stromen vluchtelingen op gang. Vooral de
moslimbevolking zag zich genoodzaakt voor de succesvolle christelijke legers uit te vluchten,
met als uiteindelijk doel een veilig heenkomen te zoeken binnen het gebied, dat nog onder de
heerschappij van het Osmaanse Rijk stond. Velen stierven daarbij door ziekte en uitputting.
Het karakter van de vluchtelingenkwestie kan gezien worden als ‘etnische zuivering’ en
vertoont veel overeenkomsten met de gebeurtenissen op de Balkan in de negentiger jaren van de
vorige eeuw.
De vluchtelingen, die wel in staat waren de Osmaanse steden te bereiken, plaatsten de Turkse
regering voor een enorme opgave: onderdak en verzorging bieden aan duizenden gevluchte
onderdanen. Deze opgave was voor de Turkse regering en de Turkse Rode Halve Maan feitelijk
onuitvoerbaar. De ontoereikende Turkse hulpverlening leidt tot het op gang komen van
hulpverlening uit het buitenland, waaronder Nederland.
Het volgende hoofdstuk is een voorbereidend hoofdstuk op de beschrijving van de
hulpverlening, die verstrekt werd door het Nederlandse Rode Kruis ten tijde van de
Balkanoorlogen van 1912-1913. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de ontstaansgeschiedenis
van nationale Rode Kruis organisaties, het Nederlandse Rode Kruis en de Turkse Rode Halve
Maan. Behandeld worden de beginselen van het Internationaal Rode Kruis, de Conventie van
Genève en de uitgangspunten voor het verlenen van humanitaire hulp door deze Rode Kruis
organisaties.
Daarna volgt een beschrijving van de internationale hulpverlening die het Nederlandse Rode
Kruis verstrekte in de periode voorafgaand aan de Balkanoorlogen. Het daarna volgende deel
beschrijft de oprichting van de Turkse Rode Halve Maan organisatie en de verrichtingen van
deze organisatie voorafgaand aan de Balkanoorlogen.
143
McCarthy, Death and Exile, 159.
Hoofdstuk 2
39
Hoofdstuk 3 Het Rode Kruis en de Balkanoorlog
Inleiding
Dit hoofdstuk behandelt de oprichting van het Nederlandse Rode Kruis en de geschiedenis van
deze organisatie voorafgaand aan de Balkanoorlog van 1912-1913. Beschreven wordt de relatie
tussen het Internationale Rode Kruis (officieel: Internationaal Comité Rode Kruis, ICRK) en
haar landelijke verenigingen zoals het Nederlandse Rode Kruis (NRK) en de Turkse Rode
Halve Maan (TRHM). Nader wordt ingegaan op de ontstaansgeschiedenis van beide landelijke
verenigingen en het verlenen van humanitaire hulp in de vorm van buitenlandse missies
(‘ambulances’) naar oorlogsgebieden en hulpverlening bij natuurrampen.
In het tweede deel van dit hoofdstuk wordt ingegaan op de specifieke beweegredenen van het
NRK om humanitaire hulp te verlenen in de Balkanoorlog(en) van 1912-1913.
3.1 Het Nederlandse Rode Kruis
Het Nederlandse Rode Kruis werd in 1867 per koninklijk besluit opgericht. Nederland
onderschreef met de oprichting van een landelijke nationale Rode Kruis vereniging de eerder in
1864 tot stand gekomen conventie van Genève144. Bij de conventie van Genève hadden 16
landen zich verplicht tot het oprichten van nationale organisaties voor de verpleging van zieke
en gewonde militairen. Daarnaast waren er bij de conventie afspraken gemaakt over de
doelstellingen van deze landelijke verenigingen. De hoofdtaak van een landelijke vereniging
(‘nationaal comité’) was het bijstaan van de militaire geneeskundige dienst van het eigen leger
ten tijde van oorlog. Uitgangspunt bij het verlenen van vrijwillige medische hulp aan zieke en
gewonde militairen was de zogenaamde ‘neutraliteitsgedachte’. Ambulances, teams van artsen
en vrijwillige verplegers (en ook hun patiënten) zouden onschendbaar zijn in een conflict en
mochten niet gehinderd worden in de uitoefening van hun taak. Regeringen waren
verantwoordelijk voor de ondersteuning van het Rode Kruis bij het uitoefenen van hun taak. De
intentie werd uitgesproken dat er een uniform onderscheidingsteken moest komen voor alle
Rode Kruis verenigingen. Door alle (westerse) landelijke organisaties werd gekozen voor een
rood kruis op een witte achtergrond. In feite een omgekeerde Zwitserse vlag, die symbool stond
voor de neutraliteit van de organisatie. Het voeren van dit onderscheidingsteken had tot doel de
onschendbaarheid van ambulances en hospitalen en personeel in oorlogsgebied te garanderen.
Al snel bleek dat de conventie van Genève van 1864 veel tekortkomingen had en dat er een
dringende behoefte was om de handelswijze, taken en uitgangspunten van het Rode Kruis nader
te omschrijven. Als gevolg hiervan werd de conventie van Genève meerdere malen gewijzigd
en aangevuld.145
Humanitaire hulpverlening
De conventie van 1864 had dus een aantal ernstige tekortkomingen; het totale
internationale juridische kader, waarbinnen hulp geregeld moest worden, was niet omschreven.
De conventie van 1864 regelde slechts de toegang van de militair geneeskundige dienst van
beide partijen tot het slagveld, maar de positie van vrijwillige helpers, van zowel
oorlogvoerende landen als onpartijdige organisaties in het conflict was helemaal niet geregeld.
Verder was niet duidelijk onder wiens autoriteit een hulpverlenende partij van derden zou
moeten functioneren. De onschendbaarheid van personeel en materieel was niet formeel
geregeld.146
Pas veertig jaar later, bij het verdrag van 1906, werd een aantal belangrijke zaken
geregeld en geformaliseerd. Zo werd nu officieel vastgesteld, dat alleen hulp door een
ambulance van een niet betrokken land kon worden verleend, indien de regering van het
Op 22 augustus 1864 vindt ondertekening van het verdrag van de Conventie van Genève plaats.
Mandere, H.Ch.G.J. van der, Geschiedenis van het Nederlandsche Roode Kruis 1967 - 1917, Schets
van geschiedenis en beteekenis van het Roode Kruis, zijn optreden in Nederland en in het bijzonder zijn
werkzaamheid tijdens de mobilisatie, (Amsterdam 1917) 22-23, 25.
146
Van der Mandere, Geschiedenis van het Nederlandsche Roode Kruis, 25-28.
144
145
Hoofdstuk 3
40
oorlogvoerende land, aan welke deze hulp werd aangeboden, bereid was deze aan te nemen. De
vrijwillige hulp beperkte zich niet meer tot vaste hospitalen (ver van het slagveld) maar kon,
indien toestemming werd verleend door militaire autoriteiten, ook worden toegelaten tot het
oorlogsgebied. Verder werd het begrip ambulance nader omschreven en werd vastgelegd, dat
deze te allen tijde ressorteerde onder het toezicht en de autoriteit van de plaatselijke militaire
geneeskundige dienst (MGD). Ook de onschendbaarheid en de neutraliteit van personeel en
materieel werd verder geregeld en beperkte zich niet langer tot vaste hospitalen, maar gold nu
ook voor tijdelijk ingerichte (mobiele) hospitalen.147
De kwestie van het internationale symbool
Het nieuwe verdrag van 1906 voorzag tevens in de acceptatie van een uniform symbool
voor het Rode Kruis. Het rode kruis tegen een witte achtergrond werd nu officieel het symbool
voor het aangeven van neutraliteit. Het symbool werd gebruikt voor vlaggen van medische
inrichtingen en armbanden voor het personeel in dienst van het Rode Kruis. In 1899, bij de
oprichting van het Internationale Rode Kruis (ICRK), was reeds door landen als China, Turkije
en Perzië aangegeven, dat zij op grond van religieuze overwegingen zich niet konden vinden in
het gebruik van het rode kruis als teken van neutraliteit. In 1906 gold dit argument nog steeds
voor islamitische landen als Turkije en Perzië. Het gebruik van het Rode Kruis symboliseerde
in hun ogen een christelijk karakter en men keurde het om deze reden af.148 Perzië vroeg daarom
om erkenning van de vlag met een rode leeuw en zon op een wit veld en Turkije koos voor het
symbool van de rode halve maan. De overige staten erkenden de Turkse en Perzische bezwaren
en accepteerden deze varianten als onderscheidings- en neutraliteitssymbool van de
desbetreffende nationale organisaties. De landen gingen echter niet zover dit in een aparte
bepaling in de conventie op te nemen. De Russisch-Turkse oorlog van 1877 was het eerste
conflict, waarbij de symbolen van het Rode Kruis en de Rode Halve Maan naast elkaar gebruikt
werden.149
De herziening van de conventie van Genève werd in Nederland bekrachtigd bij
koninklijk besluit in 1909; toen werd tevens een bredere taakomschrijving en bevoegdheid van
het Nederlandse Rode Kruis geregeld. Behalve de ondersteuning door het Rode Kruis van de
eigen militaire geneeskundige dienst ten tijde van oorlog (en in vredestijd de voorbereiding van
hetgeen in oorlogstijd van de organisatie verwacht wordt) werd nu besloten, dat het Rode Kruis
ook een humanitaire taak had om in vredestijd hulp bij (natuurlijke) rampen te verlenen. Het
besluit verplichtte het Nederlandse Rode Kruis tevens om hulp te verlenen bij rampen in
binnen- èn buitenland. Dit alles nog steeds onder de voorwaarde, dat alleen hulp door een
neutrale ambulance kon worden verleend, wanneer de regering van het oorlogvoerende land,
waaraan de hulp werd aangeboden, bereid was deze aan te nemen.150
Het Nederlandse Rode Kruis was, gezien haar ondersteunende taak ten opzichte van de militaire
geneeskundige dienst (MDG) nauw verweven met instituties als de MGD en het Nederlandse
leger. Dit blijkt uit het feit, dat er in bestuur van het NRK veel hoge militaire functionarissen
zitting hadden en het NRK vaak artsen met een militaire achtergrond in dienst had. In vredestijd
was het de hoofdtaak van het Rode Kruis om zich voor te bereiden op datgene, wat van haar in
oorlogstijd verwacht werd. We zullen zien dat de humanitaire hulpverlening die het NRK bij
missies verleende, veelal gebruikt werd om ervaringen op te doen voor datgene wat van de
organisatie verwacht werd in oorlogstijd.151
Humanitaire hulpverlening in oorlogstijd van het NRK in een historische context
Zoals eerder aangegeven was de Russisch-Turkse oorlog van (1877-1878) een van de
eerste grote conflicten, waarbij de vlaggen van het Rode Kruis en de Turkse Rode Halve Maan
147
Van der Mandere, Geschiedenis van het Nederlandsche Roode Kruis, 39-45.
Van der Mandere, Geschiedenis van het Nederlandsche Roode Kruis, 48.
149
J.H. Rombach, Nederland en het Rode Kruis (Amsterdam 1992) 42; Mandere, Geschiedenis van het
Nederlandsche Roode Kruis, 47-48.
150
Van der Mandere, Geschiedenis van het Nederlandsche Roode Kruis, 87.
151
Van der Mandere, Geschiedenis van het Nederlandsche Roode Kruis, 76.
148
Hoofdstuk 3
41
gezamenlijk wapperden. In deze oorlog was ook het Nederlandse Rode Kruis actief. De Turkse
Rode Halve Maan werd toen materieel en financieel ondersteund door het NRK; de hulp was
behalve voor zieke en gewonde krijgslieden ook ‘ten behoeve van de vluchtelingen, die
vanwege de vijandelijke troepen de wijk hadden genomen naar de hoofdstad (Istanbul).152 Het
Hoofdcomité van het NRK was door beide partijen, die betrokken waren in het conflict
benaderd met een verzoek om hulp. In overleg met de ambassades in Rusland en Turkije werd
met medewerking van het NRK een veldhospitaal op de Kaukasus ingericht en stuurde het
Nederlandse Rode Kruis behalve financiële middelen ook medisch materieel. In totaal verzond
het NRK in deze oorlog 30.000 gulden in contanten en 7.000 gulden aan materieel.153 Turkije
weigerde in deze oorlog gebruik te maken van het symbool van het rode kruis en gaf de
voorkeur aan het gebruik van het rode halve maan-symbool. Om dit internationaal erkend te
krijgen was een herziening van de conventie van Genève nodig en dat bleek onder de
toenmalige politieke verhoudingen niet mogelijk. Als gevolg van diplomatieke druk werd een
compromis bereikt: als beide partijen de regels van de conventie zouden respecteren, mocht er
gebruik gemaakt worden van beide symbolen voor de verschillende ambulances. Vanaf deze
tijd maakte de Turkse Rode Halve Maan-organisatie gebruik van het halve maan-symbool. Pas
later kreeg dit teken de officiële conventionele erkenning.154
Het volgende ‘conflict’ waarbij het NRK hulp verleende, was de Atjeh-oorlog (18731904) en de strijd om Lombok (1894). Beter gezegd, het was het Indische Rode Kruis dat hier
hulp verleende. Nederlands-Indië beschikte sinds 1870 over een eigen comité van het Rode
Kruis. Dit Centraal Comité Batavia was in beide oorlogen door het Hoofdcomité van het NRK
gemachtigd om hulp te verlenen. De verhoudingen in Nederlands-Indië (lees: de betrokkenheid
van Nederland in het conflict) brachten met zich mee, dat het Nederlandse Rode Kruis geen
directe hulp kon verlenen op het slagveld. De hulp van het Rode Kruis beperkte zich tot
‘ongevaarlijke hulp’: het zenden van ‘verfrissingen en versnaperingen voor de soldaten’ en het
‘bestrijden van verveling op de buitenposten’. Door de omstandigheden kon er geen sprake zijn
van directe hulp op het slagveld, behalve in de vorm van het zenden van goederen en geld.
Ondanks het aanbod van personeel, is er in deze oorlogen geen sprake geweest van uitzending
van personeel vanuit Nederland. Naast de genoemde zendingen is er slechts financiële hulp
door het hoofdcomité NRK aan het Indische Rode Kruis verstrekt.155
Als het gaat om hulpverlening op de Balkan, heeft het Nederlandse Rode Kruis
financiële en materiële steun gegeven in de Servisch-Bulgaarse oorlog van 1894. Drie jaar later
in de Grieks-Turkse oorlog van 1897 is hulp van het NRK echter achterwege gebleven.
Ondanks het feit dat deze oorlog in Nederland op veel publieke belangstelling kon rekenen en
de publieke opinie actie van het Nederlandse Rode kruis verwachtte, is er geen hulp verleend.
Op grond van inlichtingen van het Internationale Rode Kruis Comité in Genève, waar men de
hulp coördineerde, besloot het Hoofdbestuur van het NRK, dat men geen hulp hoefde te
verlenen in deze korte oorlog. Door de pers in Nederland werd dit niet goed begrepen.156
Het NRK verleende wel hulp ten tijde van de Eerste Boerenoorlog en de Tweede
Boerenoorlog (in 1880/1881 en in 1899-1902). Aanvankelijk aarzelde het Nederlandse Kruis
om hulp te verlenen in deze vrijheidsstrijd van de Boeren in Transvaal en Oranjevrijstaat tegen
het imperialisme van Engeland. Reden hiervoor was, dat de Conventie van Genève toen nog
alleen van toepassing was op formele oorlogen tussen onafhankelijke staten. Zodra de Engelse
regering had verklaard, de Boeren te zullen behandelen als oorlogvoerende partij -en niet als
interne opstandelingen- was er geen belemmering meer voor hulpverlening door het
Nederlandse Rode Kruis. In de Eerste Boerenoorlog bleef de hulp beperkt; in 1880 vertrok een
Rode Kruis ambulance naar Kaapstad, waar een Rode Kruis comité was gevormd. Maar ook
toen werd de aanvankelijk afwachtende houding, die het NRK aannam, niet goed begrepen:
152
Van der Mandere, Geschiedenis van het Nederlandsche Roode Kruis, 72.
G.M. Verspyck, Het Nederlandse Rode Kruis (1867-1967) (Den Haag 1967) 86.
154
Rombach, Nederland en het Rode Kruis, 42.
155
Van der Mandere, Geschiedenis van het Nederlandsche Roode Kruis, 74-75.
156
Verspyck, Het Nederlandse Rode Kruis, 88.
153
Hoofdstuk 3
42
‘…..van de overleggen binnenkamers verneemt de buitenwacht niets, en die
omstandigheid heeft regelmatig een negatief effect gehad op de waardering die het Rode Kruis
in de spraakmakende publieke opinie ondervond.….’(in de tweede Boerenoorlog was dit
eveneens het geval)157
In de Tweede Boerenoorlog werd meteen hulp verleend, maar wel in eerste instantie op
particulier initiatief. Omdat de zaak van de Boeren in Nederland vanzelfsprekend op grote
belangstelling kon rekenen, waren er op particulier initiatief al verschillende hulpacties gestart.
De organisaties achter deze acties bestempelden de houding van het NRK aanvankelijk als
‘lauw’. Ze beoogden verdergaande hulp dan het Rode Kruis op dat moment kon geven:
namelijk hulp aan de op het slagveld gebleven burgers (Boeren). Deze vorm van hulpverlening
viel toen nog geheel buiten de competentie van het Nederlandse Rode Kruis, wiens beperkte
taak voortkwam uit de toen nog beperkte Conventie van Genève. In totaal zijn in de Tweede
Boerenoorlog vier ambulances naar Zuid-Afrika vertrokken, waarvan een vanuit NederlandsIndië. De drijvende kracht achter de Nederlandse ambulances was een zekere dr. G.W.S.
Lingbeek, die geruime tijd in Zuid-Afrika had verbleven en die het Rode Kruis van de
Republiek Transvaal heeft helpen oprichten. Hij was leider van de eerste ambulance naar ZuidAfrika. In het volgende hoofdstuk zullen we hem opnieuw tegenkomen; 13 jaar later werd hij
aangesteld als leider van een heel andere ambulance: die naar het Osmaanse Rijk.
157
Rombach, Nederland en het Rode Kruis, 44.
Hoofdstuk 3
43
3.2 De Turkse Rode Halve Maan
De oprichting van de Turkse Rode Halve Maan (Osmanlı Hilâl-i Ahmer cemiyeti)
De Turkse Rode Halve Maan organisatie (Osmanlı Hilâl-i Ahmer cemiyeti) is opgericht
in 1877 en is feitelijk voortgekomen uit twee eerdere comités, genaamd de ‘Mecruhîn ve
Mârda-yı Askeriyeye İmdad ve Muavenet Cemiyeti’ (lett.: organisatie voor hulp en verzorging
van gewonde en zieke soldaten’) en de ‘Mecruhin ve Zuafâ-i Askeriyeye İmdad ve Muavenet
Cemiyeti’ (lett. ‘Comité voor hulp en verpleging van zieke en gewonde soldaten’). Het eerste
comité werd opgericht in 1868, in navolging van de oprichting van het Internationale Rode
Kruis (ICRK) in 1863 en de ondertekening van de conventie van Genève. In 1863, bij de eerste
Internationale Rode Kruis conferentie had een groot aantal landen afspraken gemaakt, om te
komen tot het oprichten van een internationale hulporganisatie voor de hulp aan
oorlogsslachtoffers en tot het stichten van nationale afdelingen van deze organisatie. Het
Osmaanse Rijk had echter niet deelgenomen aan deze conferentie. In de slotverklaring van de
conferentie, het verdrag van 1864,158 werd gesteld, dat landen die niet aan de conferentie hadden
deelgenomen, binnen een jaar de verdragsvoorwaarden alsnog konden aanvaarden en
ondertekenen. Het Osmaanse Rijk ondertekende deze overeenkomst op 5 juli 1865. Met deze
handtekening verplichtte het Osmaanse Rijk zich tot het oprichten van een organisatie die zich
tot doel stelde, oorlogsgewonden te beschermen en medisch te verzorgen.159
In 1867 verklaarde (Kolonel) Abdullah Bey, die lid was van de Osmaanse delegatie op
de Wereldtentoonstelling in Parijs en deelnam aan een gezondheidscongres dat in het kader van
de tentoonstelling werd gehouden, dat de besluiten van de conferentie van Genève door de
Osmaanse regering werden onderschreven. Door bemiddeling van de opperbevelhebber van de
Osmaanse legers op de Balkan, Ekrem Ömer Paşa, die zich schaarde achter de ideeën van
Abdullah Bey, kwam deze laatste in contact met dr. Marko Paşa, hoofd van de Mekteb-i Tıbbiye
Şâhâne (de keizerlijke medische school). Op 19 september 1867 kreeg Abdullah Bey van het
hoofdbestuur van het Internationale Rode Kruis toestemming om ook voor het Osmaanse Rijk
een landelijke vereniging voor verpleging van zieke en gewonde militairen op te richten. Onder
bescherming van grootvizier Ekrem Ömer Paşa werd er een ‘voorlopig comité’ opgericht onder
het voorzitterschap van dr. Marko Pasa. Abdullah Bey werd algemeen secretaris van dit
tijdelijke comité. Op 11 juni 1868 was de oprichting van de vereniging voor hulp aan zieke en
gewonde militairen Mecruhîn ve Mârda-yı Askeriyeye İmdad ve Muavenet Cemiyeti officieel
een feit. Het eerste bestuur van de vereniging bestond uit de volgende leden: dr. Marko Pasa,
voorzitter, dr. Monceri (vice-voorzitter), Abdullah Bey (algemeen secretaris), J. Dekastro
(ondersecretaris), de heer Limionides (secretaris) en Şarl Kordis (pennningmeester).160 Dit
comité heeft tot aan de Turks-Russische oorlog 1877 feitelijk een sluimerend en niet-actief
bestaan geleid. De reden hiervoor was, dat de organisatie, toen deze uiteindelijk aan de regering
ter goedkeuring werd voorgedragen, in eerste instantie verworpen werd, omdat de inzet van
civiele personen zoals vrijwillige doktoren en hulpverleners, als een inmenging in militaire
zaken en dus als onaanvaardbaar gezien werd.161
Een tweede en succesvollere poging om te komen tot de oprichting van een Osmaanse
hulporganisatie voor zieke en gewonde soldaten, werd ondernomen in 1876. Dit gebeurde ten
tijde van de Turks-Servische oorlog van 1875-1876. Aanleiding voor de actie was een brief van
de voorzitter van het comité van het Internationale Rode Kruis, gericht aan een van de leden
van de keizerlijke gezondheidsorganisatie (Cemiyet-i Tıbbiye-i Şâhane), dr. Peştemalcıyan. In
deze brief gaf de voorzitter van het ICRK aan, dat, omdat er in Istanbul geen officiële
hulporganisatie bestond, het Osmaanse leger ook geen gebruik kon maken van de hulp van het
Internationale Rode Kruis. Peştemalciyan adviseerde daarom onmiddellijk een organisatie op te
richten en contact op te nemen met het hoofdcomité van het ICRK in Genève. Als reactie op
deze brief werd er op bevel van Grootvizier Mehmed Rüşdü Paşa een begin gemaakt met de
Verdrag van de Conventie van Genève (22 augustus 1864)
Dünden Bugüne Istanbul Ansiklopedisi (Istanbul 1995/1996) dl 4, ‘Hilâl-i Ahmer Cemiyeti’, 72-73.
