De Nederlandse Rode Kruis ambulance in het Osmaanse Rijk ten tijde van de Eerste Balkanoorlog (1912-1913) Bas Plaatsman stud. nr 9020179 Vakgroep Arabische, Nieuw-Perzische en Turkse Talen Culturen, Universiteit Utrecht 2007 Begeleider: Hans Theunissen Tweede Lezer: Nico Landman Inhoudsopgave Inleiding 4 1. Het Osmaanse Rijk tot aan de Balkanoorlogen (ca. 1300 tot 1912-1913) Inleiding Het Osmaanse Rijk: ontstaan, bloeiperiode en begin van het verval De hervormingen onder de Köprülü-grootviziers Bedreigingen voor het Osmaanse Rijk: de Europese grootmachten De hervormingen van de sultans Selim III en Mahmud II De invloed van het westen op de christelijke gemeenschappen in het Osmaanse Rijk De ‘Oosterse kwestie’ De ‘Tanzimat’-hervormingen De ‘Oosterse crisis’ Moslim vluchtelingen in het Osmaanse Rijk Expansiedrift en nationalisme in de Balkan De ‘Macedonische kwestie’ De Jong-Turkse revolutie Opstanden in Albanië Onrust in Macedonië Conclusie 6 6 7 7 9 11 13 14 16 17 17 18 20 21 23 23 2. De Balkanoorlogen Inleiding 25 2.1 Het ontstaan en het verloop van de Eerste Balkanoorlog (8 oktober 1912 - 10 juni 1913) De vorming van de Balkanbond Interventie van de Europese grootmachten De situatie van het Osmaanse Rijk en zijn militaire kracht Het verloop van de oorlogshandelingen De wapenstilstand en de conferenties in Londen Bab-ı Ali Coup en de tweede (laatste) fase van de Eerste Balkanoorlog 25 27 27 28 30 30 2.2 Het ontstaan en het verloop van de Tweede Balkanoorlog (29/30 juni 1913 -29 september 1913) Inleiding De aanleiding: opnieuw de ‘Macedonische kwestie’ Het begin en het verloop van de oorlogshandelingen De vredesonderhandelingen 32 32 33 34 2.3 Vluchtelingenstromen tengevolge van de Balkanoorlogen Bevolkingssamenstelling op de Balkan voorafgaand aan de Balkanoorlogen De vluchtelingenstroom ten gevolge van de Eerste Balkanoorlog De vluchtelingenstroom ten gevolge van de Tweede Balkanoorlog Conclusie 35 35 37 39 3. Het Rode Kruis en de Balkanoorlog Inleiding 40 3.1 Het Nederlandse Rode Kruis Humanitaire hulpverlening De kwestie van het internationale symbool Humanitaire hulpverlening in oorlogstijd van het NRK in een historische context 40 41 41 3.2 De Turkse Rode Halve Maan De oprichting van de Turkse Rode Halve Maan (Osmanlı Hilâl-i Ahmer Cemiyeti) Activiteiten van de Turkse Rode Halve Maan tot aan de Balkanoorlogen Activiteiten van de Turkse Rode Halve Maan ten tijde van de Balkanoorlogen Conclusie 44 45 45 48 4. Uitzending van Nederlandse Rode Kruis ambulances ten tijde van de Balkanoorlogen: de besluitvorming Inleiding 50 Belangstelling in Nederland voor het sturen van humanitaire hulp en de mogelijkheden hiervoor 50 Financiering van de ambulances 51 De keuze van de gebieden en de ‘Turkse’ ambulance 51 De informatie waarover het Nederlandse Rode Kruis beschikte m.b.t. de oorlogsituatie 52 Aard en duur van de hulpverlening 53 Aanvang van de organisatie van de Rode Kruis missie naar het Osmaanse Rijk 54 Conclusie 54 5. Het Nederlandse Rode Kruis en de ambulance in Turkije ten tijde van de Balkanoorlogen Inleiding Internationale hulpverlening ten tijde van de Balkanoorlogen Voorbereiding en organisatie van de Nederlandse Rode Kruis missie De voorexpeditie De werkzaamheden van de Nederlandse ambulance ‘Kriegschirurgie’, chirurgie ten tijde van oorlog Behandeling van cholera in de Balkanoorlogen De Turkse soldaat / patiënt Redenen voor vertrek Het vertrek van de ambulance Ontvangst in Nederland Ere-Avond en de uitreiking medailles Dankbaarheid van de sultan: de oorkonde van dr Masoko Ambulances naar Servië en Montenegro De kritiek: geen hulp voor de vluchtelingen Financiën: besteding van de gelden voor de ambulances Conclusie 56 56 58 59 62 62 64 65 65 67 67 68 68 69 71 72 6. Samenvatting en conclusies Literatuurlijst Bijlage (afbeeldingen) 73 77 Inleiding Deze scriptie belicht aan de hand van een beschrijving van de activiteiten van een Nederlandse Rode Kruis missie naar het Osmaanse Rijk tijdens de Balkanoorlogen van 19121913 een korte episode uit de geschiedenis van het Osmaanse Rijk. Het Nederlandse Rode Kruis besloot in de Balkanoorlogen in het kader van humanitaire hulpverlening een aantal ‘ambulances’, teams van artsen en verplegers, naar de Balkan en het Osmaanse Rijk uit te zenden. Het Nederlandse Rode Kruis, opgericht in 1867, had in haar bestaansgeschiedenis al verschillende malen ambulances naar het buitenland gezonden en besloot ook dit keer op basis van de Conventie van Genève de diverse oorlogvoerende landen te hulp komen. Zo werden er ambulances naar Griekenland, Bulgarije, Servië, Montenegro en het Osmaanse Rijk (Istanbul) gestuurd. Aan de hand van de beschrijving van een van deze missies, die naar het Osmaanse Rijk, zal ik trachten een beeld te schetsen van de situatie waarin het Osmaanse Rijk zich op dat moment bevond. Aan de hand van een onderzoek naar deze missie probeer ik een beeld te vormen van de bovenal menselijke tragedie die zich in de nadagen van de Osmaanse heerschappij op de Balkan heeft afgespeeld. De zware nederlagen van de Osmanen en het verlies van grote delen van het rijk hadden een ware exodus van de Turkse bevolking uit de verloren gebieden tot gevolg. De overwinnaars verdreven hiermee de Turkse bevolking, een politiek die in veel opzichten doet denken aan die van de ethnic cleansing in Bosnië in de negentiger jaren van de vorige eeuw. Een grote stroom vluchtelingen zocht zo een heenkomen in Istanbul en omstreken. De stad en zijn directe omgeving barstte hierdoor dan ook uit zijn voegen en er braken verschillende epidemieën onder de bevolking uit. (Medische) hulp aan de gewonde soldaten en vluchtelingen werd niet uitsluitend verleend door de Osmaanse overheid en de Osmaanse Rode Halve Maan zelf, maar ook door diverse buitenlandse Rode Kruis missies (de zogenaamde ambulances). Het bestaan van deze Nederlandse missie naar Istanbul wordt in de secundaire literatuur over het Nederlandse Rode Kruis uitsluitend in een paar regels vermeld. Er bestond geen uitvoerig onderzoek van Nederlandse kant over deze episode. Ook in enkele Turkse publicaties over de Balkanoorlogen en de activiteiten van de Turkse Rode Halve Maan en de diverse Rode Kruis-ambulances (welgeteld 2) wordt het bestaan van de Nederlandse ambulance slechts genoemd. De geringe informatie die over dit onderwerp beschikbaar was, staat in schril contrast met de hoeveelheid primaire bronnen die over dit onderwerp feitelijk aanwezig is. Onderzoek in het Archief van het Nederlandse Rode Kruis leverde een schat aan verslagen, rapporten, foto’s etc. van de ambulanceleden op. Dit materiaal kon aangevuld worden met waardevol Osmaans archiefmateriaal uit het Başbakanlık Osmanlı Arşivi in Istanbul en uit Indonesië (één van de ‘Nederlandse’ artsen was afkomstig uit het toenmalige Nederlands Oost-Indië) over de Nederlandse ambulance. Verder onderzoek in bibliotheken (met name de bibliotheek van het Vredespaleis bleek een ware Fundgrube te zijn) leverde een schat aan materiaal op, veelal ‘vergeten’ publicaties uit de jaren direct na de Balkanoorlogen. Deze publicaties zijn vaak reisbeschrijvingen, verslagen van oorlogscorrespondenten etc. en vormen een waardevolle aanvulling op het gevonden archiefmateriaal. Dit materiaal -in combinatie met recente wetenschappelijke literatuur- geeft de mogelijkheid een grondig onderzoek te doen naar de Nederlandse ambulance naar Istanbul in de Eerste Balkanoorlog. In veel opzichten is de Eerste Balkanoorlog een ‘vergeten’ episode. In de jaren direct na de oorlog werden er talloze boeken over de Kriegsgreuel gepubliceerd. Maar afgezien van boeken vol met gruweldaden is het ‘humanitaire’ aspect van deze oorlog nooit uitputtend onderzocht. De geschiedenis van de ambulances, is bijvoorbeeld nooit goed geschreven. Er is slechts één algemeen artikel (in het Turks) over de Osmaanse Rode Halve Maan dat echter slechts zijdelings ingaat op het aspect van de humanitaire hulpverlening tijdens de Balkanoorlog. Dit in tegenstelling tot de grote hoeveelheid publicaties die bestaat over de militaire en politieke aspecten van de Balkanoorlogen. Dit brengt mij bij de probleem- en doelstelling van dit scriptie-onderzoek. Aan de hand van het hierboven beschreven materiaal wil ik proberen de geschiedenis van een vrijwel ‘vergeten’ onderwerp uit de Eerste Balkanoorlog te schrijven. Het ‘humanitaire’ aspect staat hierin centraal. Enerzijds hebben we de Kriegsgreuel 4 (uitvoerig beschreven), maar anderzijds de hulpverlening aan de slachtoffers van de oorlog, die nog niet goed onderzocht is. Ik wil dus juist deze kant van de zaak (de hulpverlening) onderzoeken omdat ik denk, dat hierdoor een vollediger beeld van de totale humanitaire gevolgen van de oorlog verkregen kan worden. Dus door de ‘geschiedenis’ van de Nederlandse ambulance in Istanbul te reconstrueren, zal hopelijk een beter inzicht verkregen worden in de humanitaire gevolgen van de Eerste Balkanoorlog. Ten einde dit doel te verwezenlijken wordt het onderwerp van de scriptie ingeleid door een algemeen historisch kader: de politieke en militaire situatie waarin het Osmaanse Rijk zich bevond, voorafgaand aan de Balkanoorlogen. Het eerste hoofdstuk behandelt de desintegratie van het Osmaanse Rijk en de opkomst van de jonge nationale Balkanstaten. Het eerste hoofdstuk wordt gevolgd door een hoofdstuk met een gedetailleerde beschrijving van de Balkanoorlogen en de directe gevolgen ervan voor de bevolking op de Balkan. In hoofdstuk drie wordt de voorgeschiedenis van het Nederlandse Rode Kruis en van de Turkse Rode Halve Maan behandeld en wordt een schets gegeven van de problemen, waarmee het Osmaanse Rijk geconfronteerd werd ten gevolge van de Balkanoorlogen. In hoofdstuk vier wordt ingegaan op de uitgangspunten van het Nederlandse Rode Kruis op basis waarvan men in Nederland besluit humanitaire hulp te verlenen aan de diverse partijen, die betrokken waren in het conflict en in het bijzonder aan het Osmaanse Rijk. Het hoofdstuk wordt gevolgd door een reconstructie van de voorbereiding van de NRK missie en van de werkzaamheden van de Nederlandse Rode Kruis ambulance in het Osmaanse Rijk. Het geheel wordt afgesloten met een samenvatting en conclusies aangaande de voorgenomen hulpverlening en de daadwerkelijk in de Balkanoorlogen verleende hulp met tot slot enige persoonlijke bevindingen bij het verrichten van het onderzoek naar dit onderwerp. 5 1. Het Osmaanse Rijk tot aan de Balkanoorlogen (ca. 1300 tot 1912-1913) Inleiding In het eerste hoofdstuk wordt in het kort de geschiedenis van het Osmaanse rijk voorafgaand aan de Balkanoorlogen behandeld. De beschrijving begint bij de oorsprong van het rijk en geeft vervolgens vooral de ontwikkelingen vanaf eind zestiende/begin zeventiende eeuw weer, omdat juist dan de machtspositie van het Rijk wordt aangetast. De verliezen die hebben geleid tot het verval van het Osmaanse Rijk worden chronologisch beschreven. De verliezen geven een beeld van de militaire en bestuurlijke structuur en van de diverse factoren die meespeelden in de desintegratie van het rijk. Daarnaast worden alle maatregelen (hervormingen) op bestuurlijk en militair vlak beschreven die in de loop der tijd werden genomen om het rijk te behoeden voor verder verval en afbrokkeling van de macht. Het laatste deel van dit hoofdstuk beschrijft de ‘opmaat’ tot de Balkanoorlogen. De aandacht daarbij gaat vooral uit naar het ontstaan van nationalistische bewegingen op de Balkan en de rol, die de Europese grootmachten speelden in conflicten, waarbij het Osmaanse Rijk betrokken was (de zgn ‘Oosterse kwestie’) Het hoofdstuk eindigt met de beschrijving van de vooravond van de Balkanoorlog gevolgd door enige conclusies en een beknopte vooruitblik op hoofdstuk 2. Het Osmaanse Rijk: ontstaan, bloeiperiode en begin van het verval Het Osmaanse Rijk is rond 1300 in het noordwesten van Klein-Azië ontstaan. De Osmanen vormden een van de Turkmeense vorstendommen (beylik) die in die tijd uit de restanten van het Rum-Seldjoekse Rijk voortkwamen. Het aanvankelijk kleine vorstendom groeide onder een dynastie van sultans door succesvolle veroveringen uit tot een machtig wereldrijk. Het Osmaanse Rijk werd tot 1922 geregeerd door één en dezelfde dynastie van sultans. Het hoogtepunt van zijn macht bereikte het rijk ten tijde van de heerschappij van Sultan Süleyman I (1520-1566). Het omvatte toen een enorm gebied, verdeeld over drie continenten en strekte zich uit van Budapest tot Yemen en van Algerije tot aan de Kaukasus. Tot en met het einde van de zestiende eeuw bleef het Osmaanse Rijk grotendeels intact.1 Laat zestiende, begin zeventiende eeuw breekt er voor het eerst een periode aan waarin de macht van het Osmaanse Rijk wordt aangetast. Deze periode loopt ongeveer vanaf de regeringsperiode van Sultan Murad III (1574-1595) tot 1656, als de grootviziers van de Köprülü-dynastie aan de macht komen. Volgens Europese waarnemers deden de eerste tekenen van bestuurlijk verval zich voor ten tijde van de regeringsperiode van Murad III. Tijdens de regering van Murad nam op bestuurlijk gebied de autoriteit van de grootvizier -en daarmee van het gehele regeringsapparaat- af..Tot die tijd werden de grootviziers gekozen op grond van hun capaciteiten; in de tijd van Murad III begonnen nepotisme, corruptie, strijd tussen paleisfacties en hofintriges de onafhankelijkheid van het instituut van grootviziers aan te tasten. Ook de sultans zelf waren vaak minder geschikt voor hun functie. Terwijl de vroegere sultans in hun jeugd vaak bestuurlijke en administratieve ervaring hadden opgedaan in de provincies van het rijk, hadden de nieuwe sultans geen ervaring buiten het paleis, maar waren ze opgegroeid -en minder goed opgeleid- in de harem van het paleis.2 Op militair gebied waren de eerste tekenen van verminderde macht zichtbaar geworden bij de nederlaag die de Osmanen leden bij de Slag van Lepanto in 1571. De Osmaanse maritieme opmars in het Middellandse zeegebied werd hierbij voor het eerst tot staan gebracht. De stagnatie in de politieke en militaire macht van het Osmaanse Rijk ging samen met een afname van inkomsten als gevolg van het feit, dat het rijk zich aan het einde van de zestiende eeuw niet mee uitbreidde. Het Osmaanse systeem was immers gebaseerd op een voortdurende militaire expansie. Veroveringen vormden een van de belangrijkste bronnen van inkomsten voor Erik-Jan Zürcher, Een Geschiedenis van het Moderne Turkije (Nijmegen 1995) 13. zie kaartjes afbeeldingen 1.1 en 1.2. 2 Stanford J. Shaw, History of the Ottoman Empire and Modern Turkey Volume 1: Empire of the Gazis: The Rise and Decline of the Ottoman Empire, 1280-1808, (Cambridge 1991) 171. 1 Hoofdstuk 1 6 het Osmaanse Rijk. Toen het Osmaanse Rijk zich niet verder uitbreidde, was een directe vermindering van de inkomsten van de centrale overheid het gevolg.3 Een andere factor die een rol speelde bij het ontstaan van de bestuurlijke en militaire desintegratie waarin het Osmaanse Rijk terechtkwam, was de opkomst van een geïnstitutionaliseerde militair-bestuurlijke klasse. In het verleden bestond er een klasse van ‘slaven’ die afhankelijk was van de sultan -het zogenaamde devşirme-systeem-; deze klasse kon worden uitgespeeld tegen de Turkse aristocratie. Nadat in de tweede helft van de 16e eeuw de rol van de Turkse aristocratie als machtsfactor was uitgespeeld, had de devşirme-partij geen concurrentie meer en viel deze klasse uiteen in verschillende politieke facties, die elkaar onderling bestreden. Bovendien geraakte het devşirme-systeem zelf in verval. De aanvoer van nieuwe ‘slaven’ voor de administratie en voor het Janitsaren-leger van het rijk stagneerde hierdoor. Zowel de Janitsaren als de Sipahis werden een geïnstitutionaliseerde klasse, die wilde vasthouden aan de oude privileges. Deze -regulier gesalarieerde- maar weinig effectieve legers van de sultan vormden een steeds drukkender last voor de financiën van het rijk.4 Ook in de provincies van het rijk brokkelde het centrale gezag van Istanbul af; er ontstond een klasse van notabelen, de zogenaamde ayân-families -bestaande uit gouverneurs, kooplieden en handelaren met een lokale machtsbasis-, die zich steeds minder van Istanbul aantrok. Mede door de geringere controle over de lokale bestuurders, kwam er te weinig geld binnen op centraal niveau in de vorm van belastingopbrengsten. De financiële problemen werden nog vergroot, doordat het systeem van timar5 -betaling in belastingopbrengst uit een bepaald gebied- vervangen werd door belastingpacht en daarnaast de soldaten contante betaling ontvingen.6 De hervormingen onder de Köprülü-grootviziers Het proces van decentralisatie en desintegratie komt in de tweede helft van de zeventiende eeuw als gevolg van de ‘restauratie’ onder de Köprülü-grootviziers (Köprülü Mehmed Paşa (1656-1661), Köprülü Fazıl Ahmed Paşa (1661-1676) en Kara Mustafa Paşa (1676-1683)) voor een korte periode tot stilstand. Deze grootviziers ondernemen succesvolle pogingen om het verval van het Osmaanse Rijk tegen te gaan. De hervormingen in deze tijd worden gekenmerkt door pogingen de ‘oude’ situatie te herstellen en worden daarom ook wel ‘traditionele’ hervormingen of ‘restauratie’ genoemd. Volgens de Köprülü-grootviziers lag de oorzaak van het verval besloten in het niet meer toepassen van bepaalde systemen en vormen van organisatie, zoals dat in vroeger tijden gebeurde. Ze waren vastbesloten een einde te maken aan decentralisatie, corruptie en willekeur. Er werden pogingen gedaan de semi-feodale gouverneurs van districten, die zowel de moslim- als de christelijke bevolking onderdrukten, te vervangen door keizerlijke vertegenwoordigers die direct de centrale overheid vertegenwoordigden. Traditionele hervormingen werden vaak met harde hand, zij het niet altijd onsuccesvol doorgevoerd, maar er werd echter voorbijgegaan aan de eisen van een nieuwe tijd. Op de lange duur, wanneer de ergste dreiging voorbij was, verslapte de aandacht weer en nam de macht van het centrale bestuursapparaat weer af. Een aantal veldtochten in Transsylvanië, Polen en de Oekraïne waren in deze periode voor de Osmanen succesvol. Hiermee werd de schijn gewekt dat ‘alles weer bij het oude was’; aan de fundamentele zwaktes van het Osmaanse systeem werd echter niets gedaan.7 Bedreigingen voor het Osmaanse Rijk: de Europese grootmachten Het definitieve en onomkeerbare proces van de Osmaanse politieke en militaire desintegratie begon feitelijk na het -mislukte- tweede beleg van Wenen in 1683. In de jaren Zürcher, Geschiedenis, 21. Zürcher, Geschiedenis, 20-21. 5 Het uitgeven van staatsland als een leen voor militaire of ander diensten, vergelijkbaar met het Europese feodale stelsel. 6 Bernard Lewis, The Emergence of Modern Turkey (second edition) (Oxford 1968) 30; Zürcher, Geschiedenis, 30-36. 7 Shaw, History I, 207-215; Lewis, Emergence, 36. 3 4 Hoofdstuk 1 7 hierna verloor het Osmaanse Rijk in de zogenaamde ‘Turkenoorlogen’ delen van haar grondgebied aan de Habsburgse Oostenrijkers. Daarnaast voerde het Osmaanse Rijk een oorlog met de Venetianen over de heerschappij in Dalmatië, Albanië en de Peloponnesos. De strijd met de Oostenrijkse Habsburgers leidde tot een reeks nederlagen (1683-1699), die uiteindelijk resulteerden in het verlies van Hongarije en Transsylvanië. In het noorden was het Osmaanse Rijk bovendien in conflict met de Russen op de Krim en in de vorstendommen Moldavië en Wallachije. Vrede tussen de Osmanen enerzijds en Oostenrijk, Venetië en Polen anderzijds kwam tot stand bij het Verdrag van Karlowitz (1699).8 In het Verdrag van Karlowitz werden Hongarije en Transsylvanië toegewezen aan de Habsburgers; Dalmatië, de Peloponnesos en de belangrijke Egeïsche eilanden gingen naar de Venetianen en Podolya en de zuidelijke Oekraïne kwamen bij Polen. In een afzonderlijk verdrag werden de door de Russen veroverde gebieden ten noorden van de Dniester afgestaan aan de Russen. Het Verdrag van Karlowitz was feitelijk het eerste verdrag in een lange reeks van verdragen, waarin een coalitie van Europese machten het lot van het steeds zwakker wordende Osmaanse Rijk bepaalde. Met dit verdrag deed tegelijkertijd een vorm van formele en gereguleerde diplomatie zijn intrede in het Osmaanse Rijk. De sultan was voortaan in conflicten genoodzaakt de bemiddelende rol, die de zgn. ‘neutrale’ Europese machten speelden, te accepteren. De term ‘neutraal’ is misleidend, omdat deze machten in werkelijkheid de situatie naar hun eigen hand trachtten te zetten. Gezien de aard van de beslissingen, die genomen werden bij het Verdrag van Karlowitz (compensatiebalans), vormt Karlowitz in feite een voorstadium van de ‘Oosterse Kwestie’.9 In de tweede helft van de achttiende eeuw was er voor het Osmaanse Rijk -naast de Oostenrijkse Habsburgers- nog een nieuwe vijand bijgekomen, het Tsaristische Rusland. Rusland zag kans de Osmanen in de tweede helft van de achttiende eeuw grote verliezen toe te brengen. Rusland slaagde erin de Osmanen in een reeks oorlogen in de tweede helft van de achttiende eeuw (1768-1774) van de Krim en uit de Kaukasus te verdrijven. Met het Verdrag van Küçük Kaynarca (1774)10 tussen het Osmaanse Rijk en Rusland, werd de onafhankelijkheid van het Khanaat van de Krim geregeld en werd er een vrije doorgang voor Russische handelsschepen door de Dardanellen en de Bosporus, die in handen van het Osmaanse Rijk waren, bedongen. Met de vrede van Küçük Kaynarca kreeg Rusland zeggenschap over alle Grieks-orthodoxe onderdanen van het Osmaanse Rijk, waaronder ook de christelijke bevolkingsgroepen op de Balkan; deze groepen kwamen hierdoor officieel onder de protectie van de Russisch orthodoxe kerk. Het verdrag gaf hiermee uiting aan de in Europa heersende gedachte, dat het Osmaanse Rijk niet geschikt was om over christelijke onderdanen te heersen. Dit werd aan de Osmaanse zijde uitgelegd als een aanval op de waardigheid van de ‘Porte’. In werkelijkheid lieten Oostenrijk en Rusland, die zeiden op te komen voor hun geloofsgenoten, zich meer inspireren door strategische en machtspolitieke motieven dan door humanitaire overwegingen. De vrede van 1774 was zowel voor de Russen als voor de Osmanen onbevredigend. Er braken op de Krim opnieuw conflicten uit tussen de pro-Russische en proOsmaanse partijen. De Russen annexeerden in 1779 formeel de Krim, maar in 1787 brak opnieuw een Turks-Russische oorlog uit, die van 1787 tot 1792 duurde. Deze oorlog resulteerde uiteindelijk in een overwinning voor de Russen. De Russen hadden nu de controle over de noordkust van de Zwarte Zee en de Russische invloed strekte zich daarmee uit van de Dniester in het westen tot Georgië in het Oosten.11 De Osmaanse nederlagen gaven aanleiding tot verdere speculaties rond een eventuele ‘opdeling’ van het Osmaanse Rijk tussen Oostenrijk-Hongarije en Rusland. Omdat een opdeling van het Osmaanse Rijk in dit stadium de al bestaande tegenstelling tussen Oostenrijk-Hongarije 8 zie afbeelding 1.3 Shaw, History I, 217-225; A.L. Macfie, The Eastern Question 1774-1923 (New York 1996) 224. Het begrip de ‘Oosterse kwestie’ wordt door historici op verschillende manieren gedefinieerd en geïnterpreteerd. Mede hierdoor worden verschillende historische gebeurtenissen aangewezen als het begin van de ‘Oosterse kwestie’. Voor de verschillende interpretaties zie Macfie, Eastern Question 1774-1922 10 zie afbeelding 1.4 11 Shaw, History I, 255. 9 Hoofdstuk 1 8 en Rusland verder zou aanscherpen, werd er -mede als gevolg van interne politieke problemendoor beide partijen van een opdeling afgezien.12 De overwinningen van de buitenlandse mogendheden op het Osmaanse Rijk waren in een bepaald opzicht ‘inspirerend’ voor de volkeren van de Balkan, die probeerden zich te ontdoen van het juk van de Osmaanse heerschappij. Met name voor de Grieken en Serviërs werd dit gaandeweg steeds belangrijker. De Grieken en Serviërs voelden zich in dit streven gesteund door Rusland, dat zich had opgeworpen als beschermer van alle Grieks–Orthodoxe onderdanen van de sultan.13 Met de verliezen aan Rusland aan het einde van de achttiende eeuw had het Osmaanse Rijk voor het eerst in haar geschiedenis een gebied verloren dat grotendeels door moslims werd bewoond. Een belangrijk gevolg van het verlies van deze Osmaanse gebieden was het op gang komen van een enorme stroom van moslim vluchtelingen. Deze moslim vluchtelingen, de zgn. ‘muhâcirin’ hadden huis en haard verlaten en waren feitelijk vogelvrij verklaard door de veroverende Russische legers. Het merendeel van de muhâcirin, afkomstig uit de veroverde gebieden van de Krim en Kaukasus, vestigde zich vanaf eind achttiende eeuw in het Osmaanse Rijk, met name in Anatolië, dat zeer slecht op hun komst was voorbereid.14 Deze stroom van vluchtelingen was feitelijk de tweede grote stroom vluchtelingen die het Osmaanse Rijk kreeg te verduren. Een eerdere massale golf van moslim vluchtelingen had zich voorgedaan in de decennia na 1683, direct na het mislukte beleg van Wenen. Toen waren de moslim vluchtelingen afkomstig uit Centraal Europa en de noordelijke Balkan.15 Een nieuwe aanslag op het Osmaanse Rijk kwam van de kant van Frankrijk, dat in een koloniale concurrentiestrijd met Engeland verwikkeld was, en haar invloed in Egypte wilde veilig stellen. Egypte maakte deel uit van het Osmaanse Rijk en werd formeel bestuurd door de sultan. De Fransen stuurden in 1798 onder leiding van Napoleon een expeditie naar Egypte. De Engelsen, die hun lucratieve Nabije Oosten- en Midden Oosten-routes naar India bedreigd zagen, steunden de Osmanen in de strijd tegen Frankrijk en stuurden hulp in de vorm van een leger. Zelfs de Russen steunden de Osmanen en stuurden een leger omdat zij een te grote invloed van Frankrijk op de Balkan vreesden. Het bewind van de Fransen in Egypte was van korte duur, omdat de Osmanen met hulp van de Engelsen en de Russen erin slaagden de Fransen te verslaan. De sultan, Selim III (1789-1807), haastte zich om vrede te sluiten met de Fransen omdat hij niet betrokken wilde raken bij de oorlogen, die op dat moment in Europa werden gevoerd. De belangen van de grote mogendheden waren tot dan toe voornamelijk strategisch geweest en het Osmaanse Rijk kwam dit keer nog redelijk onbeschadigd uit de strijd. Maar de toon bij de grootmachten aangaande de mogelijke scenario’s voor een eventuele opdeling van het Osmaanse Rijk was gezet.16 De hervormingen van de sultans Selim III en Mahmud II De verliezen van de Osmanen in met name de Russisch-Turkse oorlogen (in de jaren 1768-1774 en 1787-1792), maar ook de strijd met Oostenrijk, hadden de achilleshiel van het Osmaanse Rijk duidelijk aan het licht gebracht; het rijk liep op wetenschappelijk, economisch en technologisch gebied sterk achter op het christelijke Europa. Om een einde te maken aan de niet aflatende reeks verliezen besloot Sultan Selim III tot een hervormingsprogramma op met name militair gebied. Dat hervormingsprogramma had tot doel de ineffectieve Osmaanse legers te moderniseren, om hiermee zowel buitenlandse als binnenlandse vijanden te bestrijden. Binnen het rijk stelde de klasse van notabelen, de ayân-families, zich steeds onafhankelijker op. Het hervormingsprogramma genaamd ‘Nizam-i Cedid’ (letterlijk: ‘de nieuwe orde’), was er 12 Macfie, Eastern Question, 7-8. Shaw, History I, 258. 14 Justin McCarthy schat het aantal moslim vluchtelingen dat na 1783 op grote schaal de door de Russen veroverde gebieden van het Khanaat van de Krim en de Kaukasus verlaat op 100.000. Deze vluchtelingen vestigden zich weer binnen de grenzen van het Osmaanse Rijk. De christelijke bevolking op haar beurt verlaat op grote schaal de gebieden in handen van de Osmanen. 15 Justin McCarthy, Death and Exile: the Ethnic Cleansing of Ottoman Muslims, 1821-1922 (Princeton N.J. 1995) 13-18. 16 Zürcher, Geschiedenis, 31-32. 13 Hoofdstuk 1 9 voornamelijk op gericht om de kracht van het centrale overheidsapparaat te versterken en om het militaire apparaat weer onder controle te krijgen. Selim III probeerde in eerste instantie, net als zijn voorgangers, dit te bewerkstelligen met ‘traditionele’ hervormingen die tot doel hadden de belangrijkste pijlers van het rijk, het leger en de belastinginning, te versterken door machtsmisbruik en corruptie te bestrijden en daarmee het Osmaanse systeem van ‘adâlet’ (gerechtigheid) te herstellen. Het hervormingsprogramma van Sultan Selim III was er concreet op gericht de militaire functie van het officierenkorps te scheiden van de administratieve taken, en zo de mogelijkheden tot corruptie te beperken. Het oude leger werd gereorganiseerd en tegelijkertijd werd begonnen aan de opbouw van een geheel nieuw leger. De reorganisatie van het oude leger stuitte op groot verzet van de militaire klasse. Voor de opbouw van een nieuw leger trok Selim III adviseurs aan vanuit het buitenland (met name Franse officieren). Met de opbouw van het leger werd begonnen in 1794 en aan het eind van Selim’s regeringsperiode in 1807 bestond het leger uit 30.000 man. Probleem voor Selim III was echter steeds het gebrek aan financiën om zijn hervormingen te financieren. Wederom werden ‘traditionele’ middelen; zoals tijdelijke heffingen, confiscatie en devaluatie van de munt, gebruikt om het inkomen van de staat te vergroten. Kortom, maatregelen, die de druk op de (boeren)bevolking vergrootten en het vertrouwen in de centrale overheid deden afnemen.17 Het bijzondere van Selim’s hervormingsprogramma was, dat er voor het eerst binnen het Osmaanse Rijk een begin wordt gemaakt met hervormingen op basis van westerse ideeën. Hierdoor markeren deze hervormingen de overgang naar de hervormingsperiode van de negentiende eeuw, de ‘Tanzimat’18. Met de komst van buitenlandse adviseurs voor het leger en de opening van permanente ambassades die het Osmaanse Rijk vertegenwoordigden in Europa, werd een nieuw communicatiekanaal geopend voor moderne (westerse) ideeën.19 Het hervormingsbeleid van Sultan Selim III was echter niet geheel succesvol; op militair gebied stuitte het -zoals gezegd- op veel verzet van de oude militaire klasse. Ook de conservatieve ‘ulema’ (geestelijkheid) stoorde zich aan de toenemende contacten met het buitenland en de overname van westerse ideeën. Bovendien ontstond er onvrede onder de bevolking, omdat de kosten die het hervormingsbeleid met zich meebracht door het volk moesten worden opgebracht De houding van de notabelen, de ayân-families, ten aanzien van de hervormingen was tweeslachtig; enerzijds steunden zij de pogingen van de sultan om de macht van de Janitsaren en de ulema in te perken, anderzijds waren zij sterk gekant tegen een grotere en effectieve controle vanuit Istanbul.20 Ondanks Selim’s pogingen om de macht van de centrale staat te vergroten, groeide in zijn regeringsperiode de macht van de grote ayân-families. Deze families stelden zich steeds onafhankelijker op ten opzichte van het centrale gezag en verwierven een grote mate van autonomie. De verhouding van de centrale regering tot deze notabelen leek meer op de verhouding tot vazalstaten dan tot onderdanen. Voorbeelden van deze ayân-families zijn de Azem-familie in Syrië, en die van Ali Paşa (van Janina) op de Balkan; deze laatste familie heerste laat achtttiende eeuw een generatie lang over Albanië en Noord-Griekenland. Sultan Selim werd uiteindelijk afgezet en vermoord door de Janitsaren, die de sultan van ongeloof beschuldigden. Ook Selim’s opvolger, Mustafa IV (1807-1808) werd bij een contra-coup onder leiding van Bayrakdar Mustafa Paşa afgezet. Mustafa Paşa plaatste Selim’s neef Mahmud II (1808-1839) op de troon.21 Sultan Mahmud II (1808-1839) was een behoudender hervormer dan zijn voorganger maar zette de hervormingen wel voort. Om een grotere controle over de bestuurlijke klasse te krijgen, ging Sultan Mahmud II de confrontatie aan met de Janitsaren; in 1826 ging hij over tot afschaffing van deze elitetroepen.22 17 Shaw, History I, 260-265. De volledige Osmaanse term is ‘Tanzimat-i hayriye’, = ‘weldoende hervormingen’. 19 Zürcher, Geschiedenis, 32-34. 20 Zürcher, Geschiedenis, 34-36. 21 Zürcher, Geschiedenis, 34-36. 22 Zürcher, Geschiedenis, 46-50. 18 Hoofdstuk 1 10 Sultan Mahmud II was de eerste sultan, die gelijkheid voor alle Turkse onderdanen, zonder onderscheid van ras of religie, propageerde. Dit zou later ook door de Jong Turken in de revolutie van 1908 worden gepropageerd. Voor Sultan Mahmud II betekende dit, dat hij zichzelf zag als de heerser over de verschillende volkeren binnen het Osmaanse Rijk en tevens als beschermer van zijn christelijke onderdanen. Maar zijn gouverneurs in de provincies, waaronder die op de Balkan, dachten er anders over. Zij waren van mening dat de Turken de heersers waren en dat de christelijke bevolking hen moest gehoorzamen. ‘Moslim Turkije’ weet de opstanden in Arabië, Syrië, Griekenland en Servië aan Mahmud’s hervormingen. Mahmud II was een ‘traditionele Turkse hervormer’, zowel wat betreft de afschaffing van de Janitsaren, als wat betreft zijn houding tegenover slachtingen onder de christelijke bevolking. De regeringsperiode van Mahmud II vormde het begin van een proces van hervormingen die het Osmaanse Rijk in de loop van de negentiende eeuw ingrijpend veranderden. Door de opbouw van een leger en van een bureaucratie naar Europees model en door de invoering van modern onderwijs, werd langzamerhand een grote mate van centrale controle over het uitgestrekte rijk tot stand gebracht. Het duurde echter zeker nog tot 1850 voordat die controle volledig was bereikt. Het gedachtegoed van de Franse revolutie had vooralsnog weinig invloed op de Osmaanse bestuurlijke elite.23 De invloed van het westen op de christelijke gemeenschappen in het Osmaanse Rijk Anders was het gesteld met de elites van christelijke gemeenschappen binnen het rijk. In 1804 brak er in Servië onder leiding van Kara Georgović een opstand uit. Aanvankelijk was de opstand niet meer dan een protest tegen het wanbestuur van lokale moslimgrootgrondbezitters en de Janitsaren, maar de opstand ontwikkelde zich geleidelijk tot een beweging, gericht op autonomie en later zelfs op onafhankelijkheid. Het waren eerst de Grieken en later de Serviërs, die door hun uitgebreide handelscontacten met Midden-Europa, in contact kwamen met de ideeën van de Franse revolutie. De Grieken hadden veel contacten in Europese havensteden en de Serviërs dreven handel met Oostenrijk-Hongarije en Midden-Europa. Het idee van vrijheid, gelijkheid en broederschap viel in de Balkan op vruchtbare bodem. Het begrip vrijheid werd door christelijke minderheden op de Balkan vooral geassocieerd met ‘nationale’ vrijheid. Deze vrijheids-ideeën vormden de oorsprong van meerdere nationalistische bewegingen op de Balkan, waarvan die in Griekenland en in Servië, de meest vérstrekkende gevolgen voor de Europese delen van het Osmaanse Rijk zouden hebben.24 De Servische opstand was de eerste in een lange reeks van nationalistisch getinte opstanden op de Balkan.25 Ondanks bescheiden Russische steun voor de opstand werd de beweging in 1813 door de Osmaanse troepen onderdrukt. Twee jaar later (1815-1817) stak zij echter weer de kop op en dit keer waren de Osmanen niet bij machte deze te onderdrukken. De nieuwe Servische leider, Miloš Obrenović (1780-1860), bereikte overeenstemming met de Osmanen over de autonomie van een Servisch vorstendom tussen Belgrado en Niš. In 1828, bij het Verdrag van Edirne, werd Servië een vazalstaat onder Miloš Obrenović. De Osmanen behielden het recht om garnizoenen in de grote steden te legeren en zij ontvingen jaarlijks een tribuut, waardoor de positie van de Osmaanse regering in Servië feitelijk niet zoveel verschilde van die in Koerdistan of de Arabische provincies in de achttiende eeuw.26 Het schatplichtige vorstendom kon zijn betrekkelijke onafhankelijkheid behouden door te laveren tussen Rusland en Turkije. In 1867 vond de definitieve terugtrekking van de laatste Osmaanse troepen uit Servië plaats. Hiermee was de Servische onafhankelijkheid een feit.27 In de regeringsperiode van Michael (1860-1868), zoon van Miloš Obrenović, volgden er pogingen om een coalitie van autonome Balkanstaten te Zürcher, Geschiedenis, 46-54. Zürcher, Geschiedenis, 33-34. 25 Zürcher, Geschiedenis, 38. 26 Stanford J. Shaw en Ezel Kural Shaw, History of the Ottoman Empire and Modern Turkey, Volume 2: Reform, Revolution and Republic: The Rise of Modern Turkey, 1808-1975 (Cambridge 1992), 171. 27 Barbara Jelavich, History of the Balkans, Twentieth Century, Vol. 2 (Cambridge 1983), 3-4. 23 24 Hoofdstuk 1 11 vormen tegen het Osmaanse Rijk. Dit kan gezien worden als een voorloper van de zogenaamde ‘Balkanbond’, die voorafgaand aan de Balkanoorlogen gevormd werd.28 Onder de Griekse handelaren binnen het Osmaanse Rijk was in 1814 met de stichting van een geheim genootschap, ‘Philiki Hetairia’, een begin gemaakt met de vorming van een ‘nationale’ beweging, gericht op het herstel van het Byzantijnse Rijk. De Griekse opstand die in 1821 begon, had veel ernstiger gevolgen voor het Osmaanse Rijk dan de opstand in Servië. Dit werd veroorzaakt door een drietal factoren. Ten eerste speelden de Grieken binnen het Osmaanse Rijk een belangrijke rol in de commerciële en diplomatieke betrekkingen. De Grieken hadden de dominante positie van de Fransen in de handel overgenomen en bezaten sleutelposities in het diplomatieke leven. In de tweede plaats waren de Griekse leiders vanaf het begin uit op volledige onafhankelijkheid en namen zij geen genoegen met autonomie. Een derde belangrijke factor was dat alle Europese grootmachten bij de Griekse opstand betrokken raakten.29Met de opstand die in 1821 in Moldavië ontstond, wilde men een algemene opstand op de Balkan ontketenen, met als doel -naast de stichting van een Griekse nationale staat- een nieuw Byzantijns Rijk onder Griekse leiding te verwezenlijken (dit werd ook wel de ‘Megali Idea’ genoemd, lett. ‘het grote idee’). Hoewel deze opstand mislukte, ontstond er tegelijkertijd op de Peleponnesos en de Egeïsche eilanden een heel andere Griekse opstand, die een veel grotere impact zou hebben. Deze opstand was een volksopstand tegen het Osmaanse wanbestuur in die regio. Het lukte het Osmaanse leger niet de opstand in de jaren 1821-1824 te onderdrukken. In 1824 was bijna de hele Peleponnesos en een groot gedeelte van de eilanden in het bezit van de opstandelingen.30 Volgens sommigen was dit te wijten aan het feit, dat de Osmaanse regering in dezelfde periode (1820-1822) druk bezig was met de militaire onderdrukking van een van de machtigste notabelen van de Balkan, Ali Paşa van Janina. Door deze lokale heerser uit te schakelen, verwijderde de Osmaanse regering tegelijkertijd de enige macht die effectieve controle kon uitoefenen in de Zuidwestelijke Balkan.31 Om de Griekse opstandelingen de baas te worden moest de Osmaanse regering de hulp inroepen van de gouverneur van Egypte, Muhammed Ali Paşa (1808-1849). In 1825 slaagden de Egyptische legers erin het vasteland te heroveren op de rebellen. Steun van de Griekse koopvaardijvloot zorgde ervoor, dat de opstand niet volledig instortte. Interventie vanuit Europa redde uiteindelijk de Griekse opstand. In Europa was veel sympathie voor de Griekse zaak; in Engeland kwam deze sympathie voort uit het daar heersende ‘philhellinisme’: de Grieken werden als afstammelingen gezien van de klassieke Griekse beschaving. In Rusland was sprake van een (religieuze) solidariteit met de orthodoxe geloofsgenoten. Alleen de Russische solidariteit uitte zich in werkelijk politieke steun voor de opstandelingen. Rusland wilde dat de andere Europese landen de stichting van een autonoom Griekenland zouden steunen. Maar deze landen waren bang dat Griekenland een marionet van Rusland zou worden. Rusland dreigde met eenzijdig optreden als de andere mogendheden zouden blijven weigeren gezamenlijk actie te ondernemen. In 1827 besloten Engeland en Frankrijk onder Russische druk de partijen tot een staakt-het-vuren te dwingen. Hiermee werden de rebellen feitelijk gered. Toen Mahmud II de bemiddeling van de Europese mogendheden weigerde, ondernamen de mogendheden een militaire actie die er toe leidde, dat de Egyptische troepenmacht zich terugtrok uit de Balkan en de Osmanen zware verliezen leden. Dit leidde weer tot een oorlog met Rusland en nog meer verliezen aan Osmaanse zijde. Bij het Verdrag van Edirne in 1829 moesten de Osmanen niet alleen de onafhankelijkheid van Griekenland erkennen (in de vorm van een onafhankelijk vorstendom), maar ook de autonomie van Moldavië en Walachije en van een groter Servië. Het Griekenland, dat nu op de kaart stond was niet het Griekenland dat de nationalisten voor ogen hadden gehad, maar het bestond in ieder geval bij de gratie van Engeland en Frankrijk, die 28 Jelavich, History of the Balkans 2, 5-6. Zürcher, Geschiedenis, 42. 