Conceptuele nota met betrekking tot alternatieve en ondersteunende zorg voor kwetsbare ouderen Protocol 3: Ouderenzorg 2de oproep INHOUDSOPGAVE Inleiding .............................................................................................................................. 2 I. Algemene context ........................................................................................................... 3 II. Methode .......................................................................................................................... 6 1. Microniveau: klinisch luik ...........................................................................................6 1.1. Doelpopulatie..................................................................................................................... 6 1.2. Doelstellingen “patiënten” ................................................................................................ 9 1.3. Klinische doelstellingen ................................................................................................. 11 1.4. Dienstenspectrum ........................................................................................................... 12 1.5. Innovatie en originaliteit in verhouding tot het bestaande aanbod ......................... 13 2. Mesoniveau: organisatorisch luik ............................................................................14 2.1. Partners en deelnemers: typische kenmerken en onderlinge samenhang ........... 14 2.2. Organisatorische doelstellingen ................................................................................... 16 2.3 Organisatorische modaliteiten (met inbegrip van de organisatiemiddelen) ........... 17 2.4. Kostprijs van de projecten .............................................................................................. 18 Bijlagen. ............................................................................................................................ 19 Bijlage 1: Vaststellen van de afhankelijkheidsniveaus ........................................................19 Bijlage 2: Edmonton-schaal voor het meten van de kwetsbaarheid (Rolfson et al. 2006) ..21 Bijlage 3: Definities met betrekking tot de organisatorische modaliteiten ...........................22 Bibliografie ....................................................................................................................... 24 1 Inleiding Gezien het toenemende aantal ouderen en zelfs hoogbejaarden is het van het grootste belang dat er gezocht wordt naar alternatieven die kunnen voorkomen dat deze mensen te vroeg hun huis moeten verlaten. Om op deze uitdaging een antwoord te geven, werden de actoren van het werkveld verzocht om nieuwe strategieën voor te stellen om de autonomie van de oudere maximaal te ondersteunen en zo een vroegtijdige opname in een rustoord te vermijden. Daartoe wenst het RIZIV twee projectoproepen te lanceren. Een eerste projectoproep heeft plaatsgevonden op basis van een koninklijk besluit dat op 2 juli 2009 is bekendgemaakt. Als gevolg van deze oproep werden 126 aanvraagdossiers ingediend waarvan 66 in aanmerking komen voor een financiering vanaf maart 20101. Een tweede oproep zal in 2013 op basis van een nieuw koninklijk besluit worden gelanceerd. Dit nieuwe besluit is gelijksoortig aan het eerste besluit maar bevat enkele wijzigingen en verduidelijkingen die gebaseerd zijn op de ervaring van de projecten van de eerste oproep. Dat is de reden voor de herziening van deze conceptuele nota. Deze conceptuele nota alsook de handleiding voor het indienen van een aanvraag 2 werden op verzoek van het RIZIV opgesteld om personen bij te staan die een project wensen in te dienen. In de conceptuele nota worden de verschillende concepten van het koninklijk besluit verduidelijkt. Het gaat dus niet om een antwoordformulier op de projectoproep, maar eerder om een hulpmiddel bij de reflectie tijdens de conceptie van het project. Met dit document zou het enerzijds mogelijk moeten zijn om de projectoproep beter “af te bakenen” (en zo projecten te vermijden die niet aan de doelstellingen van de oproep beantwoorden) en anderzijds het evaluatiekader voor te bereiden van de projecten die zullen worden uitgevoerd. Dit document is opzettelijk samenvattend om het toegankelijk te maken voor alle actoren die in aanmerking komen om op de projectoproep te reageren. In het koninklijk besluit van 2009 tot vaststelling van de voorwaarden voor de eerste projectoproep waren 4 categorieën voor alternatieve en ondersteunende zorg opgenomen. In het nieuwe besluit zijn er slechts 2 opgenomen. Zoals tijdens de vorige oproep het geval was, zullen de gefinancierde projecten door een consortium van universitaire teams aan een wetenschappelijke evaluatie worden onderworpen. In dat kader zullen er betrouwbare en valabele wetenschappelijke instrumenten voor een systematische en gestandaardiseerde gegevensverzameling worden gebruikt. Het vormt een aanvulling op het koninklijk besluit; niet in de zin dat het nieuwe criteria bepaalt, maar eerder door het logisch verband tussen criteria dat het suggereert. Ter verduidelijking hebben wij in de onderstaande tabel de voorstellingsstructuur vermeld van de elementen uit het koninklijk besluit en de structuur waarin dezelfde criteria worden vermeld als deze die in deze nota worden voorgesteld. Tabel 1. Vergelijking van de structuur van het Koninklijk Besluit van 17/8/2013 en van de structuur van deze conceptuele nota Voorstellingsstructuur van de beoordelingselementen Voorstellingsstructuur van de uit het koninklijk besluit (art.18) selectiecriteria uit deze nota 1. Beschrijving van de doelstelling, van de aan te In deze nota worden verschillende niveaus bieden zorg en van de verwachte resultaten: van doelstellingen vermeld; ze zijn hiërarchisch gerangschikt: Doelstellingen “patiënten” “Klinische” doelstellingen Doelstellingen “innovatie” Organisatorische doelstellingen 2. Beschrijving van de maatregel voor het overleg en Stemt in deze nota overeen met de coördinatie op het niveau van de patiënt alsook organisatorische modaliteiten van de geplande organisatie binnen het project om een multidisciplinair gebruik van BelRAI te garanderen 3. Beschrijving van de partners, van de andere Stemt in deze nota overeen met het deelnemers en hun opdrachten dienstenspectrum: partners en deelnemers 4. Beschrijving van de doelgroep en van het Stemt in deze nota overeen met de doelgroep werkingsgebied 5. Financiële analyse en voorstel van Stemt in deze nota overeen met de kosten van tegemoetkoming de projecten 1 U kunt de geselecteerde projecten op de website van het RIZIV raadplegen (http://www.riziv.fgov.be/care/nl/residentialcare/alternative_forms/projects.html) 2 Beschikbaar op de webpagina http://www.riziv.fgov.be/care/nl/residential-care/alternative_forms/index.htm 2 Dit document bestaat uit drie delen. Een eerste deel “algemene context” stelt een samenvatting voor van de verschillende voorgestelde categorieën en een algemeen analysemodel van de tenlasteneming van kwetsbare ouderen. Een tweede deel “methode” stelt de concepten en selectiecriteria voor de projectoproep voor. Een derde deel vermeldt die elementen in de vorm van een synthesetabel, waarin een reeks vragen opgenomen zijn die de kandidaten voor de projectoproep in staat moeten stellen de inhoud van hun project toe te lichten. I. Algemene context In het koninklijk besluit is een oproep tot projecten opgenomen die tot doel hebben aan kwetsbare ouderen alternatieve oplossingen voor de RVT’s en ROB’s aan te bieden tegen een dagprijs per patiënt die niet hoger ligt dan deze van een verblijf in een RVT ( 65,69 euro per dag)3 en die later kunnen bestendigd worden via een structurele financiering. De algemene doelstelling van de projecten wordt als volgt gepreciseerd: “Onder de voorwaarden die in dit besluit zijn vastgesteld, kunnen overeenkomsten worden gesloten tussen het Verzekeringscomité