Verslag Expertmeeting Rekenen/Wiskunde vmbo/BVE

advertisement
Verslag Expertmeeting
Nederlands in het mbo
14 december 2004
Titel
Verslag Expertmeeting Nederlands in het mbo
Projectnummer
10632.01
Samenstelling
Thomas Bersee/Hilde den Exter
Datum
28 januari 2005
Versie
1
Pettelaarpark 1
Postbus 1585
5200 BP ’s-Hertogenbosch
Tel: 073-6800800
Fax: 073-6123425
www.cinop.nl
©
CINOP 2005
Niets uit deze uitgave mag worden
vermenigvuldigd of openbaar gemaakt
door middel van druk, fotokopie, op welke
andere wijze dan ook, zonder vooraf
schriftelijke toestemming van de uitgever.
Inhoud
1
Doel en agenda .....................................................2
2
Resultaten onderzoek Nederlands in mbo .........3
2.1
2.2
2.3
2.4
2.5
2.6
2.7
Presentatie: Jan Neuvel, CINOP ........................................................................ 3
Algemene Inleiding................................................................................................ 3
Opzet onderzoek ................................................................................................... 3
De schatting van het taalniveau .......................................................................... 3
De inrichting van het onderwijs Nederlands ...................................................... 3
De diepte-interviews ............................................................................................. 3
Conclusies .............................................................................................................. 4
3
Doen en denken van vakdocenten in het
beroepsonderwijs .................................................5
3.1
Presentatie Annelies Riteco, Lectoraat Lesgeven in de Multiculturele
School, Hogeschool van Utrecht......................................................................... 5
4
Discussie over aanbevelingen .............................8
4.1
4.2
4.3
4.4
Aanbevelingen ....................................................................................................... 8
Uitkomsten discussiegroep 1............................................................................... 8
Uitkomsten discussiegroep 2............................................................................. 10
Plenaire bespreking van de uitkomsten discussiegroepen ........................... 11
5
Common European Framework en moedertaal ...
..............................................................................12
5.1
5.2
Presentatie John de Jong, Language Testing Service .................................. 12
Plenaire discussie over CEF en moedertaal ................................................... 14
6
Lijst van aanwezigen ..........................................17
7
Bijlage(n) ..............................................................18
10632.01, CINOP Advies BV, Verslag expertmeeting Nederland in het mbo, juli 2005
1
1 Doel en agenda
Naar aanleiding van het CINOP-onderzoek Nederlands in het middelbaar beroepsonderwijs
(2004) werd op donderdag 14 december 2004 een expertmeeting gehouden. Het doel van
deze dag was om met elkaar van gedachten te wisselen over richtinggevende beleidsadviezen
over het Nederlands in het mbo.
Agenda
09.15 uur
09.30 uur
09.40 uur
10.20 uur
10.30 uur
11.10 uur
12.30 uur
13.30 uur
14.30 uur
15.15 uur
16.15 uur
16.30 uur
Inloop en koffie
Welkom en toelichting op de dag
Presentatie ‘Resultaten CINOP-onderzoek Nederlands in het mbo’,
Jan Neuvel
Pauze
Presentatie ‘Doen en denken van vakdocenten in het beroepsonderwijs’ door
Annelies Riteco, Lectoraat Lesgeven in de Multiculturele School,
Hogeschool van Utrecht
Discussie in twee subgroepen naar aanleiding van de presentaties
Lunch
Plenaire terugkoppeling discussie
Een beschrijvingskader voor Nederlands?
Presentatie ‘Het CEF en moedertaal in Europa’ door John de Jong, directeur
Language Testing Services, Velp
Discussie en afspraken beschrijvingskader voor Nederlands
Hoe ziet een beschrijvingskader Nederlands eruit? Waar dient het voor?
Welke eisen moeten eraan gesteld worden? Kan het Raamwerk NT2 een
basis zijn voor een beschrijvingskader voor Nederlands?
Samenvatting en afsluiting
Einde
Dagvoorzitter: Hilde den Exter, CINOP
10632.01, CINOP Advies BV, Verslag expertmeeting Nederland in het mbo, juli 2005
2
2 Resultaten onderzoek Nederlands in mbo
2.1 Presentatie: Jan Neuvel, CINOP
2.2 Algemene Inleiding
Ruim de helft van de mbo-leerlingen beschikt over onvoldoende taalvaardigheid Nederlands
om zowel op school als in de beroepspraktijk naar behoren te functioneren. Dit is de uitslag
van een onderzoek dat CINOP in 2004 in het middelbaar beroepsonderwijs heeft uitgevoerd.