160
Kızılay, Türkiye Kızılay Genel Merkezi, (Ankara 1974), 25-26.
161
Istanbul Ansiklopedisi, ‘Hilâl-i Ahmer Cemiyeti’, 72-73.
158
159
Hoofdstuk 3
44
oprichting van een voorbereidingscomité met daarin artsen vanuit verschillende instanties. Op
de eerste vergadering, op 12 augustus 1876, werd er onder voorzitterschap van het hoofd van de
Keizerlijke Medische school, dr. Marko Paşa, een akte van oprichting voorbereid. Op 14 april
1877 werd het eerste hoofdbestuur162 gekozen en ontstond de ‘Mecruhin ve Zuafâ-i Askeriyeye
İmdad ve Muavenet Cemiyeti’ (lett.: ‘Comité voor hulp en verpleging van zieke en gewonde
soldaten’). Er werd eveneens besloten om het halve maan-teken te voeren in plaats van het
kruis-symbool. Nog in datzelfde jaar werd de naam van de organisatie omgedoopt in de
Osmanlı Hilâl-i Ahmer Cemiyeti (lett.: ‘Osmaanse Rode Halve Maan organisatie’). Vanaf 1911
ging de Osmaanse Rode Halve Maan organisatie over tot het oprichten van verschillende
plaatselijke afdelingen en groeide zij uit tot een landelijke organisatie. Later, in 1923,
veranderde de organisatie haar naam van ‘Osmanlı Hilâl-i Ahmer Cemiyeti’ in ‘Türkiye Hilâl-i
Ahmer Cemiyeti’; in 1935 werd de naam ‘Türkiye Kızılay Cemiyeti’, vanaf 1947 is de
organisatie bekend onder de naam ‘Turkiye Kızılay Derneği’ (Vereniging de Rode Halve
Maan).163
Activiteiten van de Turkse Rode Halve Maan tot aan de Balkanoorlogen
Ten tijde van de Turks-Russische oorlog van 1877-1878 had het Osmaanse leger
dringend behoefte aan medische goederen. De Rode Halve Maan organisatie zamelde in eigen
land en in andere islamitische landen gelden in, waarmee hulpgoederen en medisch materieel
gekocht konden worden. De organisatie zette een mobiel hospitaal op aan het front en huurde
treinen om de gewonden te kunnen vervoeren. In augustus 1880 deelde de organisatie kleding,
schoonmaakmiddelen en voedsel uit aan vluchtelingen, afkomstig uit Macedonië.164
Tijdens de Grieks-Turkse oorlog van 1897 breidde de organisatie langzaam haar
activiteiten uit. Met ingezamelde gelden werden toen schepen gehuurd om de gewonde soldaten
te transporteren en werden er op grote schaal medische goederen aan het leger geleverd. Ook
het Internationale Rode Kruis verleende toen voor het eerst hulp aan het Osmaanse rijk, in de
vorm van hulpgoederen voor veldhospitalen en het IRK coördineerde het uitzenden van aan het
Rode Kruis verbonden teams van Engelse, Duitse en Zwitserse artsen.165
In de laatste jaren van de regeringsperiode van Abdülhamid II (1876-1909), lagen de
activiteiten van de Rode Halve Maan een tijd stil. Na de afkondiging van de tweede
constitutionele periode (1908) werden er onder leiding van Esat Bey (Işık) en Besim Ömer
(Akalin) pogingen gedaan tot herstructurering van de Rode Halve Maan. Er werd een nieuwe
akte -aansluitend bij de eisen van die tijd- opgesteld en de leden kwamen voor het eerst bijeen
in het Tokatlıyan hotel te Istanbul op 20 april 1911. De organisatie kreeg een gebouw in
Tophane als schenking; dit was het eerste hoofdkantoor van de organisatie. Kort daarna
verhuisde de organisatie naar een gehuurd gebouw in de buurt van de Türbe van Mahmud II.
Op het eerste congres op 26 april 1912 werd Hüseyin Hilmi Paşa tot voorzitter gekozen. De
vrouw van grootvizier Mahmud Muhtar Paşa, Prinses Nimet, richtte in dezelfde tijd het eerste
ondersteunende vrouwencomité op, de ‘Hilâl-i Ahmer Kadınlar Kısmı’ op. De vrouwen in dit
comité kwamen uit de hogere kringen en ze voorzagen de ziekenhuizen van de Osmaanse Rode
Halve Maan van kleding, beddengoed e.d. Men beschikte op dat moment in Turkije nog niet
over professionele verplegenden. Ook na de grote stadsbrand in Istanbul in juli 1911 voorzag de
Osmaanse Rode Halve Maan de slachtoffers van kleding en gaf ze hen financiële
ondersteuning.166
Activiteiten van de Turkse Rode Halve Maan ten tijde van de Balkanoorlogen
De Turkse Rode Halve Maan (TRHM) was in de periode voorafgaand aan de
Balkanoorlog, in de oorlog met Italië over Tripolitanië, binnen korte tijd actief geworden. De
Het hoofdbestuur van de TRHM in 1877 bestaat uit vier pesonen: Ekrem Ömer Paşa, dr. Albay
Abdullah Bey, dr. Marko Paşa en dr. Kırımlı Bey zie afbeelding 3.1
163
Istanbul Ansiklopedisi, ‘Hilâl-i Ahmer Cemiyeti’, 72-73.
164
Istanbul Ansiklopedisi, ‘Hilâl-i Ahmer Cemiyeti’, 72-73.
165
Istanbul Ansiklopedisi, ‘Hilâl-i Ahmer Cemiyeti’, 72-73.
166
Istanbul Ansiklopedisi, ‘Hilâl-i Ahmer Cemiyeti’, 72-73.
162
Hoofdstuk 3
45
Turkse Rode Halve Maan had in die oorlog met Italië al haar financiële reserves (30.000 pond)
aangesproken en financiële hulp van buitenaf was dan ook zeer welkom. Omdat de
Balkanoorlog door veel islamitische landen gezien werd als ‘een heilige oorlog’, omdat deze
was gericht tegen het Osmaanse Rijk, kon de Turkse Rode Halve Maan op grote financiële
steun rekenen van haar geloofsgenoten en zusterorganisaties in moslimstaten. 167
Het ontbrak het Osmaanse Rijk in de Balkanoorlogen vooral aan ziekenhuizen en
medische voorzieningen aan het front. Het was duidelijk, dat de militaire geneeskundige dienst
‘Ordu Sağlık Dairesi’ van het Osmaanse leger ernstig tekort schoot of in het geheel niet
voorbereid was op haar taken. De TRHM zag de opbouw van een medische infrastructuur dan
ook als een van haar eerste taken. Na de mobilisatie van het leger, bepaalde zij in
samenwerking met de militaire geneeskundige dienst de plaatsen waar ziekenhuizen moesten
worden ingericht. Een groot aantal scholen, kazernes en andere openbare gebouwen werd door
de Turkse militaire autoriteiten gevorderd en in samenwerking met de TRHM ingericht als
tijdelijk ziekenhuis. Elk hospitaal moest door de TRHM worden voorzien van de nodige
uitrusting en personeel, bij elkaar vaak zo’n 30 personen.168
De THRM vervulde in deze periode ook een functie bij de bestrijding van epidemieën.
In de dagen na de terugtocht van het leger bij Kırklareli, eind oktober 1912, brak er bij Çatalca
een cholera-epidemie uit. De epidemie breidde zich in korte tijd uit over de gehele Çatalca-linie
en in het gebied rond Hadımköy, waar duizenden slecht geklede en ondervoede mensen op
elkaar gepakt verbleven. Uit statistieken van een latere periode blijkt, dat het Osmaanse leger
toen meer dan 40.000 man als gevolg van de cholera-epidemie verloren heeft. Als eerste
maatregel tegen de cholera werden de duizenden soldaten, die bloot stonden aan
besmettingsgevaar, door de militaire geneeskundige dienst naar de directe omgeving van
Istanbul overgebracht. Onder de uit Anatolië afkomstige troepen, die in Kartal en omgeving
gelegerd waren, was een cholera-epidemie uitgebroken. Deze troepen stonden op het punt om
naar de Balkan (Macedonië) gezonden te worden. Het transport van deze soldaten naar
Hadımköy zorgde ervoor, dat de ziekte zich verder verspreidde. Omdat het aantal zieken te
groot was om ter plekke te verzorgen, werd een deel van hen naar Istanbul getransporteerd en
begon de ziekte zich ook daar te verspreiden. Als gevolg van deze epidemie werd er in korte
tijd met de hulp van THRM een aantal militaire ziekenhuizen opgericht in Yeşilkoy (Aya
Stefano) en Ispartakule.169 Daar werden choleragevallen door de TRHM opgevangen en
geïsoleerd in kampementen. Tegelijkertijd werd er aan de Çatalca-linie zelf en in de omgeving
van Hadımköy door de TRHM een veldhospitaal met 250 bedden ingericht.170 Ook in Istanbul
werd bij het Topkapı-paleis in de buurt van Demirkapı in barakken een hospitaal gevestigd.171
Binnen korte tijd, in een periode van vijf à tien dagen, hadden zich als gevolg van de
gevechten bij Çatalca en Lüleburgaz, ongeveer 10.000-15.000 gewonden in Istanbul verzameld.
Velen van hen leden aan ziektes als dysenterie, cholera e.d. Een van de artsen van de
Nederlandse Rode Kruis ambulance die naar het Osmaanse Rijk afreisde, beschreef de situatie
als volgt:
‘Constantinopel: We gaan in het Stamboul de prachtige Aya Sophia voorbij, waar we voor de
hekken van de Aya Sofya een aantal reconvalescenten of verdachte gevallen van cholera zien,
wetend dat daarbinnen een 1200 van die ellendigen liggen te sterven; gaan ook stilzwijgend de
overgevulde moskeeën voorbij, waar duizenden en duizenden vluchtende vrouwen en kinderen
een onderdak hebben gevonden en waaronder tyfus, roodvonk en pokken heerst….. Het
167
NRK, Verslag der Handelingen van de Vereeniging het Nederlandsche Roode Kruis deel XXXIII
[Jaarverslag NRK 1913] (Den Haag 1914), 121; Çapa, Mesut, ‘Balkan Savaşında Kızılay’,91-99.
168
Jaarverslag NRK 1913, 121.
169
De Turkse Rode Halve Maan moest zorgen voor cholera-barakken. Een volledig tenthospitaal werd
hiervoor naar Hadımköy gezonden; een van 150 bedden, in Engeland besteld, ging naar San Stefano, een
uit Duitsland besteld, van 70 bedden, naar İspartakule.
170
Ross, Colin, Im Balkankrieg, en J.P Guépin, ‘Causerie’ over mijn verblijf te Constantinopel met H.M.
‘Gelderland’ (uitgever onbekend, 1929)
171
Çapa ‘Balkan Savaşında Kızılay’, 94.
Hoofdstuk 3
46
eigenlijke doel van onze tocht is wel de Tache Kisla (Taş Kışla), de Yildiz (Yıldız) kazerne en
een cadetten school aan de overzijde van de Bosporus op Aziatisch grondgebied. Aan de ingang
van deze gebouwen treffen we reeds een aantal soldaten aan, in lompen gehuld, stervend, en
wat daarbinnen wordt aangetroffen is met geen pen te beschrijven; pakhuizen waarin een 4000
jongemannen liggen te lijden en te sterven.’172
De stadsziekenhuizen in Istanbul konden een dergelijke stroom van zieken en
gewonden eenvoudigweg niet aan. De vluchtelingenstroom was zo groot, dat binnen enkele
dagen alle moskeeën, gebedsplaatsen en medrese’s gevuld waren met vluchtelingen; de pleinen
en straten stonden vol met duizenden dieren en wagens van de vluchtelingen. Om het hoofd te
bieden aan het toenemend aantal zieken, werd er daarom in Istanbul een groot aantal tijdelijke
ziekenhuizen opgericht door de TRHM. Met beperkte middelen ging men over tot het inrichten
van geïmproviseerde hospitalen en de TRHM richtte zo goed en zo kwaad als dat kon
ziekenzalen en operatiekamers in. De TRHM beheerde in Istanbul 4 ziekenhuizen: het Kadırgaziekenhuis (200 bedden), het ziekenhuis, dat gevestigd was in de universiteit (Darülfünûn)( 600
bedden), het ziekenhuis in de Vefa-school (150 bedden), en het Demirkapı- ziekenhuis. Istanbul
werd overspoeld met vluchtelingen. Het stadsbestuur was verantwoordelijk voor de opvang al
van deze mensen. De Rode Halve maan bezorgde de stad ledikanten, matrassen, kussens, lakens
en dekens en de nodige desinfecterende middelen en hospitaalzeilen. De stadsprefect, Cemil
Pasa, onderhield nauwe banden met de TRHM en haar vice-voorzitter, Ömer Besim Paşa.
De Balkanoorlogen brachten, zoals gezegd, een grote migratiestroom op gang van de
Balkan naar Anatolië. In het bijzonder was dat het geval na de nederlaag bij Kırklareli, waarbij
de bevolking samen met het leger vluchtte voor de Bulgaarse soldaten en bendes, die in grote
getale in Istanbul aankwamen. Van de Osmaanse regering konden deze vluchtelingen niet al te
veel verwachten; deze had al grote moeite om in de behoeften van het leger te voorzien. De
THRM hield zich daarom bezig met de opvang van vluchtelingen, niet alleen in Istanbul, maar
ook in Izmir, Konya en Ankara. Daarnaast nam de TRHM ook de verantwoordelijkheid voor de
opvang van vluchtelingen in Thessaloniki, Yahya, Drama, Dedeağaç, Tekirdağ en Edirne. De
Turkse Rode Halve Maan trachtte op de vele plaatsen waar vluchtelingen zich gevestigd
hadden, direct hulp te bieden, in de vorm van voedsel en kleding, maar schoot daarin tekort. Het
aantal vluchtelingen dat door de Rode Halve Maan geholpen is, werd later geschat op 15.000.
(3.709 families). De TRHM hield zich ook actief bezig met het transport van zieken en
gewonden. Na de wapenstilstand verplaatste het slagveld zich naar Gallipoli en werd het
noodzakelijk dat de zieken en gewonden die zich in de grensziekenhuizen verzameld hadden
naar Istanbul getransporteerd werden. De TRHM huurde hierop een stoomschip en begon met
een transport van Şarköy naar Istanbul op 7 februari 1913. Later volgde een transport van
Çanakkale naar Istanbul.173
Ook op de Balkan ondersteunde de Rode Halve Maan de militaire geneeskundige dienst
van het leger bij het inrichten van verschillende ziekenhuizen. Direkt na het uitbreken van de
oorlog werd er samen met de militaire geneeskundige dienst bepaald, waar ziekenhuizen
moeten worden gevestigd.174Zo werden er op de Balkan verschillende ziekenhuizen ingericht.
Er werd besloten tot het vormen van gezondheidsraden voor 8 (zowel vaste als mobiele)
ziekenhuizen en vervolgens tot de inrichting van ziekenhuizen in Lüleburgaz, Edirne,
Thessaloniki, Skopje (Üsküb), Alasonya, Janina, Monastir (Bitolya) en Skutari. De
hulpverlening in de Balkan werd bemoeilijkt door de nederlaag van het Osmaanse leger bij
Kırklareli; de spoorweg en de wegen naar Rumelië (Macedonië) werden onbruikbaar. Daarnaast
was de zeeverbinding naar Macedonië afgesneden als gevolg van de Griekse bezetting van de
eilanden. Daardoor bleek het onmogelijk om ziekenhuizen te openen in Lüleburgaz, Alasonya,
Janina en Monastir. Omdat bevoorrading via de spoorlijn onmogelijk was, werd geprobeerd
deze vier ziekenhuizen via zee te bevoorraden, maar intussen waren de havens van Thessaloniki
L. van den Steen van Ommeren, ‘De Nederlandsch-Turksche Ambulance tijdens den Balkanoorlog’,
Medisch Weekblad, 20e jaargang no. 10, 112.
173
Çapa, ‘Balkan Savaşında Kızılay’, 96.
174
Çapa ‘Balkan Savaşında Kızılay’, 91-96.
172
Hoofdstuk 3
47
en Ayasarande, Durazzo, en Çettinje in Griekse handen gekomen en keerden de schepen met
voorraden terug naar Istanbul. Behalve het ziekenhuis van Skopje, dat na anderhalve maand in
gebruik genomen kon worden, konden er geen nieuwe ziekenhuizen ingericht worden.
Ondertussen waren de voor het ziekenhuis in Edirne bestemde goederen (door de Bulgaren?) in
beslag genomen. Na een periode van tegenslagen konden begin november alsnog de
ziekenhuizen in Thessaloniki en Edirne in gebruik worden genomen. Het ziekenhuis van Edirne
moest functioneren, terwijl de stad belegerd was en beschoten werd door de Bulgaren. Ondanks
het beleg en de tekorten aan middelen bleef het ziekenhuis functioneren. Verzoeken van de
TRHM aan de Bulgaarse autoriteiten om meer personeel te mogen sturen, werden afgewezen.
Daarna deed de TRHM aan het Duitse Rode Kruis het verzoek een afvaardiging te sturen, maar
de afvaardiging die tot aan Sofia kwam, werd niet toegelaten tot Edirne. Pas na de
wapenstilstand van 3 december werd er toestemming gegeven om het ziekenhuis te
bevoorraden. Bij de bezetting van Edirne werd de leidende arts in strijd met de Conventie van
Genève gevangen gezet. Pas na de herovering van de stad op de Bulgaren op 22 juli 1913 werd
het ziekenhuis weer in gebruik genomen. Andere ziekenhuizen op de Balkan die bleven
functioneren waren die van Thessaloniki en Skopje. Na de wapenstilstand speelde de strijd zich
af in de buurt van Bolayır en werden er ziekenhuizen ingericht in Gallipoli en Çanakkale.
In Istanbul opende op 2 november 1912 het Teşvikiye-ziekenhuis zijn deuren; in het
ziekenhuis werkte lange tijd het Franse Rode Kruis samen met een afvaardiging van het
vrouwencomité van de Osmaanse Rode Halve Maan. De Turkse Rode Halve Maan beheerde
ten tijde van de Balkanoorlog in Istanbul de volgende ziekenhuizen: het Kadırga-, het
universiteits- (Darülfünûn), het Vefa-, het Demirkapı-, het Muhacirîn-, het Ispartakule-, het
Hadımköy- en het Ayastefanos-ziekenhuis. Tijdens de Balkanoorlogen gebruikte de TRHMorganisatie tijdelijk de Alay Köşk in Istanbul als opslagdepot. 175
Ook het krijgsgevangenenvraagstuk was een kwestie, waarmee het Rode Kruis -en later
ook de TRHM- zich tijdens de Balkanoorlogen bezig hield. Op de Internationale Rode Kruis
conferentie van 1912 die in Washington werd gehouden, was besloten tot het oprichten van een
commissie voor krijgsgevangenen, die gelieerd was aan het Rode Kruis en de Rode Halve Maan
organisaties. Op het moment dat de eerste Balkanoorlog begon, werd er in Belgrado een
internationale Rode Kruis commissie voor krijgsgevangenen opgericht. Het Hoofdcomité van
de TRHM liet kort daarna weten dat ook zij een krijgsgevangenencommissie hadden opgericht;
deze begon op 14 december 1912 te functioneren. Deze commissie, die gelieerd was aan de
Turkse Rode Halve Maan, probeerde samen met de Balkanstaten middels de Internationale
Krijgsgevangenen-commissie in Belgrado, lijsten van Turkse krijgsgevangenen op te stellen.
Tegelijkertijd stuurde zij aan de Turkse Rode Halve Maan de namen van buitenlandse
krijgsgevangenen, die door het ministerie van oorlog bekend werden gemaakt aan de
internationale commissie. Zo stuurde de Rode Halve Maan een lijst van Bulgaarse
krijgsgevangenen in gevangenschap van het Osmaanse leger naar Belgrado. Bulgarije wachtte
pas tot de laatste dagen van de oorlog met het verzenden van een lijst van krijgsgevangenen en
het grootste deel van de lijsten kwam pas na de vrede. Van de andere staten was Servië de
eerste die berichtte over 10.500 zieke en gewonde Turkse krijgsgevangenen. De lijst die
Griekenland zond, was niet compleet (725 namen van alleen officieren) en de lijst van
Montenegro maakte melding van slechts 92 officieren. Uit later samengestelde lijsten blijkt dat
er zich in Bulgarije 70.360 en in Griekenland 60.000 Turkse krijgsgevangenen bevonden.176
Conclusie
Het Nederlandse Rode Kruis en de Turkse Rode Halve Maan zijn twee landelijke
hulporganisaties die zijn voortgekomen uit het onderschrijven van de principes van de
conventie van Genève van 1864. De primaire taak van deze landelijke verenigingen was het
ondersteunen van de militaire geneeskundige dienst ten tijde van oorlog. Uitgangspunt bij het
verlenen van hulp was onschendbaarheid van personeel (en patiënten) en de
neutraliteitsgedachte. In de loop der tijd is de conventie verschillende malen bijgesteld. Een van
175
176
Istanbul Ansiklopedisi,, ‘Askeri Hastaneler’, 348.
Çapa, ‘Balkan Savaşında Kızılay’, 102-103.
Hoofdstuk 3
48
deze herzieningen, die van 1909 van het Nederlandse Rode Kruis, leidde ertoe dat de
vereniging kon nu ook in vredestijd hulp bij (natuurlijke) rampen in binnen en buitenland kon
verlenen. Het Nederlandse Rode kruis verleende in de beginperiode van haar
bestaansgeschiedenis voornamelijk hulp (in de vorm van missies) in het buitenland als het gaat
om conflicten waarbij Nederland direct of indirect betrokken is of anderszins belangen had. In
andere conflicten beperkte de hulp zich grotendeels tot financiële of materiële steun.
Dit gold in belangrijke mate ook voor de Turkse Rode Halve Maan, het verleende in principe
hulp in conflicten waarbij het Osmaanse Rijk betrokken was. In de periode voorafgaande aan de
Balkanoorlogen, ten tijde van de oorlog, met Italië had de Turkse Rode Halve Maan al haar
financiële reserves uitgeput. Toen daarop de Balkanoorlog aanbrak was dan ook alle hulp
vanuit binnen- en buitenland in principe welkom. De Turkse Rode Halve Maan organisatie
voelde een natuurlijke verbintenis met haar islamitische zusterorganisaties en werkte als gevolg
hiervan samen met deze organisaties in de Balkanoorlog. De Turkse Rode Halve Maan
organisatie deed wat zij kon onder de omstandigheden; maar het Osmaanse Rijk werd
overspoeld door grote aantallen vluchtelingen en kon de stroom van zieke en gewonde
militairen niet of nauwelijks aan. De Turkse Rode Halve maan richtte ziekenhuizen op en
zorgde voor transport van de vluchtelingen, de organisatie komt echter handen te kort. Het was
in deze periode dat er hulp aan het Osmaanse Rijk werd aangeboden in de vorm van een aantal
buitenlandse - westerse en niet-westerse - Rode Kruis missies.
