El Salvador – Land van de mooie juwelen Mexico Geschiedenis In

advertisement
El Salvador – Land van de mooie juwelen
Mexico
Guatemala Honduras
Geschiedenis
In Midden-Amerika, grenzend aan Guatemala en Honduras, ligt El Salvador. Het kleine land
(21.000 km2 – de kustlijn is 321 km.) heeft een bewogen, gewelddadige geschiedenis sinds de
komst van de Spanjaarden in de 16e eeuw.
Pipil- en Lenca-indianen
Vóór de Spaanse verovering werd het huidige El Salvador bewoond door inheemse
Indianenstammen, waarvan de Pipil en de Lenca de belangrijkste waren. Het land heette toen
Cuzcatlán: ‘land van de mooie juwelen’. Het vormde een overgangsgebied tussen de grote preColumbiaanse beschavingen van de Azteken en de Maya’s in het noorden en de beschavingen in
het zuiden. Er is weinig van de oorspronkelijke Indiaanse cultuur overgebleven. Er zijn enkele
bekende ruïnes: Chalchuapa en Tazumal. De Pokomam-indianen bouwden Tazumal; zij waren
verwant aan de Maya’s en werden later verdrongen door de Pipil-indianen. De taal van de Pipil,
vaak Nawat genoemd, is verwant aan het Nahuatl. Dat is een mogelijk bewijs dat de Pipil
afstammelingen zijn van de Tolteken. De Pipil hanteerden een min of meer gecentraliseerd bestuur,
iets wat bij andere stammen nauwelijks het geval was. Rond 1200 stichtten de Pipil verschillende
kleine staten, waarvan Cuzcatlán de grootste was. Pipil wordt nog door slechts een handjevol
mensen gesproken.
Spaanse veroveraars
In 1525 arriveerde de Spaanse kapitein Pedro de Alvarado vanuit Mexico in het gebied. De Pipil
verzetten zich echter hevig. Na 17 dagen van bloedige gevechten, waarin veel lokale indianen
stierven, vluchtte Pedro de Alvarado, verslagen en gewond, weg van het slagveld en trok zich terug
in Guatemala. Hier droeg hij zijn broer Gonzalo op om de verovering verder te zetten. Het was
echter zijn neef Diego de Alvarado die in 1525 de villa van San Salvador bouwde en hier later ook
een militaire basis oprichtte. Van hieruit konden de Spanjaarden de omliggende Pipil dorpen
aanvallen en vernietigen. Dit leidde in 1528 tot de definitieve ondergang van de Pipil indianen en
hun leider Atlacatl werd door de Spanjaarden opgehangen. De verovering van het oostelijke gebied
– waar de Lenca-indianen woonden – duurde lang: door de afwezigheid van een centraal gezag,
hadden de Spanjaarden grote moeite hun gezag te consolideren. Dorp voor dorp moesten de
Indianen worden onderworpen aan het Spaanse bestuur.
De volgende 300 jaar maakte El Salvador deel uit van het Spaanse koninkrijk: het hoorde bij de
kolonie Guatemala. Al in 1525 stichtten de Spanjaarden San Salvador, de huidige hoofdstad. Het
gebied werd opgedeeld in de provincies Izalco en Cuzcatlán. Deze periode kenmerkt zich door
politieke conflicten tussen de Spaanse kroon en de kolonisten. Er was aanvankelijk weinig controle
op het gedrag van de kolonisten ten opzichte van de Indianen. Misbruik van vanzelfsprekend en in
feite was er sprake van slavernij. De Spaanse Kroon vreesde dat de macht van de kolonisten te
groot zou worden en daarom werden ‘repartimiento’ geïntroduceerd: overheidsdienaren die
beslisten over de inzet van de Indianen. Voor de geleverde arbeid moest voortaan ook betaald
worden. Of de Indianen beter af waren met dit systeem, is de vraag: uiteindelijk waren ook de
repartimiento Spanjaarden en waren zij allereerst loyaal aan de kolonisten.
Net als in andere delen van de Nieuwe Wereld, overleefden de meeste Indianen de komst van de
Spanjaarden niet. Velen stierven in de strijd, maar nog veel meer Indianen stierven door de ziektes
die de Spanjaarden hadden meegebracht. Voor de beeldvorming: de totale Indiaanse bevolking
wordt vóór de komst van de Spanjaarden in Centraal-Amerika in 1492 geschat op 2,2 tot 2,9
miljoen; vóór 1650 op 200.000.
El Salvador beschikt over weinig delfstoffen, dus de koloniale economie steunde op de landbouw.