en de partners van een project van alternatieve en ondersteunende zorg in de ouderenzorg teneinde de geleverde zorg aan kwetsbare ouderen te optimaliseren.” “De tegemoetkoming […] wordt verleend voor geneeskundige verstrekkingen voor ouderen die omwille van chronische aandoeningen kwetsbaar zijn en een multidisciplinaire aanpak nodig hebben, waarvoor in geen tegemoetkoming van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging is voorzien, maar die noodzakelijk zijn om een opname in een rustoord voor bejaarden of in een rusten verzorgingstehuis uit te stellen of te vermijden en die behoren tot een van de 2 categorieën.” Volgende elementen worden bijgevolg vermeld: - Een projectsoort: een gecoördineerd en overlegd project op het gebied van alternatieve en ondersteunende zorg waarin zorg wordt aangeboden waarvoor op dit moment in geen tegemoetkoming door de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkering is voorzien. - Een doelpopulatie: “kwetsbare” ouderen of ouderen die complexe en/of langdurige verzorging dreigen nodig te hebben. - Een doelstelling “patiënt”: autonomie en zelfstandigheid. - Een woongelegenheid voor de ouderen: de patiënt thuis houden of naar zijn thuissituatie laten terugkeren. De organisaties van zorgverleners die voor die projecten in aanmerking komen zijn alle “diensten, groeperingen of instellingen voor verzorging, hulp- of dienstverlening, inclusief de geïntegreerde diensten voor thuisverzorging (GDT) die onontbeerlijk zijn om de innoverende zorg te verlenen in het kader van een project van alternatieve en ondersteunende zorg voor kwetsbare ouderen.” Worden in het bijzonder als noodzakelijke partners beschouwd: - de diensten voor thuisverpleging, - de geïntegreerde diensten voor thuisverzorging (GDT’s), - de coördinatiecentra voor thuisverzorging, - de ROB’s of RVT’s - de huisartsenkringen van de desbetreffende geografische zone De deelname van andere organisaties zoals vrijwilligersverenigingen en patiëntenverenigingen, etc.4 wordt overigens sterk aanbevolen. Verschil in vergelijking met de context van de eerste oproep In deze tweede oproep wordt in de voorgestelde context rekening gehouden met de eerste lessen die uit de projecten van de eerste oproep zijn getrokken. Daarin wordt niet alleen gewezen op het belang van de versterking van de zorg en van de ondersteuning van de eerste lijn, maar ook op het belang van een vloeiend informatieverkeer tussen de zorgverleners. De tweede oproep is op vier pijlers gebaseerd: (1) de primordialiteit van het centraal statuut van de patiënt; (2) de effectieve deelname van de huisarts; (3) het gebruik van een globaal geriatrisch evaluatie-instrument (BelRAI) voor de organisatie van de zorg; (4) een reële transmuraliteit/transsectorale samenwerking 3 4 Index 119,62 van 1 december 2012 (basis 2004 = 100). KB artikel 1 Over de partners, zie ook punt 2.1 3 In het koninklijk besluit worden verschillende zorg- en zorgondersteunende categorieën beschreven: Categorie 2: Het gaat om nieuwe zorg- en zorgondersteunende activiteiten verleend door een residentiële instelling, maar verstrekt aan ouderen in de thuissituatie ter versterking van de bestaande zorg. Figuur 1 toont de positie van die categorie in het zorgaanbod als een interventie die een coördinatie op microniveau vereist, namelijk op het niveau van de patiënt. Voorbeelden kunnen zijn: o Geriatrisch verpleegkundig advies (in complementariteit en continuïteit met de thuisverpleging); o Outreachende zorg (o.a. bij personen met dementie) bijvoorbeeld door een mobiele verpleegkundige of zorgkundige tijdens de nacht ter beschikking te stellen; o Op voorwaarde dat ze in de lijn van een globale en geïntegreerde tenlasteneming van de oudere liggen: de ergotherapeutische interventie ter ondersteuning van de zelfredzaamheid, de psychologische ondersteuning van de oudere en/of van de mantelzorgers (met uitzondering van de behandelingen in de geestelijke gezondheidszorg), … Categorie 3: Het gaat om het organiseren en structureren van de samenwerking en integratie van de zorg, ter versterking van de continuïteit van de zorg en zorgondersteuning voor kwetsbare ouderen die een beroep doen op verschillende zorgverleners…. Projecten in categorie 3 richten zich meer op het organisatorische aspect van de zorgverlening voor patiënten in de thuissituatie: het zorgtraject, de coördinatie, de continuïteit, het overleg, de planning, opvolging en evaluatie van de verzorging. In die context is de rol van de behandelend arts cruciaal als diagnostisch en therapeutisch referentiepersoon van een team of van een netwerk. Die rol van referentiepersoon houdt voor de arts meer bepaald in: zijn deelname aan en betrokkenheid bij het opstellen en delen van informatie over een gedeeld dossier en over de instrumenten voor de globale geriatrische evaluatie. Binnen deze nieuwe samenwerkingsverbanden kunnen ook nieuwe zorgactiviteiten bij de oudere thuis worden toegevoegd (voorbeelden hiervan zijn: casemanagement, ergotherapie om de autonomie te behouden en psychologische ondersteuning). Die kenmerken van categorie 3 worden in figuur 1 weergegeven door die categorie haaks op de micro- en mesocoördinatieniveaus te plaatsen. Voor een goed begrip van de doelstelling van de projecten en de inbreng van de zorgverleners in de ontwikkeling van de bovenstaande categorieën is een analyse nodig via een ruimer, voor de 2 categorieën gemeenschappelijk kader. De theoretische onderbouw hiervoor berust in de reflectie over de organisatie van chronische zorg waaronder de ouderenzorg (zie Singh, 2005 en Wagner, 1996) en de organisatie van geïntegreerde zorg (Leutz, 1999). De chronische zorg vereist een coördinatie, zelfs een integratie van de verzorging. De meeste verwijzingen in het domein van de organisatie van de chronische zorg en geïntegreerde zorg vertrekken vanuit een duidelijke “hiërarchische indeling” van de doelstellingen: een betere organisatie tussen zorgverleners moet tot doel hebben de zorgverstrekking en in fine de gezondheidstoestand van de patiënt te verbeteren en/of de kosten voor de gemeenschap en de patiënten te verbeteren. Bij de selectie van de projecten moet met de hiërarchische indeling van de doelstellingen rekening worden gehouden. Zo wordt vaak een onderscheid gemaakt tussen de drie volgende niveaus: 1. een microniveau dat verwijst naar strategieën die het zorgaanbod rechtstreeks willen afstemmen op een patiënt (categorie 2 en categorie 3) ; 2. een mesoniveau waarmee de organisatie tussen zorgverleners wordt geregeld via een geheel van interventies die medische en sociale zorg aan een doelpopulatie (categorie 3) aanbieden ; 3. een macroniveau dat verwijst naar de financiële of wetgevende hefbomen om de organisatie van de zorg te beïnvloeden. Dat niveau zal niet worden behandeld in het kader van dit document. 4 Figuur 1: voorstelling van de categorieën van projecten 2 en 3 in het thuiszorgsysteem. In het centrum staan de zorgverleners die rechtstreekse zorg- en zorgondersteunende activiteiten aan kwetsbare ouderen en aan hun mantelzorgers (microniveau) verstrekken. De projecten van categorie 2 kunnen daarvan deel uitmaken. De noodzakelijke functies voor de coördinatie op micro- en mesoniveau (categorie 3) bevinden zich hierrond. COÖRDINATIEFUNCTIE (cat3) doel : verzekeren van de integratie en de continuïteit van de zorgen. Meerdere vormen van coördinatie zijn mogelijk: - Coördinatie van de zorgen rond de kwetsbare oudere en zijn mantelzorger (micro niveau) - Coördinatie van de zorgen tussen de beoefenaars die in verschillende organisaties werken (meso niveau) VERNIEUWENDE ZORG (cat. 2) 5 II. Methode In dit gedeelte worden in de kaders de selectiecriteria van de projecten per niveau voorgesteld, waarbij men zich er terdege van bewust is dat de criteria van een bepaald niveau voortdurend met de criteria van een ander niveau interageren. Indien nodig wordt een korte definitie van de verschillende sleutelbegrippen van het koninklijk besluit voorgesteld. 