In het volgende hoofdstuk zullen we zien dat ook het Nederlandse Rode Kruis betrokken voelde
met de gebeurtenissen op de Balkan in 1912-1913 en dat men besluit in actie te komen.
Hoofdstuk 4 behandelt de besluitvorming van het Rode Kruis in Nederland, die leidde tot het
sturen van hulp aan de verschillende partijen, betrokken in het conflict. Het hoofdstuk gaat
meer specifiek in op de besluitvorming met betrekking tot het sturen van een Nederlandse Rode
Kruis missie naar het Osmaanse Rijk.
Hoofdstuk 3
49
Hoofdstuk 4 Uitzending van Nederlandse Rode Kruis ambulances ten tijde van de
Balkanoorlogen: de besluitvorming
Inleiding
Het Nederlandse Rode Kruis (NRK) nam ten tijde van de Balkanoorlogen van 1912-1913 het
besluit om over te gaan tot de uitzending van een aantal ‘ambulances’, teams van doktoren en
verplegers, om hulp te verlenen aan de slachtoffers van de oorlog. Het Rode Kruis richtte zich
in eerste instantie op drie betrokken partijen in het conflict: Griekenland, Turkije en Bulgarije.
In de Tweede Balkanoorlog besloot men ook hulp te verlenen aan de overige partijen in de
oorlog: Montenegro en Servië. Dit hoofdstuk behandelt het nemen besluit van het Nederlandse
Rode Kruis (NRK) om twee ambulances naar de Balkan te sturen en een naar het Osmaanse
Rijk. Het hoofdstuk behandelt de besluitvorming en de achtergronden hiervan. Het hoofdstuk is
deels gebaseerd op geschiedschrijvingen van het Rode Kruis en de Turkse Rode Halve Maan,
deels op krantenberichten uit die tijd. Het doel van dit hoofdstuk is een inzicht te geven in de
werkwijze van het Nederlandse Rode Kruis bij het sturen van dergelijke missies naar het
buitenland. In het hierop volgende hoofdstuk zullen we dan de specifieke humanitaire
hulpverlening bestuderen van een van deze Rode Kruis ambulances, de Rode Kruis missie naar
het Osmaanse Rijk.
Puntsgewijs worden de achtergronden van het besluit m.b.t. het sturen van hulp door het
Nederlandse Rode Kruis aan de verschillende Balkanlanden en het Osmaanse Rijk behandeld.
Beschreven wordt:
Belangstelling in Nederland voor het sturen van humanitaire hulp en de mogelijkheden hiervoor
De financiering van de ambulances.
De keuze van de gebieden en de ‘Turkse’ ambulance
De informatie waarover het Nederlandse Rode Kruis beschikte m.b.t. de oorlogssituatie.
Daarna zullen de uitgangspunten bij het verlenen van hulp door het NRK worden behandeld,
gevolgd door een omschrijving van de aard en de duur van de hulpverlening. En tenslotte volgt
een beschrijving van de voorbereiding en organisatie van de Rode Kruis missie naar het
Osmaanse Rijk.
Belangstelling in Nederland voor het sturen van humanitaire hulp en de mogelijkheden
hiervoor
Aanvankelijk nam het NRK een afwachtende houding aan bij het nemen van initiatief
om humanitaire hulp te verlenen in de Balkanoorlog. De reden hiervoor was dat het
Hoofdcomité -zoals het Hoofdbestuur toen genoemd werd- van het NRK zich niet gerechtigd
achtte om middelen uit de algemene kas aan te wenden voor hulpverlening in een oorlog tussen
meerdere onafhankelijke staten.177 Niet duidelijk was op dat moment, of Nederland betrokken
zou raken in een Europese oorlog. Als dit zou gebeuren, zouden de financiële middelen van het
NRK verre van toereikend zijn om de eigen militaire geneeskundige dienst adequaat bij te
staan. En dit laatste was een van de hoofddoelstellingen van het NRK. Toen duidelijk was dat
Nederland niet direct betrokken zou raken in een oorlog, werd het verlenen van hulp aan het
buitenland bespreekbaar voor het Hoofdbestuur van het NRK. Het jaarverslag van 1914 bericht
hierover het volgende:
‘Het geringe gevaar voor Nederland bij de Balkanoorlogen, gaf het Nederlandse Rode Kruis de
gelegenheid ambulances uit te zenden zonder de kans te lopen zelf het personeel en materieel
nodig te hebben.’178
177
NRK, Verslag der Handelingen van de Vereeniging het Nederlandsche Roode Kruis deel XXXII
[Jaarverslag NRK 1912] (Den Haag 1913), 59.
178
NRK, Verslag der Handelingen van de Vereeniging het Nederlandsche Roode Kruis deel XXXIV
[Jaarverslag NRK 1914] (Den Haag 1915), 7.
Hoofdstuk 4
50
Financiering van de ambulances
Op particulier initiatief waren er in Nederland al acties gestart om geld in te zamelen
voor de slachtoffers van de Balkanoorlog. Ook lokale afdelingen van het Rode Kruis (de
zogenaamde ‘comités en correspondenten’) zetten zich hiervoor in. Zo was er op particulier
initiatief in Amsterdam een speciaal Balkancomité179 opgericht, om de humanitaire hulp aan de
oorlogvoerende landen te coördineren en geld in te zamelen voor de slachtoffers van de
Balkanoorlog. Daarnaast was er op particulier initiatief een oproep in de Nieuwe Rotterdamse
Courant (NRC)180 gedaan, om een begin te maken met inzameling van gelden van particulieren
voor de slachtoffers van de Balkanoorlog en in het bijzonder voor de vluchtelingen in
Thessaloniki. In deze oproep werd tevens de vraag gesteld, of het mogelijk was dat het NRK
hiervoor geld kon vrijmaken en of die organisatie wellicht directe hulp kon verlenen. In
Amsterdam waren op initiatief van respectievelijk de vertegenwoordigers van ambassades en
consulaten van Servië en Montenegro in Nederland, twee afzonderlijke comités gesticht om
hulp te verlenen aan zieke en gewonde krijgslieden van Servië en Montenegro181.
Het verloop van de oorlogen en de spectaculaire overwinningen van de jonge
Balkanstaten op het Osmaanse Rijk wekten grote verwondering in de westerse media en konden
dan ook op grote belangstelling rekenen van het westerse publiek. Toen duidelijk werd welke
desastreuze gevolgen de oorlog had voor de civiele bevolking op het platteland en de
stadbevolking van de belegerde steden, was het duidelijk dat hier wat aan gedaan moest
worden. De eerdergenoemde inzamelingsacties konden dan ook rekenen op grote belangstelling
en offervaardigheid van het Nederlandse volk.182
Toen er bij het hoofdbestuur van het NRK een anonieme gift binnenkwam van 40.000 gulden
van een ‘vermogende Philhelleen’ nam het Hoofdcomité van het Nederlandse Rode Kruis op 25
oktober 1912 het besluit om een missie naar Griekenland voor te bereiden. Het hoofdbestuur
gaf aan dat het zelf een bedrag van 10.000 gulden beschikbaar zou stellen. Direct na dit besluit
deed het hoofdcomité een oproep in de landelijke dagbladen en verzocht haar plaatselijke
comités en correspondenten gelden voor dit doel in te zamelen.183
De keuze van de gebieden en de ‘Turkse’ ambulance
De inzamelingsactie, in eerste instantie alleen bedoeld voor het uitzenden van een
missie naar Griekenland, werd een groot succes. Totaal kwam er voor de hulpverlening een
bedrag binnen van 250.000 gulden, waarvan het merendeel opgebracht werd door de
plaatselijke afdelingen van het NRK. Sommige van deze giften waren specifiek voor
Griekenland bedoeld, maar er kwamen ook algemene giften binnen voor alle slachtoffers van de
Balkanoorlog.184
Het zgn Balkancomité werd in Amsterdam onder voorzitterschap van dr. C.B. Tilanus opgericht met
als doel algemene gelden in te zamelen voor de zieken en gewonden van de verschillende oorlogvoerende
partijen (bron: Jaarverslag NRK 1912, 58-59.)
180
In de Nieuw Rotterdamse Courant werd in een ingezonden stuk van een zekere Prof. Korteweg steun
gevraagd om de bemiddeling van het Rode Kruis bij hulp aan 30.000 ‘noodlijdende gevluchte Turken in
en om Saloniki’
181
De commissie voor Servië onder voorzitterschap van de heer M. Merens consul-generaal van Servië
werkte zelfstandig en zou later gebruik maken van het Nederlandse Rode Kruis voor o.a. het verzenden
van goederen. Een andere commissie, het ‘Comité ambulance Montenegro’ onder leiding van de heer
Mendes da Costa, consul-generaal van Montenegro in Amsterdam, zette zich in voor het uitzenden van
een team van doktoren. (bron: Jaarverslag NRK 1912, 59)
182
Jaarverslag NRK 1912, 58.
183
Jaarverslag NRK 1912, 62.
184
De gelden van het eerdergenoemde Balkancomité werden later afgestaan aan het Hoofdcomité van het
NRK. Wanneer er aan de gelden geen specifieke bestemming was gegeven, werden deze als volgt
verdeeld. Een helft van de gelden was bestemd voor de zieken en gewonde soldaten aan Turkse zijde (een
oorlogvoerende partij) en de andere helft werd naar verhouding verdeeld onder de Balkanbondgenoten
aan andere zijde. De verhoudingscijfers waren als volgt; Montenegro, Griekenland, Servië en Bulgarije,
1:2:3:4 al naar gelang te grote van de legers. (bron: Jaarverslag NRK 1912, 58-59.)
179
Hoofdstuk 4
51
Kort na het tot stand komen van het besluit om een ambulance naar Griekenland te
sturen, was er bij het Nederlandse Rode Kruis een verzoek binnengekomen om hulp aan Turkije
te verlenen. Dit verzoek tot het vormen van een ambulance was afkomstig van de
‘buitengewoon gezant en gevolmachtigd minister van de verheven ‘Porte’ ’, de heer Aristarchi
Bey in Den Haag. Het verzoek om een ambulance naar Turkije te sturen, werd op 7 en 8
november 1912 door het Hoofdcomité besproken, en besloten werd dat Turkije, te meer omdat
het Osmaanse Rijk op dat moment de verliezende partij was, recht had op hulp vanuit
Nederland. Mede gezien het feit dat het Nederlandse koninkrijk zelf miljoenen
Mohammedaanse onderdanen telde in Nederlands-Indië, werd het door het bestuur
gerechtvaardigd geacht om ook naar Turkije een ambulance uit te zenden. Het Hoofdbestuur
zelf stelde, net als in het geval van Griekenland, hiervoor een bedrag van 10.000 gulden uit de
algemene kas beschikbaar. Het besluit werd door het hoofdbestuur bekrachtigd op 9 november
1912. Hierop werd wederom een oproep gedaan in de landelijke dagbladen om giften en er
werd een verzoek gedaan aan het Rode Kruis in Nederlands-Indië om geldelijke steun. In totaal
droeg het Indische Rode Kruis een bedrag van 25.000 gulden bij voor de vorming van een
ambulance. Het Rode Kruis in Nederlands-Indië was een zelfstandige organisatie, die wat
betreft financiële mogelijkheden bij eerdere buitenlandse missies al had aangetoond ruime
bijdragen te kunnen leveren.185
Terwijl de voorbereidingen voor het uitzenden van een ambulance naar Turkije nog
plaatsvonden, kwam er opnieuw een verzoek om hulp bij het Rode Kruis binnen. Ditmaal via de
consul-generaal van Bulgarije in Rotterdam, de heer Moens. De consul-generaal verleende
medewerking bij het inzamelen van gelden hiervoor. Even leek het erop dat de gelden voor de
‘Bulgaarse’ ambulance eerder bijeengebracht zouden worden dan die voor de ‘Turkse’.186
De uitzendingen van de drie Rode Kruis missies ten tijde van de Balkanoorlog worden zeer
uitgebreid beschreven in de jaarverslagen van het Rode Kruis over de jaren 1912, 1913 en 1914.
Gemakshalve spreekt men daarin over de ‘Griekse’, ‘Turkse’ en ‘Bulgaarse’ ambulance.
Daarmee werd aangegeven dat de ambulance op dat moment onder de autoriteit van de
legerleiding of militaire geneeskundige dienst van de desbetreffende nationale mogendheid
functioneerde. Zolang er nog geen sprake was van een officiële erkenning van nieuwe grenzen
als gevolg van de Balkanoorlog(en) maakten deze gebieden, zij het dan formeel, nog onderdeel
uit van het Osmaanse Rijk.
De informatie waarover het Nederlandse Rode Kruis beschikte m.b.t. de oorlogsituatie
Zoals we zagen baseerde het Nederlandse Rode Kruis zich net als iedereen op de
berichten die in de nationale en internationale pers verschenen. De oorlogsverslaggeving
speelde een prominente rol in de berichtgeving rond de situatie in de Balkan. Het hoge tempo
van de oorlogsactiviteiten, de snelle overwinningen van de Balkanstaten op het Osmaanse Rijk
en de oorlogsgruwelen werden breed uitgemeten in de pers. Het was de verschillende
waarnemers (verslaggevers, militair attachés) al snel duidelijk dat de inzet van militaire
geneeskundige diensten en de intendance van de bij deze oorlog betrokken staten verre van
toereikend was, als deze organisaties al bestonden.187
Een ander aspect dat een zeer grote plaats inneemt in de berichtgeving rond de
Balkanoorlog -naast de oorlogshandelingen- is de vluchtelingenproblematiek. De enorme
stroom vluchtelingen en dan vooral die van de moslimbevolking komt ruim aan bod in de
verslaggeving van deze tijd. Melding wordt gemaakt van de hopeloze situatie, waarin de
vluchtelingen, die geteisterd worden door uitputting en ziektes, zich bevonden. Velen van hen
wachtten in de steden op hulp en transport naar gebieden die in handen waren van de
Osmanen.188
Als informatiebron beschikte het Nederlandse Rode Kruis door haar relatie met het
koninklijk huis -Prins Hendrik was voorzitter van het Hoofdcomité van het NRK- over vele
185
Jaarverslag NRK 1912, 67-68.
Jaarverslag NRK 1913, 99-100.
187
Krantenbericht, Nieuw Rotterdams Courant, 24 november 1912.
188
Krantenberichten Nieuwe Rotterdamse Courant (november – december 1912).
186
Hoofdstuk 4
52
diplomatieke contacten. De vertegenwoordigers/ambassadeurs van de landen die in het
Balkanconflict betrokken waren, deden vaak een direct verzoek aan de Nederlandse regering
om hulp te sturen. Nederlandse diplomaten, ‘hare majesteits gezanten in den vreemde’, op hun
beurt, konden daarnaast inlichtingen verschaffen over de situatie ter plaatse. Bij eventuele
hulpverlening in het buitenland vormden deze diplomatieke contacten de elementaire schakel
tussen het Hoofdcomité van het NRK en de leiders van de ambulances.189
Over de rol van het Internationale Rode Kruis (ICRK) als overkoepelend orgaan bij het
nemen van het besluit van het NRK over het zenden van een missie naar de Balkan is weinig
bekend. De afzonderlijke Balkanlanden (Griekenland, Servië en Bulgarije) en Turkije
beschikten allen over nationale Rode Kruis organisaties. In de Balkanlanden waren de
christelijke Rode Kruis zusterorganisaties actief; in Turkije was het de Turkse Rode Halve
Maan (TRHM), de islamitische tegenhanger van het Rode Kruis, die de hulpverlening
coördineerde. Het ICRK stond in contact met deze landelijke organisaties door middel van
correspondenten. Gewoonlijk kwamen er bij het centrale ICRK (Zwitserland) officiële
verzoeken van regeringen binnen om hulpverlening bij conflicten of natuurrampen. Bij mijn
weten zijn er ten tijde van de Eerste Balkanoorlog bij het Internationale Rode Kruis geen
officiële aanvragen binnengekomen met het verzoek om humanitaire hulp te verlenen. Pas in de
Tweede Balkanoorlog is er sprake van geweest dat het Servische Rode Kruis een officieel
verzoek indiende bij het ICRK om hulp van haar zusterorganisaties. Wel was er, zo zal blijken
bij de verschillende ambulances, contact en samenwerking tussen de verschillende landelijke
verenigingen.190
Samenvattend is het aannemelijk om te stellen dat het Hoofdcomité van het
Nederlandse Rode Kuis op grond van de diverse succesvolle particuliere initiatieven en op
verzoek van de diplomatieke vertegenwoordigers van de landen betrokken in het conflict, heeft
besloten in actie te komen. De in de media gebleken sympathie voor en solidariteit met de
Balkanvolkeren van de kant van de Nederlandse bevolking en -als het gaat om de ambulance
naar Turkije- de bijdragen vanuit Nederlands-Indië, waren van doorslaggevende betekenis bij
het nemen van het besluit om humanitaire hulp in de Balkanoorlog te verlenen aan alle in het
conflict betrokken partijen
Aard en duur van de hulpverlening
De humanitaire hulp die het Nederlandse Rode Kruis verleende ten tijde van de Eerste
Balkanoorlog bestond uit het zenden van zogenaamde ‘ambulances’. Deze ambulances
bestonden uit een team van artsen, verplegend en ondersteunend personeel en het nodige
materiaal/uitrusting. Deze ambulances vertrokken voor een vooraf bepaalde periode naar het
oorlogsgebied, om hulp te verlenen aan de militaire slachtoffers. In de Tweede Balkanoorlog
verleende het NRK vooral materiële steun. De ambulances stonden doorgaans onder leiding van
een of meer ervaren chirurgen191, die in Nederland waren uitgekozen door het bestuur van het
NRK. De keuze van personeel, de samenstelling van het team en de keuze van het materiaal
werden aan de leider van de ambulance overgelaten. Dat is ook de reden waarom de in de
Balkanoorlog uitgezonden ambulances onderling verschilden in getalssterkte, samenstelling en
uitrusting. De ambulances die in de Balkanoorlog gestuurd werden, waren in principe geschikt
om dienst te doen als een zelfstandige eenheid (ze beschikten dus over de uitrusting van een
mobiel veldhospitaal). Over het algemeen waren de ambulances ingericht op verpleging van
ongeveer 100 patiënten en toegerust voor een verblijf van drie maanden in oorlogsgebied. De
ambulances werden officieel uitgezonden onder de auspiciën van het Nederlandse Rode Kruis
en hadden in Nederland instructies gekregen om zich primair te richten op de ondersteuning van
de plaatselijk aanwezige militaire geneeskundige dienst. Zij waren primair bedoeld voor het
verplegen en verzorgen van zieke en gewonde soldaten. Uit de beschrijvingen van de
ambulances door de betrokken artsen komt dit zeer duidelijk naar voren. Het NRK wilde
ervaring opdoen op het gebied van verpleging en verzorging van zieke en gewonde soldaten aan
189
Nationaal Archief, Notulen Dagelijks Bestuur van het NRK en Notulen Hoofdcomite NRK 1912-1913.
Rombach, Nederland en het Rode Kruis, 49.
191
De leidend artsen van ambulance hadden vaak al eerder ervaringen in andere oorlogen opgedaan.
190
Hoofdstuk 4
53
het front zelf en ervaring krijgen in het organiseren en uitrusten van zelfstandig opererende
ambulances.192
Aanvang van de organisatie van de Rode Kruis missie naar het Osmaanse Rijk
Om te kunnen vertrekken, moest er in de eerste plaats aan een aantal formaliteiten
worden voldaan. Artikel 11 van de conventie van Genève geeft aan dat, voor de uitzending van
de ambulance toestemming verleend moet worden zowel door de regering die de ambulance
uitzendt, als door de regering van het land dat de hulp krijgt aangeboden. De hieronder
volgende beschrijving geeft aan hoe dit in zijn werk ging bij de uitzending van de ‘Turkse’
ambulance.193
Met de toestemming voor het verzenden van een ambulance naar Turkije was het
anders gesteld dan die voor de andere ambulances194. De toestemming hiervoor van de
Nederlandse regering werd weliswaar snel verkregen, maar van uitzending kon nog geen sprake
zijn. Toen de ambulance al was samengesteld; had de Turkse gezant in Nederland nog geen
toestemming ontvangen voor uitzending van zijn regering. Factoren die hier mogelijk een rol
bij gespeeld hebben, is dat de houding ten opzichte van christelijke buitenlanders enigszins
gespannen was geworden en er bij Çatalca -en inmiddels ook in Istanbul- een cholera-epidemie
was uitgebroken. Door het Rode Kruis in Nederland werd zelfs betwijfeld of Istanbul nog te
bereiken was en of er überhaupt een mogelijkheid was om daar te kunnen verplegen. Mede
gezien deze specifieke omstandigheden werd er voor een andere werkwijze gekozen en werd er
besloten een verkennende missie onder leiding van dr. Lingbeek -ook de beoogde leider van de
uit te zenden ambulance- uit te sturen, om de situatie ter plekke te kunnen onderzoeken. De
verkenningsmissie bestond uit paar leden van de ambulance en vertrok met al het materiaal naar
Istanbul en zou trachten daar een vestigingsplaats te vinden om daar of elders een substantiële
bijdrage te leveren aan de verzorging van gewonden. Wanneer de aangeboden hulp niet
gewenst zou zijn, zou de missie met al het materiaal terugkeren. Als het tegenovergestelde het
geval zou zijn, zou de ambulanceleider echter telegrafisch om uitzending van de overige leden
van de ambulance verzoeken.195
Conclusie
In Nederland werd het besluit om Rode Kruis ambulances uit te zenden naar Griekenland,
Bulgarije en het Osmaanse Rijk pas genomen, op het moment dat duidelijk was, dat er geen
gevaar bestond, dat Nederland betrokken zou raken bij de Balkanoorlogen. Het besluit om een
ambulance naar Turkije te sturen, werd ingegeven door het feit, dat het Osmaanse Rijk als
verliezende (tegen)partij in het conflict als zodanig recht had op hulpverlening. Ook het feit, dat
Nederland zelf moslim onderdanen had in Nederlands-Indië droeg bij aan het besluit. Doordat
de inzameling van gelden voor de slachtoffers van de Balkanoorlog zeer gunstig verliep en
vanwege het feit dat het NRK een grote gift mocht ontvangen van het Rode Kruis NederlandsIndië, besloot het hoofdbestuur van het NRK, op verzoek van de Turkse ambassadeur in
Nederland, een ambulance voor het Osmaanse Rijk te gaan voorbereiden. De ‘Turkse’
ambulance kon gebruik maken van de ervaring met de voorbereiding voor de ambulances naar
Griekenland en kon daardoor snel gevormd worden. De ambulanceleider was
eindverantwoordelijke voor de ambulance en had de vrije hand in de keuze van het personeel.