Naast de export van cacoa en suikerriet, kwam in de tweede helft van de achttiende eeuw de
export van indigo op, een belangrijke verfstof. El Salvador was tot de onafhankelijkheid de
belangrijkste producent van dit gewas. Een relatief kleine groep handelaren en grootgrondbezitters
profiteerden van de export. Samen met enkele ambtenaren vormden zij een elite met grote macht.
Voor de beeldvorming: naar schatting woonden er tegen het einde van de achttiende eeuw slechts
1500 Spanjaarden permanent in El Salvador tegenover een Indiaanse mestizo-bevolking van circa
150.000. De mestiezen en Indianen waren arm en bezaten weinig tot geen land. Met kleinschalige
landbouw voorzagen ze in hun eigen onderhoud en ze werkten voor de grootgrondbezitters.
Zelfstandige republiek
In 1808 bezette Napoleon Spanje; de overzeese kolonisten roken hun kans. In Centraal-Amerika
ging San Salvador voorop in de onafhankelijkheidsstrijd. Op 5 november 1811 brak een opstand uit
in de stad onder leiding van Aguilar, Arce, Delgado en Rodriguez. Deze eerste opstand werd
neergeslagen, maar de vier leiders grepen in 1814 opnieuw naar de wapens. Ook deze keer bleken
de Spaanse soldaten te sterk en de vier vrijheidsstrijders verdwenen in de gevangenis.
De werkelijke strijd om de onafhankelijkheid speelde zich af in Mexico, waar het centrale gezag
zich bevond. Daar dolf Spanje in 1821 definitief het onderspit: het onderkoninkrijk Nieuw-Spanje
werd het keizerrijk Mexico onder keizer Iturbide. El Salvador was onderdeel van dit keizerrijk.
In 1823 scheidden de Verenigde Staten van Centraal-Amerika, waarbinnen El Salvador een
deelstaat vormde, zich af van Mexico. De Verenigde Staten van Centraal-Amerika vielen in 1839
uiteen en El Salvador werd een onafhankelijke republiek. Daarmee was de vrede overigens nog
lang niet getekend: in de eerste eeuw van de onafhankelijkheid vocht El Salvdor zeven oorlogen uit
met Guatemala, vijf met Honduras en twee met Nicaragua.
Na de onafhankelijkheid was El Salvador formeel een democratie, maar in werkelijkheid werd het
land beheerst door de 'Veertien Families', een groep families die alle (economische) macht in
handen had, onder andere dankzij de bloeiende handel in koffie. Overigens bestond deze groep van
‘14’ rond 1970 uit zo’n 200 vermogende families. Ze hebben belangen in koffie, suiker en katoen,
in de industrie en het bankwezen. Tijdens de burgeroorlog in jaren ’80 is een aantal families uit het
land vertrokken.
In 1931 kwam de dictator Maximiliano Hernández Martínez aan de macht, die bloedig een opstand
van Indianen en arbeiders onderdrukte. Tussen de vijftien en twintigduizend mensen lieten het
leven. Deze opstand zorgde ervoor dat de schrik voor arbeiderspartijen en communisten er bij de
heersende klasse goed in zat. Het zette de toon voor de gewelddadige manier waarop nog
tientallen jaren later op eisen van boeren en arbeiders werd gereageerd. Inzet van de opstand
waren de landhervormingen: privatisering en uitbreiding van de koffieplantages hadden geleid tot
grote sociale onvrede. Het merendeel van de bevolking kon niet of nauwelijks rondkomen en had
geen eigen grond ter beschikking om voedsel te verbouwen.
Na de val van Hernández werd El Salvador afwisselend door democratische en dictatoriale
regeringen bestuurd, maar er zat maar zelden een burgerregering in het zadel.
Burgeroorlog
In de jaren zeventig ging het volk, dat al decennialang werd bestuurd door de ene junta na de
andere, zich meer en meer roeren. Persoonlijke vrijheden waren een illusie en verkiezingen waren
schijnvertoningen. Er ontstond rebellie, vooral geïnspireerd door het Marxisme. In 1979 brak een
burgeroorlog uit tussen de junta en marxistische rebellen. Een groep jonge officieren wierp het
regime omver met steun van de Verenigde Staten. Er kwam een regeringsjunta, waaraan
christendemocraten, sociaaldemocraten en zelfs communisten deelnamen.
In 1980 stapte de regering wegens scheve machtsverhoudingen op.
De oppositie vormde een brede coalitie: de Frente Democrático Revolucionario, waarvan de
Farabundo Martí National Liberation Front (FMLNF) de militaire tak vormde. In 1980 werd de
christendemocraat Napoléon Duarte, met hulp van de Verenigde Staten, het hoofd van de nieuwe
regering.