1. Microniveau: klinisch luik 1.1. Doelpopulatie A. Selectiecriteria De doelpopulatie wordt gekenmerkt door: - «kwetsbare» ouderen, of - ouderen die een complexe of langdurige verzorging nodig hebben. De doelpopulatie verblijft niet in een ROB of RVT. Als ouderen met dementie bewust in het project worden opgenomen, moet de diagnose deskundig worden gesteld door een geneesheer-specialist. De doelgroep moet met een werkingsgebied verbonden worden. Ook al is de leeftijd in de definitie van de kwetsbaarheid of de behoeften van het individu op zich geen discriminerende factor, toch richten die projecten zich op kwetsbare ouderen die minstens 60 jaar oud zijn. Projecten die zich richten tot personen met een handicap of projecten in het kader van geestelijke gezondheid komen niet in aanmerking. Opdat een oudere in een project zou worden opgenomen (ongeacht de voorgestelde categorie of alternatieve en ondersteunende zorg), zal hij tegelijkertijd moeten voldoen aan de leeftijds- en kwetsbaarheidscriteria, zoals vermeld in de onderstaande beslissingsboom (figuur 2) : - aan de leeftijdscriteria (minstens 60 jaar oud zijn, tenzij het gaat om een project waarvoor het Verzekeringscomité van het RIZIV in een uitzondering heeft voorzien) - EN o nood hebben aan complexe verzorging (fysieke of psychische afhankelijkheid die is vastgesteld volgens de criteria die in de residentiële sector worden toegepast, zie bijlage 1), o OF aan dementie lijden o OF aan de kwetsbaarheidscriteria voldoen. Een beslissingsboom wordt hieronder voorgesteld teneinde de doelpopulatie te selecteren. 6 Verzekeringscomité heeft een afwijking voor het betrokken project goedgekeurd NEEN Leeftijd ≥ 60 jaar JA NEEN OUI JA Nood aan complexe verzorging Fysische of psychische afhankelijkheid Residentiële Katz B, C of Cd NEEN Kan niet geïncludeerdworden JA Dementie Diagnose van geneesheer-specialist(*) NEEN JA NEEN Kwetsbaarheid Edmonton schaal 6 JA Beantwoordt aan de minimale inclusiecriteria Specifieke inclusiecriteria van het project Figuur 2: beslissingsboom om de personen in de projecten te kunnen opnemen (*) Een psychiater, een neuropsychiater, een internist-geriater of een neuroloog 7 B. Definities ter verduidelijking van de selectiecriteria COMPLEXE VERZORGING: Volgens de definitie van Beswick et al., (2008) zou complexe verzorging kunnen worden gedefinieerd als een combinatie van hulpmiddelen die door een interdisciplinair team worden verstrekt in antwoord op sociale en gezondheidsproblemen. Concreet, in het kader van protocol 3 zijn de patiënten die complexe verzorging vereisen meer bepaald de patiënten van wie de fysieke of psychische afhankelijkheid aan het licht is gebracht op basis van de criteria die in de ROB’s – RVT’s worden gebruikt (bijlage 1). DEMENTIE: Dementie is een degeneratieve hersenziekte waarbij de leeftijd de belangrijkste risicofactor vormt. De ziekte kan niet worden genezen en heeft zware gevolgen voor de persoon, zijn omgeving en de samenleving (“syndroom van een verworven en blijvende intellectuele achteruitgang veroorzaakt door het disfunctioneren van de hersenen”, Absher &Cummings 1992). De natuurlijke evolutie van de persoon met dementie strekt zich over een betrekkelijk lange periode uit (6 tot 8 jaar tenzij de ziekte op een vergevorderde leeftijd begint) en verloopt in verschillende fasen. Aan de behoefte aan hulp en verzorging wordt in eerste instantie voldaan door de mantelzorgers (echtgenoten, kinderen, schoonkinderen), daarna wordt de formele verzorging (gezinszorg, maaltijden, verpleegkundige) ingeschakeld ter versterking en aanvulling van de informele verzorging en wanneer dat dubbele hulp- en zorgsysteem de situatie «niet meer aankan» wordt de oudere met dementie opgenomen in een instelling. De evolutie via die stadia verschilt van persoon tot persoon en volgens de context. De symptomen van dementie blijven niet beperkt tot de geheugenproblemen (en andere typische cognitieve symptomen), maar omvatten ook functionele symptomen (verlies aan autonomie, onvermogen) alsook psychologische en gedragssymptomen. Ongeveer 50 tot 60% van de personen met dementie wonen thuis (en doen een beroep op een belangrijk deel van de thuisverzorging) terwijl 40 tot 50% in een instelling van het type rustoord of rust- en verzorgingstehuis verblijven. Die verdeling hangt af van de ernst van de symptomen, de afhankelijkheidsgraad, de gedragssymptomen en de contextuele factoren (mantelzorgers). Concreet, in het kader van die projecten worden de patiënten waarvoor de diagnose van dementie door een geneesheer-specialist (een psychiater, een neuropsychiater, een internist-geriater of een neuroloog) werd gesteld, als demente patiënten beschouwd. KWETSBAARHEID (klinische definitie): Geheel van factoren (die tot een of verschillende domeinen behoren) aan de hand waarvan voor een oudere op middellange termijn (drie maanden, zes maanden, een jaar, drie jaar) het risico op een functionele achteruitgang (verminderde zelfredzaamheid in de ADL) of andere ongunstige evoluties (opname in een instelling, gezondheidsproblemen, geriatrische syndromen, toenemende zorgbehoefte, mortaliteit) wordt bepaald. Concreet, in het kader van die projecten wordt het meetinstrument van Edmonton (Edmonton schaal voor meten van kwetsbaarheid: zie bijlage) gebruikt. De patiënten met een score gelijk aan of hoger dan 6, worden in het kader van protocol 3 als kwetsbaar beschouwd. SPECIFIEKE inclusiecriteria voor het project Elk inschrijvend project kan daarenboven inclusiecriteria bepalen die specifiek zijn voor de doelstellingen die het nastreeft, bijvoorbeeld op basis van de woonplaats, de aandoening, socio-economische factoren, … 8 1.2. Doelstellingen “patiënten” A. Selectiecriteria Voorgestelde actiepunten met het oog op de handhaving in de thuisomgeving of de terugkeer naar de thuisomgeving van de oudere in goede omstandigheden. Zij versterken dus: de levenskwaliteit van de ouderen de autonomie en de zelfstandigheid thuis. B. Definities ter verduidelijking van de selectiecriteria Wat de definitie van de gezondheid betreft, verwijzen wij naar het theoretische kader dat door de WGO is ontwikkeld in een poging de internationale rangschikking van de handicaps te herzien (WGO, 2001). Aldus worden drie criteria bepaald: - Organisch letsel: het meest onmiddellijke gevolg van de ziekte in de vorm van een anatomische of lichamelijke afwijking die ontstaat in de structuur van een orgaan of een systeem (voorbeeld: hemiplegie); - Beperking van activiteiten: het zichtbaar worden van de stoornis door de beperking van een of verschillende functies of door de afname van de activiteiten van de persoon; het gevolg van een stoornis op functioneel vlak (voorbeeld: niet in staat om te stappen); - Beperking van deelneming: het ongemak van een persoon ten opzichte van zijn omgeving veroorzaakt door een stoornis en/of een onvermogen, met andere woorden de gesocialiseerde ervaring van het onvermogen (Pin, 2005). Het betreft het sociale ongemak als gevolg van een stoornis en/of onvermogen (voorbeeld: niet in staat zijn te werken of boodschappen te doen). Het woord "handicap" is een verzamelnaam voor alle gevolgen van de ziekten. Die consequenties volgen bij elk individu, alsook bij de oudere, in een duidelijke en logische orde: in de gerontologie wordt het woord “handicap” vervangen door “afhankelijkheid”. Het is vooral noodzakelijk te evalueren welke impact een handicap of een afhankelijkheid op het dagelijkse leven van de oudere heeft. Naast de klassieke indicatoren van mortaliteit en morbiditeit dient de dimensie van de functionele weerslag van de gezondheidstoestand van de ouderen op hun levensomstandigheden te worden opgenomen in de beoordeling van de gezondheid van ouderen. Er dient te worden opgemerkt dat naast het ontstaan van de afhankelijkheid een oudere zijn behoeften zal terugschroeven om deze te beperken. De moeilijkheden of het functionele onvermogen die geleidelijk aan met de leeftijd optreden gaan namelijk gepaard met een stopzetting van de bezigheden en de taken die voor het individu niet absoluut noodzakelijk zijn (aanpassing). Alleen als een levensnoodzakelijke taak niet kan worden uitgevoerd is de bijstand van een ander vereist. De sociodemografische kenmerken (bijv. sociaal isolement, weduw(naar)schap, gebrek aan mantelzorgers) en de omgevingskenmerken (bijv. structuur van de woning, aanwezigheid van mantelzorgers, nabijheid van hulp, nabijheid van dienstverlening, …) beïnvloeden ook de behoefte aan hulp in een afhankelijkheidssituatie. Om te beantwoorden aan de reëel geobjectiveerde behoeften kan het zorg- en dienstenaanbod bijgevolg inwerken op zowel de omgevingsfactoren, in het bijzonder door de ondersteuning van de mantelzorgers, als op de persoonlijke factoren van de oudere. 