Hierdoor kwam het voor dat de in de Balkanoorlogen gestuurde missies onderling verschilden
in getalsterkte en in samenstelling. De missie naar het Osmaans Rijk werd grondig voorbereid
in Nederland en het NRK kon hierbij rekenen op de steun van het Nederlandse volk (in de vorm
van giften en vrijwilligerswerk)- en verschillende bedrijven (door het gratis beschikbaar stellen
van diverse goederen) Daarnaast konden de ambulances rekenen op de steun van het
koningshuis, ambassadeurs en diverse staatsbedrijven. De Nederlandse Rode Kruis ambulance
192
Jaarverslag NRK 1912, 61-62; bijlage XXII verslag der 22e algemeene vergadering Jaarverslag 1912,
128.
193
Jaarverslag NRK 1912, 63.
194
Impressies van de verschillende ambulances zie afbeelding (en) 4.1
195
Jaarverslag NRK 1912, 69.
Hoofdstuk 4
54
was ingericht op verpleging van ongeveer 100 patiënten en toegerust voor een verblijf van drie
maanden in oorlogsgebied. Behalve hospitaaltenten hadden zij in principe alles bij zich om
dienst te doen als mobiel hospitaal. Aanvankelijk was het onduidelijk onder wiens autoriteit de
Nederlandse ambulance in het Osmaanse Rijk zou gaan functioneren, ook was niet bekend wat
men ter plekke kon verwachten. Dit alles was voor de leider van de ‘Turkse’ ambulance reden
om, voorafgaand aan de uitzending van de volledige ambulance, een voorexpeditie samen te
stellen, ten einde zelf polshoogte te kunnen nemen. In het volgende hoofdstuk zullen de
voorexpeditie en de ervaringen van de Rode Kruis missie in het Osmaanse Rijk uitgebreid
worden beschreven.
Hoofdstuk 4
55
Hoofdstuk 5. Het Nederlandse Rode Kruis en de ambulance in Turkije ten tijde
van de Balkanoorlogen
Inleiding
Dit hoofdstuk begint met de beschrijving van de buitenlandse Rode Kruis missies die naar het
Osmaanse Rijk waren afgereisd om de Turkse zusterorganisatie, de TRHM, bij te staan bij het
verlenen van humanitaire hulp in de Balkanoorlogen. In het kort volgt een beschrijving van de
voorbereidingen die in Nederland werden getroffen voor het uitzenden van een Rode Kruis
missie naar het Osmaanse Rijk. Na deze inleiding worden de verkenningsexpeditie en de
aankomst van de Nederlandse Rode Kruis ambulance beschreven. Aan bod komen de
activiteiten van de Rode Kruis ambulance ter plekke, de soort van hulpverlening en de
samenwerking met Turkse overheid en de Turkse Rode Halve Maan. Het hoofdstuk wordt
afgesloten met de beschrijving van de terugkeer van de ambulance naar Nederland.
Concluderend zal worden gekeken hoe de door de ambulance gevolgde werkwijze zich verhoudt
tot de doelstellingen en uitgangspunten van het Nederlandse Rode Kruis in relatie tot de
plaatselijke behoeften. Hoofdstuk 5 is voornamelijk gebaseerd op primaire bronnen. Het gaat
hierbij om het reconstrueren en beschrijven van de 'geschiedenis' van de Nederlandse Rode
Kruis ambulance in Turkije. Dit wordt gedaan op basis van jaarverslagen uit die periode, van
niet-officiële publicaties en reisverslagen, van memoires uit tijdschriften en rapportages van
ambulanceleden zelf. Belangrijk is daarnaast een reeks van Osmaanse documenten uit het
Başbakanlık Osmanlı Arşivi te Istanbul, waarin melding wordt gedaan van deze ambulance.
Internationale hulpverlening ten tijde van de Balkanoorlogen
De Balkanoorlogen hadden grote gevolgen voor het dagelijks leven in het Osmaanse
Rijk. Toen het Turkse Oostelijke leger verslagen was door de Bulgaren en zich had
teruggetrokken tot achter de Çatalca-linie, was er onder de soldaten een cholera-epidemie
uitgebroken. Tegelijkertijd immigreerden duizenden mensen van de Balkan naar het Osmaanse
Rijk op zoek naar een veilig heenkomen in Istanbul en Anatolië. Als gevolg van de situatie
waarin het rijk zich op dat moment bevond, was er grote behoefte aan hulpverlening. Enerzijds
waren er de militaire slachtoffers afkomstig van het front, anderzijds de slachtoffers van de
cholera-epidemie. Zo werd de stad Istanbul overspoeld door zieke en gewonde soldaten en
duizenden immigranten zonder enige middelen van bestaan. Overal in de stad waren openbare
gebouwen zoals moskeeën, barakken, gebedsplaatsen gevuld met vele hulpbehoevende zieke en
gewonde vluchtelingen. De Turkse autoriteiten stelden alles in het werk om opvang voor deze
mensen te regelen, maar handen schoten te kort. Het is in deze situatie dat de Turkse Rode
Halve Maan (TRHM) moest functioneren. Uit verslagen blijkt dat de TRHM de stad voor de
opvang van vluchtelingen voorzag van bedden, matrassen, kussens, lakens en dekens en voor
5.000 pond aan verbandmateriaal en medische instrumenten bestelde. De Turkse Rode Halve
Maan organisatie zorgde in Istanbul voor de oprichting van een centraal ziekenhuis, een
compleet veldhospitaal en vier kleine hospitaalinrichtingen van elk 100 bedden. De TRHM was
verantwoordelijk voor de uitrusting en medicijnen voor de ziekenhuizen, daarnaast moest elk
ziekenhuis worden voorzien van personeel. Er was echter een groot gebrek aan kundig en goed
opgeleid personeel. Dit alles legde een zware last op de beperkte middelen en capaciteit van de
TRHM-organisatie.196
De TRHM ontving vanaf het begin van de oorlog financiële steun van verschillende
islamitische landen om de hulpverlening op gang te kunnen brengen. Kort daarop dienen zich
ook de eerste buitenlandse missies in het Osmaanse Rijk aan, de zogenaamde ‘ambulances’. Het
eerste team van doktoren dat in Istanbul arriveerde was een (Brits-)Indiase missie, met een team
van artsen in opleiding uit Oxford. Deze missie kwam al in de begindagen van de Eerste
Balkanoorlog naar Istanbul. De missie vestigde zich in het militaire ziekenhuis van Haydarpaşa
en verhuisde later naar het ziekenhuis in Ömerli.197
196
Jaarverslag NRK 1913, 121.
Özaydin, Zuhal., The Indian Muslims Red Crescent Society’s Aid to the Ottoman State During the
Balkan War in 1912’, in Jishim 2003, 14.
197
Hoofdstuk 5
56
De TRHM bepaalde samen met de militaire geneeskundige dienst van het leger (Ordu
Sağlık Dairesi) waar de buitenlandse missies zich moesten vestigen en waar hun hulp het best
gebruikt kon worden. De missies werden veelal onder geïmproviseerde omstandigheden
ondergebracht in openbare gebouwen zoals universiteiten, scholen en kazernes. De TRHM
trachtte deze tijdelijke hospitalen te voorzien van operatiekamers en ziekenzalen. De TRHM
was in principe verantwoordelijk voor het aanleveren van ondersteunend personeel en materieel.
Vele buitenlandse missies waren echter in aller haast vertrokken en daardoor deels onvolledig
en met slechts beperkt materieel uitgerust. De meeste missies waren dus niet zelfvoorzienend en
in belangrijke mate afhankelijk van de plaatselijke (militaire) autoriteiten en ondersteuning door
de Turkse Rode Halve Maan. 198
Al naar gelang de locatie waar de zieke en gewonde soldaten behandeld werden, vielen
de buitenlandse missies onder de verantwoordelijkheid van de militaire geneeskundige dienst of
de TRHM. De TRHM zelf beheerde in Istanbul naast een aantal eigen ziekenhuizen ook nog de
militaire hospitalen (zoals die in Taşkışla en Bandırma). De missies met complete veldhospitaalinrichtingen werden veelal geplaatst in de omgeving van het front ten behoeve van de opvang
van zieke en gewonde soldaten. Ambulances die niet waren uitgerust met tenten en andere
mobiele voorzieningen -het merendeel van de missies- werden gevestigd in de
stadsziekenhuizen. Enige uitzondering hierop waren de Westerse missies; deze werden veelal in
de stad op vaste locaties gevestigd en -in tegenstelling tot de niet-westerse (moslim) missiesniet tot het front toegelaten.199
De eerste missies waren niet-westerse missies, afkomstig uit Egypte en India. Beide
landen stuurden tijdens de Balkanoorlogen meerdere teams van hulpverleners naar het
Osmaanse Rijk.200 Het Indiase Rode Kruis hield zich behalve met de verzorging van zieke en
gewonde soldaten bezig met het oprichten van een steunfonds voor vluchtelingen uit
Macedonië.201
De Egyptische missies beschikten over veldhospitalen en vaste hospitalen in onder meer
Hadimköy (met name cholerabestrijding, gehuisvest in barakken), Beylerbeyi (vast ziekenhuis),
Yeşilköy (geïmproviseerd vast ziekenhuis), Maltepe (geïmproviseerd vast ziekenhuis) en
Yedikule (ziekenhuis speciaal voor zieke vluchtelingen).202 Na de capitulatie van Edirne hield
de Egyptische Halve Maan zich ook bezig met de evacuatie van zieke en gewonde soldaten van
Thracië naar Anatolië.203 Per schip204 vervoerden zij ten tijde van de Balkanoorlogen in totaal
14.209 vluchtelingen, 1000 zieken en gewonden van Thessaloniki naar Izmir, 700 personen van
Preveza naar Izmir en 6.081 vluchtelingen en gewonden van Üsküdar naar Izmir. Daarnaast was
er een team van Egyptenaren, verbonden aan de Egyptische Rode Halve Maan in Preveza actief
dat de bij Janina verwonde Turkse soldaten assisteerde bij het transport naar Preveza. De
gewonden werden vandaar naar Izmir of Istanbul overgebracht.205
198
Jaarverslag NRK 1913, 121.
Çapa ‘Balkan Savaşında Kızılay’, 99-102.
200
De tweede Indiase missie arriveerde op 17 december 1912 en werd geplaatst in het Rode Halve Maan
Darülfünûn ziekenhuis. Deze missie beschikte tevens over een mobiele hospitaal inrichting (100 bedden)
en vestigde zich later bij Çatalca in de buurt van Hademköy aan het front bij Ömerli. Een derde team van
het Indiase Rode Kruis kwam aan in Istanboel op 9 januari 1913 en vestigde zich in een ziekenhuis in
Kadirga (en vertrok daarna ook een militaire mobiel ziekenhuis in Ömerli.) Later vertrok een deel van het
team daarna naar de Dardanellen. (Bron: Özaydin, Zuhal., ‘The Indian Muslims Red Crescent Society’s
Aid to the Ottoman State During the Balkan War in 1912’, in Jishim 2003,2, 12-18.
201
Osmanlı Hilal-i Ahmer Cemiyeti 1329-1331h. Salnamesi (1912-1913), 185-186.
202
De Egyptische Rode Halve Maan stuurde tijdens de Balkanoorlogen in totaal vier missies naar het
Osmaanse Rijk: de eerste missie arriveerde in november 1912 (aanvankelijk gestationeerd in Sazlibosna,
daarna Hadımköy), de tweede missie arriveerde op 16 december (operationeel in Beylerbeyi), derde
missie arriveerde op 21 december (werkzaam in Yeşilkoy) en de vierde missie arriveerde op 28 december
(werkzaam in Maltepe).(Bron: Özaydin, Zuhal., ‘The Egytian Red Crescent Society’s Aid to the Ottoman
state During the Balkanwar in 1912’ in Jishim 2003, 1, 18-20.
203
Çapa ‘Balkan Savaşında Kızılay’ , 99.
204
Dit schip was ‘de Rode Zee’, het persoonlijk jacht van de Khedive van Egypte. Het schip was
omgebouwd tot een hospitaalschip.
205
Osmanlı Hilal-i Ahmer Cemiyeti 1329-1331h. Salnamesi (1912-1913), 178-185.
199
Hoofdstuk 5
57
Ook vanuit verschillende westerse landen kwam de hulpverlening voor het Osmaanse
Rijk op gang. Er arriveerden Rode kruis missies vanuit Engeland, Duitsland, Oostenrijk,
Amerika, België, Frankrijk, Zweden en Nederland en een Roemeens/Russische missie uit
Roemenië. De (tweede) Rode Kruis missie uit Engeland, georganiseerd door Sir Ernest Casell,
was gevestigd in de Kunstacademie. De Belgische, Oostenrijkse en Amerikaanse ambulances
werkten samen in de kazerne in Taşkışla. De Duitse ambulance was werkzaam in Gümüşsuyu
en in het lyceum te Istanbul en de Zweedse en Nederlandse ambulance werden beide gevestigd
in Harbiye.
Voorbereiding en organisatie van de Nederlandse Rode Kruis missie
Nog voordat er officiële toestemming van het land dat de hulp moest aanvaarden was
ontvangen, was men in Nederland al begonnen met de samenstelling van de ambulance voor
Turkije. Dr. Lingbeek had zich vrijwillig aangeboden voor uitzending en was door het
hoofdbestuur van het NRK aangewezen als leider van de ambulance. Dr. Lingbeek had eerder
ervaring met buitenlandse missies opgedaan tijdens de Tweede Boerenoorlog
(Transvaaloorlog).206 Ook andere ambulanceleiders hadden zich vrijwillig gemeld bij het
hoofdbestuur en werden uitgekozen op grond van hun eerdere ervaringen op het gebied van
oorlogsverpleging of in de bestrijding van natuurrampen. Dr. Lingbeek stond samen met zijn
echtgenote aan het hoofd van de Nederlandse ambulance naar Turkije. De leidend arts was
verantwoordelijk voor het inkopen van materieel en instrumentarium en het uitkiezen van het
personeel.207
Op het moment dat de beslissing rond het sturen van een ambulance naar Griekenland
en Turkije gepubliceerd werd, stroomde de hulp van alle kanten toe. Grote aantallen
geneeskundigen, verpleegsters en verplegers boden zich bij het NRK vrijwillig aan voor
uitzending. Daarnaast waren er ook velen die zich aanboden voor andere dan medische diensten,
bijvoorbeeld in ondersteunende functies als keukenpersoneel. De leider van de ambulance
maakte de uiteindelijke keuze voor het personeel van de ambulance, dat onder zijn
verantwoordelijkheid viel. Het personeel voor de ambulances werd voornamelijk gerekruteerd
uit medisch personeel, dat al verbonden was aan of werkzaam was geweest bij het Rode Kruis.
Voor artsen gold, dat men werkzaam moest zijn (geweest) in comités of een bestuur; voor
verpleegkundigen gold, dat men werkzaam moest zijn in een van de klinieken van het Rode
Kruis.208
Het Rode Kruis ontving bij de organisatie de medewerking van de departementen van
Algemeen Bestuur (het huidige Ministerie van Binnenlandse zaken), ‘Hare Majesteits
diplomatieke en consulaire vertegenwoordigers in het buitenland’, provinciale en gemeentelijke
overheden,
verschillende
handelsondernemingen,
bedrijven,
de
pers
en
spoorwegmaatschappijen in binnen- en buitenland. Er was dus niet alleen sprake van giften,
maar ook van hulp in natura of in de vorm van andere diensten. Warenhuizen, handelaren en
verenigingen schonken het Nederlandse Rode Kruis het nodige materiaal om de ambulances uit
te kunnen rusten. Diverse schenkingen van farmaceutische firma’s en verbandstoffenfabrieken
naast materieel van het departement van oorlog (het huidige ministerie van Defensie) kwamen
bij het Rode Kruis binnen ten behoeve van de ambulances.209
Dr Lingbeek maakte een keuze uit de reeds voor de Griekse ambulance samengestelde
‘sollicitatielijsten’ en wijdde zich samen met de hoofdchirurg dr. Van den Steen van Ommeren
aan het inkopen van het benodigde materieel. Binnen een week was alles gereed. Het
vrouwencomité van Den Haag was verantwoordelijk voor de verzameling en verzending van
alle goederen. De toekomstige ambulanceleden werden voorzien van de nodige papieren,
kleding en ingeënt tegen ziektes zoals cholera en pokken. Tevens werd de nodige beschermende
206
Verspijck, Het Nederlandse Roode Kruis, 89-90; Rombach, Nederland en het Rode Kruis, 44-47.
Jaarverslag NRK 1912, 63.
208
Jaarverslag NRK, 63
209
Jaarverslag NRK 1912, 62; 68.
207
Hoofdstuk 5
58
kleding besteld. Voor het geval er onder de TRHM gewerkt moest worden werden ter
voorbereiding een vlag en armbanden met dit embleem meegenomen.210
Extra personeel werd aangenomen voor het Pageshuis in Den Haag, vanwaaruit het
hoofdbestuur van het Nederlandse Rode Kruis opereerde en de ambulances werden voorbereid.
De bestelde goederen en materiële giften werden verzameld in de kliniek aan de Jan van
Nassaustraat in Den Haag en ter plekke door het vrouwencomité in Den Haag gesorteerd en
over eenheidskisten verdeeld. Alle medische instrumenten werden ook daar verzameld. De
kleding voor de vrouwen van de ambulance werd verzorgd door het Vrouwencomité Den Haag.
Voor de kleding van de mannen was de secretarie verantwoordelijk. Voor zover het personeel
van de ambulance geen uniform droeg, was het volgens artikel 20 van de conventie van Genève
voorschrift, dat ieder lid van de ambulance voorzien moest zijn van een armband (met daarop
het teken van het Rode Kruis) en een identiteitsbewijs. Het Hoofdbestuur voorzag de leden
hiervan, vergezeld van een officiële verklaring van aanstelling door het bestuur van het NRK en
een afschrift van de instructie en Nederlandse vertaling van de conventie van Genève. Verder
regelde het hoofdbestuur in samenwerking met het departement voor binnenlandse zaken de
paspoorten voor alle leden van de ambulance. De leider van de ambulance werd voorzien van
reisbiljetten, een kredietbrief en de nodige contanten. Omdat de Nederlandse ambulance voor
Turkije gebruik kon maken van ervaringen rond de organisatie van de eerdere ambulance, was
deze erg snel gereed voor uitzending.211
De voorexpeditie
Er werd besloten om voorafgaand aan het uitzenden van de volledige ambulance een
verkennende expeditie naar Istanbul te zenden. Dit ‘met het oog op de onzekere situatie’212,
waarin men zou terecht komen. De voorexpeditie bestond uit de leider van de ambulance, dr.
G.W.S. Lingbeek en een hoofdchirurg,dr. L. van den Steen van Ommeren, de hoofden van
verpleging, de huishouding en een verpleger. Op 22 november 1912 vertrok de voorexpeditie
vanuit Nederland per trein213 naar Constantza (Roemenië) om daarna per stoomschip naar
Istanbul door te reizen. De taak van de expeditie was vast te stellen, welke hulp gewenst was en
om daarna de toekomstige locatie van de ambulance te bepalen. De voorexpeditie arriveerde op
25 november 1912 met een ambulancevoorraad van ongeveer 500 collis in de haven van
Istanbul. Omdat in eerste instantie niet duidelijk was, waar de ambulance zich moest vestigen,
verbleef de voorexpeditie (vanaf 26 oktober) tijdelijk op het Nederlandse oorlogsschip H.M.’s
‘Gelderland’, een Nederlands oorlogsschip, dat op dat moment in de haven van Istanbul lag.214
‘Met het oog op de ongewisheid of en waar de Turkse autoriteiten persoonlijke hulp wensten,
werd door de grote welwillendheid van de toenmalige Minister van Oorlog, ad. int. Minister
van Marine, Excellentie Colijn, aan de voorambulance voor enige dagen gastvrijheid verleend
aan boord van H.M.’s ‘Gelderland’ waar door de commandant, de hoogedelgestrenge heer
Guépin, en de officieren al het mogelijke gedaan werd om ons het verblijf aangenaam te maken
en onze taak te verlichten. Onze kisten werden in lichters langszij het oorlogsschip gemeerd en
een wacht werd door de commandant daarop geplaatst. De officier van gezondheid eerste klas
L.J. Büller, die reeds enige tijd in het kinderhospitaal Şisli een dozijn gewonden verpleegde en
dus in Constantinopel wegwijs was, stelde zich, met goedvinden van de kolonel, ter onzer
beschikking. Aan genoemde collega, die dikwijls in de operatiekamer assisteerde, en ons op
onze eerste tochten vergezelde, komt onze warme dank toe. Ook zijne excellentie de
Nederlandse gezant te Constantinopel, Jongeheer v.d. Does de Willebois, en de eerste
dragoman van het gezantschap, Carabethian, kwamen ons in alle opzichten tegemoet. Zijne
210
Jaarverslag NRK 1912, 68-69.
Jaarverslag NRK 1912, 61-62.
212
Jaarverslag NRK 1913, 100, 68-140.
213
Zie afbeelding 5.0
214
Jaarverslag NRK 1913, 100-10; Guépin, ‘Causerie over mijn verblijf te Constantinopel met H.M.
‘Gelderland’, van november 1912 tot mei 1913’ (eigen beheer 1929) 12.
211
Hoofdstuk 5
59
excellentie had reeds pogingen in het werk gesteld, om een geschikt arbeidsveld te zoeken voor
de komende ambulance.’215
Het Nederlandse marine oefenschip Hr. Ms. Gelderland216 maakte deel uit van een internationale
vloot die ten tijde van de Balkanoorlog in de haven van Istanbul voor anker lag. Engeland,
Frankrijk, Duitsland, Oostenrijk, Rusland, Roemenië, Italië en Spanje hadden allen
oorlogsschepen naar Istanbul gestuurd met als doel hun onderdanen en ambassades te kunnen
beschermen.217
Aanvankelijk kreeg de Nederlandse ambulance door de autoriteiten een aantal zalen toegewezen
in de Taşkısla kazerne218. De leiding van de ambulance was echter niet te spreken over deze
voorlopige locatie van de ambulance; dit blijkt uit het verslag van dr. van den Steen van
Ommeren, de chirurg van de ambulance:
‘ .... aan den ingang van deze gebouwen treffen we reeds een aantal soldaten aan, in lompen
gehuld, stervend, en wat we daar binnen aantroffen is met geen pen te beschrijven; pakhuizen
waarin 4000 jongemannen liggen te lijden en te sterven.’219
Over de ruimte zei de leider van de ambulance, dr. Lingbeek, het volgende:
‘In de ruime kazerne Tache Kishla (Taşkışla), waar ook een drietal andere vreemde missies
werkten, werden ons een paar zalen in uitzicht gesteld, maar het rapport, daarover door collega
Büller [officier van gezondheid van de Hr.Ms. ‘Gelderland’] uitgebracht, luidde zo afkeurend,
en onze eigen indruk van de ‘zalen’ en van de Turkse autoriteiten ter plaatse was van dien aard,
dat wij weinig lust hadden onze schone Hollandse uitrusting in die vuile omgeving onder dak te
brengen, vooral ook, omdat de patiënten nog moesten komen en men ons zeer waarschuwde
voor de partijdigheid van de met distributie belaste officieren.De daar werkende Oostenrijkse,
Amerikaanse en Belgische ambulances220 moesten alles voor lief nemen, omdat zij niets mee
hadden meegebracht dan wat verband en instrumenten, en dus geheel afhankelijk waren van de
Turkse machthebbers; wij hadden bij onze organisatie op algehele verzorging, en ook menage,
voor onze zieken gerekend en mochten dus kieskeurig zijn.’221
Toen het Dr. Lingbeek niet lukte, om een passende locatie voor de Nederlandse ambulance te
verkrijgen, deed hij een beroep de Turkse Rode Halve Maan:
215
Jaarverslag NRK 1913, 100, 68-140.
zie afbeelding 5.1 Het pantserdekschip Hr. Ms Gelderland (1900-1940), waarop de voorexpeditie van
de Nederlandse ambulance tijdelijk verbleef, op de rede van Istanbul in november 1912 (ten tijde van de
Eerste Balkanoorlog).