De militairen bleken een onbetrouwbare partner en binnen het leger en de elite was grote
verdeeldheid. De extreem-rechtse majoor Roberto D’Aubuisson was een centraal figuur in de
hardliners van de elite en het leger. Hij richtte de doodseskaders op. De financiering daarvan kwam
deels van een aantal rijke ultrarechtse families die zich in het buitenland hadden gevestigd.
D’Aubuisson bedreigde openlijk kerkelijke leiders en oppositieleiders. Vaak volgde er ook
daadwerkelijk een afrekening. Hij wordt bijvoorbeeld alom gezien als de verantwoordelijke voor de
moord op aartsbisschop Romero in 1980. Hij is de oprichter van de rechtse politieke partij ARENA.
Een bloedige strijd brak uit, waarin ook bovengenoemde doodseskaders actief waren. De
Amerikaanse overheid, die al vanaf de jaren zeventig 'een dreiging van het communisme' vanuit
Zuid-Amerika ervoer, steunde achter de schermen het militaire bewind van El Salvador. Het leger
en de politie kregen training in de Verenigde Staten en werden voorzien van wapens om aan de
macht te blijven. Officieel bleef de Amerikaanse betrokkenheid beperkt tot advies.
Er vielen tijdens de burgeroorlog 75.000 slachtoffers, van wie in 1980 wellicht de bekendste:
aartsbisschop Óscar Romero. Hij werd tijdens de Mis doodgeschoten. Hij was overigens niet de
enige priester die werd doodgeschoten omdat hij te kritisch was en opkwam voor de mensen. In de
aanloop naar de burgeroorlog, in 1977 werd de nog altijd zeer geliefde father Rutilio Grande
doodgeschoten. In november 1989 viel de top van de door jezuïeten gestichte Universiteit van
Centraal-Amerika als slachtoffer van de doodseskaders: de paters Ignacio Ellacuria, Segundo
Montes, Juan Ramón Moreno, Ignacio Martin Baro, Amando López en Joaquín López y López
werden vermoord, evenals hun huishoudster en haar dochter.
Ikon-journalisten
Op 17 maart 1982 werden vier Nederlandse Ikon-journalisten vermoord in El Salvador. Ze maakten
een reportage over de burgeroorlog en liepen in een hinderlaag van militairen. Journalisten waren
niet populair in rechtse kringen en bij de militairen. De burgeroorlog trok veel internationale
aandacht en de buitenlandse journalisten lieten zich vaak kritisch uit over het regime en de
schendingen van de mensenrechten. De moord op Koos Koster en zijn collega’s bracht een golf van
protest teweeg in Nederland.
Het onvermogen van de sociaaldemocraten om de burgeroorlog te beëindigen, de economische
neergang te keren en het land na de aardbeving van 1986 weer op te bouwen, in combinatie met
hun reputatie van corruptie, leidde ertoe dat de rechtse partijen veel aanhang kregen. ARENAkandidaat Alfredo Cristiani won in 1989 vrij gemakkelijk de verkiezingen. De FMLN startte in
november 1989 hun grootste offensief tot dusver; de overheidstroepen sloegen keihard terug. Er
volgden vredesonderhandelingen met medewerking van de Verenigde Naties. Uiteindelijk – na
moeizame onderhandelingen - werd in 1992 de vrede getekend. De burgeroorlog had 12 jaar
geduurd.
In 2001 kreeg El Salvador opnieuw te maken met aardbevingen, gevolgd door grote droogte. Dat
leidde tot een voedselcrisis en de VN moesten ingrijpen. Oude wonden werden bovendien
opengereten toen Honduras twee Salvadoraanse diplomaten uitwees op beschuldiging van
spionage. In april 2006 werden nieuwe grenzen tussen beide landen officieel vastgesteld. Dit
maakte een einde aan de discussies tussen beide landen, die in 1969 zelfs tot een oorlog leidde.
In 2005 kreeg het land te maken met een uitbarsting van vulkaan Santa Ana, gevolgd door
desastreuze wateroverlast en modderstromen vanwege de orkaan Stan. Zo’n 36.000 mensen
moesten hun toevlucht zoeken in noodopvang.
Van 2004 tot 2009 was de conservatief Antonio Saca president. Vanaf 1 juni 2009 tot 2014 was de
linkse Mauricio Funes president. In 2014 won Salvador Sánchez Cerén van de linkse FMNLF de
presidentsverkiezingen. Hij is gevormd door zijn ervaringen bij de revolutionaire organisatie
FMNLF.