9 Gezondheids probleem (stoornissen, ziekten) Organische functies en anatomische structuren Deelneming aan de samenleving Activiteit van de persoon functioneren Omgevingsfactoren Persoonlijke factoren Contextuele factoren Figuur 3: systemisch model van de functionele gezondheid LEVENSKWALITEIT Met het begrip “levenskwaliteit” wordt geprobeerd beter rekening te houden met de perceptie door de patiënt van zijn eigen gezondheidstoestand door specifieke meetinstrumenten te ontwikkelen. Het is in grote mate gebaseerd op de definitie van de WGO waarin gezondheid niet meer wordt gedefinieerd als de afwezigheid van ziekte, maar als een ”volledige toestand van fysiek, psychologisch en sociaal welzijn”. Ook al bestaat er geen algemeen aanvaarde definitie, toch zijn de auteurs het over twee punten eens: enerzijds is levenskwaliteit synoniem met het welzijn, de gezondheidsperceptie en de tevredenheid over het leven, anderzijds is levenskwaliteit een multidimensionaal begrip (Leplège & Coste, 2001; Rejeski & Mihalko, 2001) dat meestal rond vier dimensies is gestructureerd: Tabel 2: 4 dimensies die de levenskwaliteit kunnen beïnvloeden Dimensie Subdimensies Fysieke toestand Autonomie, fysieke capaciteiten Somatische gewaarwordingen Symptomen, gevolg van letsels of therapeutische procedures, pijn Psychologische toestand Emotionaliteit, angst, depressie Sociale status Sociale betrekkingen en verhouding tot de familiale of professionele omgeving, vrienden De wetenschappelijke equipe zal analyseren in welke mate de geselecteerde projecten bijdragen tot een betere levenskwaliteit van de kwetsbare oudere. Daarvoor zullen de projecten om de 6 maanden de WHOQoL-8 schaal invullen. De WHOQoL-8 (de schaal van levenskwaliteit van de WGO) evalueert de levenskwaliteit zoals zij door de oudere wordt ervaren. Opdat het resultaat van de schaal betrouwbaar zou zijn, moet de oudere zelf op de vragen antwoorden 5. Een hoge score wijst op een lage subjectieve levenskwaliteit. AUTONOMIE EN ONAFHANKELIJKHEID THUIS Autonomie en (on)afhankelijkheid bestaan gelijktijdig in het dagelijkse taalgebruik en in het medische jargon. Zij worden door elkaar gebruikt; dat creëert een verwarring tussen die twee verschillende begrippen. Het begrip “autonomie” verwijst naar de keuzevrijheid. Zelfs als men met de veroudering een beroep moet doen op de hulp van een derde om bepaalde taken te kunnen uitvoeren (afhankelijkheid), blijft het behoud van de autonomie een belangrijke kwestie. In deze context is de vrijheid om zijn levensstijl, zijn woongelegenheid te kiezen, om zijn lot aan één of verscheidene andere personen toe te vertrouwen,…, primordiaal. 5 Deze schaal moet dus niet ingevuld worden in geval van ouderen met dementie of wanneer de CPS-schaal die in het BelRAIinstrument is opgenomen een score van ≥ 5 aangeeft of als de persoon niet in staat is om verbaal te communiceren. 10 1.3. Klinische doelstellingen A. Selectiecriteria Zoals weergegeven in het algemene kader van figuur 2 dienen de klinische doelstellingen te worden beschouwd als tussentijdse doelstellingen, die het mogelijk maken de doelstellingen “patiënten” en de financiële doelstellingen te bereiken. De georganiseerde verzorging in het kader van de projecten moet voldoen aan de volgende kwalitatieve criteria: - Benadering waarin de patiënt centraal staat; - Reactivering en sociale integratie van de oudere; - Toegankelijkheid: de alternatieve en ondersteunende zorg moet meer bepaald leiden tot een toegankelijke en betaalbare formele verzorging, zowel voor de individuele patiënt als voor de overheid. B. Definities ter verduidelijking van de selectiecriteria VERZORGING « OP MAAT » EN GERICHT OP DE PATIENT De patiëntgerichte verzorging is gedefinieerd door Mead (Mead & Bower, 2000) aan de hand van vijf sleuteldimensies waarvan elk een specifiek aspect weergeeft van de verhouding tussen de zorgverlener en de verzorgde persoon. Het gaat om: (1) de bio-psycho-sociale dimensie, (2) de patiënt wordt beschouwd als een persoon op zich met zijn eigen capaciteiten en behoeften, (3) de zorgverlener wordt beschouwd als een persoon op zich met een eigen doorzettingsvermogen en moeilijkheden om bepaalde aspecten van de patiënten ten laste te nemen, (4) het delen van macht en verantwoordelijkheid tussen de zorgverlener en de patiënt, (5) en de therapeutische alliantie in de vorm van een “zorgcontract” tussen de zorgverlener en de patiënt. Voor zover wij weten bestaat er echter geen ‘pro forma’-definitie met betrekking tot de verzorging op maat. In de werken over de begrippen betreffende de evaluatie van de behoeften aan verzorging en dienstverlening van de patiënten, verwijzen de auteurs er echter impliciet naar. In het licht van die werken omschrijft men de verzorging ”op maat“ als een zorg- en dienstenaanbod dat beantwoordt aan de individuele behoeften en capaciteiten van een patiënt en is aangepast aan de verzorgingsstandaarden voor een specifieke populatie. In dat opzicht gaat het om een patiëntgerichte benadering. 11 1.4. Dienstenspectrum A. Selectiecriteria De zorg moet een ondersteuning bieden aan de mantelzorger (indien aanwezig). Als de omgeving niet meer volstaat, is de handhaving in de thuisomgeving alleen haalbaar via de complementariteit en de wederzijdse steun tussen de informele en de formele zorg. De mantelzorger en de professionele hulpverlener dienen - als belangrijke zorgverstrekkers - te worden bijgestaan door een waaier aan diensten met inbegrip van de thuiszorgondersteunende voorzieningen. B. Definities ter verduidelijking van de selectiecriteria FORMELE ZORG: Zorg verleend door zorgverstrekkers die behoren tot de structuren erkend door de federale overheid of de Gemeenschappen en Gewesten. De term zorgverstrekker omvat hier een breed scala aan professionals: zorgverleners in de zin van het KB 78 (10 november 1967, personeel voor reactivering6, zorgverleners van thuiszorgondersteunende voorzieningen (bijvoorbeeld: maatschappelijk werkers). In het kader van deze projectoproep dekt de financiering alleen het voorgestelde aanbod van formele innoverende zorg dat wordt verleend door zorgverleners die beschikken over een kwalificatie zoals bedoeld in KB 78 of over een kwalificatie bedoeld voor personeel voor reactivering. Het project kan echter zijn aanbod van formele zorg aanvullen met een ondersteuning aan formele zorgverleners of informele zorgverleners (opleiding, sensibilisatie,…).. Andere vormen van bestaande formele zorg kunnen ook door het project via samenwerking met andere partners worden aangeboden aan de patiënt, doch deze vormen van zorg zullen niet gefinancierd worden in het kader van de projectoproep (voorbeeld: partnerschap met OCMW voor levering van maaltijden aan huis, interventie van een dienst voor thuishulp, interventie door een centrum voor geestelijke gezondheidszorg, etc.). … INFORMELE ZORG OF ZORG VERLEEND DOOR DE OMGEVING: Zorg verleend door mantelzorgers, meer bepaald de echtgenoot, de samenwonende, de kinderen of andere gezinsleden of vrienden en buren, al dan niet bezoldigd. DE VOORNAAMSTE MANTELZORGER: In het kader van de zorgvernieuwingsprojecten voor kwetsbare ouderen in de thuisomgeving, is de voornaamste mantelzorger de persoon die door de oudere werd geïdentificeerd en die de meeste tijd aan de zorg van de kwetsbare oudere besteedt en die geen deel uitmaakt van een georganiseerd zorgnetwerk. Wanneer er verschillende mantelzorgers betrokken zijn, is het de kwetsbare oudere die de voornaamste mantelzorger die het meeste tijd bij hem doorbrengt, identificeert. . 