De aanleiding van het onderzoek waren verontrustende geluiden uit het onderwijsveld dat
het bedroevend gesteld zou zijn met de taalvaardigheid van de mbo-leerlingen.
2.3 Opzet onderzoek
In dit onderzoek is geprobeerd de problematiek in kaart te brengen door een landelijke
schriftelijke enquête onder zowel docenten Nederlands als vakdocenten, door een
leerlingenonderzoek en door diepte-interviews met docenten en coördinatoren van vijf
ROC’s.
2.4 De schatting van het taalniveau
In de schriftelijke enquête is aan de docenten gevraagd om een schatting te maken van het
taalniveau van hun leerlingen. Voor de opleidingen op niveau 1 en 2 vindt eenderde van de
docenten het taalniveau van de leerlingen voldoende om de opleiding te kunnen volgen.
Ruim de helft van de docenten vindt echter het taalniveau van hun leerlingen te laag om de
opleiding naar behoren te kunnen volgen. Ongeveer 80 procent van de docenten is van
oordeel dat het taalniveau van de meeste leerlingen op alle vier de vaardigheden (lezen,
schrijven, spreken en luisteren) tekortschiet voor de beroepspraktijk.
Voor de opleidingen op niveau 3 en 4 vindt ongeveer 70 procent van de docenten dat het
taalniveau van hun leerlingen ontoereikend is om de opleiding op een adequate manier te
kunnen volgen. Ruim 80 procent van de docenten acht het taalniveau van het gros van hun
leerlingen te laag voor de beroepspraktijk.
2.5 De inrichting van het onderwijs Nederlands
Van de respondenten is het merendeel van mening dat er te weinig tijd aan Nederlands wordt
besteed. Vanaf het eerste leerjaar loopt het onderwijs in taalvaardigheid steeds verder terug.
Er is een grote mate van overeenstemming dat er meer tijd voor Nederlands zou moeten
worden uitgetrokken.
In het mbo is er in toenemende mate sprake van geïntegreerd aanbod van Nederlands in de
vaklessen. De rol van vakdocenten in het onderwijs in taalvaardigheid wordt daarbij steeds
groter. Vakdocenten beschikken echter vaak over voldoende deskundigheid om op een juiste
manier aandacht te kunnen geven aan de taalontwikkeling van de leerlingen.
Bovendien vindt bijna 40 procent van de docenten dat er voor Nederlands geen geschikt
leermateriaal is. Ruim 40 procent vindt dat maar gedeeltelijk het geval. Ongeveer 20 procent
vindt dat er helemaal geen geschikt leermateriaal voorhanden is.
2.6 De diepte-interviews
In de interviews wordt bevestigd dat veel van de leerlingen over onvoldoende
taalvaardigheid beschikken om in de opleiding en in de beroepspraktijk goed te kunnen
functioneren. De ondervraagde docenten zijn van mening dat een gezamenlijke inspanning
van docenten Nederlands en de vakdocenten een vereiste is om de problematiek van het
geringe taalniveau het hoofd te bieden.
10632.01, CINOP Advies BV, Verslag expertmeeting Nederland in het mbo, juli 2005
3
2.7 Conclusies
Het onderzoek laat zien dat de zorg over het tekort aan taalvaardigheid van de leerlingen zich
uitstrekt over alle ROC’s, alle opleidingsniveaus en alle beroepsrichtingen.
Op grond van bovenstaande zorgen en notities is de verwachting dat de problematiek
rondom taalvaardigheid in de toekomst zal toenemen. Daarom is actie geboden op zowel
landelijk niveau als op het niveau van de individuele ROC’s. Er zou structurele aandacht
behoren te zijn om enerzijds het onderwijs zo toegankelijk mogelijk te maken, waarbij taal
geen oneigenlijke belemmering voor het leren vormt en om anderzijds de leerlingen in staat
te stellen hun taalvaardigheid zo optimaal mogelijk te ontwikkelen.