217
Mede in verband met de gerezen internationale politieke spanningen en de direct naderende
oorlogsdreiging als gevolg van de Balkanoorlog (1912 - 1913) tussen Bulgarije en Turkije wordt in
Istanbul in de ochtend van 14 november (1912) om 5.00 uur een landingsdetachement, bestaande uit 100
man, van het daar aanwezige en naar toe gezonden Nederlandse pantserdekschip ‘Hr.Ms. Gelderland’,
ontscheept. Doel van deze landing, in samenwerking met de andere Europese oorlogsbodems (zie
afbeeldingen 5.2 a en b) , is om de wijk van de ambassades en consulaten in Istanbul waar nodig, te
beschermen. De ‘Gelderland’ was op 16 oktober 1912 vanuit Den Helder vetrokken en was op oefening
in de Middellandse Zee. Op 11 november 1912 was de opdracht tot de missie naar Constantinopel
ontvangen, de ‘Gelderland’ zal eerst een half jaar later, op 30 mei 1913, worden afgelost door het
pantserschip Hr.Ms. ‘Kortenaer’ en op 19 juni 1913 weer terugkeren in Den Helder. (bron: J.P. Guépin,
‘Causerie over mijn verblijf te Constantinopel’)
218
De Taşkışla kazerne functioneerde als reserve militair hospitaal en op het hoogtepunt van de
Balkanoorlog werden hier ongeveer 2000 zieken en gewonden militairen verzorgd. (Bron: Istanbul
Ansiklopedisi , ‘Askeri Hastaneler’ 348.
219
L. van den Steen van Ommeren, Amsterdam 29-05-1913 ‘De Nederlandsch-Turkse ambulance tijdens
den Balkanoorlog’ door SvO (off. van Gezondheid 1e klasse) in Medisch Weekblad, Orgaan voor
Praktizeerende Geneeskundigen, 20e jaargang, no. 10, 7 juni 1913, 112, 112-116.
220
Salname 72 (1329-1331); Istanbul Ansiklopedisi ‘Osmanlı Hilâl-i Âhmer Cemiyeti’, 196-197.
221
Jaarverslag NRK 1913, 101.
216
Hoofdstuk 5
60
‘Het was ons intussen niet gelukt, door bemiddeling van Z. Exc. de Gezant, een passend gebouw
voor de inrichting van ons hospitaal te vinden, en wij besloten nu zelf aan de Turkse Rode
Halve Maan een plaats te vragen, waar dan ook. Of het nu het feit was dat wij meedeelden dat
onze ambulance voor een deel werd bekostigd door hun geloofsgenoten en dat enkele daarvan
zich ook zouden bevinden onder ons personeel, waardoor men ons niet zo wantrouwig aanzag
voor vreemde dwarskijkers (zoals ‘men’ meende –correspondent der N.Rott.Ct. te
Constantinopel), dan of het onze verzekering was, dat wij kwamen met volle handen en onze
gewonden geheel en al wensten te verzorgen, verplegen en kleden, laat ik in het midden, maar
constateer alleen, dat de Turkse Rode Halve Maan ons toen, en ook later, altijd met de grootste
voorkomendheid heeft behandeld. Men wees ons een plaats aan in de militaire school Harbié
(Harbiye), in de wijk Pancalti, Péra, waar reeds een 3 à 400 gewonden lagen en waar een paar
Zweedse militaire collega’s, enkele Turkse en Armeense doktors, met 5 Zweedse zusters en
enige geestelijke zusters Franciskanessen den dienst waarnamen. (geheel op kosten van de
Turkse regering, tot het onderhoud der ambulance zelf toe). Dat wij deze gelegenheid dankbaar
aanvaardden, spreekt vanzelf. Zo werd ons vernedering bespaard, als enkele andere
ambulances, bij gebrek aan patiënten stil te moeten zitten of terug te gaan, terwijl op enkele
uren afstand duizenden dappere soldaten stierven door gebrek aan de nodige verzorging. En het
was ons niet onaangenaam niet bij de cholera-verpleging, waarvoor wij ons overigens ook aan
de Turkse Rode Halve Maan hebben aangeboden, te werk te worden gesteld, omdat onze
ambulance, als trouwens alle Rode Kruis ambulances in Constantinopel, meer uitgerust en
berekend was voor de verzorging van gewonden.’222
Dr. Lingbeek geeft ook aan, welke afspraken er verder gemaakt werden met de Turkse Rode
Halve Maan:
‘Wij spraken nu met het Hoofdcomité Turkse Rode Halve Maan af, dat wij daar een honderdtal
gewonden geheel voor onze rekening zouden nemen, en iedereen was ons nu ter wille, zodat ik
het Hoofdcomité in Nederland 1 december kon vragen, de rest van het personeel uit te
zenden’223
De eerste patiënten van de Nederlandse ambulance waren de zieke en gewonde Turkse soldaten
die reeds aanwezig waren in de kazerne. Dr. Lingbeek schrijft over de hem toegewezen
patiënten:
‘Het liefst waren wij naar het front gegaan, maar de legerautoriteiten wisten geen partij te
trekken van de vreemde ambulances: zij lieten thans niemand aan het front toe, behalve hun
geloofsgenoten, de Egyptenaren, die zij echter, na hen op enorme onkosten te hebben gejaagd
door barakkenbouw, enz., zo verwaarloosden dat zij zo goed als geen enkele gewonde te zien
kregen. Toch moet de militaire geneeskundige dienst zeer slecht voorbereid geweest zijn, te
oordelen naar wat wij later te zien kregen. Zwaargewonden (schedel, borst, buik) bereikten
zelden de stad. Indien daar niet de Rode Halve Maan werkzaam ware geweest, zou het er voor
de gewonden die Constantinopel bereikten, en dan aangewezen waren geweest op de hulp der
stedelijke autoriteiten, slecht hebben uitgezien.’224
De ambulance installeerde zich in een vleugel van de Cadettenschool in Pangalti, geholpen door
de bemanning van het marineschip H.M ‘Gelderland’:
‘Tegelijkertijd maakten wij aanstalten, onze kisten uit de lichters in de haven ‘naar boven’, d.i.
Harbié (Harbiye), te doen brengen, maar wij hadden aanvankelijk buiten de waard, d.i. de
Engelse directeur der waarschijnlijk aan aandeelhouders verpachte invoerrechten, gerekend,
die een vrij groot bedrag van ons eiste voor invoer van onze levensmiddelen. Ook het transport
222
Jaarverslag NRK 1913, 102.
Jaarverslag NRK 1913, 103.
224
Jaarverslag NRK 1913, 101.
223
Hoofdstuk 5
61
kostte ons veel, omdat de regering alle transportmiddelen had opgecommandeerd voor de
troepen. Niettemin was, toen we eens waren begonnen – waarbij de matrozen van het
oorlogsschip ijverig meehielpen – alles in enkele uren boven. Tezelfdertijd waren de dames,
geholpen door een andere ploeg van Jantjes door kolonel Guépin welwillend afgestaan, bezig
de zalen te reinigen, wat niet zo heel eenvoudig was.’225
De werkzaamheden van de Nederlandse ambulance
Met de TRHM was overeengekomen dat de Nederlandse ambulance een honderdtal
patiënten zou opnemen. Iedereen was de ambulance op dat moment ter wille en op 1 december
verzocht de leider van de ambulance het hoofdbestuur van het NRK in Nederland om uitzending
van de overige leden van de ambulance. Deze leden vertrokken op 3 december (vanuit Den
Haag) per spoor naar Constantza, vandaar reisden ze per schip verder naar Istanbul. De
versterking uit Nederland bestond uit een gezelschap van vier artsen, en acht verplegers (4
mannelijke en 4 vrouwelijke) en ondersteunend personeel. De groep arriveerde in Istanbul op 7
december.
‘Toen 7 december het overige personeel uit Nederland arriveerde waren wij zo goed als gereed
om patiënten te ontvangen.’226
Al op 14 december, 7 dagen na de komst van het voltallige personeel van de ambulance227,
moest er een nieuwe zaal in gebruik worden genomen door de ambulance, omdat het aantal
patiënten inmiddels was gestegen was tot honderd. Dit aantal bleef gedurende de hele
werkperiode van de ambulance vrijwel constant, met uitzondering van de maanden maart en
april waarin het aantal verzorgden steeg tot 140.
‘Kriegschirurgie’, chirurgie ten tijde van oorlog228
De met cholera en dysenterie besmette slachtoffers onder de Turkse militairen werden
in principe door de TRHM (bij Yeşilköy/San Stefano) geïnterneerd en ‘verzorgd’. De
Nederlandse ambulance in de stad concentreerde zich daarentegen op de meest geïnfecteerde
chirurgische gevallen. De meest ernstige gevallen werden door het ambulancepersoneel uit de
patiënten van de militaire hospitalen geselecteerd en naar de zalen van de ambulance
overgebracht. Met het oog op de beschikbare ruimte en het beperkte aantal personeelsleden van
de ambulance, was het streven het aantal van 100 patiënten niet te overschrijden.229 Dr.
Lingbeek merkt op over het soort verpleging dat het voornamelijk ging om ‘intensieve
verpleging’:
‘.....wij hebben daarom in Constantinopel geen grote mutatie van zieken gehad, geen groot
aantal zieken verpleegd, maar vele zeer ernstige en langdurige. Met een wisselend aantal van
80 tot 140 zieken hebben wij hier tot eind april gewerkt. Ons totaal aantal verpleegdagen is
ongeveer 14.000.’230
De chirurg van de Nederlandse ambulance, dr. Van den Steen van Ommeren, realiseerde zich
dat het werk dat de Nederlanders konden verrichten ‘slechts een druppel op een gloeiende plaat
was’. Maar hij gaf ook aan, dat bij gebrek aan intensieve verpleging bij de TRHM en de andere
buitenlandse ambulances, de volledig uitgeruste en bijna zelfvoorzienende Nederlandse
225
Jaarverslag NRK 1913, 103.
Jaarverslag NRK 1913, 103.
227
De complete ambulance bestond nu uit: Dr. G.W.S. Lingbeek, ambulanceleider, L. van den Steen van
Ommmeren, chirurg, de dames B. Lingbeek-Bessem en J.H. Kuipers, hoofden van den inwendige dienst,
resp. de verpleging, N.A.L. Krans, arts, de semi-artsen Raden Brenthel, A.H. Masoko en A. de Waart, de
verpleegsters H. Boomsma, A. Haverkamp, C.E. Krop en J.C. Weisz, de verplegers J. van Vliet, J.C. de
Groote, C.J. Lippe, J.H.G. Scholtz en J.E. Wiersma, de kokkin A. van der Berg-Bakker en de bediende
G.H. van den Berg. (Jaarverslag NRK 1913, 103)
228
Impressies van de operatiekamer en ziekenzaal van de Nederlandse Rode kruis Ambulance zie
afbeeldingen 5.3 en 5.4 en een willekeurige ziekenzaal met Turkse officieren afbeelding 5.5.
229
Van den Steen van Ommeren, ‘De Nederlandsch-Turkse ambulance tijdens den Balkanoorlog’, 113.
230
Jaarverslag NRK 1913, 105
226
Hoofdstuk 5
62
ambulance een belangrijk en zeer gewaardeerde bijdrage kon leveren. De ambulance was op
zich voorbereid geweest op de behandeling van interne ziekten, maar er was voor de ambulance
meer dan genoeg werk op chirurgisch gebied. De ambulance werd geconfronteerd met de
vreselijke gevolgen van de ‘moderne’ oorlogsvoering. De meeste operaties die de Nederlandse
ambulance uitvoerde waren veelal (secundaire) operaties bij geïnfecteerde, gecompliceerde
breuken. Dr. L. van den Steen van Ommeren zegt over de soorten breuken die zij behandelden:
‘….Alle soorten gecompliceerde beenbreuken: schedeldakbreuken met en zonder
hersenverwonding, die van de schedelbasis met en zonder verlies van een der ogen, boven- en
onderkaakfracturen, van het schouderblad, van een of meer wervels, van het bekken, enz.,
zonder nog van de gecompliceerde beenbreuken der ledematen te spreken, alles min of meer
veretterd, ook al door de aanwezigheid van seqesters en vreemde lichamen’.231 Van den Steen
van Ommeren geeft aan dat het de patiënten van de Nederlandse ambulance vaak niet dreven in
een ‘poel van bloed’ maar vaak in een ‘etterbad’, een gevolg van het feit dat de patiënten reeds
geopereerd waren door Turkse en andere Europese collega’s, maar daarna zonder de nodige
zorg en zonder verversing van verbandmiddelen behandeld waren. De eerste patiënten van de
ambulance waren niet zwaargewond, maar hadden allen last van verwaarloosde verwondingen
van verschillende aard, vaak onverzorgde breuken en veel bevroren voeten.
Een ander veel voorkomende verschijnsel onder de soldaten in de Balkanoorlog -en dus
ook onder de patiënten van de Nederlandse ambulance- was gangreen van de voeten en
onderbenen. Over de bestrijding van gangreen kwamen de artsen van de Nederlandse
ambulance tot de conclusie dat de oorzaak van het gangreen lag in de relatie tot dysenterie en
diarree.Patiënten die daaraan hadden geleden, hadden door een combinatie van
zelfvergiftigingen en een slechte verzorging, last gekregen van endarteritis (aderontstekingen
van de onderste ledematen) waardoor gangreen ontstond. Dr. Lingbeek merkt hierbij op:
‘ De Turken schreven deze aandoening toe aan bevriezing, later toen de ziekte optrad bij
zachter weer, aan te stijf zwachtelen met de beenwindsels, of aan bedorven rijst.’232
De behandeling van dit soort gevallen, leidde er toe dat de ambulance zich later ging toeleggen
op de intensieve verpleging van patiënten met deze aandoening, wat blijkt uit het volgende
citaat:
‘Het grote aantal van deze verwaarloosden en verkommerde gevallen oriënteerde ons vanzelf
omtrent de richting die wij moesten volgen, en zo hebben wij ons dan ook in de hoofdzaak
toegelegd op intensieve verpleging, zoals men die in Constantinopel nergens zag en die wel
hoge eisen stelde aan het personeel, maar waardoor wij dan ook menig leven en menige
toekomst hebben gered, al kostte dit soms een maandenlange verzorging.’233
Ondanks het feit dat men in hoofdzaak gewonde militairen behandelde, kreeg de ambulance
toch te maken met de gevolgen van typische oorlogsziektes, zoals cholera, tyfus en dysenterie.
Het werken met besmette patiënten had tot gevolg dat ook twee leden van de ambulance
(verplegers), die op de dysenterie-afdeling werkten, geïnfecteerd raakten en zelf behandeld
moesten worden.
Uit een krantenbericht van 3 januari 1913 blijkt dat na enige tijd de aard van de werkzaamheden
van de ambulance is opgeschoven:
‘De ambulance heeft volop werk; alle beschikbare bedden zijn bezet; terwijl ze zich zoveel
mogelijk aan de behandeling van chirurgische gevallen wijdt, zich zelfs bij voorkeur met die van
meer of minder ernstige aard belast. Dat wel voornamelijk daardoor de operaties veelvuldig
zijn, spreekt vanzelf, en de officier van gezondheid der landmacht, dr. van den Steen van
Ommeren, had dan ook al ruimschoots gelegenheid bewijs af te leggen van zijn bijzondere
bekwaamheid als chirurg, welke hier algemeen onder de vakgenoten met waardering wordt
L. van den Steen van Ommeren, ‘Ervaringen der Nederlandse Ambulance’, Nederlands Tijdschrift
voor Geneeskunde jaargang 1913, eerst helft nummer 7, 193.
232
Jaarverslag NRK 1913, 104.
233
Jaarverslag NRK 1913, 104.
231
Hoofdstuk 5
63
erkend. Het zijn, nu de krijgsoperaties hier in de nabijheid vrijwel stilstaan, hoofdzakelijk
gevallen van bevroren voeten en handen, of hevige ontstekingen, het gevolg van verwaarloosde
wintervoeten en –handen, door de troepen in de stelling van Tsataldzja (Çatalca) opgedaan op
de drassige bodem, waardoor zij onder dunne, voor het merendeel gescheurde tenten gelegerd
zijn, of in half onder water staande loopgraven, waarin zijn dikwijls dagen achtereen
doorbrengen, velen zelfs zonder noemenswaard schoeisel. In vele gevallen worden de arme
stakkers bij de ambulance gebracht in zulk een toestand, dat onmiddellijk afzetten van het
aangedane lichaamsdeel nog het enige middel blijft om de patiënt te redden.’ 234
Behandeling van cholera in de Balkanoorlogen
De cholera kwam bij beide partijen in het conflict voor onder de frontsoldaten en
heerste nu ook onder de vluchtelingen in de stad. De epidemie was naar alle waarschijnlijkheid
ontstaan onder de troepen afkomstig uit Anatolië, die in Kartal en omgeving gelegerd waren.
Toen deze later naar de Balkan getransporteerd werden (voor inzet bij de Çatalca linie) had de
ziekte zich uitgebreid onder de Turkse als Bulgaarse troepen. In de verslaglegging van het
medisch team staat het volgende:
‘Men zag in het Bulgaarse kamp de ziekte eerst aan voor dysenterie, en in minder dan drie
dagen tijds was het gehele leger besmet, en had men 35.000 cholera zieken, waarvan de meeste
lichte maar toch ongeveer 10.000 ernstige gevallen met al de typische symptomen. Dat daarvan
(betrekkelijk) zo weinigen gestorven zijn (11 à 1200) was meer geluk dan wijsheid, al moet men
erkennen dat men door strenge isolering, zeer strenge bestraffing van het drinken van niet
gekookt en door tinc. jodii gesteriliseerd water en darmsterilisering van de bacillendragers
door jodium intern, aan de Bulgaarse kant de epidemie in 14 dagen had bedwongen.’235
De hulp bij de bestrijding van cholera kon volgens de hoofdchirurg van de Nederlandse
ambulance beschouwd worden als een druppel in een poel van ellende; deze ziekte was
deprimerend voor menig arts, omdat een arts er vaak machteloos tegenover stond. Dit in
tegenstelling tot de behandeling van dysenterie en tyfus, waarbij de arts over een relatief groot
aantal behandelmogelijkheden beschikte. Door meerdere observanten is wel naar voren gebracht
dat als de cholera niet was uitgebroken, de Bulgaren rustig waren doorgestoten naar Istanbul en
de stad in handen zouden hebben gekregen. (‘dan zaten de heren rustig in Constantinopel’)236
Maar ook de Turken hadden krachtige maatregelen genomen; zoals we eerder zagen werden
door de autoriteiten in samenwerking met de TRHM de met cholera besmette personen op 1
plaats geïnterneerd, bij Yeşilköy (San Stefano). Daar werden ze vrijwel zonder enige verzorging
aan hun lot overgelaten, om te genezen of om te sterven. Na het overlijden van patiënten werd
alles zo goed mogelijk ontsmet. Dat het desondanks toch gelukt is, om de ziekte te bedwingen
lag volgens de leider van de ambulance meer aan de ‘goedaardige genius epidemicus’ dan aan
de genomen maatregelen. Dan blijft natuurlijk overeind dat, indien er aan beide zijden bij elke
divisie voldoende hospitaalaccomodatie en een adequate militaire geneeskundige dienst was
geweest, er minder slachtoffers waren gevallen.
Zoals dr. Lingbeek aangeeft, is het niet voldoende om ambulances te voorzien van materiaal
voor de verzorging van gewonden; even belangrijk –zo niet belangrijker- is het voorbereid te
zijn op typische legerziekten, zoals cholera, die vroeg of laat de kop op steken:
(..teneinde de verdachten van de andere ziekten en gewonden te scheiden, en elke partij een
mobiel bacteriologisch laboratorium had gehad, waarvan het personeel ook in staat was
geweest de gezonden met het cholera vaccin te immuniseren tegen contact-infectie en de
repatriërende bacillendragers te desinfecteren, zouden niet zovele slachtoffers (men telde ze
aan de Turkse kant liever niet) zijn gevallen, noch de ziekte land inwaarts zijn gesleept. En toch
sterven er in elke oorlog meer soldaten aan ziekten dan aan wonden (1,5 tot 3,7 maal zoveel)237
234
Archief NRK, Courantenberichten verzameld door dr. Offerhaus, 23-01-1913 tot en met 25-03-1913.
Jaarverslag NRK 1913, 124.
236
Jaarverslag NRK 1913, 124.
237
Jaarverslag NRK 1913, 124.
235
Hoofdstuk 5
64
Over de bestrijding van cholera merkte dr. Lingbeek op: ‘Zonder hulp –men wenste die ook niet
van ons– zijn daar duizenden te gronde gegaan’.238
De in de stad aanwezige van cholera en dysenterie verdachte personen werden geïsoleerd in en
rond de Aghia Sofia moskee. Honderden lagen daar, bewaakt door een kordon van soldaten en
van alle professionele hulp verstoken.
De Turkse soldaat / patiënt
De Nederlandse ambulances was zeer succesvol in de intensieve verpleging van de
patiënten. Het aantal sterfgevallen was dan ook zeer gering. Volgens dr. Lingbeek was dit in de
eerste plaats te danken aan de nauwgezette verpleging door de ambulanceleden en in de tweede
plaats aan het ‘sterke, gezonde, taaie gestel van de Turkse soldaat uit Azië en zijn geduld en
volgzaamheid in zijn lijden’. De leider voegt daaraan toe dat ook de ambulanceleden op hun
beurt een grote bevrediging haalden uit het feit dat de patiënten zo gehoorzaam waren en veel
vertrouwen hadden in de kundigheid van doktoren en verplegers. Als minpunt merkt hij op:
‘slechts op een punt zijn en blijven ze ongezeggelijk: het roken. Tot even voor hun dood,
somwijlen onder de hevigste smarten, roken ze nog; en, niettegenstaande het voortdurende
luchten, hangt er daardoor in de zalen van onze ambulance altijd een merkbare tabakswalm’.
Van den Steen van Ommeren noemde de Turkse soldaten ‘goedige typen’; ze waren meestal
boer, afkomstig uit Klein-Azië. Ze voelden zich meer boer dan militair en waren nog maar kort
in militaire dienst.