6 De leden van het personeel voor reactivering moeten over ten minste één van de volgende bekwamingen beschikken: graduaat of bachelor of licentiaat of master kinesitherapie; graduaat of bachelor of licentiaat of master logopedie; graduaat of bachelor ergotherapie; graduaat of bachelor arbeidstherapie; graduaat of bachelor readaptatiewetenschappen; graduaat of bachelor dieetleer; graduaat of bachelor of licentiaat of master in de orthopedagogie; graduaat of bachelor of postgraduaat of master in de psychomotoriek; licentiaat of master in de psychologie; graduaat of bachelor pyschologisch assistent en gelijkgestelden; graduaat of bachelor maatschappelijk assistent en gelijkgestelden; graduaat of bachelor in de gezinswetenschappen (Vlaanderen); licentiaat of master in de gerontologie; graduaat of bachelor opvoeder. (Ministerieel Besluit van 6 november 2003 tot vaststelling van het bedrag en de voorwaarden voor de toekenning van de tegemoetkoming bedoeld in artikel 37, § 12 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, in de rust- en verzorgingstehuizen en in de rustoorden voor bejaarden, artikel 4, § 2, vervangen bij het Ministerieel Besluit van 16.2.2007 van toepassing vanaf 1.7.2007. De gecoördineerde tekst is beschikbaar op http://www.riziv.fgov.be/care/nl/residential -care/pdf/residentialcare002.pdf) 12 ZELFZORG: Verzorging die de persoon aan zichzelf verleent. Het project kan een ondersteuning aan zelfzorg aanbieden. Zelfzorg ondersteunen komt overeen met het versterken van de autonomie (zie 1.2.). De wetenschappelijke equipe zal analyseren in welke mate de geselecteerde projecten bijdragen tot een vermindering van de last van de voornaamste mantelzorger (namelijk de werklast en de emotionele last die aan de zorg aan de oudere is verbonden). De in aanmerking genomen projecten moeten die evaluatie minstens om de 6 maanden uitvoeren met behulp van ZBI-12. De ZBI-12 (Zarit Burden Interview, schaal van de last van de mantelzorg), evalueert de zorggebonden werkdruk zoals hij door de mantelzorger wordt ervaren. Een score van meer dan 10 op de Zarit-schaal wijst op een drukke zorglast met een risico voor de mantelzorger (O’Rourke en Tuokko, 2003). 1.5. Innovatie en originaliteit in verhouding tot het bestaande aanbod Selectiecriteria - Innovatieve/vernieuwende aard van de alternatieve en ondersteunende zorg. Alternatieve aard van de zorg (die niet in aanmerking komt voor een financiering, gelet op de beperkingen van het wettelijke kader). Aanvulling op dat wat al bestaat. 13 2. Mesoniveau: organisatorisch luik De organisatorische aspecten moeten ervoor zorgen dat de projecten hun standpunt kunnen verduidelijken met betrekking tot de bestaande initiatieven en de samenwerkingen die ze tot stand willen brengen. De samenwerkingen en de werkzaamheden in een netwerk mogen niet de keuze van de patiënten beperken, maar moeten rekening houden met de andere projecten van het territorium. Die samenwerkingen moeten de zorgverleners opnemen die door de patiënt zijn gekozen, alsook de zorgverleners die al deel uitmaken van zijn omgeving voordat hij tot het project toetreedt. 2.1. Partners en deelnemers: typische kenmerken en onderlinge samenhang A. Selectiecriteria In het project word(t)(en) de partner(s), de bevoegdheden van de partners en hun complementariteit vermeld. Welke verzorging en diensten kunnen door een bepaalde partner worden verleend? Er moeten twee soorten actoren worden onderscheiden: 1°) de partners en 2°) de deelnemers.De projecten hebben bovendien 3°) een verplichting tot transsectorale samenwerking. 1°) De partner is een groep individuen of een dienst die de zorgcontinuïteit kan verzekeren dankzij zijn geïnstitutionaliseerd karakter. De partners zijn de organisaties die noodzakelijk zijn om de innoverende zorg te kunnen aanbieden, omdat ze personeel aan het project kunnen delegeren. De partners tekenen een onderling samenwerkingsakkoord waarin zij hun engagement bevestigen om samen te werken in een project in het kader van protocol 3. Een partner kan bijvoorbeeld een ROB/RVT, een dienst voor thuisverpleging, een GDT zijn, maar ook een coördinatiecentrum, een dienst voor gezinshulp, een medisch huis…. Ongeacht de aard van de partner, moet het personeel dat aangeworven is om de innoverende zorg te verlenen loontrekkend of statutair zijn. Sommige partners zijn verplicht, namelijk: o o o o de diensten voor thuisverpleging, de geïntegreerde diensten voor thuisverzorging (GDT’s) de ROB’s of de RVT’s, een organisatie belast met de coördinatie en erkend overeenkomstig de reglementering van de desbetreffende gemeenschap/het desbetreffende gewest. De partners moeten onderling een administratief coördinator aanduiden. De administratieve coördinator is een partner die met het RIZIV een overeenkomst “artikel 56” tekent om de financiering van het project te verkrijgen in het kader van protocol 3. Deze administratieve coördinator is, namens de verschillende partners van het project, de bevoorrechte gesprekspartner van het RIZIV. De administratieve coördinator moet verplicht een ROB/RVT, dienst voor thuisverpleging of GDT zijn. De administratieve coördinator zal ook de contactpersoon voor de verzekeringsinstellingen (VI’s) worden wanneer de projecten niet meer rechtstreeks door het RIZIV gefinancierd zullen worden, maar per patiënt door de VI’s. 2°) De deelnemer is een dienst of een individu (bijvoorbeeld een huisarts, een zelfstandige kinesitherapeut, een zelfstandige verpleegkundige,…) die aan het project deelneemt uit persoonlijke of klinische interesse (als bevoorrechte zorgverlener voor een patiënt die in het project is opgenomen) en waarvoor het project in een bezoldiging voor zijn specifieke inbreng, die momenteel niet vergoed wordt in de nomenclatuur, in het project kan voorzien. Een deelnemer kan ook een expert zijn (bijvoorbeeld een geriater) waarop het project een beroep doet om voor bepaalde punten advies te geven. In het KB worden onder meer als deelnemers bedoeld: de behandelende arts en elke andere zorg- of hulpverlener die individueel (solo) werkt, maar die noodzakelijk is voor de patiënt. 3°) In het koninklijk besluit is ookde verplichting van de transsectorale samenwerking opgenomen: dit wil zeggen dat het project partners uit zowel de residentiële als de thuiszorgsector moet betrekken. Indien ze geen partner in het project zijn, moeten ze minstens betrokken worden in, en op de hoogte gebracht worden van het project 14 Daarnaast wordt de deelname van een gebruikersvereniging of van een gemeentelijke Ouderenraad 7 eveneens als een troef aanzien om de participatie van de ouderen te bevorderen, bijvoorbeeld door hen te betrekken bij de denkoefening die in het stuurcomité van het project wordt uitgevoerd. B. Definities ter verduidelijking van de selectiecriteria INTERDISCIPLINARITEIT In de literatuur bestaat geen eensluidende definitie van de interdisciplinariteit. Zoals Robidoux (2007) kunnen wij er echter van uitgaan dat de interdisciplinariteit kan worden gedefinieerd als verschillende inter-agerende disciplines die elkaar verrijken. Aldus is een interdisciplinair of inter-professioneel team een partnerschap waarin leden uit verschillende domeinen samenwerken om een gemeenschappelijk doel te bereiken in tegenstelling tot het multidisciplinaire team waarin de leden parallel en autonoom de doelstelling proberen te bereiken (MacIntosh et McCormack, 2001, in Legendre, 2005 geciteerd door Robidoux, 2007). SAMENWERKING Voor Robidoux (2007) betekent het begrip “samenwerking” dat