(Zie hoofdstuk 7 Bijlage(n) voor handouts ‘Nederlands in het beroepsonderwijs’.)
10632.01, CINOP Advies BV, Verslag expertmeeting Nederland in het mbo, juli 2005
4
3 Doen en denken van vakdocenten in het
beroepsonderwijs
3.1 Presentatie Annelies Riteco, Lectoraat Lesgeven in de Multiculturele
School, Hogeschool van Utrecht
Sheet 1
Doen en denken van vakdocenten in het beroepsonderwijs
Onderzoek naar docentcompetenties ten behoeve van taalontwikkelend beroepsonderwijs in
de BVE-sector
Sheet 2
Lectoraat Lesgeven in de multiculturele school
Faculteit Educatieve Opleidingen van de Hogeschool van Utrecht
Lector Maaike Hajer
Opdracht
 Welke competenties hebben docenten nodig in multiculturele settings? Relevante
inzichten in leerprocessen in MCs verkrijgen en doorgeven.
 Hoe en waar kun je die in opleiding en professionalisering ontwikkelen?
 Wat hebben opleiders nodig om studenten/docenten te begeleiden?
Sheet 3
Deelterreinen
 Taalgericht vakonderwijs – didactische competentie
 Pedagogisch klimaat – interpersoonlijke competentie
 Specifieke groep: dove allochtone leerlingen, Molukse leerlingen, allochtone studenten
in de lerarenopleiding
Sheet 4
Aanleiding
 Toename gevorderde tweede-taalleerders
 Toename taalzwakke leerlingen
 Schoolse taalvaardigheden als struikelblok binnen de vakken
 Verbondenheid taalvaardigheid – leren
 Didactische kansen integrale taal – vakonderwijs en de discrepantie met de
onderwijspraktijk
 Geen onderzoek naar interactie in de klas in BVE
Sheet 5
Inzicht in de ontwikkeling van docentcompetenties ten behoeve van taalgericht vakonderwijs
voor opleiding en professionalisering van docenten
Sheet 6
Theoretisch kader
Toegepaste taalkunde
 Rol van interactie in taalverwerving
 Expliciet versus impliciet taalonderwijs, content-based approach Onderwijskunde
 Docentgedrag en docentcognities
10632.01, CINOP Advies BV, Verslag expertmeeting Nederland in het mbo, juli 2005
5
Sheet 7
Taalverwerving in interactie
Betekenisonderhandeling
 Taalaanbod: Betrokkenheid, Begrijpelijkheid, Boven niveau
 Productiegelegenheid, Beurtruimte, Ontwerpruimte
 Feedback: Vorm en inhoud verbeteren, Helpen verbeteren, Bevestigen
Sheet 8
Onderzoeksvragen
 Welk gedrag van docenten bevordert binnen vakcontexten de taalontwikkeling van
leerlingen?
 Welke docentcognities zijn van belang bij het realiseren van dit gedrag?
 Hoe ontwikkelen zich gedrag en cognities ten behoeve van taalgericht vakonderwijs?
Sheet 9
Type onderzoek
Setting
Docentgedrag
Docentcognities
Leerlingpercepties
Verkennend onderzoek
Unit economie: 2 docenten
Niveau 1 en 2, bedrijfsoriëntatie
Niveau 3 en 4, boekhouden
1 lesobservatie
3 video-opnames van 3 lessen à 90 min.
2 stimulated recall interviews
1 concept map
1 semi-gestructureerd interview
3 interviews met leerlingen
Sheet 10
Data-analyse
 Globale analyse video-opnames: beschrijving participatiestructuur
 Transcriptie en detailanalyse kenmerkende fragmenten
 Transcriptie en globale analyse secundaire data
 Gedetailleerde analyse van mogelijke verklaringen docentgedrag
 Tussentijdse analyse in onderzoeksgroep
Sheet 11
Gedrag docent 1
 Bevordert de begrijpelijkheid van het taalaanbod enigszins, maar controleert niet de mate
van begrip.
 Biedt weinig ruimte voor taalproductie van leerlingen in tweegesprekken; sterke
docentsturing.
 Bevordert interactie tussen leerlingen niet; individueel onderwijssysteem.
 Geeft productiegerichte feedback.
 Gaat niet in op persoonlijke onderwerpen.