Uit de berichten van de ambulanceleider blijkt dat de grote stroom van gewonden
langzaam aan het afnemen was, of mogelijk was verplaatst naar Klein-Azië, als gevolg van het
feit dat de gevechtshandelingen verminderden. Daardoor werd ook de toestroom van gewonden,
bestemd voor de Nederlandse ambulance, minder. Het werd rustiger met als gevolg dat men
minder personeel nodig had. In deze periode werd er dan ook een begin gemaakt met de
voorbereidingen voor de terugkeer van de ambulance naar Nederland.
Redenen voor vertrek
De Turkse ambulance was net als de andere ambulances in principe voorbereid op een verblijf
van ongeveer drie maanden. Deze periode was inmiddels overschreden. Een aantal van de leden
van de ambulance was half april 1913 dermate overwerkt, dat ze gedwongen waren terug te
keren naar Nederland. Omdat het aantal patiënten vanaf eind april begon af te nemen (in de
maanden maart en april was er nog een bezetting van 140 patiënten), besloot de leider van de
Nederlandse ambulance dat men minder ondersteunend personeel nodig had. In de kranten in
Nederland in die tijd werd ook melding gemaakt van de veranderde situatie en van de veelal
zware omstandigheden waaronder de (internationale) ambulances hun werkzaamheden
verrichten239:
‘Onze correspondent te Konstantinopel schrijft: Alhoewel zij van het hoofdbestuur nog geen
enkele aankondiging van haar terugroeping ontvangen heeft, bereidt onze ambulance zich op
een spoedig vertrek van hier voor. Inderdaad is er voor haar hier weinig of geen werk meer. De
gewonden die – trouwens in betrekkelijk gering aantal- van Gallipoli en Tsjataldzja worden
aangebracht, worden allen in de militaire hospitalen in Stamboel en in Haidarpasja
opgenomen, zodat de ambulance behalve de herstellenden aan bevroren ledematen,
geopereerden en enkele licht gekwetsten geen patiënten heeft. Verleden week is ook de
Egyptische ambulance naar haar land teruggekeerd. Er zijn nu, behalve de onze, nog slechts de
twee Duitse ambulances hier welke echter niet zelfstandig werken, maar eigenlijk als
versterking van het personeel in het Duitse ziekenhuis en het onder Duitse leiding staande
Turkse militaire hospitaal bij Gumuusj Sujum dienst doen, en dan nog de ambulance uit BritsIndië, die echter ook deze dagen zal vertrekken, omdat de arme Hindoes, die men in een
veldlazaret naar de stelling van Tsjataldzja heeft gezonden, zo onder koude en ellende welke
238
239
Jaarverslag NRK 1913, 104.
Jaarverslag NRK 1913, 105
Hoofdstuk 5
65
door het uiterst slechte wee en gebrek aan behoorlijk onderkomen daar uitgestaan wordt te
lijden hebben, dat de helft hunner zelf al naar het hospitaal in Stamboel is geëvacueerd.’240
Plichtsgevoel jegens de eigen patiënten en gering vertrouwen in een adequate opvang
van patiënten van de Nederlandse ambulance door de Turkse medici, deden de leider van de
ambulance besluiten het definitieve vertrek van de Nederlandse ambulance nog met minstens
een maand uit te stellen. Daarnaast was de oorlogsituatie nog niet goed in te schatten, zoals
blijkt uit het volgende bericht:
‘Brief van 13 maart: Onze ambulance denkt tot het einde van de oorlog op zijn minst echter nog
een maand hier te blijven. Daar de Duitse ambulance heden en de volgende week vertrekken,
zal zij niet alleen, zoals nog algemeen erkend wordt, de beste ingerichte, ja eigenlijk de enige op
oorlogsvoet uitgeruste geweest zijn maar tevens het record van volhardendheid geslagen
hebben. Zij zal het langst van allen hier werkzaam gebleven zijn. Komt het werkelijk nog tot de
laatste wanhopige stelling voor Tsjataldzja, welke de Jongturkse heethoofden nog volstrekt
willen doorzetten om daarmee voor zich de schijn te redden, dat zij alles beproefd hebben om
daar de krijgskans te doen keren en een beteren vrede te bedingen, dan kan het hier blijven van
onze ambulance nog van groot nut wezen voor de hulpverlening aan, en de leniging van de
smarten en ellenden van de duizenden offers, welke die, eigen (onleesbaar)….. roekeloze en
nodeloze, maar ongetwijfeld, buitengemeen verwoede en bloedige kamp weer zal maken.’ 241
Door het dagelijks bestuur van het hoofdcomité van het Rode Kruis werd besloten, de
ambulances terug te roepen.242
In een spoedvergadering van 24 februari 1913 van het Dagelijks Bestuur van het NRK 243 werd
besloten de ambulances op de Balkan en de Nederlandse ambulance in Istanbul terug te roepen.
Het bestuur was van mening dat ‘thans van de zijde van het Nederlandse Rode Kruis voldoende
is verricht om blijk te geven van welwillende gezindheid en hulpvaardigheid tegenover de
oorlogvoerende staten …..en gezien het het feit dat de andere vreemde ambulances vertrokken
zijn, mag worden afgeleid, dat hulp niet meer zo dringend nodig is’.244 De vastgestelde periode
van drie maanden was inmiddels ruimschoots overschreden door alle drie de ambulances. Men
ging er in het hoofdbestuur van het NRK vanuit, dat de ambulances, als de zaken geleidelijk
zouden worden afgebouwd, in het gunstigste geval 4 à 5 maanden zouden hebben
gefunctioneerd. De risico’s die een verlengd verblijf met zich mee zou brengen voor de
ambulanceleden werden te groot geacht door het hoofdbestuur. Bij de verschillende ambulances
deden zich onder het personeel gevallen van meer of minder ernstige ziekte voor, men was van
mening dat er niet het uiterste van de krachten van het personeel gevergd kon worden. Een van
de leden van de Bulgaarse ambulances, verpleger Braam, was ernstig ziek geworden als gevolg
van een tyfusbesmetting. De Turkse ambulance had ook te maken gekregen met twee ernstige
gevallen van tyfusbesmetting onder de leden van het verplegend personeel. Uit sommige
brieven van het personeel sprak ook een niet te miskennen verlangen naar terugkeer naar
Nederland. Op bovengenoemde gronden nam het hoofdbestuur van het NRK het besluit de
ambulances naar Nederland terug te roepen. Met het oog op het feit dat het nog even zou duren,
voordat de ambulances zich veilig in Nederland zouden bevinden, werd besloten alle drie de
leiders van de ambulances afzonderlijk direct per brief van het besluit op de hoogte te brengen.
Het hoofdbestuur meende dat het moment van terugkeer van de ambulances niet te strikt
geformuleerd diende te worden, om hiermee aan de leiders van de ambulances de gelegenheid te
bieden om de zaken geleidelijk aan af te ronden en eventueel, als hiervoor ter plaatse de
noodzaak bleek (het hoofdbestuur kon dit niet inschatten), het tijdstip van vertrek uit te stellen.
Aan de hoofden van de ambulance werd daarom - onder vaststelling van een tijdstip- te kennen
gegeven dat, buitengewone omstandigheden daargelaten, hun terugkeer gewenst was. Wel gaf
240
Archief NRK, Courantenberichten verzameld door dr. Offerhaus, artikel gedat. 8 maart 1913.
Archief NRK, Courantenberichten verzameld door dr. Offerhaus, artikel gedat. 17 maart 1913.
242
Jaarverslag NRK 1913, 68-69.
243
Nationaal Archief, Notulen (Spoed) vergadering Dagelijks Bestuur van het NRK, 24 februari 1913.
244
Archief NRK, Courantenberichten verzameld door dr. Offerhaus, artikel 28 februari 1913.
241
Hoofdstuk 5
66
het hoofdbestuur aan, dat men ernaar streefde, dat op 8 mei 1913 al het personeel terug in
Nederland zou zijn, zodat alle leden van de ambulances aanwezig konden zijn bij de op die
datum geplande algemene vergadering van het Rode Kruis. Verder werd er besloten om geen
aanvullend personeel of materiaal meer te zenden naar de ambulances, maar te zorgen voor een
spoedige terugkeer naar Nederland. In de krant wordt over de brief van het hoofdbestuur aan de
ambulances het volgende bericht:
‘Zoals bekend, heeft het Hoofdbestuur van het Rode Kruis de ambulances teruggeroepen, maar
het is verkeerd, hieruit te besluiten, dat ze ook dadelijk terug zullen komen. In de brief van het
Hoofdbestuur staat zeer nadrukkelijk, dat indien onverwachte omstandigheden tot een langer
verblijf nopen, het vertrek vertraagd kan worden. Een datum van heengaan of van aankomst in
Nederland is er dan ook niet in genoemd. Aan de verschillende leiders is het overgelaten, het
juiste ogenblik van opbreken te bepalen. Mochten dringende omstandigheden zich niet
voordoen, dan zal het nog geruime tijd duren, voordat de ambulances weer in Nederland zijn.
De brief van het Hoofdbestuur kan de leiders niet voor woensdag a.s. in handen komen, en met
het successievelijk ontslaan van de gewonden, het opbreken, inpakken en reizen gaan zeker een
paar weken heen. Voor eind maart is de terugkomst van de ambulances zeker niet te
verwachten.’245
Het vertrek van de ambulance
Het stond de ambulanceleiders dus vrij om te onderzoeken, in hoeverre een eventuele
verlenging van hun verblijf wenselijk was. Door de leider van de Nederlandse ambulance in
Turkije werd aangegeven, dat verlenging wenselijk was. In het Jaarverslag van het NRK staat
het volgende bericht hierover: ‘Op verzoek van de leider werd, wegens gebleken
noodzakelijkheid, het verblijf der ambulance een paar malen verlengd, totdat de arbeid als
geëindigd kon worden beschouwd en de enkele overgebleven patiënten aan andere handen
werden toevertrouwd’246
Het vertrek van de Turkse ambulance voltrok zich daarna in fases. Er was sprake van
een geleidelijke afbouw. De eersten die de ambulance verlieten, waren de kokkin en echtgenoot
(die vanwege persoonlijke omstandigheden werden ontslagen). Een van de (semi-)artsen, dr.
Raden Brenthel, moest kort daarop, eind december (1912) wegens familieomstandigheden naar
Nederland terugkeren. Het grootste verlies voor de ambulance was het vertrek van dr. Steen van
Ommeren, chirurg van de ambulance. Deze vertrok op 1 april, overwerkt van de inspanningen
van de laatste maanden, ziek terug naar Nederland. Dr Lingbeek kon zijn taak overnemen,
ondersteund door Büller van het marineschip H.M. ‘Gelderland’, omdat de grote medische
operaties voorbij waren.
De ambulance kon in de laatste fase af met minder personeel, omdat het aantal zieken, eind april
afnam tot 50, zodat men slechts 1 ziekenzaal nodig had.247 Op 15 april vertrok dr. Krans,
hoofdverpleegster Kuyper, de zusters Boomsma en Haverkamp en de mannelijke verplegers (De
Grote, Lippe, Scholtz en Wiersma). Een paar weken daarna zouden de overige leden van de
ambulance volgen. Zij werden officieel uitgeleide gedaan door de vertegenwoordigers van de
regering en stad, de militaire gouverneur, het hoofdcomité van de Turkse Rode Halve Maan en
door de commandant en officieren van de ‘Gelderland’. Op 2 mei waren de laatste leden van de
ambulance terug in Nederland. De overgebleven ambulancegoederen werden per boot
verscheept en kwamen pas veel later terug. De totale duur van uitzending van de ambulance in
Turkije was dus vijf maanden.248
Ontvangst in Nederland
De Turkse ambulance werd op 18 april 1913, evenals de eerder teruggekeerde
ambulance uit Griekenland, feestelijk onthaald op station Hollands Spoor in Den Haag. Net als
de andere ambulances werden zij op de verschillende plaatsen, waar zij doorheen reisden
245
Archief NRK, Courantenberichten verzameld door dr. Offerhaus, 1 maart 1913.
Jaarverslag NRK 1913, 99.
247
Jaarverslag NRK 1913, 105-106.
248
Jaarverslag NRK 1913, 105-106.
246
Hoofdstuk 5
67
(Zevenaar, Arnhem Utrecht en Amsterdam), hartelijk onthaald door de plaatselijke comités,
onder grote belangstelling van fotografen en de plaatselijke autoriteiten. In Den Haag was het
niet anders; onder buitengewoon veel belangstelling werden de leden ontvangen.
….‘als de trein binnenpufte, steeg een gebrul -want het was meer dan een gejuich- uit de
enthousiaste menigte op. Een ogenblik een onbeschrijfelijke verwarring; dan begon het
mensenkluwen zich te ontwikkelen en werden de teruggekeerden met zachten dwang in de
wachtkamer geperst. Daar: woorden van lof, hulde, erkentelijkheid en dank, wederwoorden;
bloemen, erewijn en andere verversingen. Daarna onderwierpen zich de teruggekeerden
geduldig de scherpe blik der fotolensen, om zich vervolgens te verspreiden…’249
In het Pageshuis, waar het hoofdkantoor van het Rode Kruis gevestigd was, werden de
teruggekeerde ambulance leden eveneens uitgenodigd voor een ontvangst.
Ere-Avond en de uitreiking medailles
Bijna alle leden van de verschillende ambulances (enkelen waren nog niet
teruggekeerd) konden bij de algemene vergadering op 8 mei aanwezig zijn. Voor de
teruggekeerde ambulanceleden had een speciale commissie een ere-avond georganiseerd.
Tijdens de algemene vergadering werd uit naam van H.M. de koningin door prins Hendrik,
voorzitter van het NRK aan het personeel van de drie teruggekeerde ambulances de Rode Kruisregeringsmedaille uitgereikt.250
Het hoofdcomité van het NRK had ook kolonel Guépin, commandant van de
‘Gelderland’, voorgedragen voor een onderscheiding vanwege de hulp, die hij aan de
Nederlandse ambulance had verleend. Het hoofdcomité had aanvankelijk ook de intentie om de
Turkse Kolonel Ibrahim Hakkı, onder wiens autoriteit de ambulance in Istanbul functioneerde,
voor te dragen voor een onderscheiding. Interessant is te vermelden dat deze onderscheiding
waarschijnlijk nooit is toegekend; naar het schijnt, omdat de toenmalige minister van
Binnenlandse Zaken hier niets voor voelde. Dit ondanks het feit, dat de leider van de ambulance
en de gezant in Constantinopel de voordracht voor een onderscheiding van harte ondersteunden
en hier meerdere malen op hadden aangedrongen. 251
Dankbaarheid van de sultan: de oorkonde van dr Masoko252
In de beschrijving van de Nederlandse ambulance in de Salnâme (Hilal-i Ahmer
Cemiyeti 1329-1331h.) werd specifiek vermeld, dat een van de leden van de ambulance, dr.
Masoko, afkomstig was van Java in Nederlands-Indië (Dit moet zijn Noord-Celebes, BP). Uit
een ander Osmaans document,afkomstig uit het Başbakanlık Osmanlı Arşivi te Istanbul, dat
tijdens het onderzoek naar de verrichtingen van de Turkse ambulance naar boven kwam, blijkt
dat aan deze arts een speciale oorkonde door de sultan is toegekend voor zijn verrichtingen. Het
handelt hier om een officieel document dat een berat of ook wel nisan wordt genoemd. Een
dergelijke oorkonde werd door de Osmaanse kanselarij gebruikt voor de uitvaardiging van
249
Jaarverslag NRK 1913, 99.
Jaarverslag NRK 1912, bijlage verslag der 22e algemeene vergadering, 147-152
251
Nationaal Archief, Notulen Dagelijks bestuur, datum onbekend.
252
bron: middels een brief aan de Wereldomroep van een zekere heer Walsen wordt aandacht gevraagd
voor een van de nabestaanden van een van de artsen van de Nederlandse ambulance. Het gaat hierbij om
de weduwe van de dr. Masoko. In de brief wordt verslag gedaan door de heer F. Winter, een
gepensioneerd hoofd v/d Dienst Sociale Zaken van Nd Celebes, en jarenlang bestuurslid van het Rode
Kruis Celebes. Deze beschrijft de werkzaamheden van de heer Masoko tijdens de Balkanoorlog en
beschrijft een oorkonde die dr. Masoko (en ook de andere artsen ) hebben ontvangen uit naam van de
sultan. Een kopie van deze oorkonde is afgebeeld in de bijlage en is in bezit van de vakgroep Oosters van
de Universiteit Utrecht (zie afbeelding 5.7) In de eerdergenoemde brief doet de heer de Winter een oproep
aan de Wereldomroep om een vertaling van de oorkonde. Een verzoek om een vertaling van deze
oorkonde is naar de vakgroep Oosters van de Universiteit Utrecht gegaan. Tevens hebben wij uit dezelfde
bron een reproductie van een foto ontvangen waarop drie leden van de ambulance staan afgebeeld. Zie
afbeeldingen 5.8a en 5.8b Het betreft een postkaart gericht aan Kolonel Hakkı Bey van de Osmaanse
militair geneeskundige dienst, onder wiens toezicht de ambulance functioneerde. (Met v.l.n.r. de
Nederlandse ambulanceleden dr. Krans, en (semi-) artsen Raden Brenthel en Masoko. )
250
Hoofdstuk 5
68
handelsprivileges, benoemingen en voor persoonlijke onderscheidingen. Zo’n Osmaans
document, voorzien van een tuğra (een keizerlijk monogram ) werd verleend in naam van de
sultan. Het document is opgesteld in het Osmaans Turks (in het Arabische schrift) in een type
handschrift dat Divani wordt genoemd. Ook de andere leden van de ambulance hebben
eenzelfde onderscheiding van de sultan mogen ontvangen, de documenten hiervan zijn echter
niet teruggevonden.
Ambulances naar Servië en Montenegro
De overige twee landen in de Balkanbond, Servië en Montenegro, hebben in de Eerste
Balkanoorlog ook geneeskundige hulp gekregen vanuit Nederland, zij het niet rechtstreeks van
het Rode Kruis. Voor beide landen hadden zich afzonderlijke comités253gevormd, die geheel
zelfstandig opereerden en alleen voor de verzending van goederen van de diensten van het Rode
Kruis gebruik maakten. In juli 1913 was de Tweede Balkanoorlog uitgebroken, waarin Servië
en Griekenland werden aangevallen door Bulgarije, hun vroegere bondgenoot in de strijd tegen
het Osmaanse Rijk.
Alleen het Servische Rode Kruis deed een verzoek om hulp via het Internationale Comité in
Genève. In een buitengewone vergadering op 10 juli 1913 besloot het dagelijks bestuur van het
Nederlandse Rode Kruis, om nogmaals een ambulance uit te zenden, omdat Servië eerder geen
hulp uit Nederland had gekregen.De motieven om een ambulance naar Servië te sturen waren:
-Het geld was beschikbaar, ingezameld geld kon niet terug gegeven worden
-Er was vooral behoefte aan personeel, aan materiaal was geen gebrek
-Het ging waarschijnlijk om een kortdurende oorlog, wat een snelle terugkeer zou betekenen
-Het verzoek kwam niet officieel van de regeringen, maar Servië had hulp gevraagd via het
Internationaal Comité van het Rode Kruis (ICRK).
Opnieuw werd dr. Lingbeek, die net uit Turkije was teruggekeerd, bereid gevonden als
leider van de ambulance op te treden. Deze keer had een landelijke oproep in de kranten om
geldelijke steun minder succes, mede omdat deze oorlog op minder sympathie kon rekenen
(notulen HC). Dr. Lingbeek nam persoonlijk de leiding van de werkzaamheden en de
samenstelling van de ambulance op zich. De ambulance kon snel vertrekken door gebruik te
maken van de teruggekeerde goederen van de Griekse en Turkse ambulance. Het personeel trad
in dienst van het Servische Rode Kruis. Op 23 juli vertrok een ambulance met in totaal 19
personen (vier artsen, twee semi-artsen, een secretaris, een hoofd van de inwendige dienst, zes
verpleegsters, vier verplegers en een kok). De ambulance vestigde zich in Belgrado. Op 17
oktober 1913 keerde ook deze ambulance naar Nederland terug.254
De ambulance voor Montenegro was geen Rode Kruis ambulance; het comité
‘Ambulance Montenegro’ was geheel verantwoordelijk voor de uitzending van de ambulance en
kreeg -op verzoek- ondersteuning van een arts van het NRK ten behoeve van de keuze en het
verzenden van het materiaal.
De kritiek: geen hulp voor de vluchtelingen
Zoals we eerder in hoofdstuk 4 zagen duurde het even voordat het Nederlandse Rode
Kruis handelde naar aanleiding van de berichtgeving over de situatie, die ontstaan was als
gevolg van de Balkanoorlog. De aanvankelijke aarzeling had te maken met het feit dat het NRK
het als haar primaire taak zag de eigen MGD te steunen in geval van oorlog. Anderzijds was
men niet volledig op de hoogte van de situatie ter plekke en de soort hulp die gewenst was. Daar
kwam nog bij dat de aangeboden hulp officieel door het hulpbehoevende land moet worden
geaccepteerd. In het geval van de Nederlandse ambulance naar Turkije duurde het enige tijd
voordat hierover meer zekerheid was. Hoe het ook zij, indirect, als gevolg van een ruime gift
bestemd voor een ambulance naar Griekenland, was dit voor het hoofdbestuur van het
Het Comité voor Servië: stond onder het voorzitterschap van de consul-generaal van Servië te
Amsterdam, de heer M. Merens. Hij polste het Hoofdcomité NRK omtrent de mogelijkheid van
uitzending van een ambulance, van zijn regering de verzekering dat dit zeer op prijs gesteld zou worden.
Het vroeg daartoe machtiging aan alle leden van het Hoofdcomité.
254
Verspijck, Het Nederlandse Roode Kruis, 91.
253
Hoofdstuk 5
69
Nederlandse Rode Kruis aanleiding om ook te kijken naar de mogelijkheden voor hulp aan de
andere partijen betrokken in dit conflict. Mede onder druk van de publieke opinie kon niet
langer gewacht worden met uitzending van een ambulance naar Turkije. Omdat de som van alle
ingezamelde algemene gelden ten behoeve van de slachtoffers van de Balkanoorlog uiteindelijk
(meer dan) toereikend was voor de uitzending van meerdere ambulances, begon men in
Nederland met de voorbereidingen voor uitzending van een tweede (Turkije), en een derde
(Bulgarije) ambulance. Voor de tweede missie ontving het NRK al snel een gift het
Indonesische Rode Kruis. De totale steun uit Nederlands-Indië kwam op een bedrag van 25.000
gulden (gemiddelde kosten voor een ambulance). Dit geld was specifiek bedoeld voor het
uitzenden van een ambulance naar het Osmaanse Rijk. Kijkende naar de balans die na afloop
van drie missies is opgemaakt valt op, dat er na aftrek van bijkomende kosten, nog relatief veel
geld over was, dat ten goede had kunnen komen aan hulp voor de ‘burgerslachtoffers’ van de
Balkanoorlog. Omdat men meende dat dit geld niet teruggegeven kon worden aan de ‘gulle
gevers’, besloot het NRK dit geld te gebruiken voor het uitzenden van personeel naar Servië.