30 Zürcher, Geschiedenis, 39-41. 31 Zürcher, Geschiedenis, 39. 29 Hoofdstuk 1 12 liever een ‘plooibaar’ Osmaans Rijk zagen dan een sterk Griekenland onder Russische invloed.32 Het belangrijkste gebied waarover het Osmaanse Rijk de controle verloor, was de provincie Egypte. De gouverneur van Egypte, Muhammed Ali, was feitelijk heerser over heel Egypte. Als gevolg van de Franse bezetting, die de oude machtstructuur, de dynastie van de Mamlukken, had doorbroken, was er een machtsvacuüm ontstaan. Daardoor kon Muhammed Ali in Egypte beginnen met het doorvoeren van radicale hervormingen, die tot doel hadden de centrale macht van de staat te versterken. Hij stuitte hierbij op minder problemen dan de sultan. Door een systeem van directe belastingpacht te introduceren, kon hij verdere hervormingen financieren. De sultan was ten tijde van de opstand in Griekenland zelfs sterk afhankelijk van de hulp van zijn machtigste onderdaan om de opstand neer te slaan.33 Muhammed Ali eiste later echter compensatie voor zijn verliezen als gevolg van het neerslaan van de opstand. Dit leidde tot een conflict tussen Muhammed Ali en de sultan en Muhammed Ali bezette de provincie Syrië. De strijd die volgde, resulteerde in een nederlaag voor de Osmanen. De grootmachten intervenieerden en zorgden er zo voor dat de schade voor de Osmanen beperkt bleef. Het diplomatieke overleg over deze kwestie duurde meer dan een jaar. Engeland en Rusland drongen aan op de terugtrekking van Muhammed Ali Paşa uit Syrië. Op 15 juli 1840 tekenden Rusland, Pruisen, Oostenrijk en Engeland een overeenkomst met de ‘Porte’, waarin zij (desnoods gewapende) steun aan de Osmanen toezegden. In juni 1841 aanvaardde Muhammed Ali Paşa uiteindelijk het verlies van zijn Syrische provincies in ruil voor het erfelijk gouverneurschap over Egypte, dat nog tot 1914 nominaal onderdeel van het Osmaanse Rijk zou blijven uitmaken.34 De ‘Oosterse kwestie’ Tijdens de laatste jaren van de regering van Mahmud II was de belangstelling van de grote mogendheden voor het Osmaanse Rijk sterk toegenomen. De Engelsen waren met het oog op hun invloed in het Middellandse Zee gebied en in Zuid-Azië bevreesd, dat het Osmaanse Rijk in de Russische invloedsfeer zou komen te liggen. Ook Oostenrijk vreesde een dominante positie van Rusland op de Balkan. Bovendien bloeide in deze tijd de imperialistische wedijver tussen Engeland en Frankrijk weer op. De positie van het Osmaanse Rijk in de internationale politieke arena veranderde sterk en werd nu van strategische betekenis. Met name de Griekse en Egyptische crises hadden de zwakte van het Osmaanse Rijk duidelijk aangetoond. Daarnaast werd het rijk nu ook van binnenuit bedreigd door nationalistisch getinte opstanden onder de orthodox-christelijke bevolkingsgroepen op de Balkan. De Europese grootmachten dreigden steeds vaker in te grijpen in internationale conflicten waarbij het Osmaanse Rijk betrokken was. Het was natuurlijk evident, dat de grootmachten in de eerste plaats hun eigen imperialistische aspiraties koesterden. Hiermee werd de zogenaamde ‘Oosterse Kwestie’ geboren, die bepalend zou zijn voor het verdere verloop van de Osmaanse geschiedenis. Zürcher definieert de ‘Oosterse Kwestie’ als volgt: ‘De vraag hoe de verschillende nationalistische bewegingen op de Balkan en de imperialistische ambities van de grote mogendheden bevredigd konden worden zonder het Osmaanse Rijk te vernietigen, of hoe het rijk, als dat, zoals de meeste Europese staatslieden dachten, niet meer te redden was, zo opgedeeld zou kunnen worden dat het machtsevenwicht in Europa niet verstoord zou raken, was een probleem dat in de negentiende eeuw bekend stond als de ‘Oosterse kwestie’35. Meer dan anderhalve eeuw, feitelijk vanaf de Russisch-Turkse oorlog van 1768-1774 tot aan het Verdrag van Lausanne van 23 juli 1923, zou de ‘Oosterse kwestie’ een belangrijke en dominante rol spelen in de onderlinge relaties tussen de grote mogendheden. Het feit dat het rijk nog bleef bestaan, is voor een deel te verklaren uit de politiek van het machtsevenwicht: het Zürcher, Geschiedenis, 38-42. Zürcher, Geschiedenis, 41. 34 Zürcher, Geschiedenis, 59. 35 Zürcher, Geschiedenis, 45. 32 33 Hoofdstuk 1 13 zogenaamde ‘Concert van Europa’.36 De grootmachten die het ‘Concert van Europa’ vormden, waren het niet eens over de verdeling van de verschillende moslim gebieden. In de achttiende eeuw had de ‘Oosterse Kwestie’ voornamelijk betrekking op conflicten, die voortkwamen uit de expansiepolitiek van Rusland, gericht op de gebieden ten Noorden van de Zwarte Zee. In de negentiende eeuw betrof het, in navolging van de Franse Revolutie en Napoleontische oorlogen in Europa, de pogingen van gemeenschappen binnen het rijk om tot autonomie of onafhankelijkheid te komen. In de loop van de negentiende eeuw tekende zich in Europa een duidelijke scheiding af, waarbij Engeland, Frankrijk en Pruissen kozen voor een intact Osmaans Rijk. Soms onafhankelijk van elkaar, soms gezamenlijk steunden zij de Osmanen in hun strijd tegen de Russen en de Oostenrijkers. In ruil hiervoor ontvingen zij economische concessies van de Osmanen of eigenden zij zich Osmaans grondgebied toe. Hierdoor kregen de grootmachten ook meer mogelijkheden, om met name bestuurlijke hervormingen binnen het Osmaanse Rijk af te dwingen. Het imperialisme van de westerse mogendheden vierde hoogtij, op het moment dat het Osmaanse Rijk het zwakst was. In Europa sprak men, zoals we zagen, van een machtsevenwicht ofwel ‘balance of power’, waarbij de verschillende landen elkaar in evenwicht moesten houden. Uit deze tijd dateert het fenomeen, dat men liever een zwak Osmaans Rijk zag dan een sterk Russisch Rijk met uitlopers in de richting van de Middellandse Zee. De macht van de Osmanen in dit politieke steekspel was zeer beperkt en de Osmanen moesten het hebben van diplomatie en van pogingen de westerse mogendheden zo veel mogelijk tegen elkaar uit te spelen.37 De ‘Tanzimat’-hervormingen Mahmud II stierf in 1839. Zijn opvolger Sultan Abdülmecid I (1839-1861) zette het hervormingsbeleid van zijn vader voort. Sultan Abdülmecid vaardigde in 1839 het Gülhane Edict uit; een intentieverklaring waarin hij verklaarde, dat alle onderdanen van het Osmaanse Rijk gelijk waren voor de wet, ongeacht religie of etnische achtergrond. Hoewel deze verklaring de basis vormde voor de hervormingen van de ‘Tanzimat’38, lijkt het erop dat het edict deels bedoeld was om steun bij de grootmachten te verkrijgen en er voor te zorgen dat zij zich niet genoodzaakt zagen in te grijpen in Osmaanse politieke aangelegenheden. De Tanzimat-periode liep van 1839 tot ongeveer 1871. De hervormingen van de Tanzimat besloegen dezelfde terreinen als ten tijde van Mahmud II: het leger, de centrale bureaucratie, het provinciaal bestuur, de belasting, het onderwijs en de verbindingsmiddelen. Er lag wel een veel sterkere nadruk op veranderingen in wetgeving en overlegstructuren. Er vond in deze tijd een duidelijke machtsverschuiving plaats van het paleis naar de ‘Porte’ en naar de bureaucratie. Kenmerkend voor deze periode van hervormingen was, dat er een begin gemaakt werd met het implementeren van hervormingen, die op westerse leest geschoeid waren. Onder Abdülmecid I nam de invloed van buitenlanders, met name die van de Britten, op de politieke besluitvorming in Istanbul enorm toe. Vanaf de tweede Egyptische crisis gebruikte Engeland het Osmaanse Rijk een generatie lang als buffer tegen wat Londen zag als Russisch expansionisme. Druk vanuit het buitenland is waarschijnlijk een belangrijke drijfveer geweest voor de bestuurlijke en wettelijke hervormingen die in de Tanzimat-periode werden doorgevoerd. Dit gold in het bijzonder voor de hervormingen die betrekking hadden op de positie van de christelijke minderheden in het Osmaanse Rijk. Deze groepen kregen geleidelijk aan meer rechten, vergelijkbaar met moslims. Ook vervulden zij steeds vaker bestuurlijke functies. Iedere grootmacht had zo zijn eigen protégés binnen het rijk, waarmee zij hun eigen invloed probeerden uit te breiden. Een tweede belangrijk motief om zich met het Osmaanse Rijk te bemoeien was de verbondenheid die de grootmachten voelden met de christelijke bevolkingsgroepen binnen het Osmaanse Rijk.39 Het ‘Concert van Europa’: Het verdrag- en congresstelsel dat tussen 1814 en 1878, althans in theorie, de Europese internationale betrekkingen reguleerde. (bron: Zürcher, Geschiedenis, 97) 37 René Bakker, Luc Vervloet en Anton Gailly, Geschiedenis van Turkije (Amsterdam 1997), 130. 38 De volledige Osmaanse term is ‘Tanzimat-i hayriye’, = ‘weldoende hervormingen’. 39 Zürcher, Geschiedenis, 61-62, 64. 36 Hoofdstuk 1 14 Het eerste grote internationale conflict waar het Osmaanse Rijk ten tijde van de Tanzimat bij betrokken raakte, was de Krimoorlog (1853-1856). Aanleiding voor de Krimoorlog was een conflict tussen Frankrijk en Rusland over de vraag wie de bedevaartplaatsen in Palestina zou moeten beheren: de katholieke of de orthodoxe kerk. De ‘Porte’ hield zich aanvankelijk afzijdig in dit conflict en stelde zich neutraal op. Een escalatie vond echter plaats, toen ook Rusland het recht opeiste om alle christelijk-orthodoxe inwoners van het Osmaanse Rijk te beschermen. De ‘Porte’, hierin aangemoedigd door Engeland, weigerde op deze eis in te gaan, waarop Rusland overging tot het bezetten van de vorstendommen op de Balkan. Frankrijk schaarde zich aan de zijde van de Osmanen en verklaarde Rusland de oorlog. Een aanvankelijk op de Balkan geplande oorlog werd voorkomen door de dreiging van Oostenrijk om in te grijpen; een Frans-Britse vlootmacht voer daarop door naar de Krim, waar de Russische vesting Sebastopol in 1853/1854 werd ingenomen. In 1856 vond er in Parijs een vredesconferentie plaats. Bij het verdrag van de Vrede van Parijs (1856) werd bepaald, dat de Zwarte Zee gedemilitariseerd zou worden en dat er een einde gemaakt zou worden aan de invloed van Rusland in Moldavië en Walachije. Tevens kwam het tot afspraken over de onafhankelijkheid en de territoriale onschendbaarheid van het Osmaanse Rijk. Het rijk was voorlopig weer gered.40 In 1875 brak er een opstand uit in Bosnië-Herzegovina, gevoed door sterke nationalistische gevoelens en een opkomende pan-slavistische beweging, die gesteund werd door Rusland met Servië als centrum van agitatie. Ondanks verwoede pogingen van de Osmaanse regering en de grootmachten om deze opstand te beteugelen, kon de opstand niet onderdrukt worden. De opstand sloeg over naar Bulgarije; de Bulgaren wilden de opstand gebruiken om bij de Osmaanse bestuurders een autonoom Bulgarije af te dwingen. Zij werden in dit streven gesteund door Rusland. De opstand werd met harde hand onderdrukt door de Osmanen. In het westen werd naar aanleiding van het optreden van de Osmanen gesproken over de zogenaamde ‘Bulgarian massacres’.41 Servië en Montenegro maakten op hun beurt gebruik van de turbulente situatie als gevolg van de opstand en verklaarden de oorlog aan het Osmaanse Rijk (1875-1876). De internationale crisis die nu ontstond, wordt ook wel aangeduid met de term ‘de Oosterse crisis’(1875-1878). Engeland voelde zich genoodzaakt in te grijpen en stelde in 1876 voor, een internationale Balkanconferentie te houden. Bij de conferentie die in Istanbul plaatsvond, werden de grootmachten echter geconfronteerd met het feit dat de Osmaanse regering een grondwet had afgekondigd. Hiermee waren -volgens de Osmaanse delegatie- de door de grootmachten voorgestelde hervormingen in de christelijke provincies volkomen overbodig en daardoor mislukte de conferentie volledig. Als gevolg van het mislukken van de conferentie verklaarde Rusland in april 1877 het Osmaanse Rijk de oorlog (de Russisch-Turkse oorlog 1877-1879). In 1877 rukten de Russische legers snel op over de Balkan en bereikten Istanbul tot op een afstand van twaalf kilometer.42 Het Osmaanse Rijk -en in het verlengde ervan de machtsbasis van de Engelsen in het Nabije Oosten- stond nu op het punt in te storten. De Engelsen wilden dit koste wat kost voorkomen. De Russen dwongen de Osmanen tot het tekenen van een vredesverdrag bij San Stefano (het huidige Yeşilköy) op 3 maart 1878. Bij het Verdrag van San Stefano werden de Osmanen gedwongen Batum en Kars in het zuidelijke gedeelte van de Kaukasus af te staan aan de Russen. Verder werd bepaald dat Servië en Roemenië volledige onafhankelijkheid zouden krijgen en tevens beloofde het verdrag hervormingen in Bosnië. Het verdrag regelde daarnaast zelfbeschikking voor de Bulgaren, waarbij de grenzen van Bulgarije ten opzichte van haar grensstaten zeer ruim getrokken werden.43 Zürcher, Geschiedenis, 62- 64. Het optreden van de Osmanen bij het onderdrukken van de opstand werd in de Westerse wereld als zeer wreed afgeschilderd, iets wat zijn uitwerking niet zou missen. De ‘Bulgarian massacres’ zouden nog lange tijd aanleiding zijn voor de anti-Turkse sentimenten bij de Westerse grootmachten en de jonge Balkanstaten. (bronnen: Macfie, Eastern Question, 38; Shaw en Shaw, History 2, 162; Zürcher, Geschiedenis, 85-86.) 42 zie afbeelding 1.5 43 Zürcher, Geschiedenis, 87-89. 40 41 Hoofdstuk 1 15 De ‘Oosterse crisis’ De situatie die ontstond als gevolg van het Verdrag van San Stefano, verstoorde het ‘machtsevenwicht’, de ‘status quo’, op de Balkan. Met name Engeland en Oostenrijk-Hongarije waren geschokt over de machtsuitbreiding van Rusland op de Balkan en vooral over de vorming van een zeer groot Bulgarije. Verder was Engeland verontrust door de opbouw van een Russische vloot in de Zwarte Zee. Het leek er nu op, dat de zwakte van het Osmaanse Rijk een Engels-Russische oorlog zou bespoedigen en als gevolg daarvan zelfs een Europese oorlog niet te vermijden was. Dit alles leidde tot het Congres van Berlijn (1878), waarbij een oplossing gezocht moest worden voor de ‘Oosterse crisis’, zoals de ‘Oosterse kwestie’ nu was gaan heten. De invloed van de Balkanvolkeren en die van de Osmaanse regering was nihil; grote afwezige was namelijk het Osmaanse Rijk, en de Europese grootmachten legden hun wil op aan het Osmaanse Rijk. Om te voorkomen dat een van de partijen bevoordeeld zou worden en om steun van iedereen te garanderen, werd besloten aan alle partijen iets te geven. De Russen werden overtuigd het Verdrag van San Stefano, zoals opgelegd aan de Turken, op te geven. Erzurum werd teruggegeven aan de Osmanen, maar de Russen hielden Batum en Kars in handen. Roemenië, Montenegro en Servië werden nu toch onafhankelijk, maar kregen minder gebiedsuitbreiding. Tevens werd er een onafhankelijk Bulgarije gecreëerd, maar dit was kleiner dan eerder bepaald. Het zuidelijk deel van Bulgarije bleef een Osmaanse provincie onder het bestuur van een christelijke gouverneur. Het noordelijke deel werd echter onafhankelijk. Ook de grootmachten namen hun deel; Oostenrijk bezette Bosnië Herzegovina en de sancak Novi Pazar, een strook land tussen Servië en Montenegro. Rusland kreeg een deel van Roemenië en Engeland bezette Cyprus. De sultan kon niet anders dan instemmen.44 Het congres had in feite een begin gemaakt met de formele opdeling van het Osmaanse Rijk. Het zorgde voor vrede in Europa ten koste van het Osmaanse Rijk. De politiek van het Europese machtsevenwicht ‘beschermde’ het Osmaanse Rijk, maar deelde het tegelijkertijd op. Het Osmaanse Rijk had als gevolg van de beslissingen na het Congres van Berlijn de controle over grote gebieden op de Balkan verloren. Het rijk had Thessalië, een onderdeel van Epirus, en de gebieden die aan Servië en Montenegro grensden, moeten opgeven ten gunste van zijn grensstaten. Daarnaast had het de zeggenschap verloren over Bulgarije, Oost Rumelië, BosniëHerzegovina en Novi Pazar. Formeel maakten deze gebieden weliswaar nog deel uit van het Osmaanse Rijk, maar in wezen gedroegen ze zich autonoom. Ondanks de verliezen maakte Macedonië nog deel uit van het Osmaanse Rijk. Het Congres van Berlijn is een belangrijk historisch keerpunt, als het gaat om de vorming van de nationale Balkanstaten: Roemenië, Servië en Montenegro waren nu onafhankelijke staten geworden; Griekenland was na het Verdrag van Edirne sinds 1830 al een onafhankelijk vorstendom. Tevens werd een autonoom Bulgarije gecreëerd en er ontstond een semi-autonome provincie Oost-Rumelië. Macedonië, Albanië en een groot deel van de Epirus en Thracië maakten nog deel uit van het Osmaanse Rijk.45 Het patroon van de ‘Oosterse kwestie’ was altijd hetzelfde geweest: ontevredenheid van (meestal christelijke) gemeenschappen in het rijk kwam tot uiting in de vorm van regionale opstanden, gebaseerd op klachten over wanbestuur of op uitingen van nationalisme. Een van de grote mogendheden kwam dan diplomatiek of zelfs militair tussenbeide om de positie van de lokale christenen te verdedigen. Onder de heersende omstandigheden van rivaliteit tussen de verschillende staten bracht dit de andere grote Europese mogendheden in actie om het machtsevenwicht46 te herstellen. Meestal was het eindresultaat voor de Osmaanse regering een geheel of gedeeltelijk verlies van controle over het betrokken gebied. Hoewel men er bij het Congres van Berlijn in was geslaagd de onmiddellijke oorlogsdreiging weg te nemen en de vrede te bewaren, bleef een groot aantal zaken onopgelost. Met name de nationalistische kwesties in Macedonië en Albanië bleven onopgelost. En het zouden juist deze twee kwesties Zürcher, Geschiedenis, 89-90. zie afbeelding 1.6 46 Zürcher, Geschiedenis, 64. 44 45 Hoofdstuk 1 16 zijn, die later een belangrijke rol speelden bij het verlies van de Turkse controle over de Europese provincies van het Osmaanse Rijk.47 Moslim vluchtelingen in het Osmaanse Rijk Het Osmaanse Rijk had als gevolg van de vele militaire nederlagen ten opzichte van Rusland te maken gekregen met een zeer grote toestroom van moslims uit de gebieden langs de Zwarte Zee en de Kaukasus. Voor het eerst kwamen gebieden waar moslims de belangrijkste minderheid vormden, onder de macht van een buitenlandse bezetting te staan. De eerder in Europa verloren gebieden hadden, buiten een selecte groep van bestuurders, altijd weinig moslim inwoners gehad. Dit alles zou door de toestroom van vluchtelingen uit andere gebieden snel veranderen.48 Zoals we zagen was sinds het einde van de achttiende eeuw de immigratie van moslims een regelmatig terugkerend fenomeen geweest in het Osmaanse Rijk. Alleen al in de periode tussen 1878-1884 was de Osmaanse regering verantwoordelijk voor de opvang van ongeveer 600.000-800.000 vluchtelingen afkomstig van de Kaukasus. Een groot gedeelte van de moslim vluchtelingen was gevlucht als direct gevolg van de Russisch-Turkse oorlog (1877), uit angst om vermoord te worden door de Russische en Bulgaarse troepen. Naast een militaire en politieke catastrofe was het bovenal een menselijke tragedie die zich afgespeelde als gevolg van de Osmaanse verliezen. In de strenge winter van 1877 waren vele moslims gedwongen geweest huis en haard te verlaten met slechts hun schamele bezittingen. Velen van hen stierven als gevolg van koude of uitputting of tengevolge van onder de vluchtelingen uitgebroken ziektes als tyfus en dysenterie. Na de conferentie van Berlijn van 1878 kreeg het Osmaanse Rijk te maken met vluchtelingen, afkomstig uit de Balkan (Bosnië, Herzegovina en Bulgarije). De moslim boerenbevolking, op de vlucht voor de christelijke legers van de opkomende nieuwe nationale staten, zochten een veilig heenkomen in de nog onder Osmaans bestuur staande gebieden op de Balkan.49De toestroom van grote aantallen moslim vluchtelingen veranderde in belangrijke mate de bevolkingssamenstelling op de Balkan en vergrootte de druk op de toch al beperkte bestaansmiddelen. Ook de tegenstellingen tussen de verschillende bevolkingsgroepen werden door deze toestroom verder aangescherpt. Met name in Albanië en Macedonië, waar toch al sprake was van een zeer diverse samenstelling van de bevolking (de religieuze en etnische scheidslijnen liepen in deze gebieden dwars door elkaar heen) werd de verhouding christenenmoslims een belangrijke oorzaak voor onrust aan het eind van de negentiende eeuw.50 De Osmaanse regering probeerde zoveel mogelijk de vluchtelingen de kans te bieden een nieuw bestaan op te bouwen. Zij deed dit door middel van een beleid van gedwongen evacuatie en het uitgeven van land in dunbevolkte gebieden. Vluchtelingen van de Kaukasus werden door de Osmaanse autoriteiten over zee geëvacueerd naar Anatolië, Cyprus en Syrië. Westerse bronnen uit deze tijd maken melding van de erbarmelijke omstandigheden waaronder deze vluchtelingen moesten leven. De mogelijkheden van de Osmaanse regering om deze vluchtelingen adequaat te op te vangen waren beperkt; de Osmaanse overheid beschikte in deze tijd niet over de financiële middelen en er was een algeheel gebrek aan medicijnen een doktoren.51 Expansiedrift en nationalisme in de Balkan Geen van de Balkanstaten was tevreden over de situatie zoals die eind negentiende eeuw bestond op de Balkan. Elke Balkanstaat wilde een claim leggen op de nog door de Osmanen beheerste gebieden. Zo had Griekenland met name belangstelling voor Macedonië, Thracië en Epirus; Servië claimde eveneens Macedonië en de Bulgaren wilden vasthouden aan de grenzen, zoals deze eerder waren vastgesteld bij het Verdrag van San Stefano (en deze weer herstellen). De Albanezen wilden op hun beurt de gebieden die bevolkt waren met etnische Zürcher, Geschiedenis, 96. McCarthy, Death and Exile,76-81. 49 Zürcher, Geschiedenis, 96. 50 Jelavich, History of the Balkans 2, 90. 51 McCarthy, Death and Exile, 76-81. 47 48 Hoofdstuk 1 17 Albanezen met elkaar verenigen. De grootmachten hadden zich, zoals gezegd, direct bemoeid met de situatie op de Balkan, maar na 1887 leek het erop dat zij zich meer op andere gebieden richtten. Het zou tot de crisis van 1908 (ten tijde van de Turkse constitutionele revolutie) duren, voordat de grootmachten zich weer op soortgelijke wijze bezighouden met de situatie op de Balkan.52 Eind negentiende eeuw was Albanië, in tegenstelling tot Griekenland en Servië, niet onafhankelijk van het Osmaanse Rijk. De Albanese moslim pasja’s streefden er weliswaar naar om autonome politieke eenheden onder hun bestuur te brengen, maar zij vertegenwoordigden hiermee niet een Albanese ‘nationale’ beweging, vergelijkbaar met die van naburige christelijke staten als Griekenland en Servië. Ondanks de roep om een lokaal bestuur en verzet tegen de belastinginning van de centrale overheid, was de bevolking, die voor 70 procent uit moslims bestond, er voorstander van dat Albanië deel zou blijven uit maken van het Osmaanse Rijk. Het motief van de Albanezen om te komen tot een ‘nationale’ eenheid, was veel meer defensief van aard en gebaseerd op het idee om de Albanese gebieden te kunnen beschermen tegen de claims van andere staten. Gezien de voortdurende competitie tussen de Serven, Bulgaren, Montenegrijnen en Grieken over de nog onder Osmaans bestuur staande gebieden, was dit feitelijk een legitiem motief. Bij het Congres van Berlijn was in 1878 een strook land, waar de bevolking grotendeels uit Albanezen bestond, toegewezen aan Montenegro. Als gevolg hiervan verslechterde de onderlinge verhouding tussen Montenegro en Albanië allengs. Als reactie hierop werd in 1878 door de Albanezen de ‘bond van Prizren’53 gesticht. De bond, opgericht in Prizren, bestond uit Albanezen van verschillende religies en stammen en streefde ernaar de verschillende etnische Albanezen te verenigen en wilde erkenning van een Albanese territoriale eenheid. Gestreefd werd naar het vormen van een autonome regio, bestaande uit vier provincies: Janina, Kossovo, Bitola en Skhodër. Uitgangspunt voor autonomie was meer verwantschap op cultureel en taalkundig gebied dan religieuze overwegingen. Een complicatie bij dit streven was, dat er in deze gebieden absoluut geen sprake was van een homogene samenstelling van de bevolking; deze was niet puur Albanees. Grieken en Slaven woonden hier ook en deze maakten op hun beurt weer aanspraak op tenminste een deel van deze provincies. Albanië was bovendien een gebied, waar zowel de ‘Porte’ als het Patriarchaat hun invloed onder geen beding wensten te verliezen.54 De ‘Macedonische kwestie’ Een tweede belangrijke kwestie die laat negentiende eeuw op de Balkan speelde was de zogenaamde ‘Macedonische kwestie’. Vanaf het einde van de negentiende eeuw maakten de vijf Balkanlanden Bulgarije, Griekenland, Servië, Roemenië en Albanië elk aanspraak op Macedonië; iedere Balkanstaat maakte op grond van historie, religie of etniciteit van de bevolking aanspraak op Macedonië. Macedonië ligt zeer centraal op de Balkan en voor de Balkanstaten gold: ‘wie Macedonië beheerst, heeft de sterkste positie op de Balkan’. Gezien de vaak conflicterende belangen, die de Balkanstaten met betrekking tot Macedonië hadden, was het gebied altijd de oorzaak geweest van grote verdeeldheid tussen de Balkanstaten onderling.55 Bij het Congres van Berlijn was besloten, dat het gebied formeel onderdeel zou blijven uitmaken van het Osmaanse Rijk. Macedonië bleef dus Osmaans en bestond uit drie ‘provincies’: de vilâyets Salonika, Kossovo en Bitola (Monastir).56 Macedonië omvatte de riviervalleien van de Vardar en de Struma en daarnaast natuurlijk Salonika, het huidige Thessaloniki, de grootste Osmaanse havenstad na Istanbul en daarom het belangrijkste handelscentrum van Macedonië. In Macedonië woonden tenminste 8 verschillende volken: Bulgaren, Grieken, Turken, Serven, Albanezen, Vlachen (Roemenen), Joden (in Salonika) en zigeuners. Daarnaast was er nog sprake van een groep die zichzelf als ‘Macedoniër’ beschouwde. Gezien de heterogene samenstelling van de bevolking zou nationalisme hier meer 52 Jelavich, History of the Balkans 2, 92-93 .Shaw en Shaw, History, 2, 199-200; Jelavich, History of the Balkans 2, 84-85. 54 Johanna Brandt-van der Veen, De voorgeschiedenis van de Balkanoorlog (Utrecht 1935), 11-15. 55 Jelavich, History of the Balkans 2, 89-92. 56 Brandt-van der Veen, Voorgeschiedenis, 20. 53 Hoofdstuk 1 18 problemen veroorzaken dan elders in het Osmaanse Rijk. Het aandeel moslims in de bevolking van Macedonië was relatief groot (meer dan de helft) en bestond uit Turken, Albanezen en zuidelijke Slaven afkomstig uit Bosnië en Herzegovina. Een groot gedeelte van deze moslims omvatte de zogenaamde ‘muhacirin’, die recentelijk uit Rusland waren verdreven of die afkomstig waren uit de gebieden die nu toebehoorden aan de jonge nationale Balkanstaten.57 In 1903 deed zich opnieuw een opstand van de christelijke bevolking voor in Macedonië. Doel van de opstand was het uitlokken van Europese interventie inzake het invoeren van de eerder vastgestelde hervormingen voor Macedonië. De bevolking van Macedonië had zich sinds 1876 (de ‘Balkenconferentie’) door de grootmachten in de steek gelaten gevoeld.58 In 1880 was er wel door de grootmachten een plan gemaakt, maar dit was nooit uitgevoerd.59 In 1903 kwam het tot een algehele opstand van de Bulgaarse Macedoniërs, die drie maanden duurde en zeer hevig was. Het beoogde ingrijpen van de grootmachten werd eindelijk een feit. Oostenrijk en Rusland stelden een hervormingsprogramma op: de zogenaamde ‘hervormingen van Mürzsteg’. Dit programma omvatte de controle op Turkse regeringsambtenaren; toezicht en hulp bij de doorvoering van de hervormingen en de organisatie van een internationale gendarmerie. Later, als de rust zou zijn weergekeerd, zou er gekeken kunnen worden naar een administratieve indeling naar nationaliteit en een reorganisatie van bestuur en rechtspraak, met de nadruk op de rol van christenen hierbij.60 Sultan Abdülhamid II verklaarde echter, als antwoord op de door de grootmachten voorgestelde hervormingen, deze zelf te willen uitvoeren in alle provincies van Europees Turkije. De hervormingen werden nu bewust tegengewerkt door Turkije en de Turkse inspecteur-generaal ter plaatse. De grootmachten besloten toen om daar, waar de Bulgaren het sterkst waren, de hervormingen door te voeren. De onderlinge strijd tussen de Balkanlanden in de jaren daarna liep hoog op. Er was vrijwel geen deel van Macedonië, dat niet door twee volkeren werd betwist. Bovendien bleek uit de in Mürzsteg opgestelde hervormingen, dat Rusland en Oostenrijk beiden het Osmaanse Rijk onaangetast wilden laten. Rusland wilde niet dat Bulgarije te machtig werd en steunde daarom Servië en de Servische propaganda in Macedonië. Oostenrijk wilde in verband met eigen belangen dat Thessaloniki in Turkse handen bleef. Engeland stond echter vijandig tegenover Turkije en steunde de separatistische aspiraties op de Balkan. Pas in augustus 1907 werden de Engelse en de Russische regering het eens over uitgebreidere hervormingen in Macedonië: een verscherping van de Europese controle, een versterking van de internationale gendarmerie en vermindering van de Turkse troepen. Rusland en Engeland gingen samenwerken en kwamen in Reval (1908) tot overeenstemming over de hervormingen. Er werd niet gestreefd naar autonomie voor Macedonië, maar door uitbreiding en internationalisatie van de controle werden wel voorbereidingen voor autonomie getroffen en er werd een einde gemaakt aan de bijzondere positie van Oostenrijk en Rusland. Maar zover zou het niet komen; Brandt –van der Veen zegt hierover het volgende: ‘Voor Turkije zou de uitvoering van de overeenkomst van Reval het verlies van de hele provincie hebben betekend, en hiertegen kwamen de Jong-Turkse officieren in 1908 verzet: in juli van dat jaar brak de Jong-Turkse revolutie uit. In de mening, dat het nieuwe regime geheel van het oude zou verschillen, besloten de grote mogendheden van verdere bemoeiingen met en in Macedonië af te zien en hun plannen op te geven.’61 Ook Zürcher geeft aan dat de noodzaak 57 Brandt-van der Veen, Voorgeschiedenis, 19-33. Na het mislukken van de internationale Balkanconferentie (1876) liep het conflict tussen Servië en het Osmaans Rijk zo hoog op dat Rusland dreigde met een oorlog tegen het Osmaanse Rijk als er geen hervormingen zouden worden doorgevoerd. Bij de conferentie werden de afgevaardigden echter verrast door de mededeling van de Osmaanse delegatie dat er een grondwet was afgekondigd. In de ogen van de Osmanen maakte dit alle eerder voorgestelde hervormingen in de christelijke provincies overbodig en verandert er niets. Kort daarop brak de oorlog met Rusland uit (1877-1878). (bron: Zürcher, Geschiedenis, 87.) 59 Brandt-van der Veen, Voorgeschiedenis, 25. 60 Jelavich, History of the Balkans 2, 95. 61 Brandt-van der Veen, Voorgeschiedenis, 33. 58 Hoofdstuk 1 19 tot een opstand om uitvoering van de hervormingsplannen te bewerkstelligen, leek te zijn weggevallen door de komst van een nieuw bewind.62 Wat betreft Macedonië waren het met name Rusland en Oostenrijk-Hongarije die in de periode 1876-1909 het meest direct betrokken waren bij de situatie in de regio. Het was voor hen van groot belang, dat de ‘status quo’ op de Balkan behouden bleef en dat de Macedonische kwestie niet gebruikt kon worden door een van de Balkanlanden. Noch hervormingen, noch geweld bleken de Osmanen een uitweg te bieden voor het oplossen van de Macedonische kwestie. In 1908 had de Osmaanse regering het grootste deel van haar troepen in de regio gestationeerd. Het onvermogen van de Osmaanse regering de crisis aan te pakken had als neveneffect dat een groep van jonge legerofficieren meer en meer overtuigd raakten van de zwakte van de regering onder het bestuur van Sultan Abdülhamid en besloten een coup te plegen. De Jong-Turkse revolutie In 1908 kwamen de Jong-Turken in opstand tegen het despotisme van Sultan Abdülhamid en eisten verbetering van de toestanden in het Rijk. De opstand was ontstaan in Thessaloniki en verspreidde zich verder binnen de Turkse strijdkrachten (het Derde Macedonische leger). De Jong-Turken kwamen in protest tegen de uitvoering van de overeenkomst van Reval tussen Rusland en Engeland, die volgens hen het einde betekende van het Osmaanse Rijk.63 De Jong-Turken beschikten sinds 1903 over verschillende comités die verspreid waren over Macedonië, Albanië en Klein-Azië. De comités bestonden voornamelijk uit militairen (officieren) uit verschillende divisies. De belangrijkste comités waren de comités van Monastir, Izmir, Edirne, Thessaloniki en Istanbul. De Jong-Turken baseerden hun ideeën op de liberale idealen van de Franse Revolutie. Leuzen van de Jong Turkse revolutie waren ‘natie en vrijheid’ en ‘vrijheid en herstel van de constitutie’; met dit laatste doelden de Jong-Turken op het herstel van de constitutie van 1876. Het idee van ‘vrijheid, gelijkheid en broederschap’ voor alle onderdanen van de sultan, dat de Jong Turken aanvankelijk promoten, vond brede steun onder de verschillende bevolkingsgroepen binnen het Osmaanse Rijk; vooral in de stedelijke gebieden en in Albanië en Macedonië, gezien de etnisch diverse samenstelling van de bevolking. 64 Een dag na het uitbreken van de opstand in Resna (dichtbij Monastir) werd de constitutie uitgeroepen door Enver Bey in Thessaloniki. Sultan Abdülhamid moest zich overgeven, omdat zijn legers weigerden op te treden tegen de opstandelingen, en zag zich gedwongen de grondwet van 1876 te herstellen. Dit betekende vrije verkiezingen voor alle nationaliteiten binnen het rijk en pogingen tot het vormen van een parlementaire regering. In Istanbul, Monastir en Thessaloniki waren moslims en christenen aanvankelijk tevreden. In Albanië en Macedonië werd het nieuwe regime met veel vreugde onthaald; de afkondiging van de grondwet van 1876 bracht verbroedering tussen de verschillende bevolkingsgroepen binnen het Osmaanse Rijk teweeg. Veel bannelingen uit Klein-Azië, Europa en Afrika keerden terug naar Istanbul, onder wie ook de oprichter van de (Jong-Turkse) revolutionaire partij van Eenheid en vooruitgang (het IT65), Ahmed Riza Bey. Het comité van Eenheid en Vooruitgang besloot het parlement bijeen te roepen. Door verschillende pressiemiddelen kreeg het comité van Eenheid en Vooruitgang een meerderheid in het parlement. Sultan Abdülhamid bleef formeel in functie, maar verschillende van zijn oude vertrouwelingen werden van hun post ontheven. In Europees Turkije had de revolutie grote gevolgen voor de daar voorgenomen hervormingen. De hervormingen,66 die eerder tot stand gekomen waren door bemiddeling van Zürcher, Geschiedenis, 113. Zürcher, Geschiedenis, 108. 64 Brandt-van der Veen, Voorgeschiedenis, 39-40. 65 ‘Ittihad ve Terraki Cemiyeti’; letterlijk Comité van Eenheid en Vooruitgang. 66 Een groot aantal hervormingen waren en werden geïnitieerd uit humanitaire overwegingen zoals bijvoorbeeld die van Koning Edward van Engeland als gevolg van zijn bezoeken 1903. De hervorming gendarmerie, de financiële hervorming van 1905, de justitiële hervormingen van 1907, de infrastructurele hervormingen van 1909, en militaire hervormingen van 1911. 62 63 Hoofdstuk 1 20 de Europese grootmachten, waren door de Jong-Turkse revolutie van juli 1908 tot een abrupt einde gekomen. De revolutie nam bij de grootmachten de noodzaak tot ingrijpen in dergelijke kwesties weg.67 Tussen de jaren 1878 en 1908 was de status-quo in het Nabije Oosten grotendeels gehandhaafd gebleven. Dit was het gevolg van de samenwerking tussen de grootmachten om de gemoederen te sussen bij de voor het Osmaanse Rijk heikele kwesties als de Kretenzische opstanden en de Grieks-Turkse oorlog van 1897. Punt van ommekeer was echter de annexatie van Bosnië-Herzegovina, nog onderdeel van het Osmaanse Rijk, door Oostenrijk-Hongarije in 1908. De politieke crisis die als gevolg hiervan ontstond, staat ook wel bekend als de ‘Bosnische crisis’ van 1908-1909. Servië en Rusland protesteerden hevig tegen de annexatie. Servië zag zijn plannen voor een groot Servisch rijk gedwarsboomd en mobiliseerde zijn troepen. Rusland voelde zich tekortgedaan ten aanzien van de zee-engten kwestie (openstelling van Bosporus en Dardanellen voor Russische schepen) en koos daarom de zijde van Servië. Servië moest zich echter inhouden, toen uiteindelijk bleek, dat er geen steun kwam van Rusland. Bulgarije maakte op zijn beurt gebruik van de turbulente situatie en in 1908 riep Ferdinand van Bulgarije zich uit tot koning van Bulgarije en Oost-Rumelië. Vanwege de tegengestelde belangen van de verschillende landen zette deze situatie de relatie tussen Rusland en OostenrijkHongarije verder onder druk. Rusland wilde met bondgenoten een front vormen tegen Oostenrijk-Hongarije. Mede als gevolg hiervan kwam, (deels) door actieve Russische bemiddeling, een aantal diplomatieke/militaire afspraken tussen de Balkanlanden onderling tot stand, die tot gevolg zouden hebben dat het Osmaanse Rijk haar Europese provincies zou verliezen.68 Volgens sommigen zou het bewind van de Jong-Turken over een periode van slechts 20 maanden het Osmaanse Rijk meer aangetast hebben dan 20 jaar despotisch bewind van Sultan Abdülhamid. Het door de Jong-Turken bedoelde liberalisme was al snel verworden tot een sterk nationalisme en hun streven naar modernisering was ontaard in Ottomanisme; anders gezegd: een ‘Turkificatie’ van alle staatszaken. Het Comité van Eenheid en Vooruitgang voerde een zeer ondemocratisch bewind, wat veel verzet opriep bij de diverse etnische bevolkingsgroepen, die aanvankelijk hun hoop hadden gevestigd op deze nieuwe machthebbers. Alle vrijheden werden echter opzij gezet, wanneer deze het Jong-Turkse beleid van eenheid dreigde aan te tasten. De Bulgaarse, Servische en Griekse constitutionele organisaties in Macedonië werden verboden, omdat deze binnen de nieuwe natie niet nodig zouden zijn. Als reactie op het bestuur van de Jong-Turken vond er -onder het mom van herstel van oude islamitische waarden- een contrarevolutie plaats De opstand werd neergeslagen, de sultan werd afgezet en vervangen door Sultan Mehmed V (1909-1918).69 Opstanden in Albanië De Albanezen vreesden na de contrarevolutie voor een situatie, vergelijkbaar met die na het Congres van Berlijn, toen Albanië bedreigd werd door de omringende nieuwe nationale staten. Het Albanese streven om te komen tot een vereniging van vier vilâyets was in 1902 krachtig onderdrukt door de Osmaanse regering. De Albanezen voelden zich nu bedreigd door de Bulgaarse, Servische en Griekse nationale bendes en richtten zelf een guerrilla-organisatie op. De Albanezen ondersteunden aanvankelijk de Jong-Turken, omdat ook zij zich keerden tegen het restrictieve beleid van Sultan Abülhamid. De Albanezen hadden echter verwacht door de Jong-Turken gesteund te worden in hun streven naar autonomie. Niets was echter minder waar; meer dan ooit tevoren waren de Jong-Turken erop gericht, de nationale eenheid van het Osmaanse Rijk verder te beschermen. Eenmaal aan de macht, namen de Jong-Turken dezelfde houding aan als de eerdere machthebbers. De pogingen van de Albanezen om te komen tot een politieke en culturele eenheid werden krachtig onderdrukt. Dit alles leidde tot een opstand tegen het beleid vanuit Istanbul, in 1909. Daarbij speelde het historische kader een belangrijke rol: precies op datzelfde moment riep Bulgarije de onafhankelijkheid uit en zag Oostenrijk67 Brandt-van der Veen, Voorgeschiedenis, 33. Jelavich, History of the Balkans 2, 93-96. 