In 2006 was El Salvador het eerste land in de regio die het Central American Free Trade Agreement
met de VS volledig naleefde. In 2011 heropende de Inter-Amerikaanse Commissie van
Mensenrechten het onderzoek naar de massamoord in El Mozote in december 1981. Het was een
van de bloedigste episodes uit de burgeroorlog: zo’n 1.000 dorpelingen, waaronder ook de
vrouwen en kinderen, werden koelbloedig vermoord. Ook in 2011 bood president Obama El
Salvador $200 miljoen om de drugshandel en bendegeweld te bestrijden. Dit geld is een onderdeel
van het ‘Mérida-initiatief uit 2007, dat de drugskartels wil bestrijden. Overigens vinden critici dat
de Amerikaanse hulp aan de regio vooral wordt ingezet om de militarisering weer op te schroeven,
meer bedoeld om hulpbronnen te beschermen dan de drugsstromen in te dammen.
Emigratiestromen
Veel Salvadoranen hebben in de loop der tijd hun geluk buiten hun vaderland gezocht. Boeren
hadden te weinig vruchtbare grond ter beschikking om in hun levensonderhoud te kunnen
voorzien; ze trokken naar de stad, waar geen werk voor ze was. Velen probeerden hun geluk
vervolgens in de Verenigde Staten, waar ze vaak in de illegaliteit belandden.
Ook tijdens de burgeroorlog ontvluchtten veel mensen het geweld in El Salvador. Ze trokken via
Mexico naar de Verenigde Staten, op zoek naar een veiligheid en economische zekerheid. Onder
hen veel jongeren, die elkaar opzochten en groepen vormden.
De economische omstandigheden én het geweld in El Salvador leiden ertoe dat ook vandaag de
dag veel mensen hun heil in het buitenland zoeken. In veel gezinnen is bijvoorbeeld de vader
afwezig omdat hij naar het buitenland is vertrokken.
De mensen
Er wonen 6.7 miljoen mensen in El Salvador. Met 322 mensen per vierkante kilometer is het een
van de dichtstbevolkte landen van Amerika. Omdat het gebied relatief afgelegen lag van de grote
veroveringen door de Spanjaarden – er waren geen kostbare metalen te halen – is de bevolking
nog relatief homogeen. De paar Spanjaarden die zich in El Salvador vestigden, trouwden met
lokale vrouwen die de invasie en bijbehorende epidemieën hadden overleefd. Verreweg het
grootste deel van de bevolking bestaat dan ook uit mestiezen: nazaten van de kinderen die de
Spanjaarden verwekten bij lokale vrouwen.
Eind 19e eeuw leefde er ongeveer 500.000 mensen in El Salvador. De introductie van koffie zorgde
voor een grote economische groei, maar zorgde ook voor een grootscheepse emigratie: er was
simpelweg onvoldoende grond beschikbaar voor de uitgedijde bevolking en het vruchtbare land dat
er was, was meestal in bezit van een klein groepje grootgrondbezitters. Meer recent zorgde de
burgeroorlog voor grote stromen emigranten.
Ongeveer tien procent – sommige bronnen spreken van vijf procent - van de bevolking wordt
beschouwd als inheems, hoewel de oorspronkelijke inheemse cultuur vrijwel volledig is verdwenen.
De belangrijkste groepen die er nu nog zijn, zijn de Lenca- en de Pipil-indianen.
In de cultuur zijn de Spaanse invloeden sterk: Spaans is de voertaal in het land, het bestuur is op
Spaanse leest geschoeid en nog altijd is het grootste deel van de mensen Rooms-Katholiek. De
Indiaanse erfenis is terug te vinden in het menu (de tortilla) en in het taalgebruik.
Natuur
El Salvador ligt aan de Stille Oceaan en heeft een tropisch klimaat. Er zijn meer dan 25 vulkanen
en de hoofdstad San Salvador ligt in een vallei tussen bergketens en een aantal vulkanen. De
indianen noemden dit gebied al ‘de vallei van de hangmatten’, vanwege de dagelijkse kleine
trillingen in de bodem.
El Salvador is van oudsher een vruchtbaar land met een rijk planten- en dierenleven, met tropisch
oerwoud, nevelwouden, prachtige hooglanden en tropische palmstranden. Veel mensen hebben in
en om hun huizen onder andere mango-, cashew- en avocadobomen en prachtige bloemen.
Ontbossing heeft echter een grote aanslag gedaan op de natuur. Veel dieren die ooit veel
voorkwamen – zoals de jaguar en arend – zijn nu zeldzaam. Om die ontwikkeling een halt toe te
roepen, zijn inmiddels verschillende natuurreservaten aangewezen, waaronder het Cerro Verde, het
Deininger Park en El Imposible Woods.
Bronnen:
Wikipedia – El Salvador; Chris van der Borgh, 1998 – Footprint Handbook El Salvador, Richard Arghiris, 2015
Download