Ondanks het feit dat de tweede Balkanoorlog gezien werd als een ‘onsympathieke oorlog’, vond
men toch ook dat Servië recht had op hulp. Dan blijft nog staan dat het geld hier oorspronkelijk
niet voor bedoeld was. Na de Balkanoorlogen, en met oog op een toenemende oorlogsdreiging
in Nederland (als gevolg van de situatie voorafgaand aan de Eerste Wereldoorlog) werd door het
hoofdbestuur van het NRK besloten de ‘restgelden’ van de missies naar de Balkan en die naar
het Osmaanse Rijk te doen afvloeien naar de algemene kas van het NRK.
Critici van het NRK hadden ook bij eerder hulpverleningsacties reeds opgemerkt:
‘van de overleggen binnenkamers verneemt de buitenwacht niets, en die omstandigheid heeft
regelmatig een negatief effect gehad op de waardering die het Rode Kruis in de spraakmakende
publieke opinie ondervond.’255
Een goed voorbeeld van de discrepantie tussen de statutaire bredere taakstelling
(humanitaire aspect) van het Nederlandse Rode Kruis en de uiteindelijk toegezegde hulp kwam
goed naar voren in de discussie die ontstond (binnen het hoofdbestuur) als een reactie op in de
NRC verschenen oproep om gelden ten behoeve van de vluchtelingen rond Thessaloniki. In de
Nieuw Rotterdamse courant was in een ingezonden stuk van ene Prof. Korteweg steun gevraagd
om hulp aan 30.000 ‘noodlijdende gevluchte Turken in en om Saloniki’. Het hoofdcomité boogt
zich over de vraag of het Nederlandse Rode Kruis daartoe gelden moest afstaan. Geconcludeerd
werd dat, hoewel de noodlijdenden in brede zin beschouwd kunnen worden als slachtoffers van
een (oorlogs)ramp, de ingezamelde gelden strikt genomen, hiervoor niet gebruikt mochten
worden. De gelden waren namelijk gegeven voor de ambulances die bedoeld waren voor de
verpleging van zieke en gewonde krijgslieden. De gelden mochten niet onttrokken worden aan
hun originele bestemming, te meer niet omdat niet bekend was, of de ambulances niet langer ter
plaatse aanwezig moesten zijn en of de oorlog wellicht niet voortgezet zou worden. Hoewel het
Rode Kruis zei ‘ten zeerste begaan te zijn met het lot der ongelukkigen en slachtoffers van deze
oorlog, zijn deze evenzeer te vinden in andere staten en dus zou het verlenen van hulp hier, een
antecedent scheppen, en zou het lenigen van de nood, ook elders, onbegonnen werk zijn.’ werd
besloten het inzamelen van geld voor de slachtoffers van Thessaloniki over te laten aan de
N.R.C. en dit werk hartelijk aan te bevelen met de mededeling, dat om bovenstaande redenen
het Rode Kruis niet meent daaraan te kunnen bijdragen. Uit de notulen van het Hoofdbestuur en
het Dagelijks bestuur en berichten in de media komt naar voren dat het NRK echter van mening
was dat het Rode Kruis zich in de Balkanoorlog moest beperken tot het verplegen van gewonde
krijgslieden. Dit ondanks de mogelijkheden die een door het NRK overgenomen herziening van
de conventie van Genève bood. Deze herziening gaf het NRK de mogelijkheid om behalve hulp
aan krijgslieden (in oorlogstijd) ook humanitaire hulp te verlenen aan de civiele bevolking die
slachtoffer is geworden als gevolg van (natuur) rampen of oorlogsgeweld. Dit gold zowel in het
binnen- als buitenland. Ondanks deze bredere taakstelling en de financiële middelen, waarover
het Rode Kruis beschikte om de burgerbevolking te helpen is het opmerkelijk te constateren, dat
255
Rombach, Nederland en het Rode Kruis, 44.
Hoofdstuk 5
70
de humanitaire hulp van het Rode Kruis in de Balkanoorlog zich toch primair richtte op de
gewonde en zieke krijgslieden.256
Bitter is het, kijkend naar het bijgevoegde overzicht van de financiën, te moeten
concluderen, dat de totale inkomsten bestemd voor uitzending van de ambulance naar het
Osmaanse Rijk, slechts voor eenderde zijn besteed aan hulp aan het Osmaanse Rijk, terwijl de
situatie van de civiele bevolking feitelijk grote inzet van vrijwillige hulp vereiste.
Financiën: besteding van de gelden voor de ambulances
Uit het overzicht met de inkomsten en uitgaven voor de verschillende ambulances,
overgenomen uit het Jaarverslag van 1913 van het NRK, blijkt dat na uitzending van de
verschillende ambulances en hulp in andere vorm (na verrekening van alle kosten), het NRK
over een batig saldo van f 63.025,47 gulden beschikte. 257
‘De ambulance-gelden’
Ambulance
Turkije
Griekenland
Bulgarije
Servië
Ontvangsten
f 121.542,52
f 58.436,64
f 36.746,62
f 21.759,63
Uitgaven
f 46.110,75
f 56.541,01
f 35.267,99
f 34.786,61
Verschil
+ 75.431,77
+ 1.895,63
+ 1.478,63
- 1.302,98
Steun ambulance
Montenegro
Servië
Griekenland
Montenegro
f 7.094,74
f
f
f 10.000,00
f 7.080,56
f 1.782,84
f 766,15
f 10.000,00
+ 14,18
- 1.782,84
- 766,15
-
Algemene kosten
f
f 218,78
- 218,78
Totaal
f 255.580,16
f 192.554,69
+ 63.025,47
-
‘De gezamenlijke onkosten der uitgezonden hulp gedurende den eerste Balkanoorlog beliepen
ruim 172.000 gulden, terwijl ontvangen was bijna 250.000 gulden waaronder een speciale gift
voor Griekenland voor 40.000 gulden. De kosten der laatste naar Servië (Tweede
Balkanoorlog) waren ruim 25.000 gulden en konden uit het batig saldo van de missiën van het
vorig jaar gemakkelijk worden bestreden‘258
De overgebleven gelden -in wezen bestemd voor het conflict tussen de Balkanstaten en het
Osmaanse Rijk- zijn in de Tweede Balkanoorlog gedeeltelijk uitgegeven voor het uitzenden van
personeel naar Servië. Dit komt naar voren in de notulen van het Hoofdbestuur van het NRK
van 9 juli 1913. Besloten werd dat Servië toch ook recht op hulp had, ook al was hier feitelijk
sprake van een ander ‘onsympathiek conflict’.259 Door het hoofdbestuur werd besloten om voor
zich te houden, over hoeveel gelden het NRK nog beschikte, omdat dan het publiek niets meer
zou geven. Tijdens de vergadering wert door een van de bestuursleden gevraagd of er niet wat
voor de vluchtelingen gedaan kan worden. Oordeel van de vergadering was, dat dit geheel
buiten de werkkring van het Rode Kruis ligt.260
In 1914 werd, onder druk van de mobilisatie, besloten het batig saldo, bedoeld voor de
uitzending van de ambulances, naar de algemene kas te doen vloeien:
256
Nationaal Archief, Notulen Dagelijks Bestuur van het NRK en Notulen Hoofdcomite NRK 1912-1913.
Jaarverslag NRK 1913, bijlage XII, 189.
258
Van der Mandere, Geschiedenis, 74.
259
Nationaal Archief, Notulen Hoofdcomite NRK 1912-1913, 9 juli 1913
260
Nationaal Archief, Notulen Hoofdcomite NRK 1912-1913, 9 juli 1913
257
Hoofdstuk 5
71
‘Ten einde in de uitgaven te voorzien, die ten gevolge van de mobilisatie noodzakelijk waren
geworden, besloot het Hoofdcomité in zijne vergadering van den 31 sten Juli 1914 het saldo der
Balkanambulance-rekeningen in de kas te doen vloeien. De afzonderlijke administratie dier
gelden kwam zodoende te vervallen, en alle inkomsten en uitgaven deze ambulances betreffende
komen voortaan ten bate respectievelijk ten laste van de algemene kas.’261
Nederland voelde net als alle Europese landen in die periode de druk van een mogelijke
Europese oorlog en aangezien het de taak van het Rode Kruis was, de eigen militaire
geneeskundige dienst te ondersteunen, verdwenen de eerder ingezamelde gelden in de algemene
kas.
Samenvattend kunnen we concluderen, dat de Nederlandse Rode Kruis ambulances
maar weinig gedaan hebben voor de burgerslachtoffers van de Balkanoorlogen, de duizenden
vluchtelingen afkomstig van de Balkan. Hoe lovenswaardig en nuttig de missies ook geweest
zijn voor het NRK en haar Turkse patiënten, het mag duidelijk zijn dat -gezien de voor de
Turkse ambulance binnengekomen gelden- er wellicht ook voldoende financiële ruimte was om
enige vorm van hulp aan de civiele bevolking te geven. Toch is hiertoe niet besloten.
Conclusie
Samenvattend kunnen we concluderen dat de Turkse Rode Halve Maan –ondanks het vele
goede werk dat zij verrichte- dikwijls tekort schoot in haar hulpverlening. Het was daarom goed
dat er ondersteuning geboden werd door speciale buitenlandse missies, die afreisden naar het
Osmaanse Rijk. Een van deze buitenlandse missies, de Nederlandse Rode Kruis ambulance, was
tijdens de Eerste Balkanoorlog als ‘stadsambulance’ werkzaam in Istanbul. De Nederlandse
missie was feitelijk voorbereid geweest op een verblijf aan het front, maar dit werd niet
toegestaan door de Turkse autoriteiten. Reden hiervoor was dat men wilden verhullen hoe het
met de medische zorg werkelijk gesteld was. De enige hulpverleners die toegang hadden tot de
slachtoffers aan het front waren de TRHM en de missies afkomstig uit moslimlanden (Egypte
en India)
De Nederlanders waren dus gedwongen om dienst te doen in een stadsomgeving. Als gevolg
hiervan en vanwege het feit dat de Nederlandse ambulance relatief zelfvoorzienend was, ging de
Nederlandse ambulance zich gaandeweg specialiseren op het gebied van de ‘intensieve
verpleging’. De Nederlandse ambulance richtte zich voornamelijk op de meest medisch
verwaarloosde gevallen onder de militaire slachtoffers van de Balkanoorlog. De patiënten van
de Nederlandse ambulance waren veelal afkomstig uit de militaire ziekenhuizen, beheerd door
de TRHM. De artsen van de ambulance voerden voor het merendeel (secundaire) operaties uit
op vaak geïnfecteerde wonden en breuken en behandelden patiënten met gangreen. De
zwaargewonden en de militairen die leden aan ‘interne ziekten’, zoals cholera, tyfus en
dysenterie, werden over het algemeen elders opgevangen.
De Nederlandse ambulance heeft in de periode van 5 maanden (met totaal ongeveer 14.000
verpleeguren) een vrijwel gelijkblijvend aantal van 80 tot 140 patiënten verzorgd. De
Nederlandse ambulance was zeer succesvol in haar verpleging, slechts vier patiënten overleden.
Het doel van de Nederlandse ambulance, ervaring op doen op het gebied van hulpverlening ten
tijde van oorlog, is gedeeltelijk waargemaakt. Er kon weliswaar niet aan het front geopereerd
worden, maar men deed toch waardevolle ervaringen met ‘Kriegschirurgie’. De leider van de
ambulance zou -eenmaal in Nederland teruggekeerd- waardevolle suggesties doen over ‘hetgeen
van het Rode Kruis in oorlogstijd zou worden verwacht’.
De Rode Kruis missies die tijdens de Balkanoorlogen zijn uitgezonden naar de Balkan en het
Osmaanse Rijk konden rekenen op brede steun van het Nederlandse publiek. Er kwamen dan
ook veel giften binnen bij het Nederlandse Rode Kruis. Deels gestimuleerd door particuliere
initiatieven, deels door specifieke giften, besloot het NRK in actie te komen tijdens de
Balkanoorlogen. Tijdens de oorlog werd het NRK van verschillende kanten benaderd om iets te
doen voor de burgerslachtoffers van de Balkanoorlogen. Ondank de bredere taakstelling die het
Rode Kruis had aangenomen, besloot het NRK ten tijde van de Balkanoorlog dit niet te doen.
261
Jaarverslag NRK 1914, 5-9; 18-19.
Hoofdstuk 5
72
Hoofdstuk 6 Samenvatting en conclusies
Het onomkeerbare proces van het Osmaanse politieke en militaire ‘verval’ was
begonnen na het mislukte tweede beleg van Wenen in 1683. In de jaren, die hierop volgden
verloor het Osmaanse Rijk in de zogenaamde ‘Turkenoorlogen’ aan het einde van de 17e en het
begin van de 18e eeuw grote delen van haar grondgebied aan de Habsburgse Oostenrijkers. In
de tweede helft van de 18e eeuw kwam er een nieuwe vijand bij, het Tsaristische Rusland, dat
kans zag de Osmanen in de tweede helft van de 18e eeuw grote verliezen toe te brengen. De
verliezen brachten de achilleshiel van het Osmaanse Rijk duidelijk aan het daglicht. Het liep op
wetenschappelijk, economisch en technologisch gebied sterk achter op het christelijke Europa
en ook het politieke, militaire en bestuurlijke systeem was ernstig in verval geraakt. Om een
einde te maken aan de niet aflatende reeks verliezen besloot Sultan Selim III (1789-1809) tot
een hervormingsprogramma dat vooral tot doel had het ineffectieve leger te moderniseren. Na
aanvankelijke oppositie zien Selim’s 19e-eeuwse opvolgers kans om met name na 1826 de
hervormingen te versnellen en uit te breiden (Tanzimat). Het verwachte positieve resultaat van
deze hervormingen bleef echter om verschillende redenen uit. De Osmaanse positie in de
internationale politieke arena was immers sterk veranderd. In plaats van traditionele vijanden
aan de grenzen (Oostenrijk en Rusland), werd het Osmaanse Rijk nu ook bedreigd van
binnenuit door nationalistisch getinte opstanden onder de christelijke bevolkingsgroepen, met
name op de Balkan. Daarnaast speelden de politieke interventies van de Europese grootmachten
die elk hun eigen imperialistische aspiraties koesterden, een belangrijke rol. Hiermee werd de
zogenaamde ‘Oosterse Kwestie’ geboren, die van grote betekenis is geweest voor het verloop
van de Osmaanse geschiedenis. Feitelijk zijn de Balkanoorlogen het eigenlijke hoogtepunt en
de ontknoping geweest van de ‘Oosterse kwestie’.
In 1911 brak de oorlog tussen Italië en het Osmaanse Rijk uit over de Osmaanse
bezittingen in Noord-Afrika (Libië). De Osmanen raakten hierdoor verstrikt in een oorlog ver
van huis. Hun vijanden op de Balkan, Servië, Bulgarije, Montenegro en Griekenland zagen een
mogelijkheid om hun gebieden uit te breiden ten koste van het Osmaanse Rijk en sloten
onderlinge verdragen die tegen de Osmanen gericht waren. De Balkanoorlogen van 1912 - 1913
hadden tot gevolg, dat het Osmaanse Rijk de Europese delen van haar grondgebied verloor en
ze maakten een einde aan de eeuwenlange heerschappij van het Osmaanse Rijk op de Balkan.
De basis werd gelegd voor de vorming van nationale staten op de Balkan, zoals wij die tot op de
dag van vandaag kennen. De Balkanoorlogen hebben vérstrekkende gevolgen gehad voor de
kaart van Europa. Kijkend naar de huidige onrust en de recente oorlogshandelingen in de jaren
negentig van de vorige eeuw op de Balkan, kan men constateren, dat veel van de ‘nationale’
kwesties die toen speelden, nog steeds niets aan betekenis lijken te hebben ingeboet. Etnische
conflicten en nationalisme, disputen over grenzen en het streven naar onafhankelijkheid van
etnische minderheden zijn tot op de dag van vandaag actueel op de Balkan. In de jaren
1912/1913 was het de Turkse bevolking die van de Balkan werd verdreven door de legers van
de jonge Balkanstaten, een politiek die in veel opzichten doet denken aan die van de ethnic
cleansing in Bosnië.
De zware nederlagen van de Osmanen en het verlies van grote delen van het rijk
hadden een ware exodus van de Turkse bevolking uit de verloren gebieden tot gevolg. De
Balkanoorlogen maakten vele duizenden slachtoffers onder de militaire en civiele bevolking
van het Osmaanse Rijk. Veel moslims in de Balkan vluchtten voor de oprukkende legers van de
Balkanstaten uit, en wachtten in de steden op transport naar Istanbul en Klein-Azië. Instanbul
en de directe omgeving barstte hierdoor dan ook uit zijn voegen en er braken verschillende
epidemieën onder de bevolking uit. De Osmaanse overheid deed pogingen om
burgerslachtoffers en militairen adequaat op te vangen. De Turkse Rode Halve Maan
organisatie kwam echter bij het hulpverlenen handen tekort.
In de Balkanoorlogen zijn diverse buitenlandse Rode Kruis missies (de zogenaamde
ambulances) actief geweest. Zo werd er door diverse landen hulp verleend aan het Osmaanse
Rijk. Ook vanuit Nederland werden ten tijde van de Balkanoorlogen ambulances naar
Griekenland, Bulgarije, Servië, Montenegro en het Osmaanse Rijk (Istanbul) gestuurd. Gezien
de grote publieke belangstelling, waarop de Balkanoorlogen ook in Nederland konden rekenen,
Hoofdstuk 6
73
besloot ook het Nederlandse Rode Kruis tot het uitzenden van de verschillende missies. Het
Nederlandse Rode Kruis, opgericht in 1867, had in haar bestaansgeschiedenis al verschillende
malen ambulances naar het buitenland gezonden en besloot ook dit keer op basis van de
Conventie van Genève de diverse oorlogvoerende landen te hulp komen. De missie naar het
Osmaanse Rijk en de achtergronden bij het vormen van dit besluit zijn in detail behandeld in
deze scriptie.
Geconcludeerd kan worden, dat de gebeurtenissen op de Balkan, de
oorlogsverrichtingen en het humanitaire leed dat hier uit voortkwam, in Europa op de voet
werden gevolgd. Deze belangstelling, het binnenkomen van specifieke giften voor de
verschillende slachtoffers van de Balkanoorlogen, de druk van de publieke opinie en in het
bijzonder een grote gift vanuit Nederlands-Indië vormden de belangrijkste aanleidingen voor
het besluit van het NRK, om een ambulance samen te stellen voor hulpverlening aan het
Osmaanse Rijk.
De bestudering van de activiteiten van de Nederlandse Rode Kruis ambulance in het
Osmaanse Rijk in de periode in 1912 -1913 biedt inzicht in de humanitaire gevolgen van de
Balkanoorlogen en in de aard van de hulpverlening die men verleende. De Nederlandse Rode
Kruis missie was een van de vele buitenlandse missies ten tijde van de Balkanoorlog, die hulp
aanbieden aan het Osmaanse Rijk om de ergste nood te lenigen. Uit bestudering van met name
de ooggetuigenverslagen en de ervaringen van de betrokken artsen komt naar voren, dat de
Nederlandse Rode Kruis ambulance in haar werkzaamheden primair de plaatselijk militaire
geneeskundige dienst en de Turkse Rode Halve Maan heeft bijgestaan in het verzorgen van
zieke en gewonde militairen.
Het feit dat de NRK ambulances zich alleen hebben beziggehouden met de hulp aan
zieke en gewonde soldaten is grotendeels het gevolg geweest van het feit dat een buitenlandse
ambulance alleen onder de autoriteit van de plaatselijke militair geneeskundige dienst mocht
werken. Een andere restrictie was dat er, zoals het geval was met de Turkse ambulance, niet
direct aan het front gewerkt mocht worden, en dat men de westerse ambulances locaties
aanbood in de stad. De patiënten van de Nederlandse ambulance werden verzorgd in een
stadsomgeving en waren grotendeels geselecteerd uit de militaire ziekenhuizen van de TRHM.
Het ging hierbij met name om de zwaardere gevallen en het verrichten van secundaire operaties.
Omdat de ambulance zeer succesvol was op het gebied van de ‘intensieve verpleging’, groeide
dit al snel uit tot het specialisme van de Nederlandse ambulance. De Nederlandse ambulance
heeft in de tijd dat zij operationeel was, een periode van vijf maanden, veel kunnen doen op het
gebied van ‘Kriegschirurgie’, waaraan een zeer grote behoefte bleek te zijn. De Nederlandse
Rode Kruis ambulance was relatief erg succesvol in de behandelwijze, van een gemiddelde
bezetting van 80-140 patiënten over een periode van vijf maanden, zijn slecht vier van hen
overleden. De samenwerking met vertegenwoordigers van de TRHM en de militaire
geneeskundige dienst liep in het geval van de Nederlandse ambulance erg goed. Men wist
waarop men kon rekenen met de Nederlanders; het feit dat de ambulance feitelijk bijna geheel
zelfvoorzienend kon opereren, heeft de Nederlanders veel respect gebracht van de plaatselijke
autoriteiten en zelfs van de Sultan.
Wanneer we kijken naar de aard van de hulpverlening die geboden is door het NRK,
bijvoorbeeld door de Nederlandse ambulance in Turkije (maar dit geldt ook voor alle andere
missies), is er in de Balkanoorlog feitelijk alleen humanitaire hulp verleend aan zieke en
gewonde militairen (kleine uitzonderingen in materiele/financiële zin daargelaten), en niet aan
de slachtoffers onder de civiele bevolking (de vluchtelingen). En deze groep was, zoals we
zagen, erg omvangrijk, en geheel afhankelijk van hulp van derden. De gevolgen die de
Balkanoorlogen hebben gehad voor de vluchtelingen die trachtten de voormalige Osmaanse
gebieden in Europa te verlaten, waren in Nederland bekend. In Nederland werd in de pers
melding gemaakt van de erbarmelijke omstandigheden, waarin deze mensen verkeerden.
Ondanks herhaaldelijke verzoeken aan het adres van het NRK, blijft het NRK van mening dat
hulpverlening aan de civiele bevolking niet tot de taakstellingen van het NRK behoort. De
vraag om hulpverlening aan deze groep blijft dan ook onbeantwoord. Uit onderzoek naar de
besluitvorming van het NRK en naar de uitgangspunten voor het sturen van een missie naar het
Osmaanse Rijk, komt naar voren dat het NRK van mening is geweest dat het Rode Kruis zich in
Hoofdstuk 6
74
de Balkanoorlog moest beperken tot het verplegen van gewonde krijgslieden voor een van
tevoren vastgestelde periode. Dit ondanks de mogelijkheden die een door het NRK
overgenomen herziening van de conventie van Genève bood. Deze herziening gaf het NRK
namelijk de mogelijkheid om behalve hulp aan krijgslieden (in oorlogstijd) ook humanitaire
hulp te verlenen aan de civiele bevolking, die slachtoffer is geworden als gevolg van (natuur)
rampen of oorlogsgeweld. Dit gold zowel in binnen- als buitenland. Ondanks deze bredere
taakstelling en de financiële middelen, waarover het Rode Kruis beschikte om de
burgerbevolking te helpen, is het opmerkelijk te constateren, dat de humanitaire hulp van het
Rode Kruis in de Balkanoorlog zich toch primair richtte op de gewonde en zieke krijgslieden.