69 Zürcher, Geschiedenis, 117-121. 68 Hoofdstuk 1 21 Hongarije kans Bosnië-Herzegovina te bezetten. Dit alles duidde op het onvermogen van de Jong-Turken om de nationale eenheid te bewaren.70 In 1910 ontstond een opstand in Priştina die zich snel over de vilâyet Kosovo verspreidde. De opstand zou in totaal drie maanden duren en werd hevig onderdrukt door de Jong-Turken onder leiding van Cavid en Torgut Paşa. Wanneer andere repressiemiddelen niet zouden helpen, dreigden de Jong-Turken Albanië en Macedonië te laten vollopen met immigranten uit Klein-Azië. Als gevolg van de gruwelijke onderdrukking in 1910-1911 namen Albanese vluchtelingen hun toevlucht tot Montenegro, wat later zou leiden tot samenwerking tussen de Montenegrijnen en de Albanezen.71 Als gevolg van de opstand werden alle Albanese nationale organisaties verboden. In 1911 bezocht de sultan Kossovo in een poging de partijen te verzoenen; de Albanezen waren ten slotte niet uit op onafhankelijkheid, maar wilden een vorm van autonomie. Het bezoek leidde tot een aantal concessies en belastingsverlagingen en het gebruik van de Albanese taal in Latijns alfabet werd geaccepteerd. De vereniging van de vier vilâyets bleef echter onbespreekbaar. De Albanese nationale beweging had in haar strijd voor autonomie veel hinder ondervonden van het feit dat zij geen centraal leiderschap kende en geen daadwerkelijk gezag kon uitoefenen over alle Albanese gebieden.72 De in 1910 uitgebroken Albanese opstand laaide in mei 1912 als gevolg van de afschaffing van het Albanese parlement door de Turken, opnieuw op. Tijdens deze zogenaamde ‘Balkancrisis’ braken overal in Albanië onlusten uit over het niet betalen van belastingen. Er volgden conflicten over de grens tussen Montenegro en Albanië. In juni van 1912 jaar brak er muiterij uit onder de Turkse strijdkrachten. De Osmaanse regering had langzamerhand de volledige grip op de regio verloren. In juli daarop viel het kabinet van de Jong-Turken. In augustus 1912 veroverden de opstandelingen Skopje, en in september van dat jaar moest de Osmaanse regering een groot aantal van de eisen van de opstandelingen inwilligen. De nieuwe regering was niet bij machte om de Albanezen te onderwerpen en ging een andere koers varen om het uiteenvallen van het rijk vanwege een zelfstandig Albanië te kunnen voorkomen.73 De nodige concessies werden gedaan aan de Albanezen.74 Tijdens het neerslaan van de Albanese opstand was er een politieke oppositiegroep van officieren ontstaan. Onder druk van een groep aanhangers van deze officieren, werd het kabinet van Said Pasa gedwongen af te treden. Het bestuur van het Comité van Eenheid en Vooruitgang kwam zo ten einde.75 Midden augustus vormde koning Nicolaas van Montenegro een divisie en mobiliseerde zijn troepen in een poging, om gebieden te heroveren, die hem waren afgenomen. De Turken legden daarop de laatste hand aan hun versterkingen in Tuzi en Skutari. Een AlbaansMontenegrijnse entente was nu het resultaat van vier jaar despotisme van de Jong-Turken. Het doel van Montenegro was het herwinnen van gebied, toegewezen bij het verdrag van San 70 Jelavich, History of the Balkans 2, 88-89 Jelavich, History of the Balkans 2, 88-89; Brandt-van der Veen, Voorgeschiedenis, 67. 72 Jelavich, History of the Balkans 2, 88-89 73 In 1909 waren de Albanezen in opstand gekomen in Kosovo en Metohija en de nabijgelegen regio’s. De opstand was gericht tegen de dreiging van een belastingverhoging, een gedwongen ontwapening en een census. De opstand werd neergeslagen door de Osmaanse legers, maar brak in mei 1912 opnieuw uit. In de laatste week van juni 1912 brak er opstand uit binnen het Turkse leger en in juli viel de Turkse regering. In augustus 1912 veroverden de rebellen Skopje en eisten autonomie en overdracht van grote gebieden en het opstappen van de Turkse overheid. Na het vallen van het Jong-Turkse kabinet was de nieuwe regering niet bij machte de opstand met geweld te onderdrukken en zocht daarom naar een vreedzame oplossing. De ‘Porte’ had opgegeven de Albanezen aan het Turkse recht te kunnen onderwerpen en willigt de eisen van de Albanezen in. De ‘Porte’ kondigt een vredesverklaring af en belooft hervormingen te zullen doorvoeren. Daarnaast besloot men tot een teruggave van de wapens, een toekenning van een schadeloosstelling voor de expeditie, een algemene amnestie voor deelnemers aan de opstand, en toestemming van het gebruik van de Albanese taal en een benoeming van Albanese ambtenaren. 74 Brandt-van der Veen, Voorgeschiedenis, 113; Zürcher, Geschiedenis, 117-121. 75 Zürcher, Geschiedenis, 124-125. 71 Hoofdstuk 1 22 Stefano (1878), maar weer afgenomen bij het verdrag van Berlijn. Albanië’s eis was nu niet langer autonomie, maar zelfstandigheid.76 Onrust in Macedonië Een tweede nog fatalere alliantie was ontstaan tussen de jonge Balkanstaten als gevolg van het feit, dat in Macedonië het alleenrecht van het patriarchaat van de Grieks-Orthodoxe kerk was weggevallen. Daar, waar eerdere sultans alleen de Griekse patriarch van Fener als de vertegenwoordiger van alle christelijke gemeenschappen in de Europese provincies erkenden, gaf de sultan in 1870 toestemming voor het oprichten van het Bulgaarse Exarchaat met religieuze diensten in de moedertaal. Vanaf deze tijd speelde er een strijd in Macedonië over invloedsferen tussen beide vertegenwoordigers van de christelijke geloofsgemeenschappen. Na 1910 werd de strijd over eigendom van scholen en kerken echter bijgelegd en werden invloedsferen naar verhouding geregeld. De Bulgaarse, Servische en Griekse bendes staakten hierop hun onderlinge wedijver en terreur en richten zich nu op een gemeenschappelijke vijand, de Turkse troepen in Macedonië. De slachting onder Bulgaarse burgers te Kochana (Macedonië) in augustus 1912 door Turkse troepen, was aanleiding tot een enorme oorlogskoorts in Bulgarije en Macedonië. Op 30 september/1 oktober 1912 gaven de Griekse en Bulgaarse regeringen opdracht tot mobilisatie van de troepen. De algemene opinie bij de grootmachten, die de ‘status quo’ op de Balkan wensten te behouden, was dat Montenegro met haar mobilisatie op eigen houtje had gehandeld en dat het nog steeds mogelijk was vrede tussen Turkije en de drie Balkanstaten te bewaren. Maar niets was minder waar. Als gevolg van eerder gesloten allianties -naar buiten toe van defensieve aard, maar feitelijk gericht op een verdeling van Macedonië- hadden de Balkanstaten zich onderling verenigd.77 Terwijl de situatie in Macedonië ondertussen erg gespannen bleef, raakte het Osmaanse Rijk in 1911 verstrikt in een oorlog met Italië78 over koloniale gebieden in Noord-Afrika. Het doel van Italië was het veroveren van de Osmaanse gebieden in Noord-Afrika. In die oorlog zag Italië in korte tijd kans om de Dodekanesische eilanden in de Egeïsche Zee te bezetten. Terwijl het Osmaanse Rijk haar grenzen nu op alle fronten bedreigd zag, maakten de Balkanlanden gebruik van de situatie; ze zetten hun onderlinge wedijver opzij en verklaarden de oorlog aan het verzwakte Osmaanse Rijk. De regering met de naam ‘het grote kabinet’, of ‘vader en zoon kabinet’ die door Gazi Ahmed Muhtar Paşa net opgericht was, was niet op de hoogte van het feit, dat de Balkanlanden zich verenigd hadden en er was zelfs sprake van een demobilisatie in Rumelië, zoals Macedonië genoemd werd door de Turken. Het Osmaanse Rijk werd dus volledig verrast en dit zou desastreuze gevolgen hebben voor de laatste Osmaanse bezittingen in Europa. Conclusie De beschrijving in dit hoofdstuk geeft aan, dat de desintegratie van het Osmaanse Rijk het logische gevolg was van een aantal met elkaar samenhangende factoren. In de eerste plaats waren de Osmanen niet in staat om hun enorme rijk militair en bestuurlijk te beheersen. De verschillende hervormingen, die werden doorgevoerd hadden niet het vereiste succes tot gevolg en waren niet toereikend om de aantasting en -uiteindelijk- het verval van het Rijk te voorkomen. In de tweede plaats was de rol van de Europese grootmachten in de geschetste ontwikkelingen van groot belang. Zij volgden de gebeurtenissen op de Balkan met argusogen en ze zorgden er steeds weer voor, dat de (her)verdeling van veroverde gebieden in de Balkan uitviel in hun voordeel, waarbij het Osmaanse Rijk de verliezende partij was. De derde, zeer belangrijke factor is het ontstaan van nationalistische bewegingen op de Balkan, die succesvol konden opereren door het bestuurlijk onvermogen van de Osmanen enerzijds en de (in)directe steun van de Europese grootmachten anderzijds. 76 Brandt-van der Veen, Voorgeschiedenis, 113-118. Brandt-van der Veen, Voorgeschiedenis, 138-139. 78 De oorlog tussen Italië en Turkije brak uit op 29 september 1911. 77 Hoofdstuk 1 23 Het samenspel van deze drie elementen moest onvermijdelijk leiden tot de benarde positie, waarin het Osmaanse Rijk zich aan de vooravond van de Balkanoorlogen bevond. In feite zag het Osmaanse Rijk zich op dat moment geconfronteerd met een groot aantal vijanden binnen en buiten het Rijk, die als gemeenschappelijk doel hadden het Osmaanse Rijk voorgoed van de kaart te vegen. In het volgende hoofdstuk beschrijven we het verloop van de Balkanoorlogen, die de genadeslag betekenden voor het Osmaanse Rijk in Europa. Naast een weergave van de feitelijke gebeurtenissen, gaan we daarbij ook in op de humanitaire gevolgen, die de verliezen van het Osmaanse Rijk vooral voor de moslimbevolking in de door de oprukkende Balkanlegers veroverde gebieden hadden. Hoofdstuk 1 24 2. De Balkanoorlogen Inleiding Hoofdstuk 2 valt in twee delen uiteen. Het eerste deel bevat een beschrijving van het ontstaan en het verloop van de twee Balkanoorlogen. Het tweede deel behandelt de humanitaire gevolgen van de Balkanoorlogen. Het eerste deel begint met de beschrijving van het ontstaan en het verloop van de Eerste Balkanoorlog. Daarbij wordt de vorming van de zogenaamde ‘Balkanbond’ beschreven, gevolgd door een paragraaf over de interventie van de Europese grootmachten. In de derde paragraaf wordt de situatie van het Osmaanse Rijk bij het begin van de oorlog weergegeven: het gaat daarbij vooral om de militaire sterkte van het Rijk. Vervolgens worden de oorlogshandelingen beschreven, die leiden tot de wapenstilstand en de vredesonderhandelingen. Tot slot volgt een beschrijving van de laatste fase van deze oorlog met de zogenaamde ‘Bab-i Ali coup’. Hierna wordt de Tweede Balkanoorlog beschreven. Begonnen wordt met de aanleiding voor de oorlog: opnieuw de ‘Macedonische kwestie’. Vervolgens wordt het begin en het verloop van de oorlogshandelingen beschreven, waarna een beschrijving volgt van de laatste fase van deze tweede oorlog: de vredesonderhandelingen. In het tweede deel van dit hoofdstuk wordt -aansluitend op de probleemstelling- uitgebreid ingegaan op de humanitaire gevolgen van de beide Balkanoorlogen: de vluchtelingenstromen uit de gebieden die tijdens deze oorlogen door de Balkanstaten op het Osmaanse Rijk veroverd worden. Dit deel begint met een overzicht van de bevolkingssamenstelling op de Balkan in de periode voorafgaand aan de Balkanoorlogen. Daarna wordt de vluchtelingenstroom die het gevolg is van de Eerste Balkanoorlog behandeld. Daarbij wordt ingegaan op het ontstaan, de aard en de gevolgen van de vluchtelingenproblematiek. Ook de lotgevallen en de bestemming van de vluchtelingen worden onder de loep genomen. Daarna wordt een vergelijkbare beschrijving van de vluchtelingenstromen ten gevolge van de Tweede Balkanoorlog gegeven. Aan het eind van het hoofdstuk worden de conclusies getrokken, zowel ten aanzien van beide Balkanoorlogen als ten aanzien van de vluchtelingenkwestie. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een korte vooruitblik op hoofdstuk 3. 2.1 Het ontstaan en het verloop van de Eerste Balkanoorlog (8 oktober 1912 - 10 juni 1913 De Eerste Balkanoorlog begon op 8 oktober 1912 met een oorlogsverklaring van Montenegro aan het Osmaanse Rijk. Directe aanleiding voor de mobilisatie van Montenegro was een onopgelost conflict tussen Montenegro en het Osmaanse Rijk over de grens tussen Montenegro en Albanië. De oorlog brak uit op het moment dat het Osmaanse Rijk nog verwikkeld was in een oorlog met Italië over de Osmaanse gebieden in Noord-Afrika (Tripolitanië, het huidige Libië). De oorlog kwam voor het Osmaanse Rijk op een zeer ongelukkig moment; de vredesonderhandelingen met Italië waren nog niet afgerond, 79 daarnaast was de opstand van augustus 1912 in Albanië nog maar net bezworen.80 De vorming van de Balkanbond Voorafgaand aan de oorlogsverklaring van Montenegro waren er in de lente van 1912 tussen de Balkanlanden onderlinge verdragen gesloten die het einde van het Osmaanse Rijk in Europa zouden betekenen. Met Rusland in de rol van actieve bemiddelaar was er in kort 79 De Italianen haastten zich om vrede (Vrede van Ouchy 15 oktober 1912 ) met de Osmanen te sluiten, omdat men in een geval van totale oorlog, een oorlog waarbij alle Balkanstaten waren betrokken, het Balkanprobleem zonder hen zou worden opgelost, iets wat ze niet wilde laten gebeuren, zolang zij nog in de oorlog om Tripolitanië verstrikt waren. (bronnen: J.C. van den Belt, De Balkanoorlog 1912 (Velp, 1913) 65; Brandt-van der Veen, Voorgeschiedenis, 115. 80 Jelavich, History of the Balkans 2, 97; Mesut Çapa, ‘Balkan Savaşında Kızılay (Osmanlı Hilâl-i Ahmer) Cemiyeti’, OTAM 1, Ankara Üniversitesi Osmanlı Tarihi Araştırma ve Uygulama Merkezi Dergisi (juni 1990) 89-115, aldaar 89. Hoofdstuk 2 25 tijdsbestek een militair verdrag tussen Bulgarije en Servië tot stand gekomen (13 maart 1912).81 Dit verdrag werd direct gevolgd door een verdrag tussen Griekenland en Bulgarije (juni 1912), dat resulteerde in een Grieks-Bulgaars militair verbond op 22 september. Deze onderlinge verdragen, en een overeenkomst tussen Montenegro en Bulgarije (augustus 1912) en daarna een alliantie tussen Montenegro en Servië (6 oktober 1912) completeerden de vorming van de zogenaamde ‘Balkanbond’. Officieel hadden de onderlinge verdragen tussen de Balkanlanden een defensief karakter, dat wil zeggen wederzijdse steun in het geval van eventuele aanvallen van buitenaf op een van de bondgenoten. In werkelijkheid echter waren de verdragen geheime, voor de Osmanen verborgen gehouden, afspraken over een eventuele verdeling van de Osmaanse gebieden in het geval van het uiteenvallen van het Osmaanse Rijk.82 De verenigde Balkanlanden Servië, Bulgarije, Montenegro en Griekenland, maakten nu gebruik van de als gevolg van de oorlog met Italië83 verzwakte positie van het Osmaanse Rijk om hun aanspraken op gebiedsuitbreiding te realiseren. Op militair en financieel gebied was het Osmaanse Rijk sterk verzwakt en na de Jong-Turkse revolutie ook op politiek gebied zeer verdeeld. De spil waar alles voor de Balkanlanden om draaide, was Macedonië, het gebied waar verschillende aan de Balkanlanden gelieerde etnische volkeren leefden en waar sinds het Congres van Berlijn chaos heerste. Elk van de Balkanlanden maakte aanspraak op gebieden in Macedonië en zij waren allen bereid hun onderlinge geschillen deze keer te vergeten, om de Turken definitief van de Balkan te verdrijven.84 Twee dagen na de ondertekening van de alliantie tussen Montenegro en Servië, op 8 oktober, verklaarde Montenegro de oorlog aan het Osmaanse Rijk. Montenegro viel NoordAlbanië binnen en trok de sancak Novipazar in. Kort hiervoor, in september 1912, hadden de verschillende Balkanlanden hun legers in paraatheid gebracht en gemobiliseerd. De Osmanen, of beter gezegd de plaatselijke Osmaanse garnizoenen, waren toen ook overgegaan tot mobilisatie.85 Aanleiding voor de inval van Montenegro was het verstrijken van een ultimatum dat de vier Balkanlanden; Bulgarije, Servië, Griekenland en Montenegro op 2 oktober 1912 aan het Osmaanse Rijk gesteld hadden. In dit ultimatum eisten de Balkanlanden binnen drie dagen zelfbeschikkingsrecht voor alle de door christenen bewoonde gebieden in de Europese delen van het Osmaanse Rijk (Oud-Servië, Macedonië, Albanië en Kreta). Na het verlopen van dit ultimatum zetten zij hun eisen kracht bij door een gezamenlijke nota aan de grootmachten op te stellen, waarin zij lieten zij weten naar de wapens te zullen grijpen als er niet aan hun wensen tegemoet werd gekomen. Op 14 oktober 1912 stelden de Balkanlanden; Servië, Griekenland en Bulgarije, de ‘Porte’ een gezamenlijk ultimatum, waarin zij per direct de invoering van eerder door de Osmaanse regering toegezegde hervormingen onder buitenlandse supervisie in Macedonië eisten. Het Osmaanse Rijk had al eerder ingestemd met soortgelijke staatkundige hervormingen in Albanië, maar de regering was niet bij machte geweest deze door te voeren.86 Zürcher geeft aan dat het verdrag tussen Servië en Bulgarije in maart 1911 werd gesloten, maar dit is niet correct, dit moet zijn maart 1912 zie: Zürcher, Geschiedenis, 129; vergelijk met Shaw & Shaw, History 2, 292 en met Brandt-Van der Veen, Voorgeschiedenis, 91. 82 Uitzondering hierop was de verdeling van Macedonië. Rusland zou, in het geval van een overwinning van Servië en Bulgarije, bemiddelen bij een eventueel conflict over de opdeling van Macedonië. 83 De oorlog met Italië werd beëindigd met de de vrede van Ouchy (15 oktober 1912) waarbij werd afgesproken dat het Osmaanse Rijk haar overgebleven troepen uit Tripolitanië (Tripoli en Cyrenica) terug zou trekken. In ruil daarvoor zou Italië de Dodekanesische eilanden onder religieus leiderschap van de sultan laten vallen, maar formeel onder Italiaans bestuur houden. De bestaande boycot tegen Italiaanse goederen en personen zou worden opgeheven en de Italiaanse capitulaties binnen het Osmaanse Rijk worden hersteld. In werkelijkheid trok de Italiaanse bezettingsmacht zich niet van de Dodekanesische eilanden terug, maar het Osmaanse Rijk had na de vrede met Italië de handen vrij om zich bezig te houden met de vijandig gezinde Balkanlanden. 84 zie afbeeldingen 2.1 en 2.2 85 Brandt-van der Veen, Voorgeschiedenis, 117-118. 86 Hiermee de omliggende buurlanden in grote beroering brengend die een groter Albanië zagen als een bedreiging voor hun eigen belangen in Macedonië. Vandaar dat de Balkanstaten in september 1912 er bij 81 Hoofdstuk 2 26 De ‘Porte’ beantwoordde het ultimatum met het intrekken van de paspoorten van de gezanten van de Servië en Bulgarije en weigerde, evenals in het geval van Albanië, de soevereiniteit van Macedonië te erkennen. Na de oorlogsverklaring van Montenegro, dat uit naam van de verenigde Balkanstaten had gehandeld, sloten Servië en Bulgarije zich op 17 oktober aan bij Montenegro en verklaarden ook zij de oorlog aan het Osmaanse Rijk. Op 19 oktober volgde de oorlogsverklaring van Griekenland aan het Osmaanse Rijk. De uitgebroken oorlog was een direct gevolg van de zeer onhoudbare militaire situatie, die was ontstaan was door onrust als gevolg van terroristische aanslagen in Macedonië en een indirect gevolg van de opstand in Albanië.87 Interventie van de Europese grootmachten Het ultimatum van de Balkanlanden werd direct gevolgd door een nota van de Europese grootmachten aan de Osmaanse regering met als doel een verdere escalatie van het conflict te voorkomen. De nota bevatte tevens de eisen van de Balkanlanden: autonomie voor de overgebleven Europese provincies van het Osmaanse Rijk; vaststelling van grenzen naar etniciteit/millet; een bestuur met christelijke gouverneurs en de instelling van gekozen provinciale administratieve raden; vrije scholing; de instelling van plaatselijke milities en een gendarmeriemacht en de onmiddellijke demobilisatie van de ter plaatse gestationeerde Osmaanse legers.88 Maar de reactie van de grootmachten op het ultimatum van de Balkanlanden kwam te laat: de militaire samenwerking van de Balkanlanden was een feit en een oorlog kon niet meer worden voorkomen. De grootmachten hadden in eerste instantie gehoopt dat, wanneer de culturele en economische behoeften van de christelijke bevolking bevredigd zouden worden, dit tot binnenlandse rust zou leiden. De grootmachten waren tegen een oorlog met het Osmaanse Rijk, omdat een aanval op het Osmaanse rijk, de ‘status-quo’-de kostbare balans in de ‘Oosterse Kwestie’- zou verstoren. Het ‘Concert van Europa’ had dit keer gefaald. Toch grepen de grootmachten niet in, uit angst direct bij het conflict betrokken te raken. Rusland en Oostenrijk wilden de ‘status-quo’ op de Balkan behouden en maanden de Balkanlanden tot rust. De Balkanlanden waren echter van mening, dat, ‘wanneer Europa (i.e. de grootmachten) wilde, dat de vrede bewaard zou blijven, het ondersteuning moest verlenen bij het verkrijgen van concessies van de ‘Porte’.89 De situatie van het Osmaanse Rijk en zijn militaire kracht De oorlog verliep rampzalig voor het Osmaanse Rijk. De opmars van de legers van de Balkancoalitie was snel en effectief. De Osmaanse troepen werden volledig overrompeld. De Osmaanse troepen waren -wat betreft bevoorrading en op logistiek/militair gebied- niet voorbereid op een oorlog, zeker niet een die zich afspeelde op meerdere fronten tegelijk. De gezamenlijke legers van de Balkanlanden, ongeveer 700.000 man, stonden tegenover de slechts 320.000 man sterke Turkse troepen. De Balkanlanden, vooral Bulgarije en Servië hadden zich in tegenstelling tot het Osmaanse Rijk in de jaren voorafgaand aan de Balkanoorlog sterk bewapend en waren militair dus beter voorbereid op een oorlog. Binnen het Osmaanse leger was bovendien sprake van een conflict tussen de officieren, afkomstig van de militaire scholen enerzijds (de.’mektepli’, letterlijk: ‘afkomstig van de scholen’) en de officieren die rechtstreeks voortkwamen uit de troepen (de ‘alaylı’, letterlijk: ‘uit de troepen voortgekomen’) anderzijds. Deze laatsten waren gestationeerd rond de hoofdstad in het Eerste leger rond Istanbul; de ‘mektepli’-officieren, gewantrouwd vanwege hun rol in de revolutie van 1908, waren voornamelijk in het Westelijke leger geplaatst. Daar kwam nog bij, dat in de periode direct voorafgaand aan de Balkanoorlog er juist demobilisatie/ontslag van 75.000-80.000 ervaren manschappen, die gestationeerd waren op de Balkan, had plaatsgevonden. Zodra de JongTurken aan de macht gekomen waren, was er een begin gemaakt om alle niet IT-gezinde de grootmachten op aandrongen om de druk op te voeren bij het Osmaanse Rijk en onmiddellijke invoering eisten van hervormingen in Macedonië. 87 Zürcher, Geschiedenis, 129; Shaw & Shaw, History 2, 292. 88 Shaw & Shaw, History 2, 293-294. 89 Brandt-van der Veen, Voorgeschiedenis, 128-139. Hoofdstuk 2 27 officieren van hun posten te ontheffen en zo kon het gebeuren dat op het moment dat de oorlog uitbrak er 6000 officiersplaatsen onbezet waren of dat deze waren ingenomen door officieren met geen enkele praktische ervaring. Het ‘gat’ dat was gevallen, moest in alle haast opgevangen worden door lokale reservisten en ongetrainde troepen uit Anatolië. 90 Het gevolg van dit alles was dat het Turkse leger geheel niet voorbereid was op een mobilisatie. Van een volledige mobilisatie kon gezien de beperkte middelen in het korte tijdsbestek tijd overigens geen sprake zijn (namelijk een periode van slechts 16 dagen, 1 oktober - 16 oktober). Binnen het Osmaanse leger was het daarnaast bijzonder slecht gesteld met de bevoorrading en de communicatie tussen de verschillende onderdelen en het militaire hoofdkwartier. Vanaf de eerste dag van de oorlog was er sprake van een voedseltekort en een gebrek aan (winter-)kleding voor de soldaten. Militair gezien was er geen sprake van een strategische troepenconcentratie, zodat het kon gebeuren dat de Turkse troepen op menige plaats volledig verrast werden.91 De oorlog woedde op drie verschillende fronten: aan de TurksBulgaarse grens in Thracië, in Macedonië en aan de Grieks-Turkse grens in Thessalië. Het Osmaanse leger zag zich gedwongen om zowel de Bulgaren, de Grieken, de Montenegrijnen als de Serviërs tegelijkertijd het hoofd te bieden. Omdat de Turken sterk in de minderheid waren, leden de troepen al zeer snel zware verliezen en zagen zij zich genoodzaakt te vluchten voor de oprukkende legers van de Balkanlanden.92 Het verloop van de oorlogshandelingen Naast de wens om zich door deze oorlog van het eeuwenlange ‘juk’ van de Turk te bevrijden, lag de interesse van elk afzonderlijk Balkanland vooral bij gebiedsuitbreiding. De Balkanlanden hadden hiermee feitelijk conflicterende wensen, wat een voedingsbodem was voor toekomstige onenigheden. Elk van de staten wenste de etnische ‘broedervolken’ te bevrijden van de Turkse heerschappij in Macedonië en het gemeenschappelijke doel was de Turken terug te dringen tot over de Bosporus. In het geval van een overwinning zou het te verdelen gebied groter zijn, dan wat de Balkanlanden gezamenlijk al bezaten. Voor de Bulgaren, Serviërs en Grieken was Thessaloniki, gezien haar strategische ligging, een zeer begeerd object; voor de Montenegrijnen waren vanuit een economisch oogpunt Skutari en de Drinvallei onmisbaar. Het bezit van Monastir was voor zowel de Grieken en Serviërs een belangrijke wens. De Montenegrijnen en de Serviërs maakten beiden aanspraak op de sancak Novi-Pazar. De Albanezen streefden naar autonomie en het bezit van Skutari en Janina was hiervoor een garantie. Daarnaast wilden de Serviërs een doorgang naar de Adriatische kust hebben, zodat de grenzen van Servië weer die van het Oud-Servische Rijk zouden zijn. Samenvattend richten de Balkanlanden zich op de volgende doelen: de Bulgaren richtten zich op Thracië en OostMacedonië, de Serviërs richtten zich op West- en Noord-Macedonië, Kossovo, het oostelijk deel van de sancak Novipazar en het middendeel van Albanië; de Montenegrijnen richtten zich op de Drinvallei en het westelijk deel van de sancak Novipazar en de Grieken hadden ZuidMacedonië, Zuid Albanië en de eilanden in de Egeïsche Zee op het oog.93 In Noord-Europa was men verrast door het verloop van de oorlog; zowel door de snelle afwikkeling ervan als door het gebrek aan succes aan Turkse zijde in het open veld. Van de Osmaanse troepen moest het Oostelijke leger94 van 180.000 man (basis Istanbul) zich weren Çapa, ‘Balkan Savaşında Kızılay’, 89-91; Ibrahim Artuç, Balkan Savaşı, 1912-1913 Türk Savaşları Belgeseli, Başımıza Gelenleri Öyküsü, (Istanbul 1988) 107-115. 91 Volgens Generaal Von Goltz, een bekend Duitse militair attaché adviseur in dienst van het Turkse leger, was een aanval van de Bulgaren reeds te voorzien zijn geweest en zouden de Osmaanse tropen wanneer zij gebruik gemaakt hadden van een strategie van langzame terugtrekking (om zo de mobilisatie op gang te laten komen) in staat geweest zijn voor zichzelf een betere uitgangspositie te creëren. (bron: J.C. van de Belt, de Balkanoorlog 1912 deel II, beschouwingen, 4. 92 Jelavich, History of the Balkans 2, 97-98, Çapa, ‘Balkan Savaşında Kızılay’, 89-91. 93 Jelavich, History of the Balkans 2, 89-95; Van den Belt, De Balkanoorlog 1912, 30-32. 94 Het Oostelijk leger stond onder het bevel van Abdullah Paşa hield zich op in (Oost)-Thracië op de lijn Edirne-Kırklareli en bestond uit 4 divisies (‘Kolordu’) (onder leiding van respectievelijk Ömer Yaver Paşa, Şevket Turgut Paşa, Mahmud Muhtar Paşa en Ahmed Abuk Paşa aangevuld met het garnizoen van Edirne o.l.v. Şükrü Paşa). Verder bevond zich nog verder naar het westen in de buurt van Kırcaali en 90 Hoofdstuk 2 28 tegen de Bulgaren en moest het Westelijke leger (basis Salonika) van ook zo’n 180.000 man zich tegelijkertijd meten met de geallieerde Balkanlanden: de Serviërs, de Grieken en de Montenegrijnen. Verder moest een deel van het Westelijke leger95 beschikbaar zijn voor de Bulgaarse dreiging aan de grens van Macedonië. De andere onderdelen van het Westelijke leger bevonden zich in de regio’s Kozan-Alasonya en Janina en streden daar tegen de Grieken. De troepen die zich aan de Griekse grens bevonden, waren duidelijk in de minderheid ten opzichte van de Griekse legers. Ook vocht er een aan het Westelijke leger verbonden Turkse troepenmacht in de buurt van Işkodra tegen de Montenegrijnen. Daarnaast waren er onordelijk verspreide troepen op plaatsen zoals Yenipazar, Taşlıca, Gosine en Yakova.96 Het Turkse Oostelijke leger dat in Oost-Thracië tegen de Bulgaren vocht, delfde al snel het onderspit. Op 19 oktober namen de Bulgaren de grensplaats Mustafapaşa in. Deze nederlaag was grotendeels te verklaren uit het feit dat de Turkse troepen zich nog niet georganiseerd hadden, omdat zij nog geen orders gekregen hadden om aan te vallen. De Bulgaren rukten snel op door Oost-Thracië en brachten de Osmanen een zware nederlaag toe bij Kırklareli (22-24 oktober). De Bulgaren wilden eigenlijk direct doorstoten naar Macedonië, maar waren, vanwege de vrees voor een Osmaans offensief vanuit Istanbul, gedwongen de meeste troepen in de richting van Osmaanse hoofdstad te sturen. Hierdoor kregen de Serviërs en de Grieken de gelegenheid Macedonië te veroveren en onderling te verdelen. De Turkse troepen vluchtten na de nederlaag bij Kırklareli (25 oktober) voor de Bulgaarse legers uit en verschansten zich achter de verdedigingslinie Bab-ı-eski-Lüleburgaz. Daar werden de Osmanen weer verslagen door de Bulgaren (22 oktober-2 november) De Bulgaren rukten hierna op tot het laatste bolwerk voor Istanbul: de Çatalca-linie, de linie tussen Büyük Çekmece en het Terkos-meer. In een maand tijd was heel Thracië in handen van de Bulgaren en belegerden zij Edirne (Adrianopel) (24 oktober) en feitelijk zelfs Istanbul.97 Het Westelijke leger van de Osmanen verging het niet veel beter; de Serviërs veroverden het noorden van Macedonië grotendeels, inclusief de sancak Kosovo (23 oktober). Samen met de Montenegrijnen namen zij Priştina en Novipazar in en versloegen de achtergebleven Osmaanse troepen bij Kumanova (23-24 oktober). Vervolgens bezetten de Serviërs Noord-Albanië en belegerden de stad Skutari. Het Osmaanse derde legerkorps trok zich in paniek terug via Kırkkilise.98 In het zuiden ontmoetten de Grieken relatief weinig tegenstand en ze rukten dan ook op in westelijke en noordelijke richting, door zuidelijk Macedonië. Zij namen hierbij Préveza in op 3 november. Op 8 november slaagden zij erin de belangrijke stad Salonika te veroveren, slechts enkele uren voor de aankomst van de Bulgaren in die stad. De stad gaf zich over zonder verzet. Een andere Griekse troepenmacht nam Epirus in en belegerde Janina, terwijl geheel zuidelijk Albanië ook onder Griekse controle kwam. Vanaf begin november waren de Griekse vloottroepen begonnen met het bezetten van de eilanden in de Egeïsche zee: Bozcaada, Limni, Samotraki en Thassos. Met het verlies van de controle over de eilanden, verloor het Osmaanse Rijk een belangrijke zeeverbinding voor troepentransporten vanuit Azië naar Macedonië.99 In slechts twee maanden tijd had het Osmaanse Rijk haar laatste bezittingen in Europa verloren met uitzondering van de drie belegerde steden ten westen van Istanbul: Skutari belegerd door de Montenegrijnen; Janina en Edirne, belegerd door de Serviërs en de Bulgaren. Als gevolg van de militaire nederlagen trad op 29 oktober de regering van Ahmed Muhtar Paşa af. Sultan Abdülhamid II, die sinds 1909 als balling in Thessaloniki leefde, was net op tijd, met het oog op de naderende vijand, op 1 november naar Istanbul overgebracht. Er trad een nieuwe Paşmaklı (West-Thracië) een divisie van 15.000 à 16.000 man (o.l.v. Ali Yaver Paşa) om de spoorlijn Filibe-Edirne te beschermen (bron: Çapa, ‘Balkan Savaşında Kızılay’, 90). 95 Het grootste deel van het Westelijk leger stond onder bevel van Ali Rıza Paşa (bestaande uit de 5e, 6e, en 7e divisie) vormde het Vardar leger (Macedonië en Albanië), en en hield zich op bij İştip-Üsküp onder Zeki Paşa (tegen de Serviërs). De rechter divisie (tegen de Serviërs en de Bulgaren) was verspreid over de Bergalniça en Struma vlaktes en de linker divisie rond Priştina (Çapa, ‘Balkan Savaşında Kızılay’, 90.) 96 Çapa, ‘Balkan Savaşında Kızılay’, 89-91; Artuç, Balkan Savaşı, 107-115. 97 Shaw & Shaw, History 2, 294 98 Shaw & Shaw, History 2, 294 99 Shaw & Shaw, History 2, 294 Hoofdstuk 2 29 regering aan onder leiding van Kâmil Paşa. Deze had goede contacten met de Engelsen en hoopte op een interventie van de grootmachten, om een wapenstilstand met de Balkanstaten te bewerkstelligen. Op 9 november waren zowel de Griekse als de Bulgaarse legers in Thessaloniki gearriveerd. Op 12 november nam de Bulgaarse hoofdmacht haar positie in voor de Çatalca-linie. Zes dagen eerder, op 6 november, hadden de Osmaanse legers het bevel gekregen zich in Istanbul te verzamelen om de hoofdstad te beschermen tegen de oprukkende Bulgaren. Op 13 november begon de Osmaanse regering onderhandelingen met de Bulgaren over een wapenstilstand. Intussen gingen de oorlogshandelingen voort. De Griekse hoofdmacht trok van Thessaloniki naar Monastir (14 november); de Bulgaren arriveren in Kavalla (15 november) en de Montenegrijnen stonden op 16 november in San Giovani . Op 17 november namen de Bulgaren twee versterkingen in bij de Çatalca-linie, maar een aanval op de totale linie werd afgeslagen door de Osmanen (18 november). Op 25 november werden de OsmaansBulgaarse onderhandelingen hervat. Op 28 november 1912 riep Albanië -dus nog tijdens de Eerste Balkanoorlog- de onafhankelijkheid uit, hierin gesteund door Oostenrijk en Italië100. De wapenstilstand en de conferenties in Londen Op 3 december 1912 wist de Osmaanse regering, ondanks protesten van de oppositie, een tijdelijke wapenstilstand tot stand te brengen. Grootvizier Mehmed Kâmil Paşa tekende op 3 december 1912 de wapenstilstand met de Balkanstaten, uitgezonderd Griekenland. Griekenland wilde niet tegemoet komen aan de voorwaarden voor de wapenstilstand; bovendien hadden zij hun zinnen gezet op de verovering van Janina en wilden ze alle eilanden, die vanaf het begin van de oorlog door Italië waren bezet, innemen. Griekenland werd door de Europese grootmachten gedwongen mee te doen aan de vredesbesprekingen in Londen, die op 16 december begonnen. In Londen werden twee diplomatieke conferenties gehouden met de Britse minister van Buitenlandse zaken, Sir Edward Grey, als bemiddelaar. Een conferentie werd gehouden tussen de oorlogvoerende partijen en een met alleen de Europese grootmachten. De Balkanlanden eisten een volledige overgave van alle Europese gebieden door het Osmaanse Rijk en de overdracht van de Egeïsche eilanden. De Osmanen verwierpen dit voorstel, gezien hun relatieve succes bij de Çatalca-linie en de geleidelijke aanvoer van verse troepen uit Azië. De Osmanen kwamen met het tegenvoorstel om alle veroverde gebieden over te dragen, met uitzondering van de provincies Albanië en Edirne. Deze zouden autonome provincies moeten worden onder een door de grootmachten ingesteld bestuur. De eilanden in de Egeïsche zee zouden niet worden opgegeven, maar de Osmanen zouden wel hun claim op Kreta laten vallen. Macedonië zou een autonome provincie moeten worden onder Osmaans bestuur. Op dit punt in de onderhandelingen dreigden de Balkanlanden de besprekingen af te breken. Sir Edward Grey kwam toen met een compromis, waarbij het Osmaanse Rijk de delen van Oost-Thracië ten zuiden van de lijn Midye aan de Zwarte Zee en Enez, waar de rivier de Maritza in de Egeïsche zee stroomt, zou moeten opgeven. Edirne zou dan moeten worden afgestaan aan Bulgarije. De grootmachten zouden daarna een beslissing nemen over wat er moest gebeuren met de eilanden in de Egeïsche Zee. Het Osmaanse leger was ervan overtuigd, dat de Bulgaarse legers intussen erg verspreid waren en dat de Osmaanse troepen nu voldoende versterkt waren om de Bulgaren uit Oost-Thracië -inclusief Edirne- te verdrijven. De Osmaanse regering was echter een andere mening toegedaan en besloot het aanbod van de grootmachten te aanvaarden, op voorwaarde dat Edirne onderdeel van het Rijk zou blijven en er een neutrale bufferzone tussen de stad en de Dardanellen zou worden ingesteld.101 Bab-ı Ali Coup en de tweede (laatste) fase van de Eerste Balkanoorlog Het Comité van Eenheid en Vooruitgang, het ‘IT’ (Ittihad ve Terakki Cemiyeti), vreesde dat de regering van Kâmil Paşa Edirne zou opgeven in de vredesbesprekingen en pleegde daarom op 23 januari 1913 een staatsgreep, waarbij Kâmil Paşa’s minister van oorlog, Nazim Tijdens de Eerste Balkanoorlog wordt in november 1912 in Vlora de onafhankelijkheid van Albanië uitgeroepen. Op de Conferentie van Londen in 1913 wordt de onafhankelijkheid van Albanië daadwerkelijk bekrachtigd. 101 Shaw & Shaw, History 2, 295. 