beroepsmensen samenwerken en zich intellectueel inzetten om een doelstelling en gemeenschappelijke doelen te bereiken (Smallwood, 2003 geciteerd door Robidoux, 2007). TRANSSECTORALE SAMENWERKING Het zorgaanbod voor ouderen is vaak versnipperd en sectoraal georganiseerd: via de sociale sector of de medische sector, intra-, extra- of transmuraal, in het ziekenhuis of ambulant. Via de transsectorale aanpak wordt een niveau van inzicht in de individuele patiënt bereikt dat groter is dan wat een individuele sector kan bereiken. Op die manier krijgt de oudere verzorging toegediend die rekening houdt met de complexiteit van zijn gehele situatie. Dit alles is een stap in de integratie van de zorg. 7 Afhankelijk van de gemeente kan de exacte naam van dit overlegorgaan verschillend zijn. 15 2.2. Organisatorische doelstellingen A. Selectiecriteria De organisatorische doelstellingen moeten zijn afgestemd op de klinische doelstellingen. Gelet op de eventueel complexe aard van de situaties zal in de geselecteerde projecten een gecoördineerde samenwerking tussen de verschillende partners en deelnemers / zorgverleners en ondersteunende zorgverleners worden voorgesteld. De projectendienen de zorgcontinuïteit en de integratie van de verzorging op verschillende niveaus te waarborgen (zie figuur 1). Ze moeten tevens de complementariteit en de onderlinge steun tussen de informele verzorging en diensten en de formele verzorging en diensten verzekeren. B. Definities ter verduidelijking van de selectiecriteria Volgens De Stampa (2012 heeft de versnippering van het zorgaanbod volgende gevolgen voor de oudere: - noden die niet of slecht gedekt worden - gebrek aan zorgcontinuïteit - slecht gebruik van middelen. INTEGRATIE De integratie van de diensten kan worden gedefinieerd als de manier waarop de diensten en verzorging worden aangeboden, opdat elke rechthebbende de juiste zorg krijgt op het juiste moment, op de juiste plaats, door de juiste persoon en dit tegen de laagste menselijke en maatschappelijk kosten. (De Stampa, 2012. De integratie van de verzorging en diensten “bestaat erin de klinische praktijken rond de gezondheidsproblemen van elke zieke duurzaam te coördineren” (Contandriopoulos et al., 2001). Die integratie van de klinische teams bestaat uit twee dimensies: - de oprichting van interdisciplinaire professionele teams, - de aansluiting van die teams op de structuur van het netwerk, zodat elke partner in het netwerk kan worden opgenomen (huisartsen en specialisten, verpleegkundige, huishoudhulp, …). CONTINUITEIT Vanuit temporeel perspectief hangt de continuïteit van de verzorging nauw samen met de kwaliteit van de verzorging. Er moeten twee perspectieven in aanmerking worden genomen, dat van de kwetsbare oudere en dat van de zorgverlener. Idealiter wordt het eerste perspectief beleefd op basis van de ervaring van een ononderbroken relatie met een specifieke zorgverlener. Voor de zorgverleners die in een organisatie werken, moet die continuïteit daarentegen vanuit het perspectief van een continue dienstverlening worden beschouwd, via de integratie, de coördinatie en het delen van informatie onder zorgverleners. Aangezien de zorgbehoeften van de kwetsbare oudere niet door één enkele professionele zorgverlener kunnen worden ingevuld, zullen er modellen moeten worden ontwikkeld, waarin de verzorging niet kan worden onderbroken, zodat aan beide perspectieven kan worden tegemoetgekomen (Gulliford et al., 2006). 16 2.3 Organisatorische modaliteiten (met inbegrip van de organisatiemiddelen) A. Selectiecriteria De volgende criteria moeten alleen worden beschouwd als middelen om te voldoen aan de andere criteria. Op zich zijn ze niet allemaal absoluut noodzakelijk (bijvoorbeeld het feit dat een zelfevaluatie niet in het project is opgenomen, betekent niet dat het project niet kan worden geselecteerd). Het is echter van essentieel belang dat met de organisatorische modaliteiten niet alleen de eerder aangekondigde doelstellingen kunnen worden ondersteund, maar ook de doelstellingen die in het koninklijk besluit worden vermeld, meer bepaald wat het gebruik van het BelRAI-instrument betreft. Die criteria omvatten: - Coördinatie / het werken in een netwerk; - Modaliteiten voor de overdracht en uitwisseling van informatie tussen partners; - Wijze waarop de patiënt en zijn familie wordt geïnformeerd; - Organisatie van een zelfevaluatie, verband met de klinische doelstellingen. - Patient-centredness B. Definities ter verduidelijking van de selectiecriteria COÖRDINATIE In een systematisch literatuuronderzoek door de Standford University (Shojania et al., 2007) wordt de coördinatie gedefinieerd als volgt: “De coördinatie van de verzorging is de intentionele organisatie van de zorgactiviteiten van de patiënt tussen twee of meer zorgverleners (met inbegrip van de patiënt) die betrokken zijn bij de verzorging van de patiënt met het oog op een gepaste zorgverlening. De zorgorganisatie impliceert de betrokkenheid van het personeel en andere noodzakelijke hulpbronnen om alle vereiste zorgactiviteiten voor de patiënt tot een goed einde te brengen en neemt meestal de vorm aan van een informatieoverdracht tussen de verantwoordelijke deelnemers van de verschillende zorgaspecten” Volgens Shojania et al. (2007) komen in de literatuur vijf dimensies met betrekking tot de zorgcoördinatie steeds terug: - Het aantal deelnemers (met inbegrip van de patiënt); - De interdependentie van de activiteiten van de verschillende deelnemers in de zorgverlening; - De kennis van de middelen en bevoegdheden van elke partner; - De uitwisseling van informatie tussen de deelnemers; - De zorgintegratie als doel. Bijvoorbeeld, de organisatorische modaliteiten kunnen de volgende vormen aannemen: - klinische trajecten - zorgtrajecten - zorgnetwerken - enz. Voor een beknopte definitie van die concepten, zie bijlage 3. Het gebruik van het volledige evaluatie-instrument BelRAI8 is onontbeerlijk. Om de resultaten te kunnen gebruiken van de evaluatie die aan de hand van het BelRAI-instrument is uitgevoerd, moeten de zorgverleners die een therapeutische band met de kwetsbare oudere hebben, alle gegevens in real time invoeren. Die gegevens zouden idealiter interdisciplinair moeten worden ingevoerd, opdat die zorgverleners de resultaten van de CAP’s en van de zorgschalen zouden kunnen raadplegen. Op hun beurt zijn die schalen nuttig voor het opstellen van een aangepast en voldoende proactief zorgplan, dat in een passend zorgaanbod kan uitmonden, waarbij rekening wordt gehouden met de behoeften en voorkeuren van de kwetsbare oudere. 8 Voor meer informatie over het BelRAI-instrument, zie http://wiki.belrai.org/nl/ 17 2.4. Kostprijs van de projecten In de voorafgaande punten wordt een korte samenvatting en beschrijving gegeven van de kenmerken waaraan de projecten moeten voldoen om tegemoet te komen aan de innoverende dimensie van één van de ambitieuze doelstellingenvan protocol 3, namelijk een antwoord bieden op de uitdaging die de vergrijzing van de bevolking op het vlak van organisatie en financiering van de verzorging inhoudt. Om een dergelijke uitdaging te kunnen aangaan moet niet alleen met het innoverende aspect van de tenlasteneming rekening worden gehouden, maar moet daarvan ook de financiering op lange termijn kunnen worden gegarandeerd. Dat houdt praktisch gezien in dat er aan de kwetsbare ouderen alternatieve oplossingen voor de RVT’s en ROB’s worden aangeboden, tegen een dagelijkse kostprijs per patiënt, die de huisvestingprijs in de RVT’s niet overschrijdt (65,69 euro9). In de eerste oproep werd dat aspect vertaald in de vorm van een beperking van de kostprijs van de projecten (ook specifieke tegemoetkoming genaamd) die werd vastgesteld op 35,80 euro per dag en per patiënt. In deze oproep is ervoor gekozen om van die drempel geen rechtstreeks selectiecriterium meer te maken. Er moet een belangrijk element worden genuanceerd: de kostprijs per dag en per patiënt is geen