De conclusie is dan ook, dat de Nederlandse ambulances maar weinig hebben kunnen
betekenen voor de burgerslachtoffers van de Balkanoorlogen, de vele duizenden vluchtelingen
afkomstig van de Balkan. De missie beantwoordde wel aan het primaire doel van het NRK: het
opdoen van ervaring op het gebied van verpleging ten tijde van oorlog en voorbereid zijn op
hetgeen van het NRK verwacht werd in oorlogstijd. Hoe lovenswaardig en nuttig de missie ook
geweest is voor het NRK en haar Turkse patiënten, het mag duidelijk zijn dat -gezien de voor
de Turkse ambulance binnengekomen gelden- er wellicht ook voldoende financiële ruimte was,
om enige vorm van hulp aan de civiele bevolking te geven.
Wat mij is opgevallen met betrekking tot de periode die behandeld wordt in deze
scriptie, is, dat nog heel veel informatie bewaard is gebleven. Direct na de Balkanoorlogen
verschenen er in veel Europese landen publicaties over de Balkanoorlogen. In Duitsland,
Engeland en zelfs in Nederland verschenen ooggetuigenverslagen en de verslagen van militaire
waarnemers, die hun persoonlijke ervaringen tijdens de Balkanoorlogen hebben opgetekend.
Een groot aantal van deze boeken zijn terug te vinden in de bibliotheek van het Vredespaleis in
Den Haag. Het gaat hierbij voornamelijk om de (reis)verslagen van oorlogsverslaggevers,
militair attachés en de memoires van diplomaten. Het merendeel van deze boeken behandelt
vooral de militaire aspecten van de Balkanoorlogen. Een aspect, dat heel sterk naar voren komt
in de westerse boeken, is de beschrijving van de oorlogsgruwelen de zgn. ‘Kriegsgreuel’. De
‘beschaafde’ westerse landen waren verbijsterd te zien, dat in deze ‘moderne’ tijden ( wat
betreft technische ontwikkelingen in ieder geval modern) ‘zulken misdaden tegen de mensheid
werden begaan terwijl de beschaving hoogtij vierde’.
In het verlengde hiervan is een andere opvallende conclusie, dat er in de militaire
berichtgeving van met name Westerse bronnen naar mijn mening ook zeer kritisch en
genuanceerd werd gekeken naar de (wan)daden van christelijke staten in de Balkanoorlogen ten
opzichte van de Turken/Osmanen. Ondanks het feit dat de ‘islamitische Turk’ toch als vijand
van het christelijke gedachtegoed werd gezien, is het opvallend, dat er tamelijk
onbevooroordeeld en genuanceerd over de Turken en de ongelukkige positie, waarin het
Osmaanse Rijk zich ten tijde van de Balkanoorlogen bevond, werd geschreven.
Wat mij daarnaast opviel bij het verzamelen van bronnen voor het schrijven van deze
scriptie zijn de talrijke parallellen die getrokken kunnen worden met de huidige situatie op de
Balkan. De internationale politieke betrokkenheid en de media-aandacht, zoals wij die kennen
van de recente Balkanoorlog(en) en de etnische conflicten op de Balkan, beheersten toen op
soortgelijke wijze de internationale politiek en media. Ondanks het feit dat het verloop van de
Balkanoorlogen van 1912-1913 en de gevolgen ervan op de Europese geschiedenis, historisch
gezien in de vergetelheid zijn geraakt, lijkt het erop dat de toenmalige conflicten nog steeds niet
hun relevantie verloren hebben en dit geeft –achteraf bezien- een bijzonder karakter aan de twee
Balkanoorlogen. Het belang van etniciteit en identiteit van de diverse volkeren op de Balkan is
door de recente burgeroorlog in Joegoslavië, de opstanden in Albanië (na de val van het
communisme) en de etnische spanningen in Kossovo en Macedonië weer zichtbaar geworden.
Ondanks de technologische en maatschappelijke ontwikkelingen van de laatste 90 jaar, wordt er
-internationaal gezien- vanuit een vergelijkbare uitgangspositie getracht de Balkanproblematiek aan te pakken. Oplossingen zoals interventiemachten (van de Verenigde Naties en
de Europese Unie), de vorming van onafhankelijke vredeskorpsen, zijn niet nieuw en liggen in
dezelfde lijn als de voorstellen die ten tijde van de Balkanoorlogen voor Macedonië en Albanië
(een internationale gendarmerie, een internationale politiemacht) al gedaan werden. Ook de
Hoofdstuk 6
75
aard van de politieke problemen, de haalbaarheid van oplossingen en de humanitaire gevolgen
van oorlogen op de Balkan zijn feitelijk weinig veranderd.
Hoofdstuk 6
76
Literatuurlijst
1. Archiefstukken met betrekking tot de Nederlandse ambulance in Turkije uit het Başbakanlık
Osmanlı Arşivi te Istanbul
2. Archiefstukken met betrekking tot de Nederlandse Rode Kruis ambulance in Turkije uit het
Rode Kruis archief Den Haag en uit het Nationaal Archief Den Haag.
3. Artikelen en publicaties, die gebruikt worden als primaire bron. (Reisverslagen, verslag van
verrichtingen e.d.)
‘Couranten berichten over den Balkanoorlog 1’, ondertiteld: Nederlandsche Ambulance van het
Nederlandsche Roode Kruis, 1912 - 1913, verzameld door Dr. Offerhaus, Den Haag 1934
‘Couranten berichten over den Balkan Oorlog 2’, ondertiteld: De Nederlandsche Ambulance
van het Nederlandsche Roode Kruis daarheen 1912 -1913, verzameld door Dr. Offerhaus, Den
Haag 1934
Comité internationale de la Croix-Rouge ‘Verslag der Handelingen van de Vereeniging Het
Nederlandsche Roode Kruis’, deel 22, jaar 1912, Den Haag, Gebrs. J. & H. van Langenhuysen
1913
Comité internationale de la Croix-Rouge ‘Verslag der Tweeëntwintigsten Algemeene
Vergadering van de Vereeniging Het Nederlansche Roode Kruis’ (Bijlage bij Verslag der
Handelingen van de Vereeniging ‘Het Nederlandsche Roode Kruis’, deel 22, jaar 1912)
Comité internationale de la Croix-Rouge ‘Verslag der Handelingen van de Vereeniging Het
Nederlandsche Roode Kruis’, deel 23, jaar 1913, Den Haag, Gebrs. J. & H. van Langenhuysen
1914
Comité internationale de la Croix-Rouge ‘Verslag der Handelingen van de Vereeniging Het
Nederlandsche Roode Kruis’, deel 24 Eerste gedeelte, jaar 1914, Den Haag, Gebrs. J. & H. van
Langenhuysen 1915
Koppeschaar H. ‘Een en ander over Montenegro en Servië’, Scheltema en Holkema’s
Boekhandel Amsterdam. (overgenomen uit: Medisch Weekblad)
Nord Thomson, J.P. ‘Rapport comité ambulance Montenegro’, ongepubliceerd uit het archief
Nederlandse Rode Kruis, Den Haag1913
Steen van Ommeren L. van den, ‘Ervaringen der Nederlandsche Ambulance in Turkije’, uit:
Nederlands Tijdschrift voor de Geneeskunde jaargang 13, Eerste helft no. 7, 1913 (192-194)
Steen van Ommeren L. van den, ‘De Nederlands-Turkse Ambulance tijdens den Balkanoorlog’
uit Medisch Weekblad, orgaan voor praktizeerende geneeskundigen, uitgeven door Scheltema
& Holkema’s Boekhandel, twintigste jaargang nr. 10, 7 juni 1913 (112-116)
4. Secundaire literatuur
Akgün, Seçil& Murat Uluğtekin, ‘Trablusgarp ve Hilâl-i Ahmer’, uit: OTAM 3, Ankara
Üniversitesi Osmanlı Tarihi Araştırma ve Uygulama Merkezi Dergisi, januari 1992 (17-84)
Akşin, Sina (Red.), Türkiye Tarihi 4. Cilt Çağdaş Türkiye 1908-1980, Cem Yayınevi, Istanbul
1989
Literatuurlijst
77
Albertini, Luigi, The origins of the war of 1914, volume 1 European Relations from the
Congress of Berlin to the Eve of the Sarajevo Murder, Oxford University Press 1952
Andonyan, Aram, Balkan Savaşı, Aras Yayınları, (Birinci basım Sander Yayınları, Istanbul:
1975), Istanbul 1999
Artuç, Ibrahim, Balkan Savaşı, 1912-1913 Türk Savaşları Belgeseli, Başımıza Gelenleri
Öyküsü, Kastaş Yayınları, Istanbul 1988
Şevket Süreyya Aydemir, Makedona’dan Ortaasya’ya Enver Paşa, C. II (1908-1914), Remzi
Kitabevi, Istanbul (jaartal onbekend)
Bakker, René e.a. (Luc Vervloet en Anton Gailly), Geschiedenis van Turkije, Bulaaaq/Van
Helewyck, Amsterdam 1997
Belt, J.C. van den, De Balkan-oorlog 1912, Mavors, Velp 1913
Belt, J.C. van den, De Balkan-oorlog 1912 II, De veldtocht in Thracië, Mavors, Velp 1913
Bergen, Leo van. De zwaargewonden eerst? Het Nederlandse Roode Kruis en het vraagstuk
van oorlog en vrede 1867-1945, Erasmus Publishing, Rotterdam 1994
Brandt-Van der Veen, J., De voorgeschiedenis van de Balkanoorlog, Kemink en Zoon N.V.,
Utrecht 1935
Carnegie Endowment for International Peace, Report of the International Commission to
inquire into the causes and conduct of the Balkan Wars, Washington D.C., 1914
Çapa, Mesut, ‘Balkan Savaşında Kızılay (Osmanlı Hilal-i Ahmer) Cemiyeti’ uit: OTAM 1,
Ankara Üniversitesi Osmanlı Tarihi Araştırma ve Uygulama Merkezi Dergisi, 1990 (89-115)
Clogg, Richard, A Short History of Modern Greece, Cambridge: Cambridge University Press,
1979
Duman, Haluk H., ‘Yerli hatıratlarda Balkan Savaşı’ uit: Tarih ve Medeniyet dergisi no. 30,
1996
Eren, Ismail, ‘Balkan savaşlarına ait Türkçe eserler üzerinde bibliografya denemesi’ uit Tarih
Dergisi, Istanbul Üniversitesi Edebiyat Fakültesi Matbaası, Istanbul 1973
Ersun, Namık Kemal, Türk Silâhlı Kuvvetleri Tarihi 3. Cilt altıncı Kısım (1908-1920) 1. Kitap,
T.C. Genelkurmay Harp Tarihi Baskanlığı Resmî Yayınları Seri No.:2, Gnkur. Basımevi,
Ankara 1971
Ertuna, Hamdi, (Balkan Harbi’nde) Yanya savunması ve Esat Paşa (Korgeneral Bülkat),
Genelkurmay Askeri Tarih ve Stratejik Etüt Başkanlığı, Kültür ve Turizm Bakanlığı Yayınları,
Başbakanlık Basımevi, Ankara 1984
Exner, Alfred von (ed.), Kriegschirurgie in den Balkankriegen 1912-1913 (Neue Deutsche
Chirurgie Herausgabe von P. v. Bruns 14. Band), Verlag von Ferdinand Enke, Stuttgart 1915
Fabius, J, Zes maanden in Albanië, Uitgeverij de Arbeiderspers, Grote ABC, Amsterdam 1991
(Eerste druk 1918)
Literatuurlijst
78
Fabius, J, Met Bulgaren en Montenegrijnen, Brieven van een oorlogscorrespondent luitenant J.
Fabius met afbeeldingen naar foto’s, J. G. Broese, Utrecht 1913
Guépin, J.P., ‘Causerie’ over mijn verblijf te Constantinopel met H.M. ‘Gelderland’, van
November 1912 tot mei 1913, uitgever onbekend, 1929
Golczewski, Mechthild, Der Balkan in Deutschen und Osterreichischen Reise- und
Erlebnisberichten, 1912-1918, Franz Steiner Verlag GMBH, Wiesbaden 1981
Heymann, Egon, Balkan: Kriege, Bündnisse, Revolutionen 150 Jahre Politik und Schiksal,
Junker und Dünnhaupt Verlag, Berlin 1938
Jaeckh, Ernst, Deutschland im Orient nach dem Balkankrieg, Martin Mörikes Verlag, München
1913
Jelavich, Barbara, History of the Balkans, volumes 1 & 2, Cambridge University Press,
Cambridge/Londen/New York/Melbourne/Sydney 1983
Köseoğlu, Hamdi, Askeri Tarih Yayınları Bibliografyası, Gnkur. Askeri Tarih ve Statejik Etüt
Başkanlığı Yayınları, Gnkur. Basımevi, Ankara 1987
Kuneralp, Sinan (Edit.), Studies on Ottoman Diplomatic History 3, The Isis Press, Istanbul 1989
Lewis, Bernard, The Emergence of Modern Turkey, Oxford University Press, London and New
York 1962
Macdonald, John, Turkey and the Eastern Question, the People’s Books, T.C. & E.C. Jack,
London 1912
Macfie, A. L., The Eastern Question 1774-1923 Revised Edition, Seminar Studies in History,
Longman, London and New York 1996
Mandere, H.Ch.G.J. van der, Geschiedenis van het Nederlandsche Roode Kruis 1967 - 1917,
Schets van geschiedenis en beteekenis van het Roode Kruis, zijn optreden in Nederland en in
het bijzonder zijn werkzaamheid tijden de mobilisatie, Algemeene Uitgevers-Maatschappij,
Amsterdam 1917
Mandere, H. Ch. G. J. van der, Gedenkboek Het Nederlandse Roode Kruis 1867-1927, S.L. van
Looy, Amsterdam 1927
McCarthy, Justin, Death and Exile the ethnic cleansing of Ottoman Muslims 1821-1922, The
Darwin Press, Princeton, New Jersey 1995
Muhtar, Mahmud, Balkan Harbi, Üçüncü Kolordu’nun ve İkinci Doğu Ordusu’nun
muharebeleri, Tercüman 1001 Temel Eser, M. Ziyaettin Ettin (ed.), Istanbul 1979
‘Osmanlı Hilal-i Ahmer Cemiyeti 1329-1331h. Salnâmesi’, Ahmed İhsan ve Sürekası Matbaası,
Istanbul, 1912-1913
Pauli, Carl, Kriegsgreuel: Erlebnisse im Türkisch-Bulgarischen Kriege 1912, Wilhelm Köhler
Verlag, Minden in Westfalen 1913
Panzac, Daniel (ed.), Les Balkans à l’époque ottomane, Édisud, Aix-en-Provence 1992
Literatuurlijst
79
Illustratieverantwoording:
Omslag:
Rode Kruis Archief, afbeelding van het programmaboekje voor de op 8 mei 1913
door het NRK georganiseerde feestavond ter gelegenheid van de terugkeer van
de Nederlandse ambulances van de Balkan.
Afbeeldingen:
1.1
A.L. Macfie, The Eastern Question 1774-1923 (New York 1996) 127.
1.2
René Bakker, Luc Vervloet en Anton Gailly, Geschiedenis van Turkije
(Amsterdam 1997) 91.
1.3
Bakker e.a., Geschiedenis van Turkije, 119.
1.4
Bakker e.a., Geschiedenis van Turkije, 128.
1.5
Albrecht Wirth, Geschichte der Türken (Stuttgart 1912) 64.
1.6
Sesam Atlas bij de Wereldgeschiedenis, deel 2 (Baarn 1967), 80.
2.1
Egon Heymann, Balkan: Kriege, Bündnisse, Revolutionen 150 Jahre Politik und
Schiksal (Berlijn 1938), 56.
2.2
Barbara Jelavich, History of the Balkans, Twentieth Century, Vol. 2
(Cambridge 1983), 98.
2.3
2.4
2.5
2.6
3.1
4.1
5.0
5.1
5.2 a en b
5.3
5.4
5.5
5.6
5.7
5.8 a en b
Carnegie Endowment for International Peace, Report of the International
Commission To Inquire into the Causes and Conduct of the Balkan Wars.
(Washington D.C. 1914) 55.
Carnegie Endowment for International Peace, Report of the International
Commission To Inquire into the Causes and Conduct of the Balkan Wars.
(Washington D.C. 1914) 70.
De Spiegel, Weekillustratie voor het christelijk gezin, 7 e jaargang, no. 8 (23
november 1912), 63.
Pauli, Carl, Kriegsgreuel: Erlebnisse im Türkisch-Bulgarischen Kriege 1912,
(Minden in Westfalen 1913), 57.
Türkiye Kızılay Genel Merkezi, Kızılay (uitgever onbekend Ankara,1974), 11
De Spiegel, Weekillustratie voor het christelijk gezin, Amsterdam, 7 e jaargang,
no. 9 (30 november 1912), 66.
De Spiegel, Weekillustratie voor het christelijk gezin, Amsterdam, 7 e jaargang,
no. 9 (30 november 1912), 65.
website www.maritiemdigitaal.nl, H.M. Gelderland & Balkanoorlog
website www.maritiemdigitaal.nl, H.M. Gelderland & Balkanoorlog
De Spiegel, Weekillustratie voor het christelijk gezin, Amsterdam, 7 e jaargang
no. 19 (8 februari 1913), 146.
H. Ch. G. J. van der Mandere, Gedenkboek Het Nederlandse Roode Kruis 18671927 (Amsterdam 1927), 75.
De Spiegel, Weekillustratie voor het christelijk gezin, Amsterdam, 7 e jaargang
no. 9 (30 november 1912), 68-69.
Verspyck, G.M., Het Nederlandse Roode Kruis (1867 - 1967)
(Den Haag 1967), 30.
afkomstig uit het Başbakanlık Osmanlı Arşivi te Istanbul
afkomstig uit het Rode Kruis Archief in Den Haag
Bijlagen: Illustratieverantwoording
Bijlage (afbeeldingen)
afbeelding 1.1 Het Osmaanse Rijk ten tijde van sultan Süleyman
afbeelding 1.2 De Osmaanse expansie tot 1683
Bijlagen: Illustratieverantwoording
afbeelding 1.3 De verliezen tussen 1699-1739 na het verdrag van Karlowitz
afbeelding 1.4 De verloren gebieden 1774-1792 na het Verdrag van Küçuk Kaynarca (1774)
Bijlagen: Illustratieverantwoording
afbeelding 1.5 De Russische veldtocht ten tijde van de Russisch-Turkse oorlog (1877- 78)
Bijlagen: Illustratieverantwoording
afbeelding 1.6 Nieuwe politieke verhoudingen op de Balkan als gevolg van het Congres van Berlijn van
1878
Bijlagen: Illustratieverantwoording
afbeelding 2.1 Geplande verdeling van Macedonië
afbeelding 2.2 De betwiste zone van Macedonië in 1913 (aanleiding voor de Tweede Balkanoorlog)
Bijlagen: Illustratieverantwoording
afbeelding 2.3 De door de oorlogvoerende partijen bezette gebieden (eind april 1913, na de eerste
Balkanoorlog)
Bijlagen: Illustratieverantwoording
afbeelding 2.4 Grensveranderingen op de Balkan (kaartje genummerd 1 situatie na de Conferentie van
Londen en kaartje genummerd 2 de situatie als gevolg van het Verdrag van Boekarest
Bijlagen: Illustratieverantwoording
afbeelding 2.5 Turkse menigte van vluchtelingen in de haven van Thessaloniki wachtend op transport naar
Klein-Azië
afbeelding 2.6 Uittocht van de Turkse boerenbevolking van de Balkan
Bijlagen: Illustratieverantwoording
afbeelding 3.1 De oprichters van de Turkse Rode Halve Maan
Bijlagen: Illustratieverantwoording
afbeelding 4.1 Impressies van de drie Nederlandse Rode Kruis ambulances voor Griekenland, Turkije en
Bulgarije. - Links: aantal leden van de ‘Griekse’ ambulance Midden:de ‘Turkse’ ambulance, onder leiding
van Dr. Lingbeek. Zittend: mevr. Lingbeek, Dr. Lingbeek, zuster Kuyper (dochter v. Z. Exc. Dr. Kuyper,
Minister van Staat; staande: Dr. v.d. Steen van Ommeren en de verpleger Van Vliet. – Rechts: leden van de
‘Bulgaarse’ ambulance.
afbeelding 5.0 Het vertrek van de Nederlandse ambulance naar Turkije. Links: H.H.Exc..s. Minister van
Staat Dr. A. Kuyper, minister van Oorlog H. Colijn, en gep. luit.-generaal De Waal, onder-voorzitter van
het hoofdbestuur van het Nederlandse Rode Kruis. Aan het portier van de vertrekkende trein: Dr. M.S.
Lingbeek, leider van de ambulance, met mevr. Bernardina Lingbeek, ook deel uit makende van de
ambulance. Beneden: Dr. Louis v.d. Steen van Ommeren met zijn echtgenote, en geheel rechts Zuster J.H.
Kuyper met Mej. H.S.S. Kuyper, dochters van Dr. A. Kuyper.
Bijlagen: Illustratieverantwoording
afbeelding 5.1 Het pantserdekschip Hr. Ms Gelderland (1900-1940), waarop de voorexpeditie van de
Nederlandse ambulance tijdelijk verbleef, op de rede van Istanbul in november 1912 (ten tijde van de
Eerste Balkanoorlog).
Bijlagen: Illustratieverantwoording
afbeelding 5.2a en 5.2b De internationale vloot die in de haven van Istanbul lag ten tijde van de Eerste
Balkanoorlog (oktober 1912-april 1913). De Gelderland (1900-1940) maakte hier deel vanuit. (De
Gelderland is het schip met de witte romp en twee schoorstenen, waarvan de achterste rokend op de
bovenste foto),
Bijlagen: Illustratieverantwoording
afbeelding 5.3 De Nederlandse ambulance te Istanbul. – Een blik in de operatiekamer. Op de achtergrond
(in uniform) het hoofd van de ambulance Dr. Lingbeek; geheel rechts: zuster J.H. Kuyper.
afbeelding 5.4 Een ziekenzaal van de Nederlandse Rode Kruis ambulance in Turkije 1912-1913
Bijlagen: Illustratieverantwoording
afbeelding 5.5 Turkse officieren in een van de ziekenhuizen van Istanbul
afbeelding 5.6 De Nederlandse Rode Kruis ambulance in Turkije
Bijlagen: Illustratieverantwoording
afbeelding 5. 7 De (door de sultan) aan dr Masoko toegekende oorkonde
Bijlagen: Illustratieverantwoording
afbeelding 5. 8a en b Ansichtkaart gericht aan aan Kapitein [Kolonel] Hakkı Bey, met v.l.n.r. dr. Krans,
dr. Raden-Brenthel en dr. Masoko.
Bijlagen: Illustratieverantwoording
Download