100 Hoofdstuk 2 30 Paşa, werd gedood. Deze zogenaamde ‘Bab-ı Ali coup’ zorgde ervoor dat Kâmil Paşa gedwongen werd ontslag te nemen. Het ‘IT’ verkondigde na de coup dat het noodzakelijk was dat de diverse partijen samenwerkten in het algemene nationale belang. Er werd een nieuwe regering samengesteld, met aan het hoofd grootvizier Mahmud Şevket Paşa. De nieuwe regering moest functioneren onder zeer moeilijke omstandigheden vanwege interne politieke conflicten en moest tegelijkertijd de conferentiedelegaties in Londen ervan overtuigen, dat de ‘Porte’ zich aan de voorwaarden van de wapenstilstand zou houden. Tegelijkertijd moest Mahmud Şevket Paşa vasthouden aan het principe van het behoud van Edirne en Oost-Thracië. De nieuwe regering streefde ernaar de vredesconferentie voort te zetten, om intussen het leger te kunnen herstructureren en het volk tevreden te houden. De grootvizier stelde de grootmachten een compromis voor: alleen de delen van Edirne aan de rechteroever van de Maritza zouden worden opgegeven; het oude gedeelte van de stad, waar de meeste moslims woonden, zou in Osmaanse handen blijven. De grootmachten zouden mogen beslissen over het lot van de eilanden in de Egeïsche zee. Daarnaast kwam de grootvizier met het voorstel, dat de buitenlanders in het Osmaanse Rijk onder hetzelfde belastingsysteem zouden vallen als Osmaanse burgers en om de ‘capitulaties’, de specifieke privileges van de minderheden, af te schaffen. De Bulgaren wilden dit voorstel niet accepteren en de onderhandelingen op de Londense conferentie werden afgebroken (30 januari 1913).102 De wapenstilstand kwam ten einde op 3 februari 1913 en de beschietingen op Edirne werden door de Bulgaren hervat. De Bulgaren begonnen nu met het systematisch uitmoorden van de Turkse boeren in Thracië. Duizenden boeren vluchtten naar de hoofdstad Istanbul en de Bulgaren probeerden met hun aanvallen de steun voor de oorlog in de hoofdstad te breken. De Bulgaren begonnen zo ook een groot offensief bij Çatalca, maar werden na twee hevige strijd (18 - 30 maart) weer teruggeslagen door de Osmanen. Ondanks het succes van de Osmaanse legers bij Çatalca, was het Mahmud Şevket Paşa door gebrek aan financiële middelen niet gelukt het leger volledig op sterkte te brengen. Op 28 maart was de capitulatie van Edirne een feit, vooral als gevolg van uithongering van de bevolking. De capitulatie leidde in de eerste dagen tot -al dan niet door de Bulgaren geautoriseerde- plunderingen en had fatale gevolgen voor de krijgsgevangen genomen Turkse soldaten.103 Eerder al, op 6 maart, was Janina al in Griekse handen gevallen en Skutari gaf zich op 22 april aan de Montenegrijnen over. Het einde van de Turkse heerschappij in Europa, met uitzondering van Istanbul, was hiermee een feit.104 In Istanbul wilde de afgezette grootvizier Kâmil Pasa gebruik maken van de situatie waarin het Osmaanse Rijk zich bevond en probeerde een tegencoup te organiseren, maar de plannen werden ontdekt en Kâmil Paşa werd gearresteerd (28 mei 1913). Mahmud Şevket Paşa, bood opnieuw een wapenstilstand aan naast de volledige acceptatie van de vredesvoorwaarden die door de grootmachten gesteld waren (31 maart). De wapenstilstand kwam tot stand op 16 april 1913105 en de onderhandelingen werden hervat op 30 mei. Tien dagen later, op 10 juni 1913, werd het Verdrag van Londen ondertekend. Hierbij werd de lijn Midye-Enez als nieuwe grens vastgesteld en de Turkse regering moest Thracië en Edirne afstaan. Alle rechten op Kreta werden opgegeven en de toekomst van de eilanden en de verdere vaststelling van de grenzen van Albanië werd aan de grootmachten overgelaten.106 102 Shaw & Shaw, History 2, 296. Carnegie Endowment for International Peace, Report of the International Commission to inquire into the causes and conduct of the Balkan Wars (Washington D.C. 1914) 110-116. 104 Shaw & Shaw, History 2, 296. 105 Overzichtskaartje van de door de Balkanlanden bezette gebieden na de Eerste Balkanoorlog zie afbeelding 2.3 106 Shaw & Shaw, History 2, 296. 103 Hoofdstuk 2 31 2.2 Het ontstaan en het verloop van de Tweede Balkanoorlog (29/30 juni 1913 -29 september 1913) Inleiding De Eerste Balkanoorlog kwam officieel ten einde met de ondertekening van het Verdrag van Londen op 10 juni 1913. De verenigde Balkanlanden; Servië, Montenegro, Griekenland en Bulgarije hadden kans gezien te Turken uit Europa te verdrijven met uitzondering van het land achter de Çatalca linie en het Gallipoli-schiereiland. Nog voordat het vredesverdrag was ondertekend, hadden Servië en Griekenland een militair pact gesloten gericht op de onderlinge verdeling van het door hen betwiste gebied in Macedonië. Bulgarije was echter niet tevreden met de door haar veroverderde gebieden, en dan in het bijzonder over het terrein in Macedonië (feitelijk de aanleiding voor het de Eerste Balkanoorlog). Bijkomend probleem was de houding van Roemenië. Roemenië meende recht te hebben op Bulgaars grondgebied in Silistrië, op grond van haar neutrale houding in de Eerste Balkanoorlog. De Bulgaren waren echter niet van plan dit gebied op te geven. De eerder door Rusland toegezegde bemiddeling in een conflict voortkomend uit de verdeling van Macedonië bleef echter uit. Rusland wenste zich niet te vervreemden van de beide bondgenoten op de Balkan (Servië en Bulgarije) en kwam niet tussenbeide. Ondertussen vonden in Macedonië verschillende confrontaties tussen de Servische en Bulgaarse troepen plaats. In essentie waren alle betrokken partijen in het conflict gericht op een continuering van de oorlogshandelingen om de grenzen voor eens en voor altijd te kunnen vaststellen; er stond nu veel op het spel. De regeringen van de Balkanlanden hadden geen totale controle meer over de militaire situatie en de enige macht die hen zou kunnen afhouden van een conflict, was Rusland, maar Rusland hield zich afzijdig van het conflict. De aanleiding: opnieuw de ‘Macedonische kwestie’ De oorlog tussen het Osmaanse Rijk en de verenigde Balkanlanden was nog niet officieel ten einde, toen er opnieuw een conflict uitbrak, ditmaal tussen de Balkanlanden onderling (de Tweede Balkanoorlog). Aanleiding voor het conflict was onenigheid tussen de Bulgaren aan de ene kant en Servië en Griekenland aan de andere zijde over de verdeling van de op de Osmanen veroverderde gebieden. Feitelijk ging het nog steeds om de ‘Macedonische kwestie’, de verdeling van op de Turken veroverd Macedonië onder de Balkanlanden, die nog steeds onopgelost was gebleven. Bulgarije, Servië en Griekenland waren eerder, bij het sluiten van militaire verdragen, ervan uitgegaan dat zij de veroverderde Albanese gebieden onderling zouden kunnen verdelen. Zij werden echter verrast door het feit dat de grootmachten107 bij het Verdrag van Londen een onafhankelijke staat Albanië wilden stichten.108 Servië echter, hierin gesteund door Rusland, had nog niet de wens opgegeven een haven te verkrijgen aan de Adriatische Zee, bij voorkeur Dürres. Gezien het feit dat de stichting van een onafhankelijk Albanië de Grieken en Serviërs de mogelijkheid ontnam om de Albanese gebieden te annexeren, wilden zij compensatie in de vorm van het gebied in Macedonië, dat bij het Verdrag van Londen aan de Bulgaren was toegewezen. Eerder waren bij het tot stand komen van het militaire verdrag tussen Servië en Bulgarije in maart 1912 afspraken gemaakt over de toekomstige verdeling van dit gebied. De toekomst van Macedonië hing deze keer niet af van de op etniciteit of historische motieven gebaseerde claims van de Balkanlanden, maar zou worden bepaald door het machtsevenwicht tussen de Balkanstaten onderling.109 Toen op 12 december 1912 bij het verdrag van Londen door de grootmachten de onafhankelijkheid van Albanië werd geregeld, werden Servië en Montenegro onder druk gezet Van de grootmachten waren vooral Italië en Oostenrijk-Hongarije voorstanders van dit plan omdat een Albanese staat als buffer zou kunnen dienen tegen de Servische aspiraties. 108 Naarmate de oorlog succesvoller verliep voor de Albanezen, vatte bij hen het idee post, dat het wellicht mogelijk was om volledige onafhankelijkheid te verkrijgen in plaats van de door Mahmud Şevket voorgestelde autonomie. Het gevolg hiervan was dat op 28 november 1912, nog voordat de Osmanen terug waren gekeerd aan de conferentietafel voor de vredesonderhandelingen, de onafhankelijkheid van Albanië werd uitgeroepen. 109 Shaw & Shaw, History 2, 297; Jelavich, History of the Balkans 2, 99. 107 Hoofdstuk 2 32 om de bezette gebieden op te geven en te verlaten. Toen Servië gedwongen werd veroverd gebied op te geven, meende het -als compensatie- recht te hebben op gebiedsuitbreiding in Macedonië. Ook de Grieken legden een claim op Macedonië, omdat zij de Bulgaren zo ver mogelijk van Salonika wensten te houden. Omdat Servië en Griekenland na het Verdrag van Londen opnieuw een te grote invloed van Bulgarije vreesden, sloten zij in mei/juni 1913 een (militair) verbond. Hierbij werd wederzijdse hulp in het geval van oorlog110 vastgelegd en er werden geheime afspraken over een toekomstige verdeling van de aan de Bulgaren toewezen gebieden ten zuiden van Ohrid en Veles111 gemaakt. De Grieken en Serviërs zegden elkaar wederzijdse diplomatieke steun toe, indien een van beide landen betrokken zou raken in een conflict en ze stelden de grens tussen beide landen vast.112 Griekenland en Servië hadden besloten een defensieve houding aan te nemen tegenover Bulgarije; ze creëerden een gezamenlijke grens in Macedonië ten westen van de rivier de Vardar en besloten de gebieden ten oosten daarvan aan Bulgarije te laten. Rusland deed een poging te bemiddelen in het conflict, maar de Bulgaren weigerden aan de besprekingen deel te nemen en reduceerden daarmee een mogelijke oplossing in hun voordeel tot nul. De woede van de Bulgaren was groot; terwijl zij in de Eerste Balkanoorlog het grootste aandeel hadden geleverd in de strijd tegen de Osmanen, werden ze nu, als dank voor hun inspanningen, het slachtoffer van de ambities van de andere Balkanstaten. Servië en Griekenland hadden ondertussen ook relaties aangeknoopt met de Balkanstaten Roemenië en Montenegro en zelfs met het Osmaanse Rijk, die allen bevreesd waren voor de mogelijke gevolgen van de aspiraties van Bulgarije.113 Het begin en het verloop van de oorlogshandelingen In de nacht van 29/30 juni 1913 ging het Bulgaarse leger over tot een verrassingsaanval op zijn voormalige bondgenoten Griekenland en Servië. De Bulgaren stelden dat de Serviërs zich niet aan de door hen in 1912 overeengekomen grensverdeling van Macedonië hielden. Voorafgaand aan de aanval -overigens zonder een officiële oorlogsverklaring114 -hadden zich al verscheidene schermutselingen tussen de legers van de Balkanlanden onderling voorgedaan. De Bulgaren vielen het Servische leger aan bij Gevgelija (gelegen in het Zuid-Oosten van Macedonië) en ook het Griekse leger, dat gelegerd was in Nigrita. Het Servische leger had grote moeite het hoofd bieden aan de beter uitgeruste Bulgaarse troepen. De Grieken daarentegen waren aanvankelijk succesvoller. Nadat de Griekse troepenmacht zich eerst had teruggetrokken, versloeg het, ondanks grote verliezen, de Bulgaren bij Kilkis-Lahanas (3-24 juli 1913). De Griekse troepen konden niet voorkomen dat de stad Serres werd geplunderd door ongeregelde Bulgaarse troepen. De Griekse troepen splitsten zich in twee hoofdmachten, een deel trok verder naar het oosten en bezette de gebieden ten westen van de rivier de Mesta, de andere hoofdmacht richtte zich op de Struma vallei, waar de Bulgaren verslagen werden bij Doiran en de berg Meles. Op 18 juli wonnen de Bulgaren in een beslissende strijd van de Serviërs bij Kalimantsi. (15-18 juli 1913); hierdoor konden de Bulgaren hun troepen samentrekken bij Kresna, waar zij zich plaatsten in een sterke defensieve positie tegen de Grieken. Hier vond een belangrijke strijd plaats tussen de Bulgaarse en de Griekse troepen, met grote verliezen aan beide zijden (de strijd bij Kresna 18-29 juli 1913). Op 29 juli ging het Bulgaarse leger over tot een laatste aanval op de Gieken op beide flanken, de Grieken terugdringend door de Struma en Mesta riviervalleien. De Grieken konden echter geen steun verwachten van de Serviërs (als gevolg van de nederlaag bij Kalimantsi) en werden gedwongen om via de Griekse regering een wapenstilstand aan te vragen. Omdat de situatie voor beide partijen niet langer houdbaar was, kwam er een wapenstilstand tussen Griekenland en Bulgarije tot stand (31 juli 1913). Voor de Bulgaren was de situatie ook niet langer houdbaar. De reden hiervoor was niet zozeer het strijdtoneel in Macedonië, maar het feit dat Roemenië haar legers had gemobiliseerd en op 27 juni 1913 de oorlog aan Bulgarije had verklaard. De Bulgaren zagen zich nu bedreigd 110 Niet alleen met Bulgarije, maar mogelijkerwijs ook met Oostenrijk-Hongarije. zie ook afbeelding 2.2 112 Shaw & Shaw, History 2, 297. 113 Shaw & Shaw, History 2, 297. 114 Servië en Griekenland verklaarden op 8 juli 1913 de oorlog aan Bulgarije. 111 Hoofdstuk 2 33 vanuit het noorden. De Roemeense,115 Montenegrijnse en Osmaanse troepen hadden dankbaar gebruik gemaakt van de penibele militaire situatie, waarin het Bulgaarse leger was geraakt en hadden besloten zich te mengen in de strijd. De Roemenen hadden op 10 juli de Dobrudja bezet en bedreigden vanuit het noorden de hoofdstad Sofia. De Roemeense legers ondervonden weinig weerstand van de Bulgaren en zagen kan Silistrië te veroveren.116 Daarnaast was had ook het Osmaase Rijk zich in de strijd gemengd. Binnen het Osmaanse Rijk had het ‘IT’, het Comité van Eenheid en Vooruitgang, de herovering van Edirne en Oost-Thracië gepropageerd. De Osmaanse regering was over dit idee echter intern zeer verdeeld en vreesde dat dit opnieuw zou leiden tot een oorlog met desastreuze gevolgen. Uiteindelijk meende het Osmaanse leger een goede kans te maken, om deze gebieden te heroveren, omdat de Bulgaren hun troepen hadden samengetrokken, om hun voormalige bondgenoten in het westen te bestrijden. De Osmanen verlieten op 12 juli 1913 de versterkingen bij Çatalca en passeerden de Enez-Midye linie en zagen kans om zonder enige weerstand, OostThracië, inclusief de steden Edirne (op de Bulgaren)117 en Kırkkilise (op de Serviërs) te heroveren. Als direct gevolg van deze herovering sloten Bulgarije’s voormalige bondgenoten Servië en Griekenland nu vrede met de Osmanen, ten koste van Bulgarije.118 De vredesonderhandelingen Een algehele wapenstilstand volgde op 31 juli 1913. De Bulgaren accepteerden het wapenstilstand-voorstel van de Griekse regering, omdat ze bevreesd waren voor de oprukkende Roemeense legers in het noorden. De wapenstilstand tussen Bulgarije en zijn voormalige bondgenoten werd getekend op 31 juli 1913. Op het moment dat de wapenstilstand werd afgekondigd, bevonden de Roemenen zich op 30 kilometer van de Bulgaarse hoofdstad Sofia.119 Bij het daarop volgende Verdrag van Boekarest (10 augustus 1913) werd Macedonië verdeeld en verkreeg Albanië zijn onafhankelijkheid.120 Dit betekende, dat Griekenland zijn territorium kon uitbreiden in Macedonië met het gebied ten noorden van Salonika en in het oosten voorbij Kavala; bovendien namen de Grieken Epirus in, inclusief het district Janina, dat geclaimd werd door Albanië. Servië nam Oud-Servië in en het grootste deel van NoordMacedonië; het Servische rijk werd daarmee twee maal zo groot. De sancak Novipazar moesten de Serven met Montenegro delen. Bulgarije kreeg maar een klein deel van Oost-Macedonië, maar dit omvatte wel een stuk Egeïsche kustlijn van 80 mijl en de havenplaats Alexandroupolis (Dedeağaç).121 De grenzen zoals die nu vastgesteld waren, werden bekrachtigd in een reeks van afzonderlijke verdragen tussen het Osmaanse Rijk en de Balkanstaten: een verdrag met Bulgarije (‘De vrede van Constantinopel’ op 29 september, 1913), een met Servië (14 november 1913) en een met Griekenland (14 maart 1914). In deze verdragen werd ook het eigendomsrecht van Osmaanse onderdanen en de positie van moslims in de voormalige Osmaanse gebieden geregeld. Zo kwam de ‘Macedonische kwestie’ met het sluiten van deze verdragen, definitief tot een einde. Albanië was weliswaar onafhankelijk geworden, maar kreeg niet de gebiedsuitbreiding, waarop men gehoopt had. De omvang van Bulgarije was met 30 procent toegenomen en deze staat had bovendien een verbinding gekregen met de zee.122 De Bulgaren hadden met hun offensieve houding grote inschattingsfouten gemaakt: de Bulgaren hadden hun eigen militaire kracht overschat en waren niet bestand tegen een oorlog op meerdere fronten en zagen zich in hun oorlogsplannen niet gesteund door een (of meerdere) grootmachten.Grote overwinnaars in de beide Balkanoorlogen waren Servië en Griekenland. Roemenië was niet in de Eerste Balkanoorlog betrokken geraakt maar leefde al enige tijd op gespannen voet met het naburige Bulgarije, dat ambities koesterde voor een Groot-Bulgarije. 116 Shaw & Shaw, History 2, 297; Zurcher, Geschiedenis, 132. 117 De Bulgaren verlieten Edirne op 23 juli 1913. 118 Shaw & Shaw, History 2, 297. 119 Shaw & Shaw, History 2, 297-298. 120 Overzichtskaartjes grensveranderingen op de Balkan na de Conferentie van Londen en na het verdrag van Boekarest zie afbeelding 2.4 121 Shaw & Shaw, History 2, 297; Jelavich, History of the Balkans 2, 99-100. 122 Shaw & Shaw, History 2, 299. 115 Hoofdstuk 2 34 Servië had zijn territorium uitgebreid met 80 procent en de omvang van de bevolking was met de helft toegenomen. Zowel Griekenland als Montenegro hadden op hun beurt relatief grote gebieden veroverd. Ook voor Roemenië en het Osmaanse Rijk was het resultaat van de Tweede Balkanoorlog tot op zekere hoogte positief: de Roemenen kregen de controle over de zuidelijke Dobrudja, en de ‘Porte’ kreeg de heerschappij over Edirne en een deel van Oost-Thracië terug123. Het mag duidelijk zijn dat de grootste verliezer uiteindelijk Bulgarije was, het had ondanks de eerdere succesvolle veroveringen, grote gebieden moeten prijsgeven aan de Balkanstaten. Maar ook het Osmaanse Rijk moet feitelijk tot de verliezers gerekend worden; doordat ze een enorm gebiedsverlies leden, kreeg het Osmaanse Rijk te maken met grote stromen vluchtelingen die een veilig heenkomen zochten binnen de nieuwe grenzen van het Osmaanse Rijk. 2.3 Vluchtelingenstromen tengevolge van de Balkanoorlogen In het tweede deel van dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op de ontwikkelingen in bevolkingssamenstelling op de Balkan en het ontstaan van het vluchtelingenprobleem in relatie tot de beide Balkanoorlogen. Bevolkingssamenstelling op de Balkan voorafgaand aan de Balkanoorlogen Justin McCarthy geeft in zijn boek ‘Death and Exile, the ethnic cleansing of Ottoman Muslims, 1821-1922’ aan, dat in de periode direct voorafgaand aan de Balkanoorlog moslims in absolute zin de grootste etnische bevolkingsgroep vormden. Naast christenen, Armeniërs en joden vormden zij de meerderheid op de Balkan. In de voor het Osmaanse Rijk drie belangrijkste provincies van de Balkan, Edirne, Skutari en Kosovo vormden moslims de absolute meerderheid, niet slechts de grootste groep.124Deze situatie was grotendeels ontstaan als gevolg van de bevolkingsuitwisselingen die aan het einde van de 19e eeuw op de Balkan hadden plaatsgevonden.125 Grote groepen moslims afkomstig uit de Kaukasus, waren gevlucht voor de Russische legers en hadden zich op de Balkan gevestigd. Tegelijkertijd verlieten moslims in grote getale de opkomende, overwegend christelijke staten Servië en Bulgarije. Omgekeerd emigreerden er vanuit het Osmaanse Rijk in de periode 1875-1879 grote aantallen christenen, om zich te vestigen in Bulgarije en in het gebied Oost-Rumelië. Door deze bevolkingsuitwisselingen was het aandeel van de moslims in de Europese delen van het Osmaanse rijk in de periode direct voorafgaand aan de Balkanoorlogen (1911) groter dan in 1877, de periode voorafgaand aan de Turks-Russische oorlog. Maar het recht op zelfbeschikking, gebaseerd op etniciteit, speelde op dat moment nog geen belangrijke rol. De kwestie van het zelfbeschikkingsrecht van de Balkanvolkeren danwel de overheersing door de Osmanen hing niet af van een meerderheidsprincipe, maar werd bepaald door feitelijke militaire macht.126 De vluchtelingenstroom ten gevolge van de Eerste Balkanoorlog De gevolgen van de Balkanoorlogen waren desastreus voor de moslimboerenbevolking en de christenen op de Balkan. Het resultaat was sterk vergelijkbaar met de gevolgen van de Turks-Russische oorlog van 1877-78. In beide oorlogen werden grote groepen moslims en christenen van huis en haard verdreven, op de vlucht voor plundering en moord.127 123 De Osmanen heroveren hiermee een gebied dat net iets groter is dan het huidige Europese deel van Turkije. 124 McCarthy, Death and Exile, 135. 125 De eerste bevolkingsuitwisseling had plaatsgevonden na de christelijke herovering van Hongarije in 1699, Hongarije kwam hierbij onder Oostenrijks bestuur. moslim-migranten verlieten dit gebied om zich elders onder Osmaanse bestuur te vestigen. 126 McCarthy, Death and Exile, 136. 127 McCarthy, Death and Exile, 138-139. Hoofdstuk 2 35 De moslims van de Balkan zochten veelal een veilig heenkomen op grondgebied dat nog in Osmaanse handen was; men vestigde zich in de grotere steden. Vele moslims stierven onderweg als gevolg van moordpartijen, honger en ziektes, op de vlucht voor de oprukkende legers. Gelet op de snelheid waarmee de Balkanstaten de Osmaanse gebieden veroverden, was het voor het merendeel van de vluchtelingen onmogelijk op tijd veilig gebied te bereiken. Daar kwam nog bij, dat de legers van een Balkanstaat vaak de moslim boerenbevolking van een nieuw veroverd gebied naar een andere christelijke Balkanstaat opjaagden. Alleen de moslims, die hun dorpen vanaf het begin van de oorlog direct hadden verlaten, hadden een redelijke kans gekregen om een veilig heenkomen te vinden.128 Het merendeel van de vluchtelingen was gedwongen te vluchten door gebieden die al in handen waren van de vijand. De meesten van hen haalden het einddoel dan ook niet; ze bezweken als gevolg van uitputting, honger, ziektes en wraakacties. Een deel van de vluchtelingen uit de dorpen (50 procent) slaagde erin de kustplaatsen te bereiken, en wachtte daar op transport vanuit de Balkan. De vluchtelingen vreesden naast de reguliere troepen vooral de nationalistische guerrilla bendes, de ‘komitadji’s, die voorheen in Macedonië actief waren en op wraak uit waren. Deze bendes waren gelieerd aan christelijke staten als Bulgarije en Servië en ontvingen (onofficieel) vaak actieve steun van de regeringen van deze staten, die overigens geen greep op de guerilla’s hadden. 129 De ‘komitadji-bendes zorgden er in principe voor, dat de vijand op de vlucht sloeg uit angst voor plundering en moord; op deze manier baanden ze een weg voor de reguliere troepen. De grootste en beruchtste groep waren de Bulgaarse komitadji’s, met de Servische als goede tweede. Het aantal Griekse bendes was gering. Gezien de snelle veroveringen was het niet zo zeer de taak van de komidtadji’s de dorpen en steden aan te vallen, maar ze moesten er vooral voor zorgen, dat de eigen etnische groep in de meerderheid zou zijn achter de vijandelijke linies.130 We kunnen met zekerheid stellen dat het in de Eerste Balkanoorlog vooral de moslimboerenbevolking was, die te lijden had van de snelle veroveringen van de verenigde Balkanlanden. Complete dorpen werden verwoest, zodat terugkeer naar de plaats van herkomst feitelijk onmogelijk was. Ook de moslimbewoners in de steden, onderdanen van de verliezende parti, werden het slachtoffer van vervolging, plundering en willekeur vanaf het moment dat de bezettingslegers de steden binnentrokken en het militaire bestuur de macht overnam. Maar behalve de moslimbevolking waren natuurlijk ook andere etnische groepen op de Balkan het slachtoffer van de zich terugtrekkende Turkse legers. Ook zij probeerden in de steden een veilig heenkomen te vinden. Oorlogsverslaggever Colin Ross spreekt in zijn boek ‘Im Balkankrieg’ over de Bulgaren, Grieken en Joden die in de Eerste Balkanoorlog vluchtten uit angst voor de Osmaanse troepen, die op terugtocht waren: ‘So flieht das Volk zu Tausenden und Tausenden. Die osmanische Bevölkerung flieht vor den Bulgaren...-....Und die Bulgaren, Griechen und Juden flüchten aus Angst vor dem flüchtenden Heere. So wälzen sich endlose Wagenzüge nach Konstantinopel’131 Justin McCarthy vergelijkt in zijn boek ‘Death and Exile, the ethnic cleansing of Ottoman Muslims, 1821-1922’ de situatie waarin de moslimbevolking zich bevond met de situatie ten tijde van de Russisch-Turkse oorlog van 1877. Hij karakteriseert de slachtingen die onder de moslimbevolking in de Balkanoorlogen plaatsvonden weliswaar als ‘minder georganiseerd en willekeurig’ dan die ten tijde van de Russisch-Turkse oorlog, maar daarom niet minder ernstig: ‘The murders committed during the Balkan wars were of the type that contemporaries called ‘race war’ It is doubtfull if komitaji groeps, unlike the Cossacks, (1877-78) were part of a well- 128 McCarthy, Death and Exile, 138-139. ‘Both komitajis and regular army troops were agents of destruction. Even in the midst of rapid conquests, some christian armies paused to destroy every Muslim village in the vicinity; more often, the destruction was left to irregulars who accompanied the armies’. (bron: McCarthy, Death and Exile, 139.) 130 McCarthy, Death and Exile, 139-141. 131 Colin Ross, Im Balkankrieg (München 1913), 30. 129 Hoofdstuk 2 36 considered plan. They did not consider the political benefits of terror as they pillaged and massacred in Muslim villages.’ 132 De Russische bemoeienis tijdens de Balkanoorlog van 1912-1913 was -in vergelijking met de oorlog in 1877- minimaal, in ieder geval niet direct. De Balkanlanden Bulgarije, Servië, Griekenland en Montenegro streden feitelijk allemaal hun eigen strijd. Het enige dat de Balkanlanden onderling verbond, was het feit dat zij zich wilden ontdoen van de Turkse heerschappij en de moslims ditmaal voorgoed uit de Balkan wilden verdrijven. Terwijl de Russen in de Russisch-Turkse oorlog dat planmatig probeerden te doen, was de verdrijving van de moslims in de Balkanoorlogen zeer chaotisch en ongestructureerd en werkten de Balkanlanden nauwelijks samen om dit doel te bereiken. Het gevolg was dat de moslim boerenbevolking speelbal werd van de verschillende Balkanlegers, die ieder op hun beurt moslims verdreven uit het door hen veroverde gebied. Dit leidde tot een hoog sterftecijfer onder de moslims, omdat ze gedwongen werden te vluchten van het ene veroverde gebied naar een ander gebied, dat ook in handen was van een christelijke mogendheid. McCarthy stelt dat het effect van beide oorlogen vergelijkbaar was; in beide oorlogen werden Turken en andere moslims op de Balkan van huis en haard verdreven uit angst voor moordpartijen, verkrachtingen en plunderingen; in beide gevallen stierven er velen onderweg. Voor het eerst ontstonden er gebieden op de Balkan, waar christenen de meerderheid van de bevolking vormden.133 De gruwelijkheden, begaan in de Balkanoorlogen, vertonen een sterke gelijkenis met de uitwassen van wat wij tegenwoordig ‘ethnic cleansing’ noemen. Het ligt voor de hand overeenkomsten te zien met de humanitaire gevolgen van het uiteenvallen van Joegoslavië, het uitmoorden van de moslims in Bosnië en het voortbestaan van nationalistische kwesties zoals bijvoorbeeld de Albanese kwestie over de provincie Kosovo. De oorlog in Joegoslavië in de negentiger jaren van de vorige eeuw wordt daarom door sommigen ook wel de ‘Derde Balkanoorlog’ genoemd. De vluchtelingenstroom ten gevolge van de Tweede Balkanoorlog In de Tweede Balkanoorlog waren het grotendeels de christelijke bevolkingsgroepen die te maken kregen met wreedheden, als gevolg van de geschillen tussen de christelijke Balkanvolken onderling. Maar ze werden ook het slachtoffer van slachtingen door moslims, die in de Tweede Balkanoorlog kans zagen om gebieden, die inmiddels bewoond werden door christenen, te heroveren en hun wraakgevoelens op hen los te laten.134 Een nog tijdens de (Tweede) Balkanoorlog ingestelde internationale commissie, de Carnegie-commissie,135 heeft onderzoek gedaan naar de gedragingen van de betrokken oorlogvoerende partijen tijdens de Balkanoorlogen. Het rapport beschrijft de gevolgen van de oorlogen in territoriale zin en geeft cijfers van de inwoneraantallen van de jonge Balkanstaten voor en na de oorlogen. In de literatuur over de Balkanoorlogen blijven de vérstrekkende gevolgen voor de plaatselijke bevolking vaak onderbelicht. In het rapport van de Carnegiecommissie komen deze gevolgen voor de civiele, ‘niet-combatante’ bevolking echter ruimschoots aan bod. De onderlinge wreedheden worden aan de hand van ooggetuigenverslagen tot in detail beschreven. Het rapport werd samengesteld door een groep van acht vooraanstaande internationale academici en is direct na de Balkanoorlogen in Amerika verschenen. Daarnaast beschrijft het rapport het verloop van de oorlog en de harde realiteit met betrekking tot de bloedbaden en willekeurige wreedheden tussen de verschillende bevolkingsgroepen onderling. Aan bod komen onder meer de hopeloze situatie, waarin de Macedonische moslims zich bevonden en de vaak meedogenloze rol van de Serviërs, maar ook de wederwaardigheden van de Bulgaarse boeren en van de Grieken ten tijde van de Tweede Balkanoorlog. Vooral gedurende de Tweede Balkanoorlog, waarin de Balkanlanden elkaar onderling bevochten, waren de Bulgaren en de Grieken -en in mindere mate de Serviërs- het doelwit van 132 McCarthy, Death and Exile, 140. McCarthy, Death and Exile, 139. 134 McCarthy, Death and Exile, 154-155. 135 Volledige naam: Carnegie Endowment for International Peace 133 Hoofdstuk 2 37 oorlogsmisdaden.136 Over de aantallen vluchtelingen concludeert de commissie dat er tijdens de Tweede Balkanoorlog ruim 135.000 moslim vluchtelingen door de stad Thessaloniki getrokken moeten zijn en dat er na de oorlog nog velen zijn gevolgd.137 Tijdens de Eerste Balkanoorlog waren er vier gebieden waar de vluchtelingenstromen zich naar toe bewogen: Albanië, Thessaloniki, Edirne en Istanbul. De groep die naar Albanië vluchtte was relatief klein, deze groep bestond voornamelijk uit Albanese moslims, afkomstig uit de vilâyet Kosovo op de vlucht voor het Servische leger. Omdat het arme Albanië de vluchtelingen niet veel te bieden had, zijn de meesten van hen door hongersnood omgekomen in de bergen.138 De vluchtelingen die naar Thessaloniki vluchtten,139 verging het beter dan de groep die naar Albanië gevlucht was. Thessaloniki was een toevluchtsoord geworden voor vluchtelingen, afkomstig uit alle gebieden, die veroverd waren door Servië, Bulgarije en Griekenland, dus vluchtelingen uit de vilâyets Kosovo, Monastir en Selanik. In zeer korte tijd, in slechts vier weken, waren er in de havenstad Thessaloniki meer dan 60.000 vluchtelingen aangekomen, voor wie vrijwel geen voorzieningen waren. De weinige humanitaire hulp die er was, bleek absoluut ontoereikend voor de duizenden Turkse vluchtelingen. Velen kwamen dan ook om, als gevolg van honger en ziektes als cholera en tyfus. In Thessaloniki was, behalve de Turkse Rode Halve Maan, een islamitische hulporganisatie actief in ‘het Islamitisch Comité Salonika’, dit comité organiseerde voor de vluchtelingen transport over zee naar Anatolië.140 De derde grote stroom van vluchtelingen kwam terecht in Edirne. Voorafgaand aan het beleg van Edirne, waren al 20.000 mensen naar deze stad gevlucht. Omdat de stad belegerd werd, was de voedselvoorraad al gauw ontoereikend. De laatste grote stroom van vluchtelingen was afkomstig uit het gebied ten zuiden van de oude Bulgaarse grens; deze vluchtten in de richting van Kavala. Ongeveer 10.000 vluchtelingen hadden zich in november 1913 in Kavala verzameld. Sommigen van hen slaagden erin om transport over zee te vinden naar Istanbul of Izmir. De khedive van Egypte zorgde voor de overtocht van 5.000 vluchtelingen met zijn privéjacht.141 Naast honger en uitputting waren ziektes een belangrijke doodsoorzaak voor vele vluchtelingen. Behalve te verwachten typische oorlogsziekten zoals tyfus en vlektyfus, brak onder de vluchtelingen ook cholera uit; dit had vérstrekkende gevolgen. Kort na de terugtocht van de Osmaanse legers vanuit Kirklareli, was er rond Çatalca een cholera-epidemie uitgebroken, die zich in zeer korte tijd over de gehele Çatalca-linie verspreidde. De cholera breidde zich verder uit onder de tienduizenden vluchtelingen in het gebied rond Hadımköy en in de vluchtelingenkampen rond Istanbul. In een poging om Istanbul te vrijwaren van epidemieën werden de soldaten en andere cholera-zieken geïnterneerd bij Yeşilkoy (San Stefano) en in Hademköy. Onder mensonterende omstandigheden probeerden de Turkse Rode Halve Maan en enige buitenlandse hulporganisaties de slachtoffers zoveel mogelijk te helpen, maar deze hulp was al snel onvoldoende, gezien de grote toestroom van vluchtelingen en de tijd die het kostte om adequate hulp te organiseren. Er werd daarom geprobeerd de moslimvluchtelingen, afkomstig van de Balkan zo snel mogelijk naar Anatolië te transporteren en daar te huisvesten. De vluchtelingen, die men door gebrek aan transportmiddelen toch in de hoofdstad moest onderbrengen, werden in moskeeën en op begraafplaatsen opgevangen. Maar de gewonden en zieken trokken toch de stad binnen en vormden daar een groot besmettingsgevaar voor de rest van de bevolking. De zwaargewonde soldaten die Istanbul bereikten, werden het dichtst bij het station opgevangen, in Gülhane aan de voet van het Topkapı paleis.142 De wapenstilstand van begin december 1912 bracht geen rust voor de vluchtelingen die de keus hadden naar een voor hen onbekend land te emigreren of terug naar huis te keren en 136 McCarthy, Death and Exile, 155. Na de verdragen die in oktober 1913 tussen Bulgarije en Turkije werden gesloten zouden nog veel meer emigranten volgen (bron: McCarthy, Death and Exile, 159.) 138 McCarthy, Death and Exile, 156. 139 Zie afbeeldingen 2.5 en 2.6 140 McCarthy, Death and Exile, 156. 141 McCarthy, Death and Exile, 157. 142 Çapa, ‘Balkan Savaşında Kızılay’, 96; Ross, Im Balkankrieg, 90. 137 Hoofdstuk 2 38 zich onder een christelijk bestuur te vestigen. Sommigen besloten toch terug te keren, met vaak desastreuze gevolgen. De keuze om terug te keren werd ingegeven door de onzekere toekomst die hen stond te wachten in een voor hen onbekend land. De vluchtelingen troffen bij terugkomst vaak volledige verwoeste dorpen aan en waren hun leven niet zeker. McCarthy geeft in zijn boek een raming van het aantal vluchtelingen in de steden. Bij deze ramingen moet het feit, dat veel vluchtelingen slechts door de steden heen trokken en dat anderen daar door ziektes en uitputting de dood vonden, worden ingecalculeerd. Zoals eerder gezegd, niet iedereen vluchtte ten gevolge van de Eerste Balkanoorlog, velen waren echter wel gedwongen te vluchten, toen in juni 1913 de Tweede Balkanoorlog uitbrak.143 Conclusie De beide Balkanoorlogen leidden ertoe, dat het Osmaanse Rijk van de Europese kaart verdween. Het succes van de Balkanstaten was in de eerste plaats te danken aan het feit, dat het Osmaanse Rijk slecht voorbereid was op de aanvallen en volstrekt niet in staat was weerstand te bieden aan de oprukkende Balkanlegers. Een tweede belangrijke factor die het verloop van de oorlogen bepaalde, was het feit, dat de Balkanstaten (wisselende) coalities sloten en daardoor met ‘vereende’ krachten het Osmaanse Rijk in zeer korte tijd wisten te verslaan. In de derde plaats waren de interventies van de Europese grootmachten erop gericht de Balkan, aansluitend bij hun eigen aspiraties, te herverdelen, wat steeds gebiedsverlies voor het Osmaanse Rijk tot gevolg had. Tengevolge van de beide oorlogen kwamen er grote stromen vluchtelingen op gang. Vooral de moslimbevolking zag zich genoodzaakt voor de succesvolle christelijke legers uit te vluchten, met als uiteindelijk doel een veilig heenkomen te zoeken binnen het gebied, dat nog onder de heerschappij van het Osmaanse Rijk stond. Velen stierven daarbij door ziekte en uitputting. Het karakter van de vluchtelingenkwestie kan gezien worden als ‘etnische zuivering’ en vertoont veel overeenkomsten met de gebeurtenissen op de Balkan in de negentiger jaren van de vorige eeuw. De vluchtelingen, die wel in staat waren de Osmaanse steden te bereiken, plaatsten de Turkse regering voor een enorme opgave: onderdak en verzorging bieden aan duizenden gevluchte onderdanen. Deze opgave was voor de Turkse regering en de Turkse Rode Halve Maan feitelijk onuitvoerbaar. De ontoereikende Turkse hulpverlening leidt tot het op gang komen van hulpverlening uit het buitenland, waaronder Nederland. Het volgende hoofdstuk is een voorbereidend hoofdstuk op de beschrijving van de hulpverlening, die verstrekt werd door het Nederlandse Rode Kruis ten tijde van de Balkanoorlogen van 1912-1913. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de ontstaansgeschiedenis van nationale Rode Kruis organisaties, het Nederlandse Rode Kruis en de Turkse Rode Halve Maan. Behandeld worden de beginselen van het Internationaal Rode Kruis, de Conventie van Genève en de uitgangspunten voor het verlenen van humanitaire hulp door deze Rode Kruis organisaties. Daarna volgt een beschrijving van de internationale hulpverlening die het Nederlandse Rode Kruis verstrekte in de periode voorafgaand aan de Balkanoorlogen. Het daarna volgende deel beschrijft de oprichting van de Turkse Rode Halve Maan organisatie en de verrichtingen van deze organisatie voorafgaand aan de Balkanoorlogen. 143 McCarthy, Death and Exile, 159. Hoofdstuk 2 39 Hoofdstuk 3 Het Rode Kruis en de Balkanoorlog Inleiding Dit hoofdstuk behandelt de oprichting van het Nederlandse Rode Kruis en de geschiedenis van deze organisatie voorafgaand aan de Balkanoorlog van 1912-1913. Beschreven wordt de relatie tussen het Internationale Rode Kruis (officieel: Internationaal Comité Rode Kruis, ICRK) en haar landelijke verenigingen zoals het Nederlandse Rode Kruis (NRK) en de Turkse Rode Halve Maan (TRHM). Nader wordt ingegaan op de ontstaansgeschiedenis van beide landelijke verenigingen en het verlenen van humanitaire hulp in de vorm van buitenlandse missies (‘ambulances’) naar oorlogsgebieden en hulpverlening bij natuurrampen. In het tweede deel van dit hoofdstuk wordt ingegaan op de specifieke beweegredenen van het NRK om humanitaire hulp te verlenen in de Balkanoorlog(en) van 1912-1913. 3.1 Het Nederlandse Rode Kruis Het Nederlandse Rode Kruis werd in 1867 per koninklijk besluit opgericht. Nederland onderschreef met de oprichting van een landelijke nationale Rode Kruis vereniging de eerder in 1864 tot stand gekomen conventie van Genève144. Bij de conventie van Genève hadden 16 landen zich verplicht tot het oprichten van nationale organisaties voor de verpleging van zieke en gewonde militairen. Daarnaast waren er bij de conventie afspraken gemaakt over de doelstellingen van deze landelijke verenigingen. De hoofdtaak van een landelijke vereniging (‘nationaal comité’) was het bijstaan van de militaire geneeskundige dienst van het eigen leger ten tijde van oorlog. Uitgangspunt bij het verlenen van vrijwillige medische hulp aan zieke en gewonde militairen was de zogenaamde ‘neutraliteitsgedachte’. Ambulances, teams van artsen en vrijwillige verplegers (en ook hun patiënten) zouden onschendbaar zijn in een conflict en mochten niet gehinderd worden in de uitoefening van hun taak. Regeringen waren verantwoordelijk voor de ondersteuning van het Rode Kruis bij het uitoefenen van hun taak. De intentie werd uitgesproken dat er een uniform onderscheidingsteken moest komen voor alle Rode Kruis verenigingen. Door alle (westerse) landelijke organisaties werd gekozen voor een rood kruis op een witte achtergrond. In feite een omgekeerde Zwitserse vlag, die symbool stond voor de neutraliteit van de organisatie. Het voeren van dit onderscheidingsteken had tot doel de onschendbaarheid van ambulances en hospitalen en personeel in oorlogsgebied te garanderen. Al snel bleek dat de conventie van Genève van 1864 veel tekortkomingen had en dat er een dringende behoefte was om de handelswijze, taken en uitgangspunten van het Rode Kruis nader te omschrijven. Als gevolg hiervan werd de conventie van Genève meerdere malen gewijzigd en aangevuld.145 Humanitaire hulpverlening De conventie van 1864 had dus een aantal ernstige tekortkomingen; het totale internationale juridische kader, waarbinnen hulp geregeld moest worden, was niet omschreven. De conventie van 1864 regelde slechts de toegang van de militair geneeskundige dienst van beide partijen tot het slagveld, maar de positie van vrijwillige helpers, van zowel oorlogvoerende landen als onpartijdige organisaties in het conflict was helemaal niet geregeld. Verder was niet duidelijk onder wiens autoriteit een hulpverlenende partij van derden zou moeten functioneren. De onschendbaarheid van personeel en materieel was niet formeel geregeld.146 Pas veertig jaar later, bij het verdrag van 1906, werd een aantal belangrijke zaken geregeld en geformaliseerd. Zo werd nu officieel vastgesteld, dat alleen hulp door een ambulance van een niet betrokken land kon worden verleend, indien de regering van het Op 22 augustus 1864 vindt ondertekening van het verdrag van de Conventie van Genève plaats. Mandere, H.Ch.G.J. van der, Geschiedenis van het Nederlandsche Roode Kruis 1967 - 1917, Schets van geschiedenis en beteekenis van het Roode Kruis, zijn optreden in Nederland en in het bijzonder zijn werkzaamheid tijdens de mobilisatie, (Amsterdam 1917) 22-23, 25. 