Sheet 12
“De leerlingen beheersen te weinig het Nederlands om te kunnen formuleren en vandaar ook
dat we altijd zeggen van schrijf je antwoord op zodat ik kan zien wat je zegt, wat je bedoelt
(…) op dit lage niveau moet je permanente controle uitoefenen op dat denkproces.”
10632.01, CINOP Advies BV, Verslag expertmeeting Nederland in het mbo, juli 2005
6
Leren is produceren
 “Je kunt zeggen bij zelfstandig leren zijn ze verantwoordelijk voor hun eigen
productieproces, maar dat werkt niet…”
 “Ik stuur dan op of er voldoende productie gemaakt wordt, of ze ver genoeg opschieten
met de case waar ze mee bezig zijn…”
Sheet 13
Gedrag docent 2
 Bevordert de begrijpelijkheid van taalaanbod niet; hij legt soms een vakterm uit.
 Geeft weinig ruimte voor mondelinge taalproductie van de leerlingen.
 Stimuleert interactie tussen leerlingen over leerstof niet.
 Geeft geen ruimte voor schriftelijke productie.
 Geeft feedback op resultaat van sommen.
Sheet 14
Zelf herhalen van de lesstof vorige les
“Ja waarom doe ik dat zo? Voor mezelf nog een keer samenvatten wat er de vorige keer
gebeurd is, misschien ook wel omdat ik ook vind dat de leraar in zekere zin het voortouw
moet nemen. Maar om het nou rond te vragen daar was ik dus helemaal niet opgekomen,
omdat ik dat eigenlijk nooit zo doe.”
Lezen van de opgave
"Als zij dat te weinig doen dan merk ik dat op een gegeven moment en dan ben ik dus toch
gedwongen om het op het bord uit te leggen.”
Sheet 15
Conclusies
 Kernconcepten taalgericht vakonderwijs spelen in verschillende mate een rol in gedrag;
docenten leunen op begrijpelijk taalaanbod.
 Kernconcepten taalgericht vakonderwijs spelen nauwelijks een rol in het denken van
docenten.
 Samenhang pedagogische relatie en ruimte voor interactie.
 Cognities geven aanknopingspunten voor gerichte interventies.
Sheet 16
Aanbevelingen
 Heroriëntatie op leren en leerprocessen, rol van de docent.
 Belang van interactie en actief taalgebruik (zowel mondeling als schriftelijk).
 Gesprekstechnieken en vragen stellen.
(Zie ook: Anéla: toegepaste taalwetenschap in artikelen 71, jaargang 2004, nummer 1:
Docentgedrag en cognities binnen taalgericht vakonderwijs.)
10632.01, CINOP Advies BV, Verslag expertmeeting Nederland in het mbo, juli 2005
7
4 Discussie over aanbevelingen
4.1 Aanbevelingen
In twee discussiegroepen is gesproken over onderstaande aanbevelingen.
Aanbeveling 1 Rekening houden met het lage taalniveau
Het mbo-onderwijs moet meer rekening houden met het lage taalniveau van de leerlingen om
de resultaten van het onderwijs te optimaliseren. Dit vereist kennis over taalverwerving,
uitbreiding van het didactische repertoire van alle docenten en structurele samenwerking van
vakdocenten en docenten Nederlands.
Aanbeveling 2 Meer tijd, ruimte, deskundigheid en middelen beschikbaar
Er moet structureel meer tijd, ruimte, deskundigheid en middelen beschikbaar komen voor
Nederlands. Het Nederlands behoeft een geïntegreerde aanpak in combinatie met
ondersteunend aanbod van Nederlands als vak, waarbij op individuele leerbehoeften wordt
ingegaan.
Aanbeveling 3 Leerlingen motiveren
Leerlingen motiveren door:
 Een geïntegreerde aanpak waarbij ze taken krijgen voorgelegd die een herkenbare relatie
hebben met de beroepsuitoefening.
 Ze te leren reflecteren over wat zij wél en wat ze niet goed kunnen.
 Ze directe hulp te laten ervaren in de vorm van ondersteuning bij hun huiswerk, bij het
verwerken van de leerstof uit studiemateriaal en bij het schrijven van samenvattingen en
verslagen.