rechtstreeks selectiecriterium op zich, omdat hij a priori door de raming van de duur en de doeltreffendheid van de tenlasteneming wordt beïnvloed; de conclusies van de wetenschappelijke evaluatie over de kostprijs van de projecten zullen daarentegen doorslaggevend zijn voor de selectie van de innovaties die structureel moeten worden gemaakt. De beheersing van de kostprijs van de tegemoetkoming blijft een belangrijk element. Net daarom werd in het koninklijk besluit vastgesteld dat er minstens 25 patiënten “actief” in het project moeten zijn opgenomen. Om die redenen zijn de selectiecriteria van de projecten in het kader van deze oproep bedoeld om ervoor te zorgen dat de financiële analyse: - de tegemoetkomingsvoorwaarden die in het koninklijk besluit (artikel 6) worden gepreciseerd, naleeft; - de eenduidige en transparante vertaling is van de financiering van de noodzakelijke humane en materiële middelen ten opzichte van het berekende type van tegemoetkoming en van het verwachte activiteitsvolume; - het mogelijk maakt om zich ervan te vergewissen dat in het project, hetzij via de aanvraag om tegemoetkoming aan het RIZIV, de patiënt, of via andere subsidiekanalen, rekening wordt gehouden met de financiële tenlasteneming van de verschillende domeinen die uit het uitgewerkte zorgaanbod voortvloeien, wat de financiële leefbaarheid van het project garandeert; - het eventueel mogelijk maakt om zich ervan te vergewissen dat er geen dubbele financiering is. 9 Index 119,62 van 1 december 2012 (basis 2004 = 100). 18 Bijlagen. Bijlage 1: Vaststellen van de afhankelijkheidsniveaus Artikel 151. [R – KB 13.10.2004 – BS 29-10 – ed. 2] (°°°) § 1 Voor de toepassing van de in artikelen 148, 148bis en 150, bedoelde bepalingen wordt een rechthebbende als fysisch afhankelijk beschouwd als hij "3" of "4" scoort voor een of meerdere van de hierna vermelde criteria: a) Zich wassen: (1) Kan zichzelf helemaal wassen zonder enige hulp; (2) Heeft gedeeltelijke hulp nodig om zich te wassen boven of onder de gordel; (3) Heeft gedeeltelijke hulp nodig om zich te wassen zowel boven als onder de gordel; (4) Moet volledig worden geholpen om zich te wassen zowel boven als onder de gordel. b) Zich kleden: (1) Kan zich helemaal aan- en uitkleden zonder enige hulp; (2) Heeft gedeeltelijke hulp nodig om zich te kleden boven of onder de gordel (zonder rekening te houden met de veters); (3) Heeft gedeeltelijke hulp nodig om zich te kleden zowel boven als onder de gordel; (4) Moet volledig worden geholpen om zich te kleden zowel boven als onder de gordel. c) Transfer en verplaatsingen: (1) Is zelfstandig voor de transfer en kan zich volledig zelfstandig verplaatsen zonder mechanisch(e) hulpmiddel(en) of hulp van derden; (2) Is zelfstandig voor de transfer en voor zijn verplaatsingen, mits het gebruik van mechanisch(e) hulpmiddel(en) (kruk(ken), rolstoel, …); (3) Heeft volstrekte hulp van derden nodig voor minstens één van de transfers en/of zijn verplaatsingen; (4) Is bedlegerig of zit in een rolstoel en is volledig afhankelijk van anderen om zich te verplaatsen. [R – KB 28.9.2006 – BS 10 – 11 ed. 1](°) d) Toiletbezoek (1) Kan alleen naar het toilet gaan, zich kleden en zich reinigen; (2) Heeft gedeeltelijk hulp nodig van derden om naar het toilet te gaan of zich te kleden of zich te reinigen; (3) Moet volledig worden geholpen om naar het toilet te gaan en/of zich te kleden en/of zicht te reinigen; (4) Moet volledig worden geholpen om naar het toilet/toiletstoel te gaan en om zich te kleden en om zich te reinigen. e) Continentie (1) Is continent voor urine en faeces; (2) Is accidenteel incontinent voor urine of faeces (inclusief blaassonde of kunstaars); (3) Is incontinent voor urine (inclusief mictietraining) of voor faeces; (4) Is incontinent voor urine en faeces. f) Eten (1) Kan alleen eten en drinken; (2) Heeft vooraf hulp nodig om te eten of te drinken; (3) Heeft gedeeltelijke hulp nodig tijdens het eten of drinken; (4) De patiënt is volledig afhankelijk om te eten of te drinken. (°°°) (°) van toepassing vanaf 1.1.2005 van toepassing vanaf 1.1.2007 19 § 2 . [M – KB 13.6.1999 – BS 20-7, M – KB 28.9 – BS 10-11 - ed. 1] (°°) Voor de toepassing van de in artikelen 148, 148bis en 150, bedoelde bepalingen wordt een rechthebbende als fysisch afhankelijk beschouwd als hij "3" of "4" scoort voor een of meerdere van de hierna vermelde criteria a) (1) (2) (3) Oriëntatie in tijd: Geen probleem, Nu en dan, zelden problemen; Bijna elke dag problemen; [R – KB 28.9.2006 – BS 10-11 – ed.1](°) (4) Volledig gedesoriënteerd of onmogelijk te evalueren. b) (1) (2) (3) Oriëntatie in ruimte Geen probleem; Af en toe, zelden problemen; Bijna elke dag problemen; [R – KB 28.9.2006 – BS 10-11 – ed.1](°°) (4) Volledig gedesoriënteerd of onmogelijk te evalueren. (°°) van toepassing vanaf 1.1.2007 van toepassing vanaf 1.1.2007 (°°) van toepassing vanaf 1.1.2007 (°) 20 Bijlage 2: Edmonton-schaal voor het meten van de kwetsbaarheid (Rolfson et al. 2006) Schaal voor het meten van de kwetsbaarheid (EDMONTON FRAIL SCALE)10 De gemaakte evaluatie samenvatten en de punten optellen Score: /17 (0-3: niet kwetsbaar; 4-5: een beetje kwetsbaar; 6-8: matig kwetsbaar; 9-17: ernstig kwetsbaar) Domein Item 0 punten 1 punt 2 punten Cognitief functioneren Algemene gezondheid Functionele zelfstandigheid Sociale ondersteuning Gebruikte geneesmiddelen Voeding Humeur Continentie Functionele performantie 10 Stelt u zich voor dat deze cirkel een klok is. Ik vraag u om de cijfers op de juiste plaats te zetten en om vervolgens de wijzers op 11.10 uur te zetten. Hoeveel maal bent u het afgelopen jaar in het ziekenhuis opgenomen? Hoe beoordeelt u uw gezondheid in het algemeen? Voor hoeveel van de volgende 8 activiteiten heeft u hulp nodig: verplaatsingen, boodschappen, bereiding van de maaltijden, het huishouden doen, telefoneren, uw geneesmiddelen beheren, uw financiën beheren, de was doen Indien u hulp nodig heeft, kunt u dan op iemand rekenen die bereid is om u te helpen en die in staat is om u te helpen? Neemt u regelmatig 5 of meer voorgeschreven geneesmiddelen in? Vergeet u soms een voorgeschreven geneesmiddel in te nemen? Heeft u onlangs gewicht verloren waardoor uw kleren te groot waren? Voelt u zich vaak droevig of gedeprimeerd? Verliest u ongewild urine? ”Up and go”-test met chronometer. (Neem rustig plaats op deze stoel, sta recht, wandel drie meter tot aan het merkteken en keer terug om weer te gaan zitten) Geen fouten Kleine fouten met betrekking tot de plaatsing 1-2 Andere fouten Uitstekend, zeer goed, goed Behoorlijk, redelijk Slecht 0-1 2-4 5-8 Altijd Soms Nooit Neen Ja Neen Ja Neen Ja Neen Ja Neen 0-10sec Ja 11-20sec 0 3 of meer >20 sec, of met hulp, of weigering Materiaal: een stoel, een wit papier, een balpen, een chronometer 21 Bijlage 3: Definities met betrekking tot de organisatorische modaliteiten KLINISCHE TRAJECTEN (KT) De klinische trajecten (KP) zijn beter gekend onder de Engelse benaming ‘clinical pathway’ en meer nog onder de benaming ‘care pathway’. Volgens een KCE-rapport bestaat er geen algemeen aanvaarde definitie over de ‘clinical pathways’ (Devriese et al., 2005). We kunnen echter stellen dat een klinisch traject een complexe interventie is om een collectieve beslissing te nemen en een zorgproces te organiseren voor een welbepaalde groep patiënten gedurende een welomlijnde tijdsperiode. De kenmerken die een klinisch traject bepalen zijn: - Een specifieke beschrijving van de doelen en sleutelelementen van de verzorging die zijn gebaseerd op de bewijsstukken, de betere praktijk en de verwachtingen van de patiënten, alsook van hun kenmerken; - Een vereenvoudigde communicatie tussen de leden van het team en met de patiënten en hun omgeving; - De coördinatie van het zorgproces door de coördinatie van de rollen en de reeks activiteiten van het multidisciplinaire zorgteam, van de patiënten en hun omgeving; - De documenten, de opvolging en de evaluatie van de afwijkingen en resultaten