146 Van der Mandere, Geschiedenis van het Nederlandsche Roode Kruis, 25-28. 144 145 Hoofdstuk 3 40 oorlogvoerende land, aan welke deze hulp werd aangeboden, bereid was deze aan te nemen. De vrijwillige hulp beperkte zich niet meer tot vaste hospitalen (ver van het slagveld) maar kon, indien toestemming werd verleend door militaire autoriteiten, ook worden toegelaten tot het oorlogsgebied. Verder werd het begrip ambulance nader omschreven en werd vastgelegd, dat deze te allen tijde ressorteerde onder het toezicht en de autoriteit van de plaatselijke militaire geneeskundige dienst (MGD). Ook de onschendbaarheid en de neutraliteit van personeel en materieel werd verder geregeld en beperkte zich niet langer tot vaste hospitalen, maar gold nu ook voor tijdelijk ingerichte (mobiele) hospitalen.147 De kwestie van het internationale symbool Het nieuwe verdrag van 1906 voorzag tevens in de acceptatie van een uniform symbool voor het Rode Kruis. Het rode kruis tegen een witte achtergrond werd nu officieel het symbool voor het aangeven van neutraliteit. Het symbool werd gebruikt voor vlaggen van medische inrichtingen en armbanden voor het personeel in dienst van het Rode Kruis. In 1899, bij de oprichting van het Internationale Rode Kruis (ICRK), was reeds door landen als China, Turkije en Perzië aangegeven, dat zij op grond van religieuze overwegingen zich niet konden vinden in het gebruik van het rode kruis als teken van neutraliteit. In 1906 gold dit argument nog steeds voor islamitische landen als Turkije en Perzië. Het gebruik van het Rode Kruis symboliseerde in hun ogen een christelijk karakter en men keurde het om deze reden af.148 Perzië vroeg daarom om erkenning van de vlag met een rode leeuw en zon op een wit veld en Turkije koos voor het symbool van de rode halve maan. De overige staten erkenden de Turkse en Perzische bezwaren en accepteerden deze varianten als onderscheidings- en neutraliteitssymbool van de desbetreffende nationale organisaties. De landen gingen echter niet zover dit in een aparte bepaling in de conventie op te nemen. De Russisch-Turkse oorlog van 1877 was het eerste conflict, waarbij de symbolen van het Rode Kruis en de Rode Halve Maan naast elkaar gebruikt werden.149 De herziening van de conventie van Genève werd in Nederland bekrachtigd bij koninklijk besluit in 1909; toen werd tevens een bredere taakomschrijving en bevoegdheid van het Nederlandse Rode Kruis geregeld. Behalve de ondersteuning door het Rode Kruis van de eigen militaire geneeskundige dienst ten tijde van oorlog (en in vredestijd de voorbereiding van hetgeen in oorlogstijd van de organisatie verwacht wordt) werd nu besloten, dat het Rode Kruis ook een humanitaire taak had om in vredestijd hulp bij (natuurlijke) rampen te verlenen. Het besluit verplichtte het Nederlandse Rode Kruis tevens om hulp te verlenen bij rampen in binnen- èn buitenland. Dit alles nog steeds onder de voorwaarde, dat alleen hulp door een neutrale ambulance kon worden verleend, wanneer de regering van het oorlogvoerende land, waaraan de hulp werd aangeboden, bereid was deze aan te nemen.150 Het Nederlandse Rode Kruis was, gezien haar ondersteunende taak ten opzichte van de militaire geneeskundige dienst (MDG) nauw verweven met instituties als de MGD en het Nederlandse leger. Dit blijkt uit het feit, dat er in bestuur van het NRK veel hoge militaire functionarissen zitting hadden en het NRK vaak artsen met een militaire achtergrond in dienst had. In vredestijd was het de hoofdtaak van het Rode Kruis om zich voor te bereiden op datgene, wat van haar in oorlogstijd verwacht werd. We zullen zien dat de humanitaire hulpverlening die het NRK bij missies verleende, veelal gebruikt werd om ervaringen op te doen voor datgene wat van de organisatie verwacht werd in oorlogstijd.151 Humanitaire hulpverlening in oorlogstijd van het NRK in een historische context Zoals eerder aangegeven was de Russisch-Turkse oorlog van (1877-1878) een van de eerste grote conflicten, waarbij de vlaggen van het Rode Kruis en de Turkse Rode Halve Maan 147 Van der Mandere, Geschiedenis van het Nederlandsche Roode Kruis, 39-45. Van der Mandere, Geschiedenis van het Nederlandsche Roode Kruis, 48. 149 J.H. Rombach, Nederland en het Rode Kruis (Amsterdam 1992) 42; Mandere, Geschiedenis van het Nederlandsche Roode Kruis, 47-48. 150 Van der Mandere, Geschiedenis van het Nederlandsche Roode Kruis, 87. 151 Van der Mandere, Geschiedenis van het Nederlandsche Roode Kruis, 76. 148 Hoofdstuk 3 41 gezamenlijk wapperden. In deze oorlog was ook het Nederlandse Rode Kruis actief. De Turkse Rode Halve Maan werd toen materieel en financieel ondersteund door het NRK; de hulp was behalve voor zieke en gewonde krijgslieden ook ‘ten behoeve van de vluchtelingen, die vanwege de vijandelijke troepen de wijk hadden genomen naar de hoofdstad (Istanbul).152 Het Hoofdcomité van het NRK was door beide partijen, die betrokken waren in het conflict benaderd met een verzoek om hulp. In overleg met de ambassades in Rusland en Turkije werd met medewerking van het NRK een veldhospitaal op de Kaukasus ingericht en stuurde het Nederlandse Rode Kruis behalve financiële middelen ook medisch materieel. In totaal verzond het NRK in deze oorlog 30.000 gulden in contanten en 7.000 gulden aan materieel.153 Turkije weigerde in deze oorlog gebruik te maken van het symbool van het rode kruis en gaf de voorkeur aan het gebruik van het rode halve maan-symbool. Om dit internationaal erkend te krijgen was een herziening van de conventie van Genève nodig en dat bleek onder de toenmalige politieke verhoudingen niet mogelijk. Als gevolg van diplomatieke druk werd een compromis bereikt: als beide partijen de regels van de conventie zouden respecteren, mocht er gebruik gemaakt worden van beide symbolen voor de verschillende ambulances. Vanaf deze tijd maakte de Turkse Rode Halve Maan-organisatie gebruik van het halve maan-symbool. Pas later kreeg dit teken de officiële conventionele erkenning.154 Het volgende ‘conflict’ waarbij het NRK hulp verleende, was de Atjeh-oorlog (18731904) en de strijd om Lombok (1894). Beter gezegd, het was het Indische Rode Kruis dat hier hulp verleende. Nederlands-Indië beschikte sinds 1870 over een eigen comité van het Rode Kruis. Dit Centraal Comité Batavia was in beide oorlogen door het Hoofdcomité van het NRK gemachtigd om hulp te verlenen. De verhoudingen in Nederlands-Indië (lees: de betrokkenheid van Nederland in het conflict) brachten met zich mee, dat het Nederlandse Rode Kruis geen directe hulp kon verlenen op het slagveld. De hulp van het Rode Kruis beperkte zich tot ‘ongevaarlijke hulp’: het zenden van ‘verfrissingen en versnaperingen voor de soldaten’ en het ‘bestrijden van verveling op de buitenposten’. Door de omstandigheden kon er geen sprake zijn van directe hulp op het slagveld, behalve in de vorm van het zenden van goederen en geld. Ondanks het aanbod van personeel, is er in deze oorlogen geen sprake geweest van uitzending van personeel vanuit Nederland. Naast de genoemde zendingen is er slechts financiële hulp door het hoofdcomité NRK aan het Indische Rode Kruis verstrekt.155 Als het gaat om hulpverlening op de Balkan, heeft het Nederlandse Rode Kruis financiële en materiële steun gegeven in de Servisch-Bulgaarse oorlog van 1894. Drie jaar later in de Grieks-Turkse oorlog van 1897 is hulp van het NRK echter achterwege gebleven. Ondanks het feit dat deze oorlog in Nederland op veel publieke belangstelling kon rekenen en de publieke opinie actie van het Nederlandse Rode kruis verwachtte, is er geen hulp verleend. Op grond van inlichtingen van het Internationale Rode Kruis Comité in Genève, waar men de hulp coördineerde, besloot het Hoofdbestuur van het NRK, dat men geen hulp hoefde te verlenen in deze korte oorlog. Door de pers in Nederland werd dit niet goed begrepen.156 Het NRK verleende wel hulp ten tijde van de Eerste Boerenoorlog en de Tweede Boerenoorlog (in 1880/1881 en in 1899-1902). Aanvankelijk aarzelde het Nederlandse Kruis om hulp te verlenen in deze vrijheidsstrijd van de Boeren in Transvaal en Oranjevrijstaat tegen het imperialisme van Engeland. Reden hiervoor was, dat de Conventie van Genève toen nog alleen van toepassing was op formele oorlogen tussen onafhankelijke staten. Zodra de Engelse regering had verklaard, de Boeren te zullen behandelen als oorlogvoerende partij -en niet als interne opstandelingen- was er geen belemmering meer voor hulpverlening door het Nederlandse Rode Kruis. In de Eerste Boerenoorlog bleef de hulp beperkt; in 1880 vertrok een Rode Kruis ambulance naar Kaapstad, waar een Rode Kruis comité was gevormd. Maar ook toen werd de aanvankelijk afwachtende houding, die het NRK aannam, niet goed begrepen: 152 Van der Mandere, Geschiedenis van het Nederlandsche Roode Kruis, 72. G.M. Verspyck, Het Nederlandse Rode Kruis (1867-1967) (Den Haag 1967) 86. 154 Rombach, Nederland en het Rode Kruis, 42. 155 Van der Mandere, Geschiedenis van het Nederlandsche Roode Kruis, 74-75. 156 Verspyck, Het Nederlandse Rode Kruis, 88. 153 Hoofdstuk 3 42 ‘…..van de overleggen binnenkamers verneemt de buitenwacht niets, en die omstandigheid heeft regelmatig een negatief effect gehad op de waardering die het Rode Kruis in de spraakmakende publieke opinie ondervond.….’(in de tweede Boerenoorlog was dit eveneens het geval)157 In de Tweede Boerenoorlog werd meteen hulp verleend, maar wel in eerste instantie op particulier initiatief. Omdat de zaak van de Boeren in Nederland vanzelfsprekend op grote belangstelling kon rekenen, waren er op particulier initiatief al verschillende hulpacties gestart. De organisaties achter deze acties bestempelden de houding van het NRK aanvankelijk als ‘lauw’. Ze beoogden verdergaande hulp dan het Rode Kruis op dat moment kon geven: namelijk hulp aan de op het slagveld gebleven burgers (Boeren). Deze vorm van hulpverlening viel toen nog geheel buiten de competentie van het Nederlandse Rode Kruis, wiens beperkte taak voortkwam uit de toen nog beperkte Conventie van Genève. In totaal zijn in de Tweede Boerenoorlog vier ambulances naar Zuid-Afrika vertrokken, waarvan een vanuit NederlandsIndië. De drijvende kracht achter de Nederlandse ambulances was een zekere dr. G.W.S. Lingbeek, die geruime tijd in Zuid-Afrika had verbleven en die het Rode Kruis van de Republiek Transvaal heeft helpen oprichten. Hij was leider van de eerste ambulance naar ZuidAfrika. In het volgende hoofdstuk zullen we hem opnieuw tegenkomen; 13 jaar later werd hij aangesteld als leider van een heel andere ambulance: die naar het Osmaanse Rijk. 157 Rombach, Nederland en het Rode Kruis, 44. Hoofdstuk 3 43 3.2 De Turkse Rode Halve Maan De oprichting van de Turkse Rode Halve Maan (Osmanlı Hilâl-i Ahmer cemiyeti) De Turkse Rode Halve Maan organisatie (Osmanlı Hilâl-i Ahmer cemiyeti) is opgericht in 1877 en is feitelijk voortgekomen uit twee eerdere comités, genaamd de ‘Mecruhîn ve Mârda-yı Askeriyeye İmdad ve Muavenet Cemiyeti’ (lett.: organisatie voor hulp en verzorging van gewonde en zieke soldaten’) en de ‘Mecruhin ve Zuafâ-i Askeriyeye İmdad ve Muavenet Cemiyeti’ (lett. ‘Comité voor hulp en verpleging van zieke en gewonde soldaten’). Het eerste comité werd opgericht in 1868, in navolging van de oprichting van het Internationale Rode Kruis (ICRK) in 1863 en de ondertekening van de conventie van Genève. In 1863, bij de eerste Internationale Rode Kruis conferentie had een groot aantal landen afspraken gemaakt, om te komen tot het oprichten van een internationale hulporganisatie voor de hulp aan oorlogsslachtoffers en tot het stichten van nationale afdelingen van deze organisatie. Het Osmaanse Rijk had echter niet deelgenomen aan deze conferentie. In de slotverklaring van de conferentie, het verdrag van 1864,158 werd gesteld, dat landen die niet aan de conferentie hadden deelgenomen, binnen een jaar de verdragsvoorwaarden alsnog konden aanvaarden en ondertekenen. Het Osmaanse Rijk ondertekende deze overeenkomst op 5 juli 1865. Met deze handtekening verplichtte het Osmaanse Rijk zich tot het oprichten van een organisatie die zich tot doel stelde, oorlogsgewonden te beschermen en medisch te verzorgen.159 In 1867 verklaarde (Kolonel) Abdullah Bey, die lid was van de Osmaanse delegatie op de Wereldtentoonstelling in Parijs en deelnam aan een gezondheidscongres dat in het kader van de tentoonstelling werd gehouden, dat de besluiten van de conferentie van Genève door de Osmaanse regering werden onderschreven. Door bemiddeling van de opperbevelhebber van de Osmaanse legers op de Balkan, Ekrem Ömer Paşa, die zich schaarde achter de ideeën van Abdullah Bey, kwam deze laatste in contact met dr. Marko Paşa, hoofd van de Mekteb-i Tıbbiye Şâhâne (de keizerlijke medische school). Op 19 september 1867 kreeg Abdullah Bey van het hoofdbestuur van het Internationale Rode Kruis toestemming om ook voor het Osmaanse Rijk een landelijke vereniging voor verpleging van zieke en gewonde militairen op te richten. Onder bescherming van grootvizier Ekrem Ömer Paşa werd er een ‘voorlopig comité’ opgericht onder het voorzitterschap van dr. Marko Pasa. Abdullah Bey werd algemeen secretaris van dit tijdelijke comité. Op 11 juni 1868 was de oprichting van de vereniging voor hulp aan zieke en gewonde militairen Mecruhîn ve Mârda-yı Askeriyeye İmdad ve Muavenet Cemiyeti officieel een feit. Het eerste bestuur van de vereniging bestond uit de volgende leden: dr. Marko Pasa, voorzitter, dr. Monceri (vice-voorzitter), Abdullah Bey (algemeen secretaris), J. Dekastro (ondersecretaris), de heer Limionides (secretaris) en Şarl Kordis (pennningmeester).160 Dit comité heeft tot aan de Turks-Russische oorlog 1877 feitelijk een sluimerend en niet-actief bestaan geleid. De reden hiervoor was, dat de organisatie, toen deze uiteindelijk aan de regering ter goedkeuring werd voorgedragen, in eerste instantie verworpen werd, omdat de inzet van civiele personen zoals vrijwillige doktoren en hulpverleners, als een inmenging in militaire zaken en dus als onaanvaardbaar gezien werd.161 Een tweede en succesvollere poging om te komen tot de oprichting van een Osmaanse hulporganisatie voor zieke en gewonde soldaten, werd ondernomen in 1876. Dit gebeurde ten tijde van de Turks-Servische oorlog van 1875-1876. Aanleiding voor de actie was een brief van de voorzitter van het comité van het Internationale Rode Kruis, gericht aan een van de leden van de keizerlijke gezondheidsorganisatie (Cemiyet-i Tıbbiye-i Şâhane), dr. Peştemalcıyan. In deze brief gaf de voorzitter van het ICRK aan, dat, omdat er in Istanbul geen officiële hulporganisatie bestond, het Osmaanse leger ook geen gebruik kon maken van de hulp van het Internationale Rode Kruis. Peştemalciyan adviseerde daarom onmiddellijk een organisatie op te richten en contact op te nemen met het hoofdcomité van het ICRK in Genève. Als reactie op deze brief werd er op bevel van Grootvizier Mehmed Rüşdü Paşa een begin gemaakt met de Verdrag van de Conventie van Genève (22 augustus 1864) Dünden Bugüne Istanbul Ansiklopedisi (Istanbul 1995/1996) dl 4, ‘Hilâl-i Ahmer Cemiyeti’, 72-73. 160 Kızılay, Türkiye Kızılay Genel Merkezi, (Ankara 1974), 25-26. 161 Istanbul Ansiklopedisi, ‘Hilâl-i Ahmer Cemiyeti’, 72-73. 158 159 Hoofdstuk 3 44 oprichting van een voorbereidingscomité met daarin artsen vanuit verschillende instanties. Op de eerste vergadering, op 12 augustus 1876, werd er onder voorzitterschap van het hoofd van de Keizerlijke Medische school, dr. Marko Paşa, een akte van oprichting voorbereid. Op 14 april 1877 werd het eerste hoofdbestuur162 gekozen en ontstond de ‘Mecruhin ve Zuafâ-i Askeriyeye İmdad ve Muavenet Cemiyeti’ (lett.: ‘Comité voor hulp en verpleging van zieke en gewonde soldaten’). Er werd eveneens besloten om het halve maan-teken te voeren in plaats van het kruis-symbool. Nog in datzelfde jaar werd de naam van de organisatie omgedoopt in de Osmanlı Hilâl-i Ahmer Cemiyeti (lett.: ‘Osmaanse Rode Halve Maan organisatie’). Vanaf 1911 ging de Osmaanse Rode Halve Maan organisatie over tot het oprichten van verschillende plaatselijke afdelingen en groeide zij uit tot een landelijke organisatie. Later, in 1923, veranderde de organisatie haar naam van ‘Osmanlı Hilâl-i Ahmer Cemiyeti’ in ‘Türkiye Hilâl-i Ahmer Cemiyeti’; in 1935 werd de naam ‘Türkiye Kızılay Cemiyeti’, vanaf 1947 is de organisatie bekend onder de naam ‘Turkiye Kızılay Derneği’ (Vereniging de Rode Halve Maan).163 Activiteiten van de Turkse Rode Halve Maan tot aan de Balkanoorlogen Ten tijde van de Turks-Russische oorlog van 1877-1878 had het Osmaanse leger dringend behoefte aan medische goederen. De Rode Halve Maan organisatie zamelde in eigen land en in andere islamitische landen gelden in, waarmee hulpgoederen en medisch materieel gekocht konden worden. De organisatie zette een mobiel hospitaal op aan het front en huurde treinen om de gewonden te kunnen vervoeren. In augustus 1880 deelde de organisatie kleding, schoonmaakmiddelen en voedsel uit aan vluchtelingen, afkomstig uit Macedonië.164 Tijdens de Grieks-Turkse oorlog van 1897 breidde de organisatie langzaam haar activiteiten uit. Met ingezamelde gelden werden toen schepen gehuurd om de gewonde soldaten te transporteren en werden er op grote schaal medische goederen aan het leger geleverd. Ook het Internationale Rode Kruis verleende toen voor het eerst hulp aan het Osmaanse rijk, in de vorm van hulpgoederen voor veldhospitalen en het IRK coördineerde het uitzenden van aan het Rode Kruis verbonden teams van Engelse, Duitse en Zwitserse artsen.165 In de laatste jaren van de regeringsperiode van Abdülhamid II (1876-1909), lagen de activiteiten van de Rode Halve Maan een tijd stil. Na de afkondiging van de tweede constitutionele periode (1908) werden er onder leiding van Esat Bey (Işık) en Besim Ömer (Akalin) pogingen gedaan tot herstructurering van de Rode Halve Maan. Er werd een nieuwe akte -aansluitend bij de eisen van die tijd- opgesteld en de leden kwamen voor het eerst bijeen in het Tokatlıyan hotel te Istanbul op 20 april 1911. De organisatie kreeg een gebouw in Tophane als schenking; dit was het eerste hoofdkantoor van de organisatie. Kort daarna verhuisde de organisatie naar een gehuurd gebouw in de buurt van de Türbe van Mahmud II. Op het eerste congres op 26 april 1912 werd Hüseyin Hilmi Paşa tot voorzitter gekozen. De vrouw van grootvizier Mahmud Muhtar Paşa, Prinses Nimet, richtte in dezelfde tijd het eerste ondersteunende vrouwencomité op, de ‘Hilâl-i Ahmer Kadınlar Kısmı’ op. De vrouwen in dit comité kwamen uit de hogere kringen en ze voorzagen de ziekenhuizen van de Osmaanse Rode Halve Maan van kleding, beddengoed e.d. Men beschikte op dat moment in Turkije nog niet over professionele verplegenden. Ook na de grote stadsbrand in Istanbul in juli 1911 voorzag de Osmaanse Rode Halve Maan de slachtoffers van kleding en gaf ze hen financiële ondersteuning.166 Activiteiten van de Turkse Rode Halve Maan ten tijde van de Balkanoorlogen De Turkse Rode Halve Maan (TRHM) was in de periode voorafgaand aan de Balkanoorlog, in de oorlog met Italië over Tripolitanië, binnen korte tijd actief geworden. De Het hoofdbestuur van de TRHM in 1877 bestaat uit vier pesonen: Ekrem Ömer Paşa, dr. Albay Abdullah Bey, dr. Marko Paşa en dr. Kırımlı Bey zie afbeelding 3.1 163 Istanbul Ansiklopedisi, ‘Hilâl-i Ahmer Cemiyeti’, 72-73. 164 Istanbul Ansiklopedisi, ‘Hilâl-i Ahmer Cemiyeti’, 72-73. 165 Istanbul Ansiklopedisi, ‘Hilâl-i Ahmer Cemiyeti’, 72-73. 166 Istanbul Ansiklopedisi, ‘Hilâl-i Ahmer Cemiyeti’, 72-73. 162 Hoofdstuk 3 45 Turkse Rode Halve Maan had in die oorlog met Italië al haar financiële reserves (30.000 pond) aangesproken en financiële hulp van buitenaf was dan ook zeer welkom. Omdat de Balkanoorlog door veel islamitische landen gezien werd als ‘een heilige oorlog’, omdat deze was gericht tegen het Osmaanse Rijk, kon de Turkse Rode Halve Maan op grote financiële steun rekenen van haar geloofsgenoten en zusterorganisaties in moslimstaten. 167 Het ontbrak het Osmaanse Rijk in de Balkanoorlogen vooral aan ziekenhuizen en medische voorzieningen aan het front. Het was duidelijk, dat de militaire geneeskundige dienst ‘Ordu Sağlık Dairesi’ van het Osmaanse leger ernstig tekort schoot of in het geheel niet voorbereid was op haar taken. De TRHM zag de opbouw van een medische infrastructuur dan ook als een van haar eerste taken. Na de mobilisatie van het leger, bepaalde zij in samenwerking met de militaire geneeskundige dienst de plaatsen waar ziekenhuizen moesten worden ingericht. Een groot aantal scholen, kazernes en andere openbare gebouwen werd door de Turkse militaire autoriteiten gevorderd en in samenwerking met de TRHM ingericht als tijdelijk ziekenhuis. Elk hospitaal moest door de TRHM worden voorzien van de nodige uitrusting en personeel, bij elkaar vaak zo’n 30 personen.168 De THRM vervulde in deze periode ook een functie bij de bestrijding van epidemieën. In de dagen na de terugtocht van het leger bij Kırklareli, eind oktober 1912, brak er bij Çatalca een cholera-epidemie uit. De epidemie breidde zich in korte tijd uit over de gehele Çatalca-linie en in het gebied rond Hadımköy, waar duizenden slecht geklede en ondervoede mensen op elkaar gepakt verbleven. Uit statistieken van een latere periode blijkt, dat het Osmaanse leger toen meer dan 40.000 man als gevolg van de cholera-epidemie verloren heeft. Als eerste maatregel tegen de cholera werden de duizenden soldaten, die bloot stonden aan besmettingsgevaar, door de militaire geneeskundige dienst naar de directe omgeving van Istanbul overgebracht. Onder de uit Anatolië afkomstige troepen, die in Kartal en omgeving gelegerd waren, was een cholera-epidemie uitgebroken. Deze troepen stonden op het punt om naar de Balkan (Macedonië) gezonden te worden. Het transport van deze soldaten naar Hadımköy zorgde ervoor, dat de ziekte zich verder verspreidde. Omdat het aantal zieken te groot was om ter plekke te verzorgen, werd een deel van hen naar Istanbul getransporteerd en begon de ziekte zich ook daar te verspreiden. Als gevolg van deze epidemie werd er in korte tijd met de hulp van THRM een aantal militaire ziekenhuizen opgericht in Yeşilkoy (Aya Stefano) en Ispartakule.169 Daar werden choleragevallen door de TRHM opgevangen en geïsoleerd in kampementen. Tegelijkertijd werd er aan de Çatalca-linie zelf en in de omgeving van Hadımköy door de TRHM een veldhospitaal met 250 bedden ingericht.170 Ook in Istanbul werd bij het Topkapı-paleis in de buurt van Demirkapı in barakken een hospitaal gevestigd.171 Binnen korte tijd, in een periode van vijf à tien dagen, hadden zich als gevolg van de gevechten bij Çatalca en Lüleburgaz, ongeveer 10.000-15.000 gewonden in Istanbul verzameld. Velen van hen leden aan ziektes als dysenterie, cholera e.d. Een van de artsen van de Nederlandse Rode Kruis ambulance die naar het Osmaanse Rijk afreisde, beschreef de situatie als volgt: ‘Constantinopel: We gaan in het Stamboul de prachtige Aya Sophia voorbij, waar we voor de hekken van de Aya Sofya een aantal reconvalescenten of verdachte gevallen van cholera zien, wetend dat daarbinnen een 1200 van die ellendigen liggen te sterven; gaan ook stilzwijgend de overgevulde moskeeën voorbij, waar duizenden en duizenden vluchtende vrouwen en kinderen een onderdak hebben gevonden en waaronder tyfus, roodvonk en pokken heerst….. Het 167 NRK, Verslag der Handelingen van de Vereeniging het Nederlandsche Roode Kruis deel XXXIII [Jaarverslag NRK 1913] (Den Haag 1914), 121; Çapa, Mesut, ‘Balkan Savaşında Kızılay’,91-99. 168 Jaarverslag NRK 1913, 121. 169 De Turkse Rode Halve Maan moest zorgen voor cholera-barakken. Een volledig tenthospitaal werd hiervoor naar Hadımköy gezonden; een van 150 bedden, in Engeland besteld, ging naar San Stefano, een uit Duitsland besteld, van 70 bedden, naar İspartakule. 170 Ross, Colin, Im Balkankrieg, en J.P Guépin, ‘Causerie’ over mijn verblijf te Constantinopel met H.M. ‘Gelderland’ (uitgever onbekend, 1929) 171 Çapa ‘Balkan Savaşında Kızılay’, 94. Hoofdstuk 3 46 eigenlijke doel van onze tocht is wel de Tache Kisla (Taş Kışla), de Yildiz (Yıldız) kazerne en een cadetten school aan de overzijde van de Bosporus op Aziatisch grondgebied. Aan de ingang van deze gebouwen treffen we reeds een aantal soldaten aan, in lompen gehuld, stervend, en wat daarbinnen wordt aangetroffen is met geen pen te beschrijven; pakhuizen waarin een 4000 jongemannen liggen te lijden en te sterven.’172 De stadsziekenhuizen in Istanbul konden een dergelijke stroom van zieken en gewonden eenvoudigweg niet aan. De vluchtelingenstroom was zo groot, dat binnen enkele dagen alle moskeeën, gebedsplaatsen en medrese’s gevuld waren met vluchtelingen; de pleinen en straten stonden vol met duizenden dieren en wagens van de vluchtelingen. Om het hoofd te bieden aan het toenemend aantal zieken, werd er daarom in Istanbul een groot aantal tijdelijke ziekenhuizen opgericht door de TRHM. Met beperkte middelen ging men over tot het inrichten van geïmproviseerde hospitalen en de TRHM richtte zo goed en zo kwaad als dat kon ziekenzalen en operatiekamers in. De TRHM beheerde in Istanbul 4 ziekenhuizen: het Kadırgaziekenhuis (200 bedden), het ziekenhuis, dat gevestigd was in de universiteit (Darülfünûn)( 600 bedden), het ziekenhuis in de Vefa-school (150 bedden), en het Demirkapı- ziekenhuis. Istanbul werd overspoeld met vluchtelingen. Het stadsbestuur was verantwoordelijk voor de opvang al van deze mensen. De Rode Halve maan bezorgde de stad ledikanten, matrassen, kussens, lakens en dekens en de nodige desinfecterende middelen en hospitaalzeilen. De stadsprefect, Cemil Pasa, onderhield nauwe banden met de TRHM en haar vice-voorzitter, Ömer Besim Paşa. De Balkanoorlogen brachten, zoals gezegd, een grote migratiestroom op gang van de Balkan naar Anatolië. In het bijzonder was dat het geval na de nederlaag bij Kırklareli, waarbij de bevolking samen met het leger vluchtte voor de Bulgaarse soldaten en bendes, die in grote getale in Istanbul aankwamen. Van de Osmaanse regering konden deze vluchtelingen niet al te veel verwachten; deze had al grote moeite om in de behoeften van het leger te voorzien. De THRM hield zich daarom bezig met de opvang van vluchtelingen, niet alleen in Istanbul, maar ook in Izmir, Konya en Ankara. Daarnaast nam de TRHM ook de verantwoordelijkheid voor de opvang van vluchtelingen in Thessaloniki, Yahya, Drama, Dedeağaç, Tekirdağ en Edirne. De Turkse Rode Halve Maan trachtte op de vele plaatsen waar vluchtelingen zich gevestigd hadden, direct hulp te bieden, in de vorm van voedsel en kleding, maar schoot daarin tekort. Het aantal vluchtelingen dat door de Rode Halve Maan geholpen is, werd later geschat op 15.000. (3.709 families). De TRHM hield zich ook actief bezig met het transport van zieken en gewonden. Na de wapenstilstand verplaatste het slagveld zich naar Gallipoli en werd het noodzakelijk dat de zieken en gewonden die zich in de grensziekenhuizen verzameld hadden naar Istanbul getransporteerd werden. De TRHM huurde hierop een stoomschip en begon met een transport van Şarköy naar Istanbul op 7 februari 1913. Later volgde een transport van Çanakkale naar Istanbul.173 Ook op de Balkan ondersteunde de Rode Halve Maan de militaire geneeskundige dienst van het leger bij het inrichten van verschillende ziekenhuizen. Direkt na het uitbreken van de oorlog werd er samen met de militaire geneeskundige dienst bepaald, waar ziekenhuizen moeten worden gevestigd.174Zo werden er op de Balkan verschillende ziekenhuizen ingericht. Er werd besloten tot het vormen van gezondheidsraden voor 8 (zowel vaste als mobiele) ziekenhuizen en vervolgens tot de inrichting van ziekenhuizen in Lüleburgaz, Edirne, Thessaloniki, Skopje (Üsküb), Alasonya, Janina, Monastir (Bitolya) en Skutari. De hulpverlening in de Balkan werd bemoeilijkt door de nederlaag van het Osmaanse leger bij Kırklareli; de spoorweg en de wegen naar Rumelië (Macedonië) werden onbruikbaar. Daarnaast was de zeeverbinding naar Macedonië afgesneden als gevolg van de Griekse bezetting van de eilanden. Daardoor bleek het onmogelijk om ziekenhuizen te openen in Lüleburgaz, Alasonya, Janina en Monastir. Omdat bevoorrading via de spoorlijn onmogelijk was, werd geprobeerd deze vier ziekenhuizen via zee te bevoorraden, maar intussen waren de havens van Thessaloniki L. van den Steen van Ommeren, ‘De Nederlandsch-Turksche Ambulance tijdens den Balkanoorlog’, Medisch Weekblad, 20e jaargang no. 10, 112. 173 Çapa, ‘Balkan Savaşında Kızılay’, 96. 174 Çapa ‘Balkan Savaşında Kızılay’, 91-96. 172 Hoofdstuk 3 47 en Ayasarande, Durazzo, en Çettinje in Griekse handen gekomen en keerden de schepen met voorraden terug naar Istanbul. Behalve het ziekenhuis van Skopje, dat na anderhalve maand in gebruik genomen kon worden, konden er geen nieuwe ziekenhuizen ingericht worden. Ondertussen waren de voor het ziekenhuis in Edirne bestemde goederen (door de Bulgaren?) in beslag genomen. Na een periode van tegenslagen konden begin november alsnog de ziekenhuizen in Thessaloniki en Edirne in gebruik worden genomen. Het ziekenhuis van Edirne moest functioneren, terwijl de stad belegerd was en beschoten werd door de Bulgaren. Ondanks het beleg en de tekorten aan middelen bleef het ziekenhuis functioneren. Verzoeken van de TRHM aan de Bulgaarse autoriteiten om meer personeel te mogen sturen, werden afgewezen. Daarna deed de TRHM aan het Duitse Rode Kruis het verzoek een afvaardiging te sturen, maar de afvaardiging die tot aan Sofia kwam, werd niet toegelaten tot Edirne. Pas na de wapenstilstand van 3 december werd er toestemming gegeven om het ziekenhuis te bevoorraden. Bij de bezetting van Edirne werd de leidende arts in strijd met de Conventie van Genève gevangen gezet. Pas na de herovering van de stad op de Bulgaren op 22 juli 1913 werd het ziekenhuis weer in gebruik genomen. Andere ziekenhuizen op de Balkan die bleven functioneren waren die van Thessaloniki en Skopje. Na de wapenstilstand speelde de strijd zich af in de buurt van Bolayır en werden er ziekenhuizen ingericht in Gallipoli en Çanakkale. In Istanbul opende op 2 november 1912 het Teşvikiye-ziekenhuis zijn deuren; in het ziekenhuis werkte lange tijd het Franse Rode Kruis samen met een afvaardiging van het vrouwencomité van de Osmaanse Rode Halve Maan. De Turkse Rode Halve Maan beheerde ten tijde van de Balkanoorlog in Istanbul de volgende ziekenhuizen: het Kadırga-, het universiteits- (Darülfünûn), het Vefa-, het Demirkapı-, het Muhacirîn-, het Ispartakule-, het Hadımköy- en het Ayastefanos-ziekenhuis. Tijdens de Balkanoorlogen gebruikte de TRHMorganisatie tijdelijk de Alay Köşk in Istanbul als opslagdepot. 175 Ook het krijgsgevangenenvraagstuk was een kwestie, waarmee het Rode Kruis -en later ook de TRHM- zich tijdens de Balkanoorlogen bezig hield. Op de Internationale Rode Kruis conferentie van 1912 die in Washington werd gehouden, was besloten tot het oprichten van een commissie voor krijgsgevangenen, die gelieerd was aan het Rode Kruis en de Rode Halve Maan organisaties. Op het moment dat de eerste Balkanoorlog begon, werd er in Belgrado een internationale Rode Kruis commissie voor krijgsgevangenen opgericht. Het Hoofdcomité van de TRHM liet kort daarna weten dat ook zij een krijgsgevangenencommissie hadden opgericht; deze begon op 14 december 1912 te functioneren. Deze commissie, die gelieerd was aan de Turkse Rode Halve Maan, probeerde samen met de Balkanstaten middels de Internationale Krijgsgevangenen-commissie in Belgrado, lijsten van Turkse krijgsgevangenen op te stellen. Tegelijkertijd stuurde zij aan de Turkse Rode Halve Maan de namen van buitenlandse krijgsgevangenen, die door het ministerie van oorlog bekend werden gemaakt aan de internationale commissie. Zo stuurde de Rode Halve Maan een lijst van Bulgaarse krijgsgevangenen in gevangenschap van het Osmaanse leger naar Belgrado. Bulgarije wachtte pas tot de laatste dagen van de oorlog met het verzenden van een lijst van krijgsgevangenen en het grootste deel van de lijsten kwam pas na de vrede. Van de andere staten was Servië de eerste die berichtte over 10.500 zieke en gewonde Turkse krijgsgevangenen. De lijst die Griekenland zond, was niet compleet (725 namen van alleen officieren) en de lijst van Montenegro maakte melding van slechts 92 officieren. Uit later samengestelde lijsten blijkt dat er zich in Bulgarije 70.360 en in Griekenland 60.000 Turkse krijgsgevangenen bevonden.176 Conclusie Het Nederlandse Rode Kruis en de Turkse Rode Halve Maan zijn twee landelijke hulporganisaties die zijn voortgekomen uit het onderschrijven van de principes van de conventie van Genève van 1864. De primaire taak van deze landelijke verenigingen was het ondersteunen van de militaire geneeskundige dienst ten tijde van oorlog. Uitgangspunt bij het verlenen van hulp was onschendbaarheid van personeel (en patiënten) en de neutraliteitsgedachte. In de loop der tijd is de conventie verschillende malen bijgesteld. Een van 175 176 Istanbul Ansiklopedisi,, ‘Askeri Hastaneler’, 348. Çapa, ‘Balkan Savaşında Kızılay’, 102-103. Hoofdstuk 3 48 deze herzieningen, die van 1909 van het Nederlandse Rode Kruis, leidde ertoe dat de vereniging kon nu ook in vredestijd hulp bij (natuurlijke) rampen in binnen en buitenland kon verlenen. Het Nederlandse Rode kruis verleende in de beginperiode van haar bestaansgeschiedenis voornamelijk hulp (in de vorm van missies) in het buitenland als het gaat om conflicten waarbij Nederland direct of indirect betrokken is of anderszins belangen had. In andere conflicten beperkte de hulp zich grotendeels tot financiële of materiële steun. Dit gold in belangrijke mate ook voor de Turkse Rode Halve Maan, het verleende in principe hulp in conflicten waarbij het Osmaanse Rijk betrokken was. In de periode voorafgaande aan de Balkanoorlogen, ten tijde van de oorlog, met Italië had de Turkse Rode Halve Maan al haar financiële reserves uitgeput. Toen daarop de Balkanoorlog aanbrak was dan ook alle hulp vanuit binnen- en buitenland in principe welkom. De Turkse Rode Halve Maan organisatie voelde een natuurlijke verbintenis met haar islamitische zusterorganisaties en werkte als gevolg hiervan samen met deze organisaties in de Balkanoorlog. De Turkse Rode Halve Maan organisatie deed wat zij kon onder de omstandigheden; maar het Osmaanse Rijk werd overspoeld door grote aantallen vluchtelingen en kon de stroom van zieke en gewonde militairen niet of nauwelijks aan. De Turkse Rode Halve maan richtte ziekenhuizen op en zorgde voor transport van de vluchtelingen, de organisatie komt echter handen te kort. Het was in deze periode dat er hulp aan het Osmaanse Rijk werd aangeboden in de vorm van een aantal buitenlandse - westerse en niet-westerse - Rode Kruis missies. In het volgende hoofdstuk zullen we zien dat ook het Nederlandse Rode Kruis betrokken voelde met de gebeurtenissen op de Balkan in 1912-1913 en dat men besluit in actie te komen. Hoofdstuk 4 behandelt de besluitvorming van het Rode Kruis in Nederland, die leidde tot het sturen van hulp aan de verschillende partijen, betrokken in het conflict. Het hoofdstuk gaat meer specifiek in op de besluitvorming met betrekking tot het sturen van een Nederlandse Rode Kruis missie naar het Osmaanse Rijk. Hoofdstuk 3 49 Hoofdstuk 4 Uitzending van Nederlandse Rode Kruis ambulances ten tijde van de Balkanoorlogen: de besluitvorming Inleiding Het Nederlandse Rode Kruis (NRK) nam ten tijde van de Balkanoorlogen van 1912-1913 het besluit om over te gaan tot de uitzending van een aantal ‘ambulances’, teams van doktoren en verplegers, om hulp te verlenen aan de slachtoffers van de oorlog. Het Rode Kruis richtte zich in eerste instantie op drie betrokken partijen in het conflict: Griekenland, Turkije en Bulgarije. In de Tweede Balkanoorlog besloot men ook hulp te verlenen aan de overige partijen in de oorlog: Montenegro en Servië. Dit hoofdstuk behandelt het nemen besluit van het Nederlandse Rode Kruis (NRK) om twee ambulances naar de Balkan te sturen en een naar het Osmaanse Rijk. Het hoofdstuk behandelt de besluitvorming en de achtergronden hiervan. Het hoofdstuk is deels gebaseerd op geschiedschrijvingen van het Rode Kruis en de Turkse Rode Halve Maan, deels op krantenberichten uit die tijd. Het doel van dit hoofdstuk is een inzicht te geven in de werkwijze van het Nederlandse Rode Kruis bij het sturen van dergelijke missies naar het buitenland. In het hierop volgende hoofdstuk zullen we dan de specifieke humanitaire hulpverlening bestuderen van een van deze Rode Kruis ambulances, de Rode Kruis missie naar het Osmaanse Rijk. Puntsgewijs worden de achtergronden van het besluit m.b.t. het sturen van hulp door het Nederlandse Rode Kruis aan de verschillende Balkanlanden en het Osmaanse Rijk behandeld. Beschreven wordt: Belangstelling in Nederland voor het sturen van humanitaire hulp en de mogelijkheden hiervoor De financiering van de ambulances. De keuze van de gebieden en de ‘Turkse’ ambulance De informatie waarover het Nederlandse Rode Kruis beschikte m.b.t. de oorlogssituatie. Daarna zullen de uitgangspunten bij het verlenen van hulp door het NRK worden behandeld, gevolgd door een omschrijving van de aard en de duur van de hulpverlening. En tenslotte volgt een beschrijving van de voorbereiding en organisatie van de Rode Kruis missie naar het Osmaanse Rijk. Belangstelling in Nederland voor het sturen van humanitaire hulp en de mogelijkheden hiervoor Aanvankelijk nam het NRK een afwachtende houding aan bij het nemen van initiatief om humanitaire hulp te verlenen in de Balkanoorlog. De reden hiervoor was dat het Hoofdcomité -zoals het Hoofdbestuur toen genoemd werd- van het NRK zich niet gerechtigd achtte om middelen uit de algemene kas aan te wenden voor hulpverlening in een oorlog tussen meerdere onafhankelijke staten.177 Niet duidelijk was op dat moment, of Nederland betrokken zou raken in een Europese oorlog. Als dit zou gebeuren, zouden de financiële middelen van het NRK verre van toereikend zijn om de eigen militaire geneeskundige dienst adequaat bij te staan. En dit laatste was een van de hoofddoelstellingen van het NRK. Toen duidelijk was dat Nederland niet direct betrokken zou raken in een oorlog, werd het verlenen van hulp aan het buitenland bespreekbaar voor het Hoofdbestuur van het NRK. Het jaarverslag van 1914 bericht hierover het volgende: ‘Het geringe gevaar voor Nederland bij de Balkanoorlogen, gaf het Nederlandse Rode Kruis de gelegenheid ambulances uit te zenden zonder de kans te lopen zelf het personeel en materieel nodig te hebben.’178 177 NRK, Verslag der Handelingen van de Vereeniging het Nederlandsche Roode Kruis deel XXXII [Jaarverslag NRK 1912] (Den Haag 1913), 59. 178 NRK, Verslag der Handelingen van de Vereeniging het Nederlandsche Roode Kruis deel XXXIV [Jaarverslag NRK 1914] (Den Haag 1915), 7. Hoofdstuk 4 50 Financiering van de ambulances Op particulier initiatief waren er in Nederland al acties gestart om geld in te zamelen voor de slachtoffers van de Balkanoorlog. Ook lokale afdelingen van het Rode Kruis (de zogenaamde ‘comités en correspondenten’) zetten zich hiervoor in. Zo was er op particulier initiatief in Amsterdam een speciaal Balkancomité179 opgericht, om de humanitaire hulp aan de oorlogvoerende landen te coördineren en geld in te zamelen voor de slachtoffers van de Balkanoorlog. Daarnaast was er op particulier initiatief een oproep in de Nieuwe Rotterdamse Courant (NRC)180 gedaan, om een begin te maken met inzameling van gelden van particulieren voor de slachtoffers van de Balkanoorlog en in het bijzonder voor de vluchtelingen in Thessaloniki. In deze oproep werd tevens de vraag gesteld, of het mogelijk was dat het NRK hiervoor geld kon vrijmaken en of die organisatie wellicht directe hulp kon verlenen. In Amsterdam waren op initiatief van respectievelijk de vertegenwoordigers van ambassades en consulaten van Servië en Montenegro in Nederland, twee afzonderlijke comités gesticht om hulp te verlenen aan zieke en gewonde krijgslieden van Servië en Montenegro181. Het verloop van de oorlogen en de spectaculaire overwinningen van de jonge Balkanstaten op het Osmaanse Rijk wekten grote verwondering in de westerse media en konden dan ook op grote belangstelling rekenen van het westerse publiek. Toen duidelijk werd welke desastreuze gevolgen de oorlog had voor de civiele bevolking op het platteland en de stadbevolking van de belegerde steden, was het duidelijk dat hier wat aan gedaan moest worden. De eerdergenoemde inzamelingsacties konden dan ook rekenen op grote belangstelling en offervaardigheid van het Nederlandse volk.182 Toen er bij het hoofdbestuur van het NRK een anonieme gift binnenkwam van 40.000 gulden van een ‘vermogende Philhelleen’ nam het Hoofdcomité van het Nederlandse Rode Kruis op 25 oktober 1912 het besluit om een missie naar Griekenland voor te bereiden. Het hoofdbestuur gaf aan dat het zelf een bedrag van 10.000 gulden beschikbaar zou stellen. Direct na dit besluit deed het hoofdcomité een oproep in de landelijke dagbladen en verzocht haar plaatselijke comités en correspondenten gelden voor dit doel in te zamelen.183 De keuze van de gebieden en de ‘Turkse’ ambulance De inzamelingsactie, in eerste instantie alleen bedoeld voor het uitzenden van een missie naar Griekenland, werd een groot succes. Totaal kwam er voor de hulpverlening een bedrag binnen van 250.000 gulden, waarvan het merendeel opgebracht werd door de plaatselijke afdelingen van het NRK. Sommige van deze giften waren specifiek voor Griekenland bedoeld, maar er kwamen ook algemene giften binnen voor alle slachtoffers van de Balkanoorlog.184 Het zgn Balkancomité werd in Amsterdam onder voorzitterschap van dr. C.B. Tilanus opgericht met als doel algemene gelden in te zamelen voor de zieken en gewonden van de verschillende oorlogvoerende partijen (bron: Jaarverslag NRK 1912, 58-59.) 180 In de Nieuw Rotterdamse Courant werd in een ingezonden stuk van een zekere Prof. Korteweg steun gevraagd om de bemiddeling van het Rode Kruis bij hulp aan 30.000 ‘noodlijdende gevluchte Turken in en om Saloniki’ 181 De commissie voor Servië onder voorzitterschap van de heer M. Merens consul-generaal van Servië werkte zelfstandig en zou later gebruik maken van het Nederlandse Rode Kruis voor o.a. het verzenden van goederen. Een andere commissie, het ‘Comité ambulance Montenegro’ onder leiding van de heer Mendes da Costa, consul-generaal van Montenegro in Amsterdam, zette zich in voor het uitzenden van een team van doktoren. (bron: Jaarverslag NRK 1912, 59) 182 Jaarverslag NRK 1912, 58. 183 Jaarverslag NRK 1912, 62. 184 De gelden van het eerdergenoemde Balkancomité werden later afgestaan aan het Hoofdcomité van het NRK. Wanneer er aan de gelden geen specifieke bestemming was gegeven, werden deze als volgt verdeeld. Een helft van de gelden was bestemd voor de zieken en gewonde soldaten aan Turkse zijde (een oorlogvoerende partij) en de andere helft werd naar verhouding verdeeld onder de Balkanbondgenoten aan andere zijde. De verhoudingscijfers waren als volgt; Montenegro, Griekenland, Servië en Bulgarije, 1:2:3:4 al naar gelang te grote van de legers. (bron: Jaarverslag NRK 1912, 58-59.) 179 Hoofdstuk 4 51 Kort na het tot stand komen van het besluit om een ambulance naar Griekenland te sturen, was er bij het Nederlandse Rode Kruis een verzoek binnengekomen om hulp aan Turkije te verlenen. Dit verzoek tot het vormen van een ambulance was afkomstig van de ‘buitengewoon gezant en gevolmachtigd minister van de verheven ‘Porte’ ’, de heer Aristarchi Bey in Den Haag. Het verzoek om een ambulance naar Turkije te sturen, werd op 7 en 8 november 1912 door het Hoofdcomité besproken, en besloten werd dat Turkije, te meer omdat het Osmaanse Rijk op dat moment de verliezende partij was, recht had op hulp vanuit Nederland. Mede gezien het feit dat het Nederlandse koninkrijk zelf miljoenen Mohammedaanse onderdanen telde in Nederlands-Indië, werd het door het bestuur gerechtvaardigd geacht om ook naar Turkije een ambulance uit te zenden. Het Hoofdbestuur zelf stelde, net als in het geval van Griekenland, hiervoor een bedrag van 10.000 gulden uit de algemene kas beschikbaar. Het besluit werd door het hoofdbestuur bekrachtigd op 9 november 1912. Hierop werd wederom een oproep gedaan in de landelijke dagbladen om giften en er werd een verzoek gedaan aan het Rode Kruis in Nederlands-Indië om geldelijke steun. In totaal droeg het Indische Rode Kruis een bedrag van 25.000 gulden bij voor de vorming van een ambulance. Het Rode Kruis in Nederlands-Indië was een zelfstandige organisatie, die wat betreft financiële mogelijkheden bij eerdere buitenlandse missies al had aangetoond ruime bijdragen te kunnen leveren.185 Terwijl de voorbereidingen voor het uitzenden van een ambulance naar Turkije nog plaatsvonden, kwam er opnieuw een verzoek om hulp bij het Rode Kruis binnen. Ditmaal via de consul-generaal van Bulgarije in Rotterdam, de heer Moens. De consul-generaal verleende medewerking bij het inzamelen van gelden hiervoor. Even leek het erop dat de gelden voor de ‘Bulgaarse’ ambulance eerder bijeengebracht zouden worden dan die voor de ‘Turkse’.186 De uitzendingen van de drie Rode Kruis missies ten tijde van de Balkanoorlog worden zeer uitgebreid beschreven in de jaarverslagen van het Rode Kruis over de jaren 1912, 1913 en 1914. Gemakshalve spreekt men daarin over de ‘Griekse’, ‘Turkse’ en ‘Bulgaarse’ ambulance. Daarmee werd aangegeven dat de ambulance op dat moment onder de autoriteit van de legerleiding of militaire geneeskundige dienst van de desbetreffende nationale mogendheid functioneerde. Zolang er nog geen sprake was van een officiële erkenning van nieuwe grenzen als gevolg van de Balkanoorlog(en) maakten deze gebieden, zij het dan formeel, nog onderdeel uit van het Osmaanse Rijk. De informatie waarover het Nederlandse Rode Kruis beschikte m.b.t. de oorlogsituatie Zoals we zagen baseerde het Nederlandse Rode Kruis zich net als iedereen op de berichten die in de nationale en internationale pers verschenen. De oorlogsverslaggeving speelde een prominente rol in de berichtgeving rond de situatie in de Balkan. Het hoge tempo van de oorlogsactiviteiten, de snelle overwinningen van de Balkanstaten op het Osmaanse Rijk en de oorlogsgruwelen werden breed uitgemeten in de pers. Het was de verschillende waarnemers (verslaggevers, militair attachés) al snel duidelijk dat de inzet van militaire geneeskundige diensten en de intendance van de bij deze oorlog betrokken staten verre van toereikend was, als deze organisaties al bestonden.187 Een ander aspect dat een zeer grote plaats inneemt in de berichtgeving rond de Balkanoorlog -naast de oorlogshandelingen- is de vluchtelingenproblematiek. De enorme stroom vluchtelingen en dan vooral die van de moslimbevolking komt ruim aan bod in de verslaggeving van deze tijd. Melding wordt gemaakt van de hopeloze situatie, waarin de vluchtelingen, die geteisterd worden door uitputting en ziektes, zich bevonden. Velen van hen wachtten in de steden op hulp en transport naar gebieden die in handen waren van de Osmanen.188 Als informatiebron beschikte het Nederlandse Rode Kruis door haar relatie met het koninklijk huis -Prins Hendrik was voorzitter van het Hoofdcomité van het NRK- over vele 185 Jaarverslag NRK 1912, 67-68. Jaarverslag NRK 1913, 99-100. 187 Krantenbericht, Nieuw Rotterdams Courant, 24 november 1912. 188 Krantenberichten Nieuwe Rotterdamse Courant (november – december 1912). 186 Hoofdstuk 4 52 diplomatieke contacten. De vertegenwoordigers/ambassadeurs van de landen die in het Balkanconflict betrokken waren, deden vaak een direct verzoek aan de Nederlandse regering om hulp te sturen. Nederlandse diplomaten, ‘hare majesteits gezanten in den vreemde’, op hun beurt, konden daarnaast inlichtingen verschaffen over de situatie ter plaatse. Bij eventuele hulpverlening in het buitenland vormden deze diplomatieke contacten de elementaire schakel tussen het Hoofdcomité van het NRK en de leiders van de ambulances.189 Over de rol van het Internationale Rode Kruis (ICRK) als overkoepelend orgaan bij het nemen van het besluit van het NRK over het zenden van een missie naar de Balkan is weinig bekend. De afzonderlijke Balkanlanden (Griekenland, Servië en Bulgarije) en Turkije beschikten allen over nationale Rode Kruis organisaties. In de Balkanlanden waren de christelijke Rode Kruis zusterorganisaties actief; in Turkije was het de Turkse Rode Halve Maan (TRHM), de islamitische tegenhanger van het Rode Kruis, die de hulpverlening coördineerde. Het ICRK stond in contact met deze landelijke organisaties door middel van correspondenten. Gewoonlijk kwamen er bij het centrale ICRK (Zwitserland) officiële verzoeken van regeringen binnen om hulpverlening bij conflicten of natuurrampen. Bij mijn weten zijn er ten tijde van de Eerste Balkanoorlog bij het Internationale Rode Kruis geen officiële aanvragen binnengekomen met het verzoek om humanitaire hulp te verlenen. Pas in de Tweede Balkanoorlog is er sprake van geweest dat het Servische Rode Kruis een officieel verzoek indiende bij het ICRK om hulp van haar zusterorganisaties. Wel was er, zo zal blijken bij de verschillende ambulances, contact en samenwerking tussen de verschillende landelijke verenigingen.190 Samenvattend is het aannemelijk om te stellen dat het Hoofdcomité van het Nederlandse Rode Kuis op grond van de diverse succesvolle particuliere initiatieven en op verzoek van de diplomatieke vertegenwoordigers van de landen betrokken in het conflict, heeft besloten in actie te komen. De in de media gebleken sympathie voor en solidariteit met de Balkanvolkeren van de kant van de Nederlandse bevolking en -als het gaat om de ambulance naar Turkije- de bijdragen vanuit Nederlands-Indië, waren van doorslaggevende betekenis bij het nemen van het besluit om humanitaire hulp in de Balkanoorlog te verlenen aan alle in het conflict betrokken partijen Aard en duur van de hulpverlening De humanitaire hulp die het Nederlandse Rode Kruis verleende ten tijde van de Eerste Balkanoorlog bestond uit het zenden van zogenaamde ‘ambulances’. Deze ambulances bestonden uit een team van artsen, verplegend en ondersteunend personeel en het nodige materiaal/uitrusting. Deze ambulances vertrokken voor een vooraf bepaalde periode naar het oorlogsgebied, om hulp te verlenen aan de militaire slachtoffers. In de Tweede Balkanoorlog verleende het NRK vooral materiële steun. De ambulances stonden doorgaans onder leiding van een of meer ervaren chirurgen191, die in Nederland waren uitgekozen door het bestuur van het NRK. De keuze van personeel, de samenstelling van het team en de keuze van het materiaal werden aan de leider van de ambulance overgelaten. Dat is ook de reden waarom de in de Balkanoorlog uitgezonden ambulances onderling verschilden in getalssterkte, samenstelling en uitrusting. De ambulances die in de Balkanoorlog gestuurd werden, waren in principe geschikt om dienst te doen als een zelfstandige eenheid (ze beschikten dus over de uitrusting van een mobiel veldhospitaal). Over het algemeen waren de ambulances ingericht op verpleging van ongeveer 100 patiënten en toegerust voor een verblijf van drie maanden in oorlogsgebied. De ambulances werden officieel uitgezonden onder de auspiciën van het Nederlandse Rode Kruis en hadden in Nederland instructies gekregen om zich primair te richten op de ondersteuning van de plaatselijk aanwezige militaire geneeskundige dienst. Zij waren primair bedoeld voor het verplegen en verzorgen van zieke en gewonde soldaten. Uit de beschrijvingen van de ambulances door de betrokken artsen komt dit zeer duidelijk naar voren. Het NRK wilde ervaring opdoen op het gebied van verpleging en verzorging van zieke en gewonde soldaten aan 189 Nationaal Archief, Notulen Dagelijks Bestuur van het NRK en Notulen Hoofdcomite NRK 1912-1913. Rombach, Nederland en het Rode Kruis, 49. 191 De leidend artsen van ambulance hadden vaak al eerder ervaringen in andere oorlogen opgedaan. 190 Hoofdstuk 4 53 het front zelf en ervaring krijgen in het organiseren en uitrusten van zelfstandig opererende ambulances.192 Aanvang van de organisatie van de Rode Kruis missie naar het Osmaanse Rijk Om te kunnen vertrekken, moest er in de eerste plaats aan een aantal formaliteiten worden voldaan. Artikel 11 van de conventie van Genève geeft aan dat, voor de uitzending van de ambulance toestemming verleend moet worden zowel door de regering die de ambulance uitzendt, als door de regering van het land dat de hulp krijgt aangeboden. De hieronder volgende beschrijving geeft aan hoe dit in zijn werk ging bij de uitzending van de ‘Turkse’ ambulance.193 Met de toestemming voor het verzenden van een ambulance naar Turkije was het anders gesteld dan die voor de andere ambulances194. De toestemming hiervoor van de Nederlandse regering werd weliswaar snel verkregen, maar van uitzending kon nog geen sprake zijn. Toen de ambulance al was samengesteld; had de Turkse gezant in Nederland nog geen toestemming ontvangen voor uitzending van zijn regering. Factoren die hier mogelijk een rol bij gespeeld hebben, is dat de houding ten opzichte van christelijke buitenlanders enigszins gespannen was geworden en er bij Çatalca -en inmiddels ook in Istanbul- een cholera-epidemie was uitgebroken. Door het Rode Kruis in Nederland werd zelfs betwijfeld of Istanbul nog te bereiken was en of er überhaupt een mogelijkheid was om daar te kunnen verplegen. Mede gezien deze specifieke omstandigheden werd er voor een andere werkwijze gekozen en werd er besloten een verkennende missie onder leiding van dr. Lingbeek -ook de beoogde leider van de uit te zenden ambulance- uit te sturen, om de situatie ter plekke te kunnen onderzoeken. De verkenningsmissie bestond uit paar leden van de ambulance en vertrok met al het materiaal naar Istanbul en zou trachten daar een vestigingsplaats te vinden om daar of elders een substantiële bijdrage te leveren aan de verzorging van gewonden. Wanneer de aangeboden hulp niet gewenst zou zijn, zou de missie met al het materiaal terugkeren. Als het tegenovergestelde het geval zou zijn, zou de ambulanceleider echter telegrafisch om uitzending van de overige leden van de ambulance verzoeken.195 Conclusie In Nederland werd het besluit om Rode Kruis ambulances uit te zenden naar Griekenland, Bulgarije en het Osmaanse Rijk pas genomen, op het moment dat duidelijk was, dat er geen gevaar bestond, dat Nederland betrokken zou raken bij de Balkanoorlogen. Het besluit om een ambulance naar Turkije te sturen, werd ingegeven door het feit, dat het Osmaanse Rijk als verliezende (tegen)partij in het conflict als zodanig recht had op hulpverlening. Ook het feit, dat Nederland zelf moslim onderdanen had in Nederlands-Indië droeg bij aan het besluit. Doordat de inzameling van gelden voor de slachtoffers van de Balkanoorlog zeer gunstig verliep en vanwege het feit dat het NRK een grote gift mocht ontvangen van het Rode Kruis NederlandsIndië, besloot het hoofdbestuur van het NRK, op verzoek van de Turkse ambassadeur in Nederland, een ambulance voor het Osmaanse Rijk te gaan voorbereiden. De ‘Turkse’ ambulance kon gebruik maken van de ervaring met de voorbereiding voor de ambulances naar Griekenland en kon daardoor snel gevormd worden. De ambulanceleider was eindverantwoordelijke voor de ambulance en had de vrije hand in de keuze van het personeel. Hierdoor kwam het voor dat de in de Balkanoorlogen gestuurde missies onderling verschilden in getalsterkte en in samenstelling. De missie naar het Osmaans Rijk werd grondig voorbereid in Nederland en het NRK kon hierbij rekenen op de steun van het Nederlandse volk (in de vorm van giften en vrijwilligerswerk)- en verschillende bedrijven (door het gratis beschikbaar stellen van diverse goederen) Daarnaast konden de ambulances rekenen op de steun van het koningshuis, ambassadeurs en diverse staatsbedrijven. De Nederlandse Rode Kruis ambulance 192 Jaarverslag NRK 1912, 61-62; bijlage XXII verslag der 22e algemeene vergadering Jaarverslag 1912, 128. 193 Jaarverslag NRK 1912, 63. 194 Impressies van de verschillende ambulances zie afbeelding (en) 4.1 195 Jaarverslag NRK 1912, 69. Hoofdstuk 4 54 was ingericht op verpleging van ongeveer 100 patiënten en toegerust voor een verblijf van drie maanden in oorlogsgebied. Behalve hospitaaltenten hadden zij in principe alles bij zich om dienst te doen als mobiel hospitaal. Aanvankelijk was het onduidelijk onder wiens autoriteit de Nederlandse ambulance in het Osmaanse Rijk zou gaan functioneren, ook was niet bekend wat men ter plekke kon verwachten. Dit alles was voor de leider van de ‘Turkse’ ambulance reden om, voorafgaand aan de uitzending van de volledige ambulance, een voorexpeditie samen te stellen, ten einde zelf polshoogte te kunnen nemen. In het volgende hoofdstuk zullen de voorexpeditie en de ervaringen van de Rode Kruis missie in het Osmaanse Rijk uitgebreid worden beschreven. Hoofdstuk 4 55 Hoofdstuk 5. Het Nederlandse Rode Kruis en de ambulance in Turkije ten tijde van de Balkanoorlogen Inleiding Dit hoofdstuk begint met de beschrijving van de buitenlandse Rode Kruis missies die naar het Osmaanse Rijk waren afgereisd om de Turkse zusterorganisatie, de TRHM, bij te staan bij het verlenen van humanitaire hulp in de Balkanoorlogen. In het kort volgt een beschrijving van de voorbereidingen die in Nederland werden getroffen voor het uitzenden van een Rode Kruis missie naar het Osmaanse Rijk. Na deze inleiding worden de verkenningsexpeditie en de aankomst van de Nederlandse Rode Kruis ambulance beschreven. Aan bod komen de activiteiten van de Rode Kruis ambulance ter plekke, de soort van hulpverlening en de samenwerking met Turkse overheid en de Turkse Rode Halve Maan. Het hoofdstuk wordt afgesloten met de beschrijving van de terugkeer van de ambulance naar Nederland. Concluderend zal worden gekeken hoe de door de ambulance gevolgde werkwijze zich verhoudt tot de doelstellingen en uitgangspunten van het Nederlandse Rode Kruis in relatie tot de plaatselijke behoeften. Hoofdstuk 5 is voornamelijk gebaseerd op primaire bronnen. Het gaat hierbij om het reconstrueren en beschrijven van de 'geschiedenis' van de Nederlandse Rode Kruis ambulance in Turkije. Dit wordt gedaan op basis van jaarverslagen uit die periode, van niet-officiële publicaties en reisverslagen, van memoires uit tijdschriften en rapportages van ambulanceleden zelf. Belangrijk is daarnaast een reeks van Osmaanse documenten uit het Başbakanlık Osmanlı Arşivi te Istanbul, waarin melding wordt gedaan van deze ambulance. Internationale hulpverlening ten tijde van de Balkanoorlogen De Balkanoorlogen hadden grote gevolgen voor het dagelijks leven in het Osmaanse Rijk. Toen het Turkse Oostelijke leger verslagen was door de Bulgaren en zich had teruggetrokken tot achter de Çatalca-linie, was er onder de soldaten een cholera-epidemie uitgebroken. Tegelijkertijd immigreerden duizenden mensen van de Balkan naar het Osmaanse Rijk op zoek naar een veilig heenkomen in Istanbul en Anatolië. Als gevolg van de situatie waarin het rijk zich op dat moment bevond, was er grote behoefte aan hulpverlening. Enerzijds waren er de militaire slachtoffers afkomstig van het front, anderzijds de slachtoffers van de cholera-epidemie. Zo werd de stad Istanbul overspoeld door zieke en gewonde soldaten en duizenden immigranten zonder enige middelen van bestaan. Overal in de stad waren openbare gebouwen zoals moskeeën, barakken, gebedsplaatsen gevuld met vele hulpbehoevende zieke en gewonde vluchtelingen. De Turkse autoriteiten stelden alles in het werk om opvang voor deze mensen te regelen, maar handen schoten te kort. Het is in deze situatie dat de Turkse Rode Halve Maan (TRHM) moest functioneren. Uit verslagen blijkt dat de TRHM de stad voor de opvang van vluchtelingen voorzag van bedden, matrassen, kussens, lakens en dekens en voor 5.000 pond aan verbandmateriaal en medische instrumenten bestelde. De Turkse Rode Halve Maan organisatie zorgde in Istanbul voor de oprichting van een centraal ziekenhuis, een compleet veldhospitaal en vier kleine hospitaalinrichtingen van elk 100 bedden. De TRHM was verantwoordelijk voor de uitrusting en medicijnen voor de ziekenhuizen, daarnaast moest elk ziekenhuis worden voorzien van personeel. Er was echter een groot gebrek aan kundig en goed opgeleid personeel. Dit alles legde een zware last op de beperkte middelen en capaciteit van de TRHM-organisatie.196 De TRHM ontving vanaf het begin van de oorlog financiële steun van verschillende islamitische landen om de hulpverlening op gang te kunnen brengen. Kort daarop dienen zich ook de eerste buitenlandse missies in het Osmaanse Rijk aan, de zogenaamde ‘ambulances’. Het eerste team van doktoren dat in Istanbul arriveerde was een (Brits-)Indiase missie, met een team van artsen in opleiding uit Oxford. Deze missie kwam al in de begindagen van de Eerste Balkanoorlog naar Istanbul. De missie vestigde zich in het militaire ziekenhuis van Haydarpaşa en verhuisde later naar het ziekenhuis in Ömerli.197 196 Jaarverslag NRK 1913, 121. Özaydin, Zuhal., The Indian Muslims Red Crescent Society’s Aid to the Ottoman State During the Balkan War in 1912’, in Jishim 2003, 14. 197 Hoofdstuk 5 56 De TRHM bepaalde samen met de militaire geneeskundige dienst van het leger (Ordu Sağlık Dairesi) waar de buitenlandse missies zich moesten vestigen en waar hun hulp het best gebruikt kon worden. De missies werden veelal onder geïmproviseerde omstandigheden ondergebracht in openbare gebouwen zoals universiteiten, scholen en kazernes. De TRHM trachtte deze tijdelijke hospitalen te voorzien van operatiekamers en ziekenzalen. De TRHM was in principe verantwoordelijk voor het aanleveren van ondersteunend personeel en materieel. Vele buitenlandse missies waren echter in aller haast vertrokken en daardoor deels onvolledig en met slechts beperkt materieel uitgerust. De meeste missies waren dus niet zelfvoorzienend en in belangrijke mate afhankelijk van de plaatselijke (militaire) autoriteiten en ondersteuning door de Turkse Rode Halve Maan. 198 Al naar gelang de locatie waar de zieke en gewonde soldaten behandeld werden, vielen de buitenlandse missies onder de verantwoordelijkheid van de militaire geneeskundige dienst of de TRHM. De TRHM zelf beheerde in Istanbul naast een aantal eigen ziekenhuizen ook nog de militaire hospitalen (zoals die in Taşkışla en Bandırma). De missies met complete veldhospitaalinrichtingen werden veelal geplaatst in de omgeving van het front ten behoeve van de opvang van zieke en gewonde soldaten. Ambulances die niet waren uitgerust met tenten en andere mobiele voorzieningen -het merendeel van de missies- werden gevestigd in de stadsziekenhuizen. Enige uitzondering hierop waren de Westerse missies; deze werden veelal in de stad op vaste locaties gevestigd en -in tegenstelling tot de niet-westerse (moslim) missiesniet tot het front toegelaten.199 De eerste missies waren niet-westerse missies, afkomstig uit Egypte en India. Beide landen stuurden tijdens de Balkanoorlogen meerdere teams van hulpverleners naar het Osmaanse Rijk.200 Het Indiase Rode Kruis hield zich behalve met de verzorging van zieke en gewonde soldaten bezig met het oprichten van een steunfonds voor vluchtelingen uit Macedonië.201 De Egyptische missies beschikten over veldhospitalen en vaste hospitalen in onder meer Hadimköy (met name cholerabestrijding, gehuisvest in barakken), Beylerbeyi (vast ziekenhuis), Yeşilköy (geïmproviseerd vast ziekenhuis), Maltepe (geïmproviseerd vast ziekenhuis) en Yedikule (ziekenhuis speciaal voor zieke vluchtelingen).202 Na de capitulatie van Edirne hield de Egyptische Halve Maan zich ook bezig met de evacuatie van zieke en gewonde soldaten van Thracië naar Anatolië.203 Per schip204 vervoerden zij ten tijde van de Balkanoorlogen in totaal 14.209 vluchtelingen, 1000 zieken en gewonden van Thessaloniki naar Izmir, 700 personen van Preveza naar Izmir en 6.081 vluchtelingen en gewonden van Üsküdar naar Izmir. Daarnaast was er een team van Egyptenaren, verbonden aan de Egyptische Rode Halve Maan in Preveza actief dat de bij Janina verwonde Turkse soldaten assisteerde bij het transport naar Preveza. De gewonden werden vandaar naar Izmir of Istanbul overgebracht.205 198 Jaarverslag NRK 1913, 121. Çapa ‘Balkan Savaşında Kızılay’, 99-102. 200 De tweede Indiase missie arriveerde op 17 december 1912 en werd geplaatst in het Rode Halve Maan Darülfünûn ziekenhuis. Deze missie beschikte tevens over een mobiele hospitaal inrichting (100 bedden) en vestigde zich later bij Çatalca in de buurt van Hademköy aan het front bij Ömerli. Een derde team van het Indiase Rode Kruis kwam aan in Istanboel op 9 januari 1913 en vestigde zich in een ziekenhuis in Kadirga (en vertrok daarna ook een militaire mobiel ziekenhuis in Ömerli.) Later vertrok een deel van het team daarna naar de Dardanellen. (Bron: Özaydin, Zuhal., ‘The Indian Muslims Red Crescent Society’s Aid to the Ottoman State During the Balkan War in 1912’, in Jishim 2003,2, 12-18. 201 Osmanlı Hilal-i Ahmer Cemiyeti 1329-1331h. Salnamesi (1912-1913), 185-186. 202 De Egyptische Rode Halve Maan stuurde tijdens de Balkanoorlogen in totaal vier missies naar het Osmaanse Rijk: de eerste missie arriveerde in november 1912 (aanvankelijk gestationeerd in Sazlibosna, daarna Hadımköy), de tweede missie arriveerde op 16 december (operationeel in Beylerbeyi), derde missie arriveerde op 21 december (werkzaam in Yeşilkoy) en de vierde missie arriveerde op 28 december (werkzaam in Maltepe).(Bron: Özaydin, Zuhal., ‘The Egytian Red Crescent Society’s Aid to the Ottoman state During the Balkanwar in 1912’ in Jishim 2003, 1, 18-20. 203 Çapa ‘Balkan Savaşında Kızılay’ , 99. 204 Dit schip was ‘de Rode Zee’, het persoonlijk jacht van de Khedive van Egypte. Het schip was omgebouwd tot een hospitaalschip. 205 Osmanlı Hilal-i Ahmer Cemiyeti 1329-1331h. Salnamesi (1912-1913), 178-185. 199 Hoofdstuk 5 57 Ook vanuit verschillende westerse landen kwam de hulpverlening voor het Osmaanse Rijk op gang. Er arriveerden Rode kruis missies vanuit Engeland, Duitsland, Oostenrijk, Amerika, België, Frankrijk, Zweden en Nederland en een Roemeens/Russische missie uit Roemenië. De (tweede) Rode Kruis missie uit Engeland, georganiseerd door Sir Ernest Casell, was gevestigd in de Kunstacademie. De Belgische, Oostenrijkse en Amerikaanse ambulances werkten samen in de kazerne in Taşkışla. De Duitse ambulance was werkzaam in Gümüşsuyu en in het lyceum te Istanbul en de Zweedse en Nederlandse ambulance werden beide gevestigd in Harbiye. Voorbereiding en organisatie van de Nederlandse Rode Kruis missie Nog voordat er officiële toestemming van het land dat de hulp moest aanvaarden was ontvangen, was men in Nederland al begonnen met de samenstelling van de ambulance voor Turkije. Dr. Lingbeek had zich vrijwillig aangeboden voor uitzending en was door het hoofdbestuur van het NRK aangewezen als leider van de ambulance. Dr. Lingbeek had eerder ervaring met buitenlandse missies opgedaan tijdens de Tweede Boerenoorlog (Transvaaloorlog).206 Ook andere ambulanceleiders hadden zich vrijwillig gemeld bij het hoofdbestuur en werden uitgekozen op grond van hun eerdere ervaringen op het gebied van oorlogsverpleging of in de bestrijding van natuurrampen. Dr. Lingbeek stond samen met zijn echtgenote aan het hoofd van de Nederlandse ambulance naar Turkije. De leidend arts was verantwoordelijk voor het inkopen van materieel en instrumentarium en het uitkiezen van het personeel.207 Op het moment dat de beslissing rond het sturen van een ambulance naar Griekenland en Turkije gepubliceerd werd, stroomde de hulp van alle kanten toe. Grote aantallen geneeskundigen, verpleegsters en verplegers boden zich bij het NRK vrijwillig aan voor uitzending. Daarnaast waren er ook velen die zich aanboden voor andere dan medische diensten, bijvoorbeeld in ondersteunende functies als keukenpersoneel. De leider van de ambulance maakte de uiteindelijke keuze voor het personeel van de ambulance, dat onder zijn verantwoordelijkheid viel. Het personeel voor de ambulances werd voornamelijk gerekruteerd uit medisch personeel, dat al verbonden was aan of werkzaam was geweest bij het Rode Kruis. Voor artsen gold, dat men werkzaam moest zijn (geweest) in comités of een bestuur; voor verpleegkundigen gold, dat men werkzaam moest zijn in een van de klinieken van het Rode Kruis.208 Het Rode Kruis ontving bij de organisatie de medewerking van de departementen van Algemeen Bestuur (het huidige Ministerie van Binnenlandse zaken), ‘Hare Majesteits diplomatieke en consulaire vertegenwoordigers in het buitenland’, provinciale en gemeentelijke overheden, verschillende handelsondernemingen, bedrijven, de pers en spoorwegmaatschappijen in binnen- en buitenland. Er was dus niet alleen sprake van giften, maar ook van hulp in natura of in de vorm van andere diensten. Warenhuizen, handelaren en verenigingen schonken het Nederlandse Rode Kruis het nodige materiaal om de ambulances uit te kunnen rusten. Diverse schenkingen van farmaceutische firma’s en verbandstoffenfabrieken naast materieel van het departement van oorlog (het huidige ministerie van Defensie) kwamen bij het Rode Kruis binnen ten behoeve van de ambulances.209 Dr Lingbeek maakte een keuze uit de reeds voor de Griekse ambulance samengestelde ‘sollicitatielijsten’ en wijdde zich samen met de hoofdchirurg dr. Van den Steen van Ommeren aan het inkopen van het benodigde materieel. Binnen een week was alles gereed. Het vrouwencomité van Den Haag was verantwoordelijk voor de verzameling en verzending van alle goederen. De toekomstige ambulanceleden werden voorzien van de nodige papieren, kleding en ingeënt tegen ziektes zoals cholera en pokken. Tevens werd de nodige beschermende 206 Verspijck, Het Nederlandse Roode Kruis, 89-90; Rombach, Nederland en het Rode Kruis, 44-47. Jaarverslag NRK 1912, 63. 208 Jaarverslag NRK, 63 209 Jaarverslag NRK 1912, 62; 68. 207 Hoofdstuk 5 58 kleding besteld. Voor het geval er onder de TRHM gewerkt moest worden werden ter voorbereiding een vlag en armbanden met dit embleem meegenomen.210 Extra personeel werd aangenomen voor het Pageshuis in Den Haag, vanwaaruit het hoofdbestuur van het Nederlandse Rode Kruis opereerde en de ambulances werden voorbereid. De bestelde goederen en materiële giften werden verzameld in de kliniek aan de Jan van Nassaustraat in Den Haag en ter plekke door het vrouwencomité in Den Haag gesorteerd en over eenheidskisten verdeeld. Alle medische instrumenten werden ook daar verzameld. De kleding voor de vrouwen van de ambulance werd verzorgd door het Vrouwencomité Den Haag. Voor de kleding van de mannen was de secretarie verantwoordelijk. Voor zover het personeel van de ambulance geen uniform droeg, was het volgens artikel 20 van de conventie van Genève voorschrift, dat ieder lid van de ambulance voorzien moest zijn van een armband (met daarop het teken van het Rode Kruis) en een identiteitsbewijs. Het Hoofdbestuur voorzag de leden hiervan, vergezeld van een officiële verklaring van aanstelling door het bestuur van het NRK en een afschrift van de instructie en Nederlandse vertaling van de conventie van Genève. Verder regelde het hoofdbestuur in samenwerking met het departement voor binnenlandse zaken de paspoorten voor alle leden van de ambulance. De leider van de ambulance werd voorzien van reisbiljetten, een kredietbrief en de nodige contanten. Omdat de Nederlandse ambulance voor Turkije gebruik kon maken van ervaringen rond de organisatie van de eerdere ambulance, was deze erg snel gereed voor uitzending.211 De voorexpeditie Er werd besloten om voorafgaand aan het uitzenden van de volledige ambulance een verkennende expeditie naar Istanbul te zenden. Dit ‘met het oog op de onzekere situatie’212, waarin men zou terecht komen. De voorexpeditie bestond uit de leider van de ambulance, dr. G.W.S. Lingbeek en een hoofdchirurg,dr. L. van den Steen van Ommeren, de hoofden van verpleging, de huishouding en een verpleger. Op 22 november 1912 vertrok de voorexpeditie vanuit Nederland per trein213 naar Constantza (Roemenië) om daarna per stoomschip naar Istanbul door te reizen. De taak van de expeditie was vast te stellen, welke hulp gewenst was en om daarna de toekomstige locatie van de ambulance te bepalen. De voorexpeditie arriveerde op 25 november 1912 met een ambulancevoorraad van ongeveer 500 collis in de haven van Istanbul. Omdat in eerste instantie niet duidelijk was, waar de ambulance zich moest vestigen, verbleef de voorexpeditie (vanaf 26 oktober) tijdelijk op het Nederlandse oorlogsschip H.M.’s ‘Gelderland’, een Nederlands oorlogsschip, dat op dat moment in de haven van Istanbul lag.214 ‘Met het oog op de ongewisheid of en waar de Turkse autoriteiten persoonlijke hulp wensten, werd door de grote welwillendheid van de toenmalige Minister van Oorlog, ad. int. Minister van Marine, Excellentie Colijn, aan de voorambulance voor enige dagen gastvrijheid verleend aan boord van H.M.’s ‘Gelderland’ waar door de commandant, de hoogedelgestrenge heer Guépin, en de officieren al het mogelijke gedaan werd om ons het verblijf aangenaam te maken en onze taak te verlichten. Onze kisten werden in lichters langszij het oorlogsschip gemeerd en een wacht werd door de commandant daarop geplaatst. De officier van gezondheid eerste klas L.J. Büller, die reeds enige tijd in het kinderhospitaal Şisli een dozijn gewonden verpleegde en dus in Constantinopel wegwijs was, stelde zich, met goedvinden van de kolonel, ter onzer beschikking. Aan genoemde collega, die dikwijls in de operatiekamer assisteerde, en ons op onze eerste tochten vergezelde, komt onze warme dank toe. Ook zijne excellentie de Nederlandse gezant te Constantinopel, Jongeheer v.d. Does de Willebois, en de eerste dragoman van het gezantschap, Carabethian, kwamen ons in alle opzichten tegemoet. Zijne 210 Jaarverslag NRK 1912, 68-69. Jaarverslag NRK 1912, 61-62. 212 Jaarverslag NRK 1913, 100, 68-140. 213 Zie afbeelding 5.0 214 Jaarverslag NRK 1913, 100-10; Guépin, ‘Causerie over mijn verblijf te Constantinopel met H.M. ‘Gelderland’, van november 1912 tot mei 1913’ (eigen beheer 1929) 12. 211 Hoofdstuk 5 59 excellentie had reeds pogingen in het werk gesteld, om een geschikt arbeidsveld te zoeken voor de komende ambulance.’215 Het Nederlandse marine oefenschip Hr. Ms. Gelderland216 maakte deel uit van een internationale vloot die ten tijde van de Balkanoorlog in de haven van Istanbul voor anker lag. Engeland, Frankrijk, Duitsland, Oostenrijk, Rusland, Roemenië, Italië en Spanje hadden allen oorlogsschepen naar Istanbul gestuurd met als doel hun onderdanen en ambassades te kunnen beschermen.217 Aanvankelijk kreeg de Nederlandse ambulance door de autoriteiten een aantal zalen toegewezen in de Taşkısla kazerne218. De leiding van de ambulance was echter niet te spreken over deze voorlopige locatie van de ambulance; dit blijkt uit het verslag van dr. van den Steen van Ommeren, de chirurg van de ambulance: ‘ .... aan den ingang van deze gebouwen treffen we reeds een aantal soldaten aan, in lompen gehuld, stervend, en wat we daar binnen aantroffen is met geen pen te beschrijven; pakhuizen waarin 4000 jongemannen liggen te lijden en te sterven.’219 Over de ruimte zei de leider van de ambulance, dr. Lingbeek, het volgende: ‘In de ruime kazerne Tache Kishla (Taşkışla), waar ook een drietal andere vreemde missies werkten, werden ons een paar zalen in uitzicht gesteld, maar het rapport, daarover door collega Büller [officier van gezondheid van de Hr.Ms. ‘Gelderland’] uitgebracht, luidde zo afkeurend, en onze eigen indruk van de ‘zalen’ en van de Turkse autoriteiten ter plaatse was van dien aard, dat wij weinig lust hadden onze schone Hollandse uitrusting in die vuile omgeving onder dak te brengen, vooral ook, omdat de patiënten nog moesten komen en men ons zeer waarschuwde voor de partijdigheid van de met distributie belaste officieren.De daar werkende Oostenrijkse, Amerikaanse en Belgische ambulances220 moesten alles voor lief nemen, omdat zij niets mee hadden meegebracht dan wat verband en instrumenten, en dus geheel afhankelijk waren van de Turkse machthebbers; wij hadden bij onze organisatie op algehele verzorging, en ook menage, voor onze zieken gerekend en mochten dus kieskeurig zijn.’221 Toen het Dr. Lingbeek niet lukte, om een passende locatie voor de Nederlandse ambulance te verkrijgen, deed hij een beroep de Turkse Rode Halve Maan: 215 Jaarverslag NRK 1913, 100, 68-140. zie afbeelding 5.1 Het pantserdekschip Hr. Ms Gelderland (1900-1940), waarop de voorexpeditie van de Nederlandse ambulance tijdelijk verbleef, op de rede van Istanbul in november 1912 (ten tijde van de Eerste Balkanoorlog). 217 Mede in verband met de gerezen internationale politieke spanningen en de direct naderende oorlogsdreiging als gevolg van de Balkanoorlog (1912 - 1913) tussen Bulgarije en Turkije wordt in Istanbul in de ochtend van 14 november (1912) om 5.00 uur een landingsdetachement, bestaande uit 100 man, van het daar aanwezige en naar toe gezonden Nederlandse pantserdekschip ‘Hr.Ms. Gelderland’, ontscheept. Doel van deze landing, in samenwerking met de andere Europese oorlogsbodems (zie afbeeldingen 5.2 a en b) , is om de wijk van de ambassades en consulaten in Istanbul waar nodig, te beschermen. De ‘Gelderland’ was op 16 oktober 1912 vanuit Den Helder vetrokken en was op oefening in de Middellandse Zee. Op 11 november 1912 was de opdracht tot de missie naar Constantinopel ontvangen, de ‘Gelderland’ zal eerst een half jaar later, op 30 mei 1913, worden afgelost door het pantserschip Hr.Ms. ‘Kortenaer’ en op 19 juni 1913 weer terugkeren in Den Helder. (bron: J.P. Guépin, ‘Causerie over mijn verblijf te Constantinopel’) 218 De Taşkışla kazerne functioneerde als reserve militair hospitaal en op het hoogtepunt van de Balkanoorlog werden hier ongeveer 2000 zieken en gewonden militairen verzorgd. (Bron: Istanbul Ansiklopedisi , ‘Askeri Hastaneler’ 348. 