en - De identificatie van de gepaste middelen. De doelstelling van een klinisch traject bestaat erin de kwaliteit van de verzorging te verbeteren over de grenzen van de organisatie heen door de resultaten van de patiënten te verbeteren, rekening houdende met hun risico’s, door hun veiligheid te bevorderen, hun tevredenheid te doen toenemen en door het gebruik van de hulpbronnen te optimaliseren (Vanhaecht et al., 2006). De aanpak is in de eerste plaats gericht op de patiënt (in functie van zijn behoeften, zijn verwachtingen en voorkeuren). ZORGTRAJECT Het zorgtraject wordt door het RIZIV (2008) gedefinieerd als “een gestructureerde aanpak voor de verzorging van patiënten met een chronische aandoening die een complexe behandeling nodig hebben. (…) Het zorgtraject organiseert de aanpak en de follow-up van de patiënt door de huisarts en geneesheer-specialist, in samenwerking met andere gezondheidswerkers. De patiënt krijgt dus gecoördineerde verzorging». ZORGNETWERKEN EN GEZONDHEIDSDIENSTEN Een netwerk is volgens Provan (2007) «een groep van drie of meer organisaties die samenwerken teneinde gemakkelijker een gemeenschappelijk doel te bereiken. Die netwerken worden vaak eerder formeel opgericht, beheerd en op doelstellingen gericht dan dat ze toevallig tot stand komen (Kilduff & Tsai, 2003). De relaties tussen de leden van het netwerk zijn niet-hiërarchisch en de deelnemers hebben vaak een grote operationele autonomie. De leden van het netwerk kunnen met elkaar verbonden zijn door verschillende soorten verbanden en stromen zoals de gegevens, de financiële middelen, de materialen, de diensten en de sociale ondersteuning. De verbanden kunnen informeel zijn en volledig gebaseerd op vertrouwen, of meer geformaliseerd, meer bepaald in de vorm van contracten. De analyse van volledige interorganisatorische netwerken omvat de organisaties (knopen) en de relaties (verbanden), de afwezigheid van relaties en de gevolgen van de verwezenlijkingen en resultaten». 22 De literatuur vermeldt verscheidene netwerkcategorieën (Provan, 2007; ANAES 2004, de Paillerets F, 2002): - De netwerken met een globale aanpak die zich op één bevolkingscategorie richten (zwangere vrouwen, personen met een handicap, personen die zich in een precaire toestand bevinden of preventienetwerk voor de hele populatie van een gezondheidszorgbekken …). - De netwerken die op één aandoening zijn gericht (aids, diabetes, kanker, toxicomanie…). - De netwerken die zeer sterk zijn gespecialiseerd (hartchirurgie, zeldzame ziekte, genetische ziekte,...). - De buurtnetwerken die inspelen op lokale problemen en die vaak de domeinen van verzorging en het sociale verenigen. - De netwerken van middelen die de verschillende zorgverleners van eenzelfde discipline of zorgverleners die rond dezelfde thematiek werken, omvatten en waarin onderling middelen, bevoegdheden worden uitgewisseld binnen een zeer specifiek domein. 23 Bibliografie Absher J. & Cummings J., Dementia diagnosis and therapy in the elderly. Compr Ther. 1992 May;18(5):28-33 ANAES 2004 , Réseaux de santé - Guide d’évaluation. ANAES, 36 p. Koninklijk besluit nr. 78 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen. Koninklijk Besluit van 2 juli 2009 tot vaststelling van de voorwaarden waaronder het Verzekeringscomité met toepassing van artikel 56, § 2, eerste lid, 3°, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, overeenkomsten kan sluiten voor de financiering van alternatieve en ondersteunende zorg voor kwetsbare ouderen Beswick, A., Rees, K., Dieppe, P. et al., 2008, “Complex interventions to improve physical function and maintain independent living in elderly people: a systematic review and meta-analysis”, Lancet, 371, 9614, 725-735. Contandriopoulos, A., Denis, J., Touati, N. et al., 2001, « Intégration des soins : dimensions et mise en œuvre », Ruptures, 8, 2, 38-52. de Stampa M, Vedel I, Bergman H, Novella JL, Lechowski L, Ankri J, Lapointe L. Opening the Black Box of Clinical Collaboration in Integrated Care Models for Frail, Elderly Patients. Gerontologist. 2012 Sep 10. [Epub ahead of print] Devriese, S., Lambert, M., Eyssen, M. et al., 2005, Utilisation des itinéraires cliniques et guides de bonnes pratiques afin de déterminer de manière prospective les honoraires des médecins hospitaliers : plus facile à dire qu’à faire, KCE, Bruxelles, 18B. Gobert M, Degavre F., Closon MC, Gobin . 2007. Personnes âgées en Région Bruxelloise et acteurs du maintien à domicile : Le care sous l’angle de la santé publique et de la socio-économie Institut d’encouragement de la Recherche Scientifique et de l’Innovation de Bruxelles - Prospective Research for Brussels : 307p. Gulliford M, Naithani S, Morgan MJ, What is 'continuity of care'?,Health Serv Res Policy. 2006 Oct;11(4):248-50. Kilduff, M., Tsai W., 2003, Social Networks and Organizations, Sage, London. Leplège A., Coste J., 2001, Mesure de la santé perceptuelle et de la qualité de vie. Méthodes et applications, ESTEM. Leutz W., 1999, Five laws for integrating medical and social services: lessons from the United States and the United Kingdom, The Milbank Quarterly, 77, 1, 77-110. Llyod, J. & Wait, S., 2005, Integrated care : a guide for policymakers, European Social Networks Conference, Edinburgh, Scotland. MacAdam, M., 2008, Framework of integrated care for the elderly: a systematic review of the literature, CPRN Research Report, CPRN, RCRPP. Mead, N. & Bower, P., 2000, « Patient-centeredness: a conceptual framework and review of the empirical literature”, Social Science and Medicine, 51, 7, 1087-1110. de Paillerets F., Rapport du groupe Réseaux de soins et les relations entre l’Hôpital et la médecine de ville, travail collectif 2002, downloaded 24th January 2013 from http://www.medetic.com/docs/06/reseau-ville-hopital.pdf WGO, Wereldgezondheidsorganisatie, International Classification of Functioning, Disability and Health (ICF), endorsed by all 191 WHO Member States 22 May 2001(resolution WHA 54.21), downloaded 24th January 2013 from http://www.who.int/classifications/icf/en/ O’Rourke, N and Tuokko, H., Psychometric Properties of an Abridged Version of the Zarit Burden Interview Within a Representative Canadian Caregiver Sample, The Gerontologist, 2003, Vol. 43, No. 1, 121-127 Paulus D, Van den Heede K, Mertens R. Chronic care in Belgium: development of a position paper. KCE, editor. 190C. 2012. Brussels. Downloaded 24 th January 2013 via http://kce.fgov.be/sites/default/files/page_documents/KCE_190C_organisation_care_chronic_patients. pdf 24 Pin, S. La sante fonctionnelle dans la grande Vieillesse. La construction d'un indicateur et son utilité. Mémoire présenté en vue d’obtenir le diplôme en Économie et Administration de la Santé, CHUV, Lausanne, Suisse, 2005, Downloaded 24th January 2013 via http://www.chuv.ch/bdfm/cdsp/MemoirePin.pdf Provan, K.G., Fish A., Sydow J., 2007, “Interorganizational Networks at the Network Level: A Review of the Empirical Literature on Whole Networks”, Journal of Management, 33, 3, 479-516. Rejeski W. & Mihalko, S., 2001, “Physical activity and quality of life in older adults”, J. Gerontol. A Biol. SCi. Med. Sci., 56, 2, 23-35. Robidoux, Collaboration interprofessionnelle, Université de Sherbrouke, Faculté de l’Education, 2007, 25 Rolfson DB, Majumdar SR, Tsuyuki RT, Tahir A, Rockwood K Validity and reliability of the Edmonton Frail Scale Age and Ageing 2006 35(5):526-529 Singh, D., 2005, Transforming chronic care: evidence about improving care for people with long term conditions, University of Birmingham, HSMC. Shojania, K., McDonald, K., Wachter, R. et al., “Closing the Quality Gap: A Critical Analysis of Quality Improvement Strategies”, Care coordination, vol.7. Vanhaecht, K., Depreitere, R. & Sermeus, W., 2006, “Clinical pathway audit tools: a systematic review”, J. Nurs. Manag., 14, 7, 529-537. Wagner EH, Austin BT, Von Korff M. Organizing Care for Patients with Chronic Illness. Milbank Q. 74(4)511-44.1996 25