219 L. van den Steen van Ommeren, Amsterdam 29-05-1913 ‘De Nederlandsch-Turkse ambulance tijdens den Balkanoorlog’ door SvO (off. van Gezondheid 1e klasse) in Medisch Weekblad, Orgaan voor Praktizeerende Geneeskundigen, 20e jaargang, no. 10, 7 juni 1913, 112, 112-116. 220 Salname 72 (1329-1331); Istanbul Ansiklopedisi ‘Osmanlı Hilâl-i Âhmer Cemiyeti’, 196-197. 221 Jaarverslag NRK 1913, 101. 216 Hoofdstuk 5 60 ‘Het was ons intussen niet gelukt, door bemiddeling van Z. Exc. de Gezant, een passend gebouw voor de inrichting van ons hospitaal te vinden, en wij besloten nu zelf aan de Turkse Rode Halve Maan een plaats te vragen, waar dan ook. Of het nu het feit was dat wij meedeelden dat onze ambulance voor een deel werd bekostigd door hun geloofsgenoten en dat enkele daarvan zich ook zouden bevinden onder ons personeel, waardoor men ons niet zo wantrouwig aanzag voor vreemde dwarskijkers (zoals ‘men’ meende –correspondent der N.Rott.Ct. te Constantinopel), dan of het onze verzekering was, dat wij kwamen met volle handen en onze gewonden geheel en al wensten te verzorgen, verplegen en kleden, laat ik in het midden, maar constateer alleen, dat de Turkse Rode Halve Maan ons toen, en ook later, altijd met de grootste voorkomendheid heeft behandeld. Men wees ons een plaats aan in de militaire school Harbié (Harbiye), in de wijk Pancalti, Péra, waar reeds een 3 à 400 gewonden lagen en waar een paar Zweedse militaire collega’s, enkele Turkse en Armeense doktors, met 5 Zweedse zusters en enige geestelijke zusters Franciskanessen den dienst waarnamen. (geheel op kosten van de Turkse regering, tot het onderhoud der ambulance zelf toe). Dat wij deze gelegenheid dankbaar aanvaardden, spreekt vanzelf. Zo werd ons vernedering bespaard, als enkele andere ambulances, bij gebrek aan patiënten stil te moeten zitten of terug te gaan, terwijl op enkele uren afstand duizenden dappere soldaten stierven door gebrek aan de nodige verzorging. En het was ons niet onaangenaam niet bij de cholera-verpleging, waarvoor wij ons overigens ook aan de Turkse Rode Halve Maan hebben aangeboden, te werk te worden gesteld, omdat onze ambulance, als trouwens alle Rode Kruis ambulances in Constantinopel, meer uitgerust en berekend was voor de verzorging van gewonden.’222 Dr. Lingbeek geeft ook aan, welke afspraken er verder gemaakt werden met de Turkse Rode Halve Maan: ‘Wij spraken nu met het Hoofdcomité Turkse Rode Halve Maan af, dat wij daar een honderdtal gewonden geheel voor onze rekening zouden nemen, en iedereen was ons nu ter wille, zodat ik het Hoofdcomité in Nederland 1 december kon vragen, de rest van het personeel uit te zenden’223 De eerste patiënten van de Nederlandse ambulance waren de zieke en gewonde Turkse soldaten die reeds aanwezig waren in de kazerne. Dr. Lingbeek schrijft over de hem toegewezen patiënten: ‘Het liefst waren wij naar het front gegaan, maar de legerautoriteiten wisten geen partij te trekken van de vreemde ambulances: zij lieten thans niemand aan het front toe, behalve hun geloofsgenoten, de Egyptenaren, die zij echter, na hen op enorme onkosten te hebben gejaagd door barakkenbouw, enz., zo verwaarloosden dat zij zo goed als geen enkele gewonde te zien kregen. Toch moet de militaire geneeskundige dienst zeer slecht voorbereid geweest zijn, te oordelen naar wat wij later te zien kregen. Zwaargewonden (schedel, borst, buik) bereikten zelden de stad. Indien daar niet de Rode Halve Maan werkzaam ware geweest, zou het er voor de gewonden die Constantinopel bereikten, en dan aangewezen waren geweest op de hulp der stedelijke autoriteiten, slecht hebben uitgezien.’224 De ambulance installeerde zich in een vleugel van de Cadettenschool in Pangalti, geholpen door de bemanning van het marineschip H.M ‘Gelderland’: ‘Tegelijkertijd maakten wij aanstalten, onze kisten uit de lichters in de haven ‘naar boven’, d.i. Harbié (Harbiye), te doen brengen, maar wij hadden aanvankelijk buiten de waard, d.i. de Engelse directeur der waarschijnlijk aan aandeelhouders verpachte invoerrechten, gerekend, die een vrij groot bedrag van ons eiste voor invoer van onze levensmiddelen. Ook het transport 222 Jaarverslag NRK 1913, 102. Jaarverslag NRK 1913, 103. 224 Jaarverslag NRK 1913, 101. 223 Hoofdstuk 5 61 kostte ons veel, omdat de regering alle transportmiddelen had opgecommandeerd voor de troepen. Niettemin was, toen we eens waren begonnen – waarbij de matrozen van het oorlogsschip ijverig meehielpen – alles in enkele uren boven. Tezelfdertijd waren de dames, geholpen door een andere ploeg van Jantjes door kolonel Guépin welwillend afgestaan, bezig de zalen te reinigen, wat niet zo heel eenvoudig was.’225 De werkzaamheden van de Nederlandse ambulance Met de TRHM was overeengekomen dat de Nederlandse ambulance een honderdtal patiënten zou opnemen. Iedereen was de ambulance op dat moment ter wille en op 1 december verzocht de leider van de ambulance het hoofdbestuur van het NRK in Nederland om uitzending van de overige leden van de ambulance. Deze leden vertrokken op 3 december (vanuit Den Haag) per spoor naar Constantza, vandaar reisden ze per schip verder naar Istanbul. De versterking uit Nederland bestond uit een gezelschap van vier artsen, en acht verplegers (4 mannelijke en 4 vrouwelijke) en ondersteunend personeel. De groep arriveerde in Istanbul op 7 december. ‘Toen 7 december het overige personeel uit Nederland arriveerde waren wij zo goed als gereed om patiënten te ontvangen.’226 Al op 14 december, 7 dagen na de komst van het voltallige personeel van de ambulance227, moest er een nieuwe zaal in gebruik worden genomen door de ambulance, omdat het aantal patiënten inmiddels was gestegen was tot honderd. Dit aantal bleef gedurende de hele werkperiode van de ambulance vrijwel constant, met uitzondering van de maanden maart en april waarin het aantal verzorgden steeg tot 140. ‘Kriegschirurgie’, chirurgie ten tijde van oorlog228 De met cholera en dysenterie besmette slachtoffers onder de Turkse militairen werden in principe door de TRHM (bij Yeşilköy/San Stefano) geïnterneerd en ‘verzorgd’. De Nederlandse ambulance in de stad concentreerde zich daarentegen op de meest geïnfecteerde chirurgische gevallen. De meest ernstige gevallen werden door het ambulancepersoneel uit de patiënten van de militaire hospitalen geselecteerd en naar de zalen van de ambulance overgebracht. Met het oog op de beschikbare ruimte en het beperkte aantal personeelsleden van de ambulance, was het streven het aantal van 100 patiënten niet te overschrijden.229 Dr. Lingbeek merkt op over het soort verpleging dat het voornamelijk ging om ‘intensieve verpleging’: ‘.....wij hebben daarom in Constantinopel geen grote mutatie van zieken gehad, geen groot aantal zieken verpleegd, maar vele zeer ernstige en langdurige. Met een wisselend aantal van 80 tot 140 zieken hebben wij hier tot eind april gewerkt. Ons totaal aantal verpleegdagen is ongeveer 14.000.’230 De chirurg van de Nederlandse ambulance, dr. Van den Steen van Ommeren, realiseerde zich dat het werk dat de Nederlanders konden verrichten ‘slechts een druppel op een gloeiende plaat was’. Maar hij gaf ook aan, dat bij gebrek aan intensieve verpleging bij de TRHM en de andere buitenlandse ambulances, de volledig uitgeruste en bijna zelfvoorzienende Nederlandse 225 Jaarverslag NRK 1913, 103. Jaarverslag NRK 1913, 103. 227 De complete ambulance bestond nu uit: Dr. G.W.S. Lingbeek, ambulanceleider, L. van den Steen van Ommmeren, chirurg, de dames B. Lingbeek-Bessem en J.H. Kuipers, hoofden van den inwendige dienst, resp. de verpleging, N.A.L. Krans, arts, de semi-artsen Raden Brenthel, A.H. Masoko en A. de Waart, de verpleegsters H. Boomsma, A. Haverkamp, C.E. Krop en J.C. Weisz, de verplegers J. van Vliet, J.C. de Groote, C.J. Lippe, J.H.G. Scholtz en J.E. Wiersma, de kokkin A. van der Berg-Bakker en de bediende G.H. van den Berg. (Jaarverslag NRK 1913, 103) 228 Impressies van de operatiekamer en ziekenzaal van de Nederlandse Rode kruis Ambulance zie afbeeldingen 5.3 en 5.4 en een willekeurige ziekenzaal met Turkse officieren afbeelding 5.5. 229 Van den Steen van Ommeren, ‘De Nederlandsch-Turkse ambulance tijdens den Balkanoorlog’, 113. 230 Jaarverslag NRK 1913, 105 226 Hoofdstuk 5 62 ambulance een belangrijk en zeer gewaardeerde bijdrage kon leveren. De ambulance was op zich voorbereid geweest op de behandeling van interne ziekten, maar er was voor de ambulance meer dan genoeg werk op chirurgisch gebied. De ambulance werd geconfronteerd met de vreselijke gevolgen van de ‘moderne’ oorlogsvoering. De meeste operaties die de Nederlandse ambulance uitvoerde waren veelal (secundaire) operaties bij geïnfecteerde, gecompliceerde breuken. Dr. L. van den Steen van Ommeren zegt over de soorten breuken die zij behandelden: ‘….Alle soorten gecompliceerde beenbreuken: schedeldakbreuken met en zonder hersenverwonding, die van de schedelbasis met en zonder verlies van een der ogen, boven- en onderkaakfracturen, van het schouderblad, van een of meer wervels, van het bekken, enz., zonder nog van de gecompliceerde beenbreuken der ledematen te spreken, alles min of meer veretterd, ook al door de aanwezigheid van seqesters en vreemde lichamen’.231 Van den Steen van Ommeren geeft aan dat het de patiënten van de Nederlandse ambulance vaak niet dreven in een ‘poel van bloed’ maar vaak in een ‘etterbad’, een gevolg van het feit dat de patiënten reeds geopereerd waren door Turkse en andere Europese collega’s, maar daarna zonder de nodige zorg en zonder verversing van verbandmiddelen behandeld waren. De eerste patiënten van de ambulance waren niet zwaargewond, maar hadden allen last van verwaarloosde verwondingen van verschillende aard, vaak onverzorgde breuken en veel bevroren voeten. Een ander veel voorkomende verschijnsel onder de soldaten in de Balkanoorlog -en dus ook onder de patiënten van de Nederlandse ambulance- was gangreen van de voeten en onderbenen. Over de bestrijding van gangreen kwamen de artsen van de Nederlandse ambulance tot de conclusie dat de oorzaak van het gangreen lag in de relatie tot dysenterie en diarree.Patiënten die daaraan hadden geleden, hadden door een combinatie van zelfvergiftigingen en een slechte verzorging, last gekregen van endarteritis (aderontstekingen van de onderste ledematen) waardoor gangreen ontstond. Dr. Lingbeek merkt hierbij op: ‘ De Turken schreven deze aandoening toe aan bevriezing, later toen de ziekte optrad bij zachter weer, aan te stijf zwachtelen met de beenwindsels, of aan bedorven rijst.’232 De behandeling van dit soort gevallen, leidde er toe dat de ambulance zich later ging toeleggen op de intensieve verpleging van patiënten met deze aandoening, wat blijkt uit het volgende citaat: ‘Het grote aantal van deze verwaarloosden en verkommerde gevallen oriënteerde ons vanzelf omtrent de richting die wij moesten volgen, en zo hebben wij ons dan ook in de hoofdzaak toegelegd op intensieve verpleging, zoals men die in Constantinopel nergens zag en die wel hoge eisen stelde aan het personeel, maar waardoor wij dan ook menig leven en menige toekomst hebben gered, al kostte dit soms een maandenlange verzorging.’233 Ondanks het feit dat men in hoofdzaak gewonde militairen behandelde, kreeg de ambulance toch te maken met de gevolgen van typische oorlogsziektes, zoals cholera, tyfus en dysenterie. Het werken met besmette patiënten had tot gevolg dat ook twee leden van de ambulance (verplegers), die op de dysenterie-afdeling werkten, geïnfecteerd raakten en zelf behandeld moesten worden. Uit een krantenbericht van 3 januari 1913 blijkt dat na enige tijd de aard van de werkzaamheden van de ambulance is opgeschoven: ‘De ambulance heeft volop werk; alle beschikbare bedden zijn bezet; terwijl ze zich zoveel mogelijk aan de behandeling van chirurgische gevallen wijdt, zich zelfs bij voorkeur met die van meer of minder ernstige aard belast. Dat wel voornamelijk daardoor de operaties veelvuldig zijn, spreekt vanzelf, en de officier van gezondheid der landmacht, dr. van den Steen van Ommeren, had dan ook al ruimschoots gelegenheid bewijs af te leggen van zijn bijzondere bekwaamheid als chirurg, welke hier algemeen onder de vakgenoten met waardering wordt L. van den Steen van Ommeren, ‘Ervaringen der Nederlandse Ambulance’, Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde jaargang 1913, eerst helft nummer 7, 193. 232 Jaarverslag NRK 1913, 104. 233 Jaarverslag NRK 1913, 104. 231 Hoofdstuk 5 63 erkend. Het zijn, nu de krijgsoperaties hier in de nabijheid vrijwel stilstaan, hoofdzakelijk gevallen van bevroren voeten en handen, of hevige ontstekingen, het gevolg van verwaarloosde wintervoeten en –handen, door de troepen in de stelling van Tsataldzja (Çatalca) opgedaan op de drassige bodem, waardoor zij onder dunne, voor het merendeel gescheurde tenten gelegerd zijn, of in half onder water staande loopgraven, waarin zijn dikwijls dagen achtereen doorbrengen, velen zelfs zonder noemenswaard schoeisel. In vele gevallen worden de arme stakkers bij de ambulance gebracht in zulk een toestand, dat onmiddellijk afzetten van het aangedane lichaamsdeel nog het enige middel blijft om de patiënt te redden.’ 234 Behandeling van cholera in de Balkanoorlogen De cholera kwam bij beide partijen in het conflict voor onder de frontsoldaten en heerste nu ook onder de vluchtelingen in de stad. De epidemie was naar alle waarschijnlijkheid ontstaan onder de troepen afkomstig uit Anatolië, die in Kartal en omgeving gelegerd waren. Toen deze later naar de Balkan getransporteerd werden (voor inzet bij de Çatalca linie) had de ziekte zich uitgebreid onder de Turkse als Bulgaarse troepen. In de verslaglegging van het medisch team staat het volgende: ‘Men zag in het Bulgaarse kamp de ziekte eerst aan voor dysenterie, en in minder dan drie dagen tijds was het gehele leger besmet, en had men 35.000 cholera zieken, waarvan de meeste lichte maar toch ongeveer 10.000 ernstige gevallen met al de typische symptomen. Dat daarvan (betrekkelijk) zo weinigen gestorven zijn (11 à 1200) was meer geluk dan wijsheid, al moet men erkennen dat men door strenge isolering, zeer strenge bestraffing van het drinken van niet gekookt en door tinc. jodii gesteriliseerd water en darmsterilisering van de bacillendragers door jodium intern, aan de Bulgaarse kant de epidemie in 14 dagen had bedwongen.’235 De hulp bij de bestrijding van cholera kon volgens de hoofdchirurg van de Nederlandse ambulance beschouwd worden als een druppel in een poel van ellende; deze ziekte was deprimerend voor menig arts, omdat een arts er vaak machteloos tegenover stond. Dit in tegenstelling tot de behandeling van dysenterie en tyfus, waarbij de arts over een relatief groot aantal behandelmogelijkheden beschikte. Door meerdere observanten is wel naar voren gebracht dat als de cholera niet was uitgebroken, de Bulgaren rustig waren doorgestoten naar Istanbul en de stad in handen zouden hebben gekregen. (‘dan zaten de heren rustig in Constantinopel’)236 Maar ook de Turken hadden krachtige maatregelen genomen; zoals we eerder zagen werden door de autoriteiten in samenwerking met de TRHM de met cholera besmette personen op 1 plaats geïnterneerd, bij Yeşilköy (San Stefano). Daar werden ze vrijwel zonder enige verzorging aan hun lot overgelaten, om te genezen of om te sterven. Na het overlijden van patiënten werd alles zo goed mogelijk ontsmet. Dat het desondanks toch gelukt is, om de ziekte te bedwingen lag volgens de leider van de ambulance meer aan de ‘goedaardige genius epidemicus’ dan aan de genomen maatregelen. Dan blijft natuurlijk overeind dat, indien er aan beide zijden bij elke divisie voldoende hospitaalaccomodatie en een adequate militaire geneeskundige dienst was geweest, er minder slachtoffers waren gevallen. Zoals dr. Lingbeek aangeeft, is het niet voldoende om ambulances te voorzien van materiaal voor de verzorging van gewonden; even belangrijk –zo niet belangrijker- is het voorbereid te zijn op typische legerziekten, zoals cholera, die vroeg of laat de kop op steken: (..teneinde de verdachten van de andere ziekten en gewonden te scheiden, en elke partij een mobiel bacteriologisch laboratorium had gehad, waarvan het personeel ook in staat was geweest de gezonden met het cholera vaccin te immuniseren tegen contact-infectie en de repatriërende bacillendragers te desinfecteren, zouden niet zovele slachtoffers (men telde ze aan de Turkse kant liever niet) zijn gevallen, noch de ziekte land inwaarts zijn gesleept. En toch sterven er in elke oorlog meer soldaten aan ziekten dan aan wonden (1,5 tot 3,7 maal zoveel)237 234 Archief NRK, Courantenberichten verzameld door dr. Offerhaus, 23-01-1913 tot en met 25-03-1913. Jaarverslag NRK 1913, 124. 236 Jaarverslag NRK 1913, 124. 237 Jaarverslag NRK 1913, 124. 235 Hoofdstuk 5 64 Over de bestrijding van cholera merkte dr. Lingbeek op: ‘Zonder hulp –men wenste die ook niet van ons– zijn daar duizenden te gronde gegaan’.238 De in de stad aanwezige van cholera en dysenterie verdachte personen werden geïsoleerd in en rond de Aghia Sofia moskee. Honderden lagen daar, bewaakt door een kordon van soldaten en van alle professionele hulp verstoken. De Turkse soldaat / patiënt De Nederlandse ambulances was zeer succesvol in de intensieve verpleging van de patiënten. Het aantal sterfgevallen was dan ook zeer gering. Volgens dr. Lingbeek was dit in de eerste plaats te danken aan de nauwgezette verpleging door de ambulanceleden en in de tweede plaats aan het ‘sterke, gezonde, taaie gestel van de Turkse soldaat uit Azië en zijn geduld en volgzaamheid in zijn lijden’. De leider voegt daaraan toe dat ook de ambulanceleden op hun beurt een grote bevrediging haalden uit het feit dat de patiënten zo gehoorzaam waren en veel vertrouwen hadden in de kundigheid van doktoren en verplegers. Als minpunt merkt hij op: ‘slechts op een punt zijn en blijven ze ongezeggelijk: het roken. Tot even voor hun dood, somwijlen onder de hevigste smarten, roken ze nog; en, niettegenstaande het voortdurende luchten, hangt er daardoor in de zalen van onze ambulance altijd een merkbare tabakswalm’. Van den Steen van Ommeren noemde de Turkse soldaten ‘goedige typen’; ze waren meestal boer, afkomstig uit Klein-Azië. Ze voelden zich meer boer dan militair en waren nog maar kort in militaire dienst. Uit de berichten van de ambulanceleider blijkt dat de grote stroom van gewonden langzaam aan het afnemen was, of mogelijk was verplaatst naar Klein-Azië, als gevolg van het feit dat de gevechtshandelingen verminderden. Daardoor werd ook de toestroom van gewonden, bestemd voor de Nederlandse ambulance, minder. Het werd rustiger met als gevolg dat men minder personeel nodig had. In deze periode werd er dan ook een begin gemaakt met de voorbereidingen voor de terugkeer van de ambulance naar Nederland. Redenen voor vertrek De Turkse ambulance was net als de andere ambulances in principe voorbereid op een verblijf van ongeveer drie maanden. Deze periode was inmiddels overschreden. Een aantal van de leden van de ambulance was half april 1913 dermate overwerkt, dat ze gedwongen waren terug te keren naar Nederland. Omdat het aantal patiënten vanaf eind april begon af te nemen (in de maanden maart en april was er nog een bezetting van 140 patiënten), besloot de leider van de Nederlandse ambulance dat men minder ondersteunend personeel nodig had. In de kranten in Nederland in die tijd werd ook melding gemaakt van de veranderde situatie en van de veelal zware omstandigheden waaronder de (internationale) ambulances hun werkzaamheden verrichten239: ‘Onze correspondent te Konstantinopel schrijft: Alhoewel zij van het hoofdbestuur nog geen enkele aankondiging van haar terugroeping ontvangen heeft, bereidt onze ambulance zich op een spoedig vertrek van hier voor. Inderdaad is er voor haar hier weinig of geen werk meer. De gewonden die – trouwens in betrekkelijk gering aantal- van Gallipoli en Tsjataldzja worden aangebracht, worden allen in de militaire hospitalen in Stamboel en in Haidarpasja opgenomen, zodat de ambulance behalve de herstellenden aan bevroren ledematen, geopereerden en enkele licht gekwetsten geen patiënten heeft. Verleden week is ook de Egyptische ambulance naar haar land teruggekeerd. Er zijn nu, behalve de onze, nog slechts de twee Duitse ambulances hier welke echter niet zelfstandig werken, maar eigenlijk als versterking van het personeel in het Duitse ziekenhuis en het onder Duitse leiding staande Turkse militaire hospitaal bij Gumuusj Sujum dienst doen, en dan nog de ambulance uit BritsIndië, die echter ook deze dagen zal vertrekken, omdat de arme Hindoes, die men in een veldlazaret naar de stelling van Tsjataldzja heeft gezonden, zo onder koude en ellende welke 238 239 Jaarverslag NRK 1913, 104. Jaarverslag NRK 1913, 105 Hoofdstuk 5 65 door het uiterst slechte wee en gebrek aan behoorlijk onderkomen daar uitgestaan wordt te lijden hebben, dat de helft hunner zelf al naar het hospitaal in Stamboel is geëvacueerd.’240 Plichtsgevoel jegens de eigen patiënten en gering vertrouwen in een adequate opvang van patiënten van de Nederlandse ambulance door de Turkse medici, deden de leider van de ambulance besluiten het definitieve vertrek van de Nederlandse ambulance nog met minstens een maand uit te stellen. Daarnaast was de oorlogsituatie nog niet goed in te schatten, zoals blijkt uit het volgende bericht: ‘Brief van 13 maart: Onze ambulance denkt tot het einde van de oorlog op zijn minst echter nog een maand hier te blijven. Daar de Duitse ambulance heden en de volgende week vertrekken, zal zij niet alleen, zoals nog algemeen erkend wordt, de beste ingerichte, ja eigenlijk de enige op oorlogsvoet uitgeruste geweest zijn maar tevens het record van volhardendheid geslagen hebben. Zij zal het langst van allen hier werkzaam gebleven zijn. Komt het werkelijk nog tot de laatste wanhopige stelling voor Tsjataldzja, welke de Jongturkse heethoofden nog volstrekt willen doorzetten om daarmee voor zich de schijn te redden, dat zij alles beproefd hebben om daar de krijgskans te doen keren en een beteren vrede te bedingen, dan kan het hier blijven van onze ambulance nog van groot nut wezen voor de hulpverlening aan, en de leniging van de smarten en ellenden van de duizenden offers, welke die, eigen (onleesbaar)….. roekeloze en nodeloze, maar ongetwijfeld, buitengemeen verwoede en bloedige kamp weer zal maken.’ 241 Door het dagelijks bestuur van het hoofdcomité van het Rode Kruis werd besloten, de ambulances terug te roepen.242 In een spoedvergadering van 24 februari 1913 van het Dagelijks Bestuur van het NRK 243 werd besloten de ambulances op de Balkan en de Nederlandse ambulance in Istanbul terug te roepen. Het bestuur was van mening dat ‘thans van de zijde van het Nederlandse Rode Kruis voldoende is verricht om blijk te geven van welwillende gezindheid en hulpvaardigheid tegenover de oorlogvoerende staten …..en gezien het het feit dat de andere vreemde ambulances vertrokken zijn, mag worden afgeleid, dat hulp niet meer zo dringend nodig is’.244 De vastgestelde periode van drie maanden was inmiddels ruimschoots overschreden door alle drie de ambulances. Men ging er in het hoofdbestuur van het NRK vanuit, dat de ambulances, als de zaken geleidelijk zouden worden afgebouwd, in het gunstigste geval 4 à 5 maanden zouden hebben gefunctioneerd. De risico’s die een verlengd verblijf met zich mee zou brengen voor de ambulanceleden werden te groot geacht door het hoofdbestuur. Bij de verschillende ambulances deden zich onder het personeel gevallen van meer of minder ernstige ziekte voor, men was van mening dat er niet het uiterste van de krachten van het personeel gevergd kon worden. Een van de leden van de Bulgaarse ambulances, verpleger Braam, was ernstig ziek geworden als gevolg van een tyfusbesmetting. De Turkse ambulance had ook te maken gekregen met twee ernstige gevallen van tyfusbesmetting onder de leden van het verplegend personeel. Uit sommige brieven van het personeel sprak ook een niet te miskennen verlangen naar terugkeer naar Nederland. Op bovengenoemde gronden nam het hoofdbestuur van het NRK het besluit de ambulances naar Nederland terug te roepen. Met het oog op het feit dat het nog even zou duren, voordat de ambulances zich veilig in Nederland zouden bevinden, werd besloten alle drie de leiders van de ambulances afzonderlijk direct per brief van het besluit op de hoogte te brengen. Het hoofdbestuur meende dat het moment van terugkeer van de ambulances niet te strikt geformuleerd diende te worden, om hiermee aan de leiders van de ambulances de gelegenheid te bieden om de zaken geleidelijk aan af te ronden en eventueel, als hiervoor ter plaatse de noodzaak bleek (het hoofdbestuur kon dit niet inschatten), het tijdstip van vertrek uit te stellen. Aan de hoofden van de ambulance werd daarom - onder vaststelling van een tijdstip- te kennen gegeven dat, buitengewone omstandigheden daargelaten, hun terugkeer gewenst was. Wel gaf 240 Archief NRK, Courantenberichten verzameld door dr. Offerhaus, artikel gedat. 8 maart 1913. Archief NRK, Courantenberichten verzameld door dr. Offerhaus, artikel gedat. 17 maart 1913. 242 Jaarverslag NRK 1913, 68-69. 243 Nationaal Archief, Notulen (Spoed) vergadering Dagelijks Bestuur van het NRK, 24 februari 1913. 244 Archief NRK, Courantenberichten verzameld door dr. Offerhaus, artikel 28 februari 1913. 241 Hoofdstuk 5 66 het hoofdbestuur aan, dat men ernaar streefde, dat op 8 mei 1913 al het personeel terug in Nederland zou zijn, zodat alle leden van de ambulances aanwezig konden zijn bij de op die datum geplande algemene vergadering van het Rode Kruis. Verder werd er besloten om geen aanvullend personeel of materiaal meer te zenden naar de ambulances, maar te zorgen voor een spoedige terugkeer naar Nederland. In de krant wordt over de brief van het hoofdbestuur aan de ambulances het volgende bericht: ‘Zoals bekend, heeft het Hoofdbestuur van het Rode Kruis de ambulances teruggeroepen, maar het is verkeerd, hieruit te besluiten, dat ze ook dadelijk terug zullen komen. In de brief van het Hoofdbestuur staat zeer nadrukkelijk, dat indien onverwachte omstandigheden tot een langer verblijf nopen, het vertrek vertraagd kan worden. Een datum van heengaan of van aankomst in Nederland is er dan ook niet in genoemd. Aan de verschillende leiders is het overgelaten, het juiste ogenblik van opbreken te bepalen. Mochten dringende omstandigheden zich niet voordoen, dan zal het nog geruime tijd duren, voordat de ambulances weer in Nederland zijn. De brief van het Hoofdbestuur kan de leiders niet voor woensdag a.s. in handen komen, en met het successievelijk ontslaan van de gewonden, het opbreken, inpakken en reizen gaan zeker een paar weken heen. Voor eind maart is de terugkomst van de ambulances zeker niet te verwachten.’245 Het vertrek van de ambulance Het stond de ambulanceleiders dus vrij om te onderzoeken, in hoeverre een eventuele verlenging van hun verblijf wenselijk was. Door de leider van de Nederlandse ambulance in Turkije werd aangegeven, dat verlenging wenselijk was. In het Jaarverslag van het NRK staat het volgende bericht hierover: ‘Op verzoek van de leider werd, wegens gebleken noodzakelijkheid, het verblijf der ambulance een paar malen verlengd, totdat de arbeid als geëindigd kon worden beschouwd en de enkele overgebleven patiënten aan andere handen werden toevertrouwd’246 Het vertrek van de Turkse ambulance voltrok zich daarna in fases. Er was sprake van een geleidelijke afbouw. De eersten die de ambulance verlieten, waren de kokkin en echtgenoot (die vanwege persoonlijke omstandigheden werden ontslagen). Een van de (semi-)artsen, dr. Raden Brenthel, moest kort daarop, eind december (1912) wegens familieomstandigheden naar Nederland terugkeren. Het grootste verlies voor de ambulance was het vertrek van dr. Steen van Ommeren, chirurg van de ambulance. Deze vertrok op 1 april, overwerkt van de inspanningen van de laatste maanden, ziek terug naar Nederland. Dr Lingbeek kon zijn taak overnemen, ondersteund door Büller van het marineschip H.M. ‘Gelderland’, omdat de grote medische operaties voorbij waren. De ambulance kon in de laatste fase af met minder personeel, omdat het aantal zieken, eind april afnam tot 50, zodat men slechts 1 ziekenzaal nodig had.247 Op 15 april vertrok dr. Krans, hoofdverpleegster Kuyper, de zusters Boomsma en Haverkamp en de mannelijke verplegers (De Grote, Lippe, Scholtz en Wiersma). Een paar weken daarna zouden de overige leden van de ambulance volgen. Zij werden officieel uitgeleide gedaan door de vertegenwoordigers van de regering en stad, de militaire gouverneur, het hoofdcomité van de Turkse Rode Halve Maan en door de commandant en officieren van de ‘Gelderland’. Op 2 mei waren de laatste leden van de ambulance terug in Nederland. De overgebleven ambulancegoederen werden per boot verscheept en kwamen pas veel later terug. De totale duur van uitzending van de ambulance in Turkije was dus vijf maanden.248 Ontvangst in Nederland De Turkse ambulance werd op 18 april 1913, evenals de eerder teruggekeerde ambulance uit Griekenland, feestelijk onthaald op station Hollands Spoor in Den Haag. Net als de andere ambulances werden zij op de verschillende plaatsen, waar zij doorheen reisden 245 Archief NRK, Courantenberichten verzameld door dr. Offerhaus, 1 maart 1913. Jaarverslag NRK 1913, 99. 247 Jaarverslag NRK 1913, 105-106. 248 Jaarverslag NRK 1913, 105-106. 246 Hoofdstuk 5 67 (Zevenaar, Arnhem Utrecht en Amsterdam), hartelijk onthaald door de plaatselijke comités, onder grote belangstelling van fotografen en de plaatselijke autoriteiten. In Den Haag was het niet anders; onder buitengewoon veel belangstelling werden de leden ontvangen. ….‘als de trein binnenpufte, steeg een gebrul -want het was meer dan een gejuich- uit de enthousiaste menigte op. Een ogenblik een onbeschrijfelijke verwarring; dan begon het mensenkluwen zich te ontwikkelen en werden de teruggekeerden met zachten dwang in de wachtkamer geperst. Daar: woorden van lof, hulde, erkentelijkheid en dank, wederwoorden; bloemen, erewijn en andere verversingen. Daarna onderwierpen zich de teruggekeerden geduldig de scherpe blik der fotolensen, om zich vervolgens te verspreiden…’249 In het Pageshuis, waar het hoofdkantoor van het Rode Kruis gevestigd was, werden de teruggekeerde ambulance leden eveneens uitgenodigd voor een ontvangst. Ere-Avond en de uitreiking medailles Bijna alle leden van de verschillende ambulances (enkelen waren nog niet teruggekeerd) konden bij de algemene vergadering op 8 mei aanwezig zijn. Voor de teruggekeerde ambulanceleden had een speciale commissie een ere-avond georganiseerd. Tijdens de algemene vergadering werd uit naam van H.M. de koningin door prins Hendrik, voorzitter van het NRK aan het personeel van de drie teruggekeerde ambulances de Rode Kruisregeringsmedaille uitgereikt.250 Het hoofdcomité van het NRK had ook kolonel Guépin, commandant van de ‘Gelderland’, voorgedragen voor een onderscheiding vanwege de hulp, die hij aan de Nederlandse ambulance had verleend. Het hoofdcomité had aanvankelijk ook de intentie om de Turkse Kolonel Ibrahim Hakkı, onder wiens autoriteit de ambulance in Istanbul functioneerde, voor te dragen voor een onderscheiding. Interessant is te vermelden dat deze onderscheiding waarschijnlijk nooit is toegekend; naar het schijnt, omdat de toenmalige minister van Binnenlandse Zaken hier niets voor voelde. Dit ondanks het feit, dat de leider van de ambulance en de gezant in Constantinopel de voordracht voor een onderscheiding van harte ondersteunden en hier meerdere malen op hadden aangedrongen. 251 Dankbaarheid van de sultan: de oorkonde van dr Masoko252 In de beschrijving van de Nederlandse ambulance in de Salnâme (Hilal-i Ahmer Cemiyeti 1329-1331h.) werd specifiek vermeld, dat een van de leden van de ambulance, dr. Masoko, afkomstig was van Java in Nederlands-Indië (Dit moet zijn Noord-Celebes, BP). Uit een ander Osmaans document,afkomstig uit het Başbakanlık Osmanlı Arşivi te Istanbul, dat tijdens het onderzoek naar de verrichtingen van de Turkse ambulance naar boven kwam, blijkt dat aan deze arts een speciale oorkonde door de sultan is toegekend voor zijn verrichtingen. Het handelt hier om een officieel document dat een berat of ook wel nisan wordt genoemd. Een dergelijke oorkonde werd door de Osmaanse kanselarij gebruikt voor de uitvaardiging van 249 Jaarverslag NRK 1913, 99. Jaarverslag NRK 1912, bijlage verslag der 22e algemeene vergadering, 147-152 251 Nationaal Archief, Notulen Dagelijks bestuur, datum onbekend. 252 bron: middels een brief aan de Wereldomroep van een zekere heer Walsen wordt aandacht gevraagd voor een van de nabestaanden van een van de artsen van de Nederlandse ambulance. Het gaat hierbij om de weduwe van de dr. Masoko. In de brief wordt verslag gedaan door de heer F. Winter, een gepensioneerd hoofd v/d Dienst Sociale Zaken van Nd Celebes, en jarenlang bestuurslid van het Rode Kruis Celebes. Deze beschrijft de werkzaamheden van de heer Masoko tijdens de Balkanoorlog en beschrijft een oorkonde die dr. Masoko (en ook de andere artsen ) hebben ontvangen uit naam van de sultan. Een kopie van deze oorkonde is afgebeeld in de bijlage en is in bezit van de vakgroep Oosters van de Universiteit Utrecht (zie afbeelding 5.7) In de eerdergenoemde brief doet de heer de Winter een oproep aan de Wereldomroep om een vertaling van de oorkonde. Een verzoek om een vertaling van deze oorkonde is naar de vakgroep Oosters van de Universiteit Utrecht gegaan. Tevens hebben wij uit dezelfde bron een reproductie van een foto ontvangen waarop drie leden van de ambulance staan afgebeeld. Zie afbeeldingen 5.8a en 5.8b Het betreft een postkaart gericht aan Kolonel Hakkı Bey van de Osmaanse militair geneeskundige dienst, onder wiens toezicht de ambulance functioneerde. (Met v.l.n.r. de Nederlandse ambulanceleden dr. Krans, en (semi-) artsen Raden Brenthel en Masoko. ) 250 Hoofdstuk 5 68 handelsprivileges, benoemingen en voor persoonlijke onderscheidingen. Zo’n Osmaans document, voorzien van een tuğra (een keizerlijk monogram ) werd verleend in naam van de sultan. Het document is opgesteld in het Osmaans Turks (in het Arabische schrift) in een type handschrift dat Divani wordt genoemd. Ook de andere leden van de ambulance hebben eenzelfde onderscheiding van de sultan mogen ontvangen, de documenten hiervan zijn echter niet teruggevonden. Ambulances naar Servië en Montenegro De overige twee landen in de Balkanbond, Servië en Montenegro, hebben in de Eerste Balkanoorlog ook geneeskundige hulp gekregen vanuit Nederland, zij het niet rechtstreeks van het Rode Kruis. Voor beide landen hadden zich afzonderlijke comités253gevormd, die geheel zelfstandig opereerden en alleen voor de verzending van goederen van de diensten van het Rode Kruis gebruik maakten. In juli 1913 was de Tweede Balkanoorlog uitgebroken, waarin Servië en Griekenland werden aangevallen door Bulgarije, hun vroegere bondgenoot in de strijd tegen het Osmaanse Rijk. Alleen het Servische Rode Kruis deed een verzoek om hulp via het Internationale Comité in Genève. In een buitengewone vergadering op 10 juli 1913 besloot het dagelijks bestuur van het Nederlandse Rode Kruis, om nogmaals een ambulance uit te zenden, omdat Servië eerder geen hulp uit Nederland had gekregen.De motieven om een ambulance naar Servië te sturen waren: -Het geld was beschikbaar, ingezameld geld kon niet terug gegeven worden -Er was vooral behoefte aan personeel, aan materiaal was geen gebrek -Het ging waarschijnlijk om een kortdurende oorlog, wat een snelle terugkeer zou betekenen -Het verzoek kwam niet officieel van de regeringen, maar Servië had hulp gevraagd via het Internationaal Comité van het Rode Kruis (ICRK). Opnieuw werd dr. Lingbeek, die net uit Turkije was teruggekeerd, bereid gevonden als leider van de ambulance op te treden. Deze keer had een landelijke oproep in de kranten om geldelijke steun minder succes, mede omdat deze oorlog op minder sympathie kon rekenen (notulen HC). Dr. Lingbeek nam persoonlijk de leiding van de werkzaamheden en de samenstelling van de ambulance op zich. De ambulance kon snel vertrekken door gebruik te maken van de teruggekeerde goederen van de Griekse en Turkse ambulance. Het personeel trad in dienst van het Servische Rode Kruis. Op 23 juli vertrok een ambulance met in totaal 19 personen (vier artsen, twee semi-artsen, een secretaris, een hoofd van de inwendige dienst, zes verpleegsters, vier verplegers en een kok). De ambulance vestigde zich in Belgrado. Op 17 oktober 1913 keerde ook deze ambulance naar Nederland terug.254 De ambulance voor Montenegro was geen Rode Kruis ambulance; het comité ‘Ambulance Montenegro’ was geheel verantwoordelijk voor de uitzending van de ambulance en kreeg -op verzoek- ondersteuning van een arts van het NRK ten behoeve van de keuze en het verzenden van het materiaal. De kritiek: geen hulp voor de vluchtelingen Zoals we eerder in hoofdstuk 4 zagen duurde het even voordat het Nederlandse Rode Kruis handelde naar aanleiding van de berichtgeving over de situatie, die ontstaan was als gevolg van de Balkanoorlog. De aanvankelijke aarzeling had te maken met het feit dat het NRK het als haar primaire taak zag de eigen MGD te steunen in geval van oorlog. Anderzijds was men niet volledig op de hoogte van de situatie ter plekke en de soort hulp die gewenst was. Daar kwam nog bij dat de aangeboden hulp officieel door het hulpbehoevende land moet worden geaccepteerd. In het geval van de Nederlandse ambulance naar Turkije duurde het enige tijd voordat hierover meer zekerheid was. Hoe het ook zij, indirect, als gevolg van een ruime gift bestemd voor een ambulance naar Griekenland, was dit voor het hoofdbestuur van het Het Comité voor Servië: stond onder het voorzitterschap van de consul-generaal van Servië te Amsterdam, de heer M. Merens. Hij polste het Hoofdcomité NRK omtrent de mogelijkheid van uitzending van een ambulance, van zijn regering de verzekering dat dit zeer op prijs gesteld zou worden. Het vroeg daartoe machtiging aan alle leden van het Hoofdcomité. 254 Verspijck, Het Nederlandse Roode Kruis, 91. 253 Hoofdstuk 5 69 Nederlandse Rode Kruis aanleiding om ook te kijken naar de mogelijkheden voor hulp aan de andere partijen betrokken in dit conflict. Mede onder druk van de publieke opinie kon niet langer gewacht worden met uitzending van een ambulance naar Turkije. Omdat de som van alle ingezamelde algemene gelden ten behoeve van de slachtoffers van de Balkanoorlog uiteindelijk (meer dan) toereikend was voor de uitzending van meerdere ambulances, begon men in Nederland met de voorbereidingen voor uitzending van een tweede (Turkije), en een derde (Bulgarije) ambulance. Voor de tweede missie ontving het NRK al snel een gift het Indonesische Rode Kruis. De totale steun uit Nederlands-Indië kwam op een bedrag van 25.000 gulden (gemiddelde kosten voor een ambulance). Dit geld was specifiek bedoeld voor het uitzenden van een ambulance naar het Osmaanse Rijk. Kijkende naar de balans die na afloop van drie missies is opgemaakt valt op, dat er na aftrek van bijkomende kosten, nog relatief veel geld over was, dat ten goede had kunnen komen aan hulp voor de ‘burgerslachtoffers’ van de Balkanoorlog. Omdat men meende dat dit geld niet teruggegeven kon worden aan de ‘gulle gevers’, besloot het NRK dit geld te gebruiken voor het uitzenden van personeel naar Servië. Ondanks het feit dat de tweede Balkanoorlog gezien werd als een ‘onsympathieke oorlog’, vond men toch ook dat Servië recht had op hulp. Dan blijft nog staan dat het geld hier oorspronkelijk niet voor bedoeld was. Na de Balkanoorlogen, en met oog op een toenemende oorlogsdreiging in Nederland (als gevolg van de situatie voorafgaand aan de Eerste Wereldoorlog) werd door het hoofdbestuur van het NRK besloten de ‘restgelden’ van de missies naar de Balkan en die naar het Osmaanse Rijk te doen afvloeien naar de algemene kas van het NRK. Critici van het NRK hadden ook bij eerder hulpverleningsacties reeds opgemerkt: ‘van de overleggen binnenkamers verneemt de buitenwacht niets, en die omstandigheid heeft regelmatig een negatief effect gehad op de waardering die het Rode Kruis in de spraakmakende publieke opinie ondervond.’255 Een goed voorbeeld van de discrepantie tussen de statutaire bredere taakstelling (humanitaire aspect) van het Nederlandse Rode Kruis en de uiteindelijk toegezegde hulp kwam goed naar voren in de discussie die ontstond (binnen het hoofdbestuur) als een reactie op in de NRC verschenen oproep om gelden ten behoeve van de vluchtelingen rond Thessaloniki. In de Nieuw Rotterdamse courant was in een ingezonden stuk van ene Prof. Korteweg steun gevraagd om hulp aan 30.000 ‘noodlijdende gevluchte Turken in en om Saloniki’. Het hoofdcomité boogt zich over de vraag of het Nederlandse Rode Kruis daartoe gelden moest afstaan. Geconcludeerd werd dat, hoewel de noodlijdenden in brede zin beschouwd kunnen worden als slachtoffers van een (oorlogs)ramp, de ingezamelde gelden strikt genomen, hiervoor niet gebruikt mochten worden. De gelden waren namelijk gegeven voor de ambulances die bedoeld waren voor de verpleging van zieke en gewonde krijgslieden. De gelden mochten niet onttrokken worden aan hun originele bestemming, te meer niet omdat niet bekend was, of de ambulances niet langer ter plaatse aanwezig moesten zijn en of de oorlog wellicht niet voortgezet zou worden. Hoewel het Rode Kruis zei ‘ten zeerste begaan te zijn met het lot der ongelukkigen en slachtoffers van deze oorlog, zijn deze evenzeer te vinden in andere staten en dus zou het verlenen van hulp hier, een antecedent scheppen, en zou het lenigen van de nood, ook elders, onbegonnen werk zijn.’ werd besloten het inzamelen van geld voor de slachtoffers van Thessaloniki over te laten aan de N.R.C. en dit werk hartelijk aan te bevelen met de mededeling, dat om bovenstaande redenen het Rode Kruis niet meent daaraan te kunnen bijdragen. Uit de notulen van het Hoofdbestuur en het Dagelijks bestuur en berichten in de media komt naar voren dat het NRK echter van mening was dat het Rode Kruis zich in de Balkanoorlog moest beperken tot het verplegen van gewonde krijgslieden. Dit ondanks de mogelijkheden die een door het NRK overgenomen herziening van de conventie van Genève bood. Deze herziening gaf het NRK de mogelijkheid om behalve hulp aan krijgslieden (in oorlogstijd) ook humanitaire hulp te verlenen aan de civiele bevolking die slachtoffer is geworden als gevolg van (natuur) rampen of oorlogsgeweld. Dit gold zowel in het binnen- als buitenland. Ondanks deze bredere taakstelling en de financiële middelen, waarover het Rode Kruis beschikte om de burgerbevolking te helpen is het opmerkelijk te constateren, dat 255 Rombach, Nederland en het Rode Kruis, 44. Hoofdstuk 5 70 de humanitaire hulp van het Rode Kruis in de Balkanoorlog zich toch primair richtte op de gewonde en zieke krijgslieden.256 Bitter is het, kijkend naar het bijgevoegde overzicht van de financiën, te moeten concluderen, dat de totale inkomsten bestemd voor uitzending van de ambulance naar het Osmaanse Rijk, slechts voor eenderde zijn besteed aan hulp aan het Osmaanse Rijk, terwijl de situatie van de civiele bevolking feitelijk grote inzet van vrijwillige hulp vereiste. Financiën: besteding van de gelden voor de ambulances Uit het overzicht met de inkomsten en uitgaven voor de verschillende ambulances, overgenomen uit het Jaarverslag van 1913 van het NRK, blijkt dat na uitzending van de verschillende ambulances en hulp in andere vorm (na verrekening van alle kosten), het NRK over een batig saldo van f 63.025,47 gulden beschikte. 257 ‘De ambulance-gelden’ Ambulance Turkije Griekenland Bulgarije Servië Ontvangsten f 121.542,52 f 58.436,64 f 36.746,62 f 21.759,63 Uitgaven f 46.110,75 f 56.541,01 f 35.267,99 f 34.786,61 Verschil + 75.431,77 + 1.895,63 + 1.478,63 - 1.302,98 Steun ambulance Montenegro Servië Griekenland Montenegro f 7.094,74 f f f 10.000,00 f 7.080,56 f 1.782,84 f 766,15 f 10.000,00 + 14,18 - 1.782,84 - 766,15 - Algemene kosten f f 218,78 - 218,78 Totaal f 255.580,16 f 192.554,69 + 63.025,47 - ‘De gezamenlijke onkosten der uitgezonden hulp gedurende den eerste Balkanoorlog beliepen ruim 172.000 gulden, terwijl ontvangen was bijna 250.000 gulden waaronder een speciale gift voor Griekenland voor 40.000 gulden. De kosten der laatste naar Servië (Tweede Balkanoorlog) waren ruim 25.000 gulden en konden uit het batig saldo van de missiën van het vorig jaar gemakkelijk worden bestreden‘258 De overgebleven gelden -in wezen bestemd voor het conflict tussen de Balkanstaten en het Osmaanse Rijk- zijn in de Tweede Balkanoorlog gedeeltelijk uitgegeven voor het uitzenden van personeel naar Servië. Dit komt naar voren in de notulen van het Hoofdbestuur van het NRK van 9 juli 1913. Besloten werd dat Servië toch ook recht op hulp had, ook al was hier feitelijk sprake van een ander ‘onsympathiek conflict’.259 Door het hoofdbestuur werd besloten om voor zich te houden, over hoeveel gelden het NRK nog beschikte, omdat dan het publiek niets meer zou geven. Tijdens de vergadering wert door een van de bestuursleden gevraagd of er niet wat voor de vluchtelingen gedaan kan worden. Oordeel van de vergadering was, dat dit geheel buiten de werkkring van het Rode Kruis ligt.260 In 1914 werd, onder druk van de mobilisatie, besloten het batig saldo, bedoeld voor de uitzending van de ambulances, naar de algemene kas te doen vloeien: 256 Nationaal Archief, Notulen Dagelijks Bestuur van het NRK en Notulen Hoofdcomite NRK 1912-1913. Jaarverslag NRK 1913, bijlage XII, 189. 258 Van der Mandere, Geschiedenis, 74. 259 Nationaal Archief, Notulen Hoofdcomite NRK 1912-1913, 9 juli 1913 260 Nationaal Archief, Notulen Hoofdcomite NRK 1912-1913, 9 juli 1913 257 Hoofdstuk 5 71 ‘Ten einde in de uitgaven te voorzien, die ten gevolge van de mobilisatie noodzakelijk waren geworden, besloot het Hoofdcomité in zijne vergadering van den 31 sten Juli 1914 het saldo der Balkanambulance-rekeningen in de kas te doen vloeien. De afzonderlijke administratie dier gelden kwam zodoende te vervallen, en alle inkomsten en uitgaven deze ambulances betreffende komen voortaan ten bate respectievelijk ten laste van de algemene kas.’261 Nederland voelde net als alle Europese landen in die periode de druk van een mogelijke Europese oorlog en aangezien het de taak van het Rode Kruis was, de eigen militaire geneeskundige dienst te ondersteunen, verdwenen de eerder ingezamelde gelden in de algemene kas. Samenvattend kunnen we concluderen, dat de Nederlandse Rode Kruis ambulances maar weinig gedaan hebben voor de burgerslachtoffers van de Balkanoorlogen, de duizenden vluchtelingen afkomstig van de Balkan. Hoe lovenswaardig en nuttig de missies ook geweest zijn voor het NRK en haar Turkse patiënten, het mag duidelijk zijn dat -gezien de voor de Turkse ambulance binnengekomen gelden- er wellicht ook voldoende financiële ruimte was om enige vorm van hulp aan de civiele bevolking te geven. Toch is hiertoe niet besloten. Conclusie Samenvattend kunnen we concluderen dat de Turkse Rode Halve Maan –ondanks het vele goede werk dat zij verrichte- dikwijls tekort schoot in haar hulpverlening. Het was daarom goed dat er ondersteuning geboden werd door speciale buitenlandse missies, die afreisden naar het Osmaanse Rijk. Een van deze buitenlandse missies, de Nederlandse Rode Kruis ambulance, was tijdens de Eerste Balkanoorlog als ‘stadsambulance’ werkzaam in Istanbul. De Nederlandse missie was feitelijk voorbereid geweest op een verblijf aan het front, maar dit werd niet toegestaan door de Turkse autoriteiten. Reden hiervoor was dat men wilden verhullen hoe het met de medische zorg werkelijk gesteld was. De enige hulpverleners die toegang hadden tot de slachtoffers aan het front waren de TRHM en de missies afkomstig uit moslimlanden (Egypte en India) De Nederlanders waren dus gedwongen om dienst te doen in een stadsomgeving. Als gevolg hiervan en vanwege het feit dat de Nederlandse ambulance relatief zelfvoorzienend was, ging de Nederlandse ambulance zich gaandeweg specialiseren op het gebied van de ‘intensieve verpleging’. De Nederlandse ambulance richtte zich voornamelijk op de meest medisch verwaarloosde gevallen onder de militaire slachtoffers van de Balkanoorlog. De patiënten van de Nederlandse ambulance waren veelal afkomstig uit de militaire ziekenhuizen, beheerd door de TRHM. De artsen van de ambulance voerden voor het merendeel (secundaire) operaties uit op vaak geïnfecteerde wonden en breuken en behandelden patiënten met gangreen. De zwaargewonden en de militairen die leden aan ‘interne ziekten’, zoals cholera, tyfus en dysenterie, werden over het algemeen elders opgevangen. De Nederlandse ambulance heeft in de periode van 5 maanden (met totaal ongeveer 14.000 verpleeguren) een vrijwel gelijkblijvend aantal van 80 tot 140 patiënten verzorgd. De Nederlandse ambulance was zeer succesvol in haar verpleging, slechts vier patiënten overleden. Het doel van de Nederlandse ambulance, ervaring op doen op het gebied van hulpverlening ten tijde van oorlog, is gedeeltelijk waargemaakt. Er kon weliswaar niet aan het front geopereerd worden, maar men deed toch waardevolle ervaringen met ‘Kriegschirurgie’. De leider van de ambulance zou -eenmaal in Nederland teruggekeerd- waardevolle suggesties doen over ‘hetgeen van het Rode Kruis in oorlogstijd zou worden verwacht’. De Rode Kruis missies die tijdens de Balkanoorlogen zijn uitgezonden naar de Balkan en het Osmaanse Rijk konden rekenen op brede steun van het Nederlandse publiek. Er kwamen dan ook veel giften binnen bij het Nederlandse Rode Kruis. Deels gestimuleerd door particuliere initiatieven, deels door specifieke giften, besloot het NRK in actie te komen tijdens de Balkanoorlogen. Tijdens de oorlog werd het NRK van verschillende kanten benaderd om iets te doen voor de burgerslachtoffers van de Balkanoorlogen. Ondank de bredere taakstelling die het Rode Kruis had aangenomen, besloot het NRK ten tijde van de Balkanoorlog dit niet te doen. 261 Jaarverslag NRK 1914, 5-9; 18-19. Hoofdstuk 5 72 Hoofdstuk 6 Samenvatting en conclusies Het onomkeerbare proces van het Osmaanse politieke en militaire ‘verval’ was begonnen na het mislukte tweede beleg van Wenen in 1683. In de jaren, die hierop volgden verloor het Osmaanse Rijk in de zogenaamde ‘Turkenoorlogen’ aan het einde van de 17e en het begin van de 18e eeuw grote delen van haar grondgebied aan de Habsburgse Oostenrijkers. In de tweede helft van de 18e eeuw kwam er een nieuwe vijand bij, het Tsaristische Rusland, dat kans zag de Osmanen in de tweede helft van de 18e eeuw grote verliezen toe te brengen. De verliezen brachten de achilleshiel van het Osmaanse Rijk duidelijk aan het daglicht. Het liep op wetenschappelijk, economisch en technologisch gebied sterk achter op het christelijke Europa en ook het politieke, militaire en bestuurlijke systeem was ernstig in verval geraakt. Om een einde te maken aan de niet aflatende reeks verliezen besloot Sultan Selim III (1789-1809) tot een hervormingsprogramma dat vooral tot doel had het ineffectieve leger te moderniseren. Na aanvankelijke oppositie zien Selim’s 19e-eeuwse opvolgers kans om met name na 1826 de hervormingen te versnellen en uit te breiden (Tanzimat). Het verwachte positieve resultaat van deze hervormingen bleef echter om verschillende redenen uit. De Osmaanse positie in de internationale politieke arena was immers sterk veranderd. In plaats van traditionele vijanden aan de grenzen (Oostenrijk en Rusland), werd het Osmaanse Rijk nu ook bedreigd van binnenuit door nationalistisch getinte opstanden onder de christelijke bevolkingsgroepen, met name op de Balkan. Daarnaast speelden de politieke interventies van de Europese grootmachten die elk hun eigen imperialistische aspiraties koesterden, een belangrijke rol. Hiermee werd de zogenaamde ‘Oosterse Kwestie’ geboren, die van grote betekenis is geweest voor het verloop van de Osmaanse geschiedenis. Feitelijk zijn de Balkanoorlogen het eigenlijke hoogtepunt en de ontknoping geweest van de ‘Oosterse kwestie’. In 1911 brak de oorlog tussen Italië en het Osmaanse Rijk uit over de Osmaanse bezittingen in Noord-Afrika (Libië). De Osmanen raakten hierdoor verstrikt in een oorlog ver van huis. Hun vijanden op de Balkan, Servië, Bulgarije, Montenegro en Griekenland zagen een mogelijkheid om hun gebieden uit te breiden ten koste van het Osmaanse Rijk en sloten onderlinge verdragen die tegen de Osmanen gericht waren. De Balkanoorlogen van 1912 - 1913 hadden tot gevolg, dat het Osmaanse Rijk de Europese delen van haar grondgebied verloor en ze maakten een einde aan de eeuwenlange heerschappij van het Osmaanse Rijk op de Balkan. De basis werd gelegd voor de vorming van nationale staten op de Balkan, zoals wij die tot op de dag van vandaag kennen. De Balkanoorlogen hebben vérstrekkende gevolgen gehad voor de kaart van Europa. Kijkend naar de huidige onrust en de recente oorlogshandelingen in de jaren negentig van de vorige eeuw op de Balkan, kan men constateren, dat veel van de ‘nationale’ kwesties die toen speelden, nog steeds niets aan betekenis lijken te hebben ingeboet. Etnische conflicten en nationalisme, disputen over grenzen en het streven naar onafhankelijkheid van etnische minderheden zijn tot op de dag van vandaag actueel op de Balkan. In de jaren 1912/1913 was het de Turkse bevolking die van de Balkan werd verdreven door de legers van de jonge Balkanstaten, een politiek die in veel opzichten doet denken aan die van de ethnic cleansing in Bosnië. De zware nederlagen van de Osmanen en het verlies van grote delen van het rijk hadden een ware exodus van de Turkse bevolking uit de verloren gebieden tot gevolg. De Balkanoorlogen maakten vele duizenden slachtoffers onder de militaire en civiele bevolking van het Osmaanse Rijk. Veel moslims in de Balkan vluchtten voor de oprukkende legers van de Balkanstaten uit, en wachtten in de steden op transport naar Istanbul en Klein-Azië. Instanbul en de directe omgeving barstte hierdoor dan ook uit zijn voegen en er braken verschillende epidemieën onder de bevolking uit. De Osmaanse overheid deed pogingen om burgerslachtoffers en militairen adequaat op te vangen. De Turkse Rode Halve Maan organisatie kwam echter bij het hulpverlenen handen tekort. In de Balkanoorlogen zijn diverse buitenlandse Rode Kruis missies (de zogenaamde ambulances) actief geweest. Zo werd er door diverse landen hulp verleend aan het Osmaanse Rijk. Ook vanuit Nederland werden ten tijde van de Balkanoorlogen ambulances naar Griekenland, Bulgarije, Servië, Montenegro en het Osmaanse Rijk (Istanbul) gestuurd. Gezien de grote publieke belangstelling, waarop de Balkanoorlogen ook in Nederland konden rekenen, Hoofdstuk 6 73 besloot ook het Nederlandse Rode Kruis tot het uitzenden van de verschillende missies. Het Nederlandse Rode Kruis, opgericht in 1867, had in haar bestaansgeschiedenis al verschillende malen ambulances naar het buitenland gezonden en besloot ook dit keer op basis van de Conventie van Genève de diverse oorlogvoerende landen te hulp komen. De missie naar het Osmaanse Rijk en de achtergronden bij het vormen van dit besluit zijn in detail behandeld in deze scriptie. Geconcludeerd kan worden, dat de gebeurtenissen op de Balkan, de oorlogsverrichtingen en het humanitaire leed dat hier uit voortkwam, in Europa op de voet werden gevolgd. Deze belangstelling, het binnenkomen van specifieke giften voor de verschillende slachtoffers van de Balkanoorlogen, de druk van de publieke opinie en in het bijzonder een grote gift vanuit Nederlands-Indië vormden de belangrijkste aanleidingen voor het besluit van het NRK, om een ambulance samen te stellen voor hulpverlening aan het Osmaanse Rijk. De bestudering van de activiteiten van de Nederlandse Rode Kruis ambulance in het Osmaanse Rijk in de periode in 1912 -1913 biedt inzicht in de humanitaire gevolgen van de Balkanoorlogen en in de aard van de hulpverlening die men verleende. De Nederlandse Rode Kruis missie was een van de vele buitenlandse missies ten tijde van de Balkanoorlog, die hulp aanbieden aan het Osmaanse Rijk om de ergste nood te lenigen. Uit bestudering van met name de ooggetuigenverslagen en de ervaringen van de betrokken artsen komt naar voren, dat de Nederlandse Rode Kruis ambulance in haar werkzaamheden primair de plaatselijk militaire geneeskundige dienst en de Turkse Rode Halve Maan heeft bijgestaan in het verzorgen van zieke en gewonde militairen. Het feit dat de NRK ambulances zich alleen hebben beziggehouden met de hulp aan zieke en gewonde soldaten is grotendeels het gevolg geweest van het feit dat een buitenlandse ambulance alleen onder de autoriteit van de plaatselijke militair geneeskundige dienst mocht werken. Een andere restrictie was dat er, zoals het geval was met de Turkse ambulance, niet direct aan het front gewerkt mocht worden, en dat men de westerse ambulances locaties aanbood in de stad. De patiënten van de Nederlandse ambulance werden verzorgd in een stadsomgeving en waren grotendeels geselecteerd uit de militaire ziekenhuizen van de TRHM. Het ging hierbij met name om de zwaardere gevallen en het verrichten van secundaire operaties. Omdat de ambulance zeer succesvol was op het gebied van de ‘intensieve verpleging’, groeide dit al snel uit tot het specialisme van de Nederlandse ambulance. De Nederlandse ambulance heeft in de tijd dat zij operationeel was, een periode van vijf maanden, veel kunnen doen op het gebied van ‘Kriegschirurgie’, waaraan een zeer grote behoefte bleek te zijn. De Nederlandse Rode Kruis ambulance was relatief erg succesvol in de behandelwijze, van een gemiddelde bezetting van 80-140 patiënten over een periode van vijf maanden, zijn slecht vier van hen overleden. De samenwerking met vertegenwoordigers van de TRHM en de militaire geneeskundige dienst liep in het geval van de Nederlandse ambulance erg goed. Men wist waarop men kon rekenen met de Nederlanders; het feit dat de ambulance feitelijk bijna geheel zelfvoorzienend kon opereren, heeft de Nederlanders veel respect gebracht van de plaatselijke autoriteiten en zelfs van de Sultan. Wanneer we kijken naar de aard van de hulpverlening die geboden is door het NRK, bijvoorbeeld door de Nederlandse ambulance in Turkije (maar dit geldt ook voor alle andere missies), is er in de Balkanoorlog feitelijk alleen humanitaire hulp verleend aan zieke en gewonde militairen (kleine uitzonderingen in materiele/financiële zin daargelaten), en niet aan de slachtoffers onder de civiele bevolking (de vluchtelingen). En deze groep was, zoals we zagen, erg omvangrijk, en geheel afhankelijk van hulp van derden. De gevolgen die de Balkanoorlogen hebben gehad voor de vluchtelingen die trachtten de voormalige Osmaanse gebieden in Europa te verlaten, waren in Nederland bekend. In Nederland werd in de pers melding gemaakt van de erbarmelijke omstandigheden, waarin deze mensen verkeerden. Ondanks herhaaldelijke verzoeken aan het adres van het NRK, blijft het NRK van mening dat hulpverlening aan de civiele bevolking niet tot de taakstellingen van het NRK behoort. De vraag om hulpverlening aan deze groep blijft dan ook onbeantwoord. Uit onderzoek naar de besluitvorming van het NRK en naar de uitgangspunten voor het sturen van een missie naar het Osmaanse Rijk, komt naar voren dat het NRK van mening is geweest dat het Rode Kruis zich in Hoofdstuk 6 74 de Balkanoorlog moest beperken tot het verplegen van gewonde krijgslieden voor een van tevoren vastgestelde periode. Dit ondanks de mogelijkheden die een door het NRK overgenomen herziening van de conventie van Genève bood. Deze herziening gaf het NRK namelijk de mogelijkheid om behalve hulp aan krijgslieden (in oorlogstijd) ook humanitaire hulp te verlenen aan de civiele bevolking, die slachtoffer is geworden als gevolg van (natuur) rampen of oorlogsgeweld. Dit gold zowel in binnen- als buitenland. Ondanks deze bredere taakstelling en de financiële middelen, waarover het Rode Kruis beschikte om de burgerbevolking te helpen, is het opmerkelijk te constateren, dat de humanitaire hulp van het Rode Kruis in de Balkanoorlog zich toch primair richtte op de gewonde en zieke krijgslieden. De conclusie is dan ook, dat de Nederlandse ambulances maar weinig hebben kunnen betekenen voor de burgerslachtoffers van de Balkanoorlogen, de vele duizenden vluchtelingen afkomstig van de Balkan. De missie beantwoordde wel aan het primaire doel van het NRK: het opdoen van ervaring op het gebied van verpleging ten tijde van oorlog en voorbereid zijn op hetgeen van het NRK verwacht werd in oorlogstijd. Hoe lovenswaardig en nuttig de missie ook geweest is voor het NRK en haar Turkse patiënten, het mag duidelijk zijn dat -gezien de voor de Turkse ambulance binnengekomen gelden- er wellicht ook voldoende financiële ruimte was, om enige vorm van hulp aan de civiele bevolking te geven. Wat mij is opgevallen met betrekking tot de periode die behandeld wordt in deze scriptie, is, dat nog heel veel informatie bewaard is gebleven. Direct na de Balkanoorlogen verschenen er in veel Europese landen publicaties over de Balkanoorlogen. In Duitsland, Engeland en zelfs in Nederland verschenen ooggetuigenverslagen en de verslagen van militaire waarnemers, die hun persoonlijke ervaringen tijdens de Balkanoorlogen hebben opgetekend. Een groot aantal van deze boeken zijn terug te vinden in de bibliotheek van het Vredespaleis in Den Haag. Het gaat hierbij voornamelijk om de (reis)verslagen van oorlogsverslaggevers, militair attachés en de memoires van diplomaten. Het merendeel van deze boeken behandelt vooral de militaire aspecten van de Balkanoorlogen. Een aspect, dat heel sterk naar voren komt in de westerse boeken, is de beschrijving van de oorlogsgruwelen de zgn. ‘Kriegsgreuel’. De ‘beschaafde’ westerse landen waren verbijsterd te zien, dat in deze ‘moderne’ tijden ( wat betreft technische ontwikkelingen in ieder geval modern) ‘zulken misdaden tegen de mensheid werden begaan terwijl de beschaving hoogtij vierde’. In het verlengde hiervan is een andere opvallende conclusie, dat er in de militaire berichtgeving van met name Westerse bronnen naar mijn mening ook zeer kritisch en genuanceerd werd gekeken naar de (wan)daden van christelijke staten in de Balkanoorlogen ten opzichte van de Turken/Osmanen. Ondanks het feit dat de ‘islamitische Turk’ toch als vijand van het christelijke gedachtegoed werd gezien, is het opvallend, dat er tamelijk onbevooroordeeld en genuanceerd over de Turken en de ongelukkige positie, waarin het Osmaanse Rijk zich ten tijde van de Balkanoorlogen bevond, werd geschreven. Wat mij daarnaast opviel bij het verzamelen van bronnen voor het schrijven van deze scriptie zijn de talrijke parallellen die getrokken kunnen worden met de huidige situatie op de Balkan. De internationale politieke betrokkenheid en de media-aandacht, zoals wij die kennen van de recente Balkanoorlog(en) en de etnische conflicten op de Balkan, beheersten toen op soortgelijke wijze de internationale politiek en media. Ondanks het feit dat het verloop van de Balkanoorlogen van 1912-1913 en de gevolgen ervan op de Europese geschiedenis, historisch gezien in de vergetelheid zijn geraakt, lijkt het erop dat de toenmalige conflicten nog steeds niet hun relevantie verloren hebben en dit geeft –achteraf bezien- een bijzonder karakter aan de twee Balkanoorlogen. Het belang van etniciteit en identiteit van de diverse volkeren op de Balkan is door de recente burgeroorlog in Joegoslavië, de opstanden in Albanië (na de val van het communisme) en de etnische spanningen in Kossovo en Macedonië weer zichtbaar geworden. Ondanks de technologische en maatschappelijke ontwikkelingen van de laatste 90 jaar, wordt er -internationaal gezien- vanuit een vergelijkbare uitgangspositie getracht de Balkanproblematiek aan te pakken. Oplossingen zoals interventiemachten (van de Verenigde Naties en de Europese Unie), de vorming van onafhankelijke vredeskorpsen, zijn niet nieuw en liggen in dezelfde lijn als de voorstellen die ten tijde van de Balkanoorlogen voor Macedonië en Albanië (een internationale gendarmerie, een internationale politiemacht) al gedaan werden. Ook de Hoofdstuk 6 75 aard van de politieke problemen, de haalbaarheid van oplossingen en de humanitaire gevolgen van oorlogen op de Balkan zijn feitelijk weinig veranderd. Hoofdstuk 6 76 Literatuurlijst 1. Archiefstukken met betrekking tot de Nederlandse ambulance in Turkije uit het Başbakanlık Osmanlı Arşivi te Istanbul 2. Archiefstukken met betrekking tot de Nederlandse Rode Kruis ambulance in Turkije uit het Rode Kruis archief Den Haag en uit het Nationaal Archief Den Haag. 3. Artikelen en publicaties, die gebruikt worden als primaire bron. (Reisverslagen, verslag van verrichtingen e.d.) ‘Couranten berichten over den Balkanoorlog 1’, ondertiteld: Nederlandsche Ambulance van het Nederlandsche Roode Kruis, 1912 - 1913, verzameld door Dr. Offerhaus, Den Haag 1934 ‘Couranten berichten over den Balkan Oorlog 2’, ondertiteld: De Nederlandsche Ambulance van het Nederlandsche Roode Kruis daarheen 1912 -1913, verzameld door Dr. Offerhaus, Den Haag 1934 Comité internationale de la Croix-Rouge ‘Verslag der Handelingen van de Vereeniging Het Nederlandsche Roode Kruis’, deel 22, jaar 1912, Den Haag, Gebrs. J. & H. van Langenhuysen 1913 Comité internationale de la Croix-Rouge ‘Verslag der Tweeëntwintigsten Algemeene Vergadering van de Vereeniging Het Nederlansche Roode Kruis’ (Bijlage bij Verslag der Handelingen van de Vereeniging ‘Het Nederlandsche Roode Kruis’, deel 22, jaar 1912) Comité internationale de la Croix-Rouge ‘Verslag der Handelingen van de Vereeniging Het Nederlandsche Roode Kruis’, deel 23, jaar 1913, Den Haag, Gebrs. J. & H. van Langenhuysen 1914 Comité internationale de la Croix-Rouge ‘Verslag der Handelingen van de Vereeniging Het Nederlandsche Roode Kruis’, deel 24 Eerste gedeelte, jaar 1914, Den Haag, Gebrs. J. & H. van Langenhuysen 1915 Koppeschaar H. ‘Een en ander over Montenegro en Servië’, Scheltema en Holkema’s Boekhandel Amsterdam. (overgenomen uit: Medisch Weekblad) Nord Thomson, J.P. ‘Rapport comité ambulance Montenegro’, ongepubliceerd uit het archief Nederlandse Rode Kruis, Den Haag1913 Steen van Ommeren L. van den, ‘Ervaringen der Nederlandsche Ambulance in Turkije’, uit: Nederlands Tijdschrift voor de Geneeskunde jaargang 13, Eerste helft no. 7, 1913 (192-194) Steen van Ommeren L. van den, ‘De Nederlands-Turkse Ambulance tijdens den Balkanoorlog’ uit Medisch Weekblad, orgaan voor praktizeerende geneeskundigen, uitgeven door Scheltema & Holkema’s Boekhandel, twintigste jaargang nr. 10, 7 juni 1913 (112-116) 4. Secundaire literatuur Akgün, Seçil& Murat Uluğtekin, ‘Trablusgarp ve Hilâl-i Ahmer’, uit: OTAM 3, Ankara Üniversitesi Osmanlı Tarihi Araştırma ve Uygulama Merkezi Dergisi, januari 1992 (17-84) Akşin, Sina (Red.), Türkiye Tarihi 4. Cilt Çağdaş Türkiye 1908-1980, Cem Yayınevi, Istanbul 1989 Literatuurlijst 77 Albertini, Luigi, The origins of the war of 1914, volume 1 European Relations from the Congress of Berlin to the Eve of the Sarajevo Murder, Oxford University Press 1952 Andonyan, Aram, Balkan Savaşı, Aras Yayınları, (Birinci basım Sander Yayınları, Istanbul: 1975), Istanbul 1999 Artuç, Ibrahim, Balkan Savaşı, 1912-1913 Türk Savaşları Belgeseli, Başımıza Gelenleri Öyküsü, Kastaş Yayınları, Istanbul 1988 Şevket Süreyya Aydemir, Makedona’dan Ortaasya’ya Enver Paşa, C. II (1908-1914), Remzi Kitabevi, Istanbul (jaartal onbekend) Bakker, René e.a. (Luc Vervloet en Anton Gailly), Geschiedenis van Turkije, Bulaaaq/Van Helewyck, Amsterdam 1997 Belt, J.C. van den, De Balkan-oorlog 1912, Mavors, Velp 1913 Belt, J.C. van den, De Balkan-oorlog 1912 II, De veldtocht in Thracië, Mavors, Velp 1913 Bergen, Leo van. De zwaargewonden eerst? Het Nederlandse Roode Kruis en het vraagstuk van oorlog en vrede 1867-1945, Erasmus Publishing, Rotterdam 1994 Brandt-Van der Veen, J., De voorgeschiedenis van de Balkanoorlog, Kemink en Zoon N.V., Utrecht 1935 Carnegie Endowment for International Peace, Report of the International Commission to inquire into the causes and conduct of the Balkan Wars, Washington D.C., 1914 Çapa, Mesut, ‘Balkan Savaşında Kızılay (Osmanlı Hilal-i Ahmer) Cemiyeti’ uit: OTAM 1, Ankara Üniversitesi Osmanlı Tarihi Araştırma ve Uygulama Merkezi Dergisi, 1990 (89-115) Clogg, Richard, A Short History of Modern Greece, Cambridge: Cambridge University Press, 1979 Duman, Haluk H., ‘Yerli hatıratlarda Balkan Savaşı’ uit: Tarih ve Medeniyet dergisi no. 30, 1996 Eren, Ismail, ‘Balkan savaşlarına ait Türkçe eserler üzerinde bibliografya denemesi’ uit Tarih Dergisi, Istanbul Üniversitesi Edebiyat Fakültesi Matbaası, Istanbul 1973 Ersun, Namık Kemal, Türk Silâhlı Kuvvetleri Tarihi 3. Cilt altıncı Kısım (1908-1920) 1. Kitap, T.C. Genelkurmay Harp Tarihi Baskanlığı Resmî Yayınları Seri No.:2, Gnkur. Basımevi, Ankara 1971 Ertuna, Hamdi, (Balkan Harbi’nde) Yanya savunması ve Esat Paşa (Korgeneral Bülkat), Genelkurmay Askeri Tarih ve Stratejik Etüt Başkanlığı, Kültür ve Turizm Bakanlığı Yayınları, Başbakanlık Basımevi, Ankara 1984 Exner, Alfred von (ed.), Kriegschirurgie in den Balkankriegen 1912-1913 (Neue Deutsche Chirurgie Herausgabe von P. v. Bruns 14. Band), Verlag von Ferdinand Enke, Stuttgart 1915 Fabius, J, Zes maanden in Albanië, Uitgeverij de Arbeiderspers, Grote ABC, Amsterdam 1991 (Eerste druk 1918) Literatuurlijst 78 Fabius, J, Met Bulgaren en Montenegrijnen, Brieven van een oorlogscorrespondent luitenant J. Fabius met afbeeldingen naar foto’s, J. G. Broese, Utrecht 1913 Guépin, J.P., ‘Causerie’ over mijn verblijf te Constantinopel met H.M. ‘Gelderland’, van November 1912 tot mei 1913, uitgever onbekend, 1929 Golczewski, Mechthild, Der Balkan in Deutschen und Osterreichischen Reise- und Erlebnisberichten, 1912-1918, Franz Steiner Verlag GMBH, Wiesbaden 1981 Heymann, Egon, Balkan: Kriege, Bündnisse, Revolutionen 150 Jahre Politik und Schiksal, Junker und Dünnhaupt Verlag, Berlin 1938 Jaeckh, Ernst, Deutschland im Orient nach dem Balkankrieg, Martin Mörikes Verlag, München 1913 Jelavich, Barbara, History of the Balkans, volumes 1 & 2, Cambridge University Press, Cambridge/Londen/New York/Melbourne/Sydney 1983 Köseoğlu, Hamdi, Askeri Tarih Yayınları Bibliografyası, Gnkur. Askeri Tarih ve Statejik Etüt Başkanlığı Yayınları, Gnkur. Basımevi, Ankara 1987 Kuneralp, Sinan (Edit.), Studies on Ottoman Diplomatic History 3, The Isis Press, Istanbul 1989 Lewis, Bernard, The Emergence of Modern Turkey, Oxford University Press, London and New York 1962 Macdonald, John, Turkey and the Eastern Question, the People’s Books, T.C. & E.C. Jack, London 1912 Macfie, A. L., The Eastern Question 1774-1923 Revised Edition, Seminar Studies in History, Longman, London and New York 1996 Mandere, H.Ch.G.J. van der, Geschiedenis van het Nederlandsche Roode Kruis 1967 - 1917, Schets van geschiedenis en beteekenis van het Roode Kruis, zijn optreden in Nederland en in het bijzonder zijn werkzaamheid tijden de mobilisatie, Algemeene Uitgevers-Maatschappij, Amsterdam 1917 Mandere, H. Ch. G. J. van der, Gedenkboek Het Nederlandse Roode Kruis 1867-1927, S.L. van Looy, Amsterdam 1927 McCarthy, Justin, Death and Exile the ethnic cleansing of Ottoman Muslims 1821-1922, The Darwin Press, Princeton, New Jersey 1995 Muhtar, Mahmud, Balkan Harbi, Üçüncü Kolordu’nun ve İkinci Doğu Ordusu’nun muharebeleri, Tercüman 1001 Temel Eser, M. Ziyaettin Ettin (ed.), Istanbul 1979 ‘Osmanlı Hilal-i Ahmer Cemiyeti 1329-1331h. Salnâmesi’, Ahmed İhsan ve Sürekası Matbaası, Istanbul, 1912-1913 Pauli, Carl, Kriegsgreuel: Erlebnisse im Türkisch-Bulgarischen Kriege 1912, Wilhelm Köhler Verlag, Minden in Westfalen 1913 Panzac, Daniel (ed.), Les Balkans à l’époque ottomane, Édisud, Aix-en-Provence 1992 Literatuurlijst 79 Illustratieverantwoording: Omslag: Rode Kruis Archief, afbeelding van het programmaboekje voor de op 8 mei 1913 door het NRK georganiseerde feestavond ter gelegenheid van de terugkeer van de Nederlandse ambulances van de Balkan. Afbeeldingen: 1.1 A.L. Macfie, The Eastern Question 1774-1923 (New York 1996) 127. 1.2 René Bakker, Luc Vervloet en Anton Gailly, Geschiedenis van Turkije (Amsterdam 1997) 91. 1.3 Bakker e.a., Geschiedenis van Turkije, 119. 1.4 Bakker e.a., Geschiedenis van Turkije, 128. 1.5 Albrecht Wirth, Geschichte der Türken (Stuttgart 1912) 64. 1.6 Sesam Atlas bij de Wereldgeschiedenis, deel 2 (Baarn 1967), 80. 2.1 Egon Heymann, Balkan: Kriege, Bündnisse, Revolutionen 150 Jahre Politik und Schiksal (Berlijn 1938), 56. 2.2 Barbara Jelavich, History of the Balkans, Twentieth Century, Vol. 2 (Cambridge 1983), 98. 2.3 2.4 2.5 2.6 3.1 4.1 5.0 5.1 5.2 a en b 5.3 5.4 5.5 5.6 5.7 5.8 a en b Carnegie Endowment for International Peace, Report of the International Commission To Inquire into the Causes and Conduct of the Balkan Wars. (Washington D.C. 1914) 55. Carnegie Endowment for International Peace, Report of the International Commission To Inquire into the Causes and Conduct of the Balkan Wars. (Washington D.C. 1914) 70. De Spiegel, Weekillustratie voor het christelijk gezin, 7 e jaargang, no. 8 (23 november 1912), 63. Pauli, Carl, Kriegsgreuel: Erlebnisse im Türkisch-Bulgarischen Kriege 1912, (Minden in Westfalen 1913), 57. Türkiye Kızılay Genel Merkezi, Kızılay (uitgever onbekend Ankara,1974), 11 De Spiegel, Weekillustratie voor het christelijk gezin, Amsterdam, 7 e jaargang, no. 9 (30 november 1912), 66. De Spiegel, Weekillustratie voor het christelijk gezin, Amsterdam, 7 e jaargang, no. 9 (30 november 1912), 65. website www.maritiemdigitaal.nl, H.M. Gelderland & Balkanoorlog website www.maritiemdigitaal.nl, H.M. Gelderland & Balkanoorlog De Spiegel, Weekillustratie voor het christelijk gezin, Amsterdam, 7 e jaargang no. 19 (8 februari 1913), 146. H. Ch. G. J. van der Mandere, Gedenkboek Het Nederlandse Roode Kruis 18671927 (Amsterdam 1927), 75. De Spiegel, Weekillustratie voor het christelijk gezin, Amsterdam, 7 e jaargang no. 9 (30 november 1912), 68-69. Verspyck, G.M., Het Nederlandse Roode Kruis (1867 - 1967) (Den Haag 1967), 30. afkomstig uit het Başbakanlık Osmanlı Arşivi te Istanbul afkomstig uit het Rode Kruis Archief in Den Haag Bijlagen: Illustratieverantwoording Bijlage (afbeeldingen) afbeelding 1.1 Het Osmaanse Rijk ten tijde van sultan Süleyman afbeelding 1.2 De Osmaanse expansie tot 1683 Bijlagen: Illustratieverantwoording afbeelding 1.3 De verliezen tussen 1699-1739 na het verdrag van Karlowitz afbeelding 1.4 De verloren gebieden 1774-1792 na het Verdrag van Küçuk Kaynarca (1774) Bijlagen: Illustratieverantwoording afbeelding 1.5 De Russische veldtocht ten tijde van de Russisch-Turkse oorlog (1877- 78) Bijlagen: Illustratieverantwoording afbeelding 1.6 Nieuwe politieke verhoudingen op de Balkan als gevolg van het Congres van Berlijn van 1878 Bijlagen: Illustratieverantwoording afbeelding 2.1 Geplande verdeling van Macedonië afbeelding 2.2 De betwiste zone van Macedonië in 1913 (aanleiding voor de Tweede Balkanoorlog) Bijlagen: Illustratieverantwoording afbeelding 2.3 De door de oorlogvoerende partijen bezette gebieden (eind april 1913, na de eerste Balkanoorlog) Bijlagen: Illustratieverantwoording afbeelding 2.4 Grensveranderingen op de Balkan (kaartje genummerd 1 situatie na de Conferentie van Londen en kaartje genummerd 2 de situatie als gevolg van het Verdrag van Boekarest Bijlagen: Illustratieverantwoording afbeelding 2.5 Turkse menigte van vluchtelingen in de haven van Thessaloniki wachtend op transport naar Klein-Azië afbeelding 2.6 Uittocht van de Turkse boerenbevolking van de Balkan Bijlagen: Illustratieverantwoording afbeelding 3.1 De oprichters van de Turkse Rode Halve Maan Bijlagen: Illustratieverantwoording afbeelding 4.1 Impressies van de drie Nederlandse Rode Kruis ambulances voor Griekenland, Turkije en Bulgarije. - Links: aantal leden van de ‘Griekse’ ambulance Midden:de ‘Turkse’ ambulance, onder leiding van Dr. Lingbeek. Zittend: mevr. Lingbeek, Dr. Lingbeek, zuster Kuyper (dochter v. Z. Exc. Dr. Kuyper, Minister van Staat; staande: Dr. v.d. Steen van Ommeren en de verpleger Van Vliet. – Rechts: leden van de ‘Bulgaarse’ ambulance. afbeelding 5.0 Het vertrek van de Nederlandse ambulance naar Turkije. Links: H.H.Exc..s. Minister van Staat Dr. A. Kuyper, minister van Oorlog H. Colijn, en gep. luit.-generaal De Waal, onder-voorzitter van het hoofdbestuur van het Nederlandse Rode Kruis. Aan het portier van de vertrekkende trein: Dr. M.S. Lingbeek, leider van de ambulance, met mevr. Bernardina Lingbeek, ook deel uit makende van de ambulance. Beneden: Dr. Louis v.d. Steen van Ommeren met zijn echtgenote, en geheel rechts Zuster J.H. Kuyper met Mej. H.S.S. Kuyper, dochters van Dr. A. Kuyper. Bijlagen: Illustratieverantwoording afbeelding 5.1 Het pantserdekschip Hr. Ms Gelderland (1900-1940), waarop de voorexpeditie van de Nederlandse ambulance tijdelijk verbleef, op de rede van Istanbul in november 1912 (ten tijde van de Eerste Balkanoorlog). Bijlagen: Illustratieverantwoording afbeelding 5.2a en 5.2b De internationale vloot die in de haven van Istanbul lag ten tijde van de Eerste Balkanoorlog (oktober 1912-april 1913). De Gelderland (1900-1940) maakte hier deel vanuit. (De Gelderland is het schip met de witte romp en twee schoorstenen, waarvan de achterste rokend op de bovenste foto), Bijlagen: Illustratieverantwoording afbeelding 5.3 De Nederlandse ambulance te Istanbul. – Een blik in de operatiekamer. Op de achtergrond (in uniform) het hoofd van de ambulance Dr. Lingbeek; geheel rechts: zuster J.H. Kuyper. afbeelding 5.4 Een ziekenzaal van de Nederlandse Rode Kruis ambulance in Turkije 1912-1913 Bijlagen: Illustratieverantwoording afbeelding 5.5 Turkse officieren in een van de ziekenhuizen van Istanbul afbeelding 5.6 De Nederlandse Rode Kruis ambulance in Turkije Bijlagen: Illustratieverantwoording afbeelding 5. 7 De (door de sultan) aan dr Masoko toegekende oorkonde Bijlagen: Illustratieverantwoording afbeelding 5. 8a en b Ansichtkaart gericht aan aan Kapitein [Kolonel] Hakkı Bey, met v.l.n.r. dr. Krans, dr. Raden-Brenthel en dr. Masoko. Bijlagen: Illustratieverantwoording