Aanbeveling 4 Taalbeleid ontwikkelen
Elk ROC zou een taalbeleid moeten ontwikkelen. Taalbeleid - met maatregelen ten behoeve
van de taalontwikkeling, de toegankelijkheid en de vergroting van het rendement van het
onderwijs - moet structureel deel uitmaken van het onderwijsbeleid van de instelling.
Aanbeveling 5 Taalontwikkeling stimuleren
Het is van belang in de opleiding een krachtige leeromgeving te realiseren en competenties
bij docenten te ontwikkelen om de taalontwikkeling bij competentiegericht leren expliciet te
stimuleren.
4.2 Uitkomsten discussiegroep 1
Opmerkingen ten aanzien van aanbeveling 1
 ‘Lage’ eruit.
 ‘Docenten Nederlands’ > ‘Docenten met expertise van taalontwikkeling’.
 Belangrijk = zicht krijgen op taalniveau en verder bouwen op taalontwikkeling (in
nieuwe aanbeveling onderbrengen).
 Belangrijk = relatie leggen tussen deelnemer, opleiding en beroepspraktijk.
 Beschrijvingskader NL nodig.
 Belangrijk = taal(niveau) goed beschreven in nieuwe kwalificatiestructuur.
 Bij beschrijving nieuwe kwalificatiestructuur ook taaldocenten betrekken (o.a. voor
realistisch beeld).
 Zicht krijgen op het taalniveau, dus niet alleen op het lage taalniveau, en dat in relatie tot
het taalniveau dat vereist is voor opleiding en de beroepspraktijk.
 Het is niet de bedoeling om deelnemers alleen in hokjes in te delen: A1, A2, B1, maar
om echt inzicht te krijgen in wat een cursist kan en niet kan, nodig heeft en niet nodig
heeft, in termen van een checklist van descriptoren om een zo goed mogelijk beeld te
krijgen.
10632.01, CINOP Advies BV, Verslag expertmeeting Nederland in het mbo, juli 2005
8





Vooral uitgaan van wat de deelnemer wel kan en daarbij aansluiten om zo verder aan
taalontwikkeling te bouwen, gericht op het taalniveau dat nodig is.
Belangrijk is om aan expertiseontwikkeling van docenten te werken. Belangrijk is
deskundigheid op taalverwerving. Traditionele docenten Nederlands hebben deze
deskundigheid in onvoldoende mate. Deze deskundigheid is vooral te vinden bij NT2docenten en docenten MVT.
Taalcompetenties moeten ondergebracht worden in een competentieprofiel. Dit geeft
handen en voeten aan het taaltraject. De taalniveaus moeten goed beschreven worden in
de nieuwe kwalificatiestructuur.
In het referentiedocument van de BVE is dit al verplicht gesteld. Geeft aanwijzing hoe
om te gaan met talen binnen competentiegericht leren en opleiden (CLOP). Het Ecabo
gebruikt het Europees Referentiekader al voor kwalificatiestructuur bij een aantal
opleidingen (secretariaat).
De aanbeveling is vooral gericht op landelijke ondersteuninginstellingen en KBB’s,
COLO en Bve Raad.
Opmerkingen ten aanzien van aanbeveling 2
 Niet ‘meer’ maar binnen beschikbare ruimte effectiever en meer efficiënt werken aan
taal.
 Minder belangrijk dan andere aanbevelingen.
 Heeft lage prioriteit, vooral gebruik maken van de ruimte die er is.
Belangrijk is vooral de regie binnen ROC:
 de relevante actoren in beeld krijgen;
 de organisatie van samenwerking tussen taaldocenten en vakdocenten;
 slimme en efficiënte constructies bedenken: coaching;
 “invliegteams” bijvoorbeeld docenten Nederlands geven een standaard ondersteuning bij
veel voorkomende taaltaken.
Opmerkingen ten aanzien van aanbeveling 3
 Motivatie is heel belangrijk.
 Autonomie van de taalleerder is belangrijk.
 Portfolio belangrijk instrument.
 Uitgaan van wat leerlingen kunnen (positieve benadering).
Opmerkingen ten aanzien van aanbeveling 4
 Integreren in bestaande kwaliteitszorg.
 Permanente deskundigheidsontwikkeling van docenten is belangrijk.
 Regie en structuur in samenwerking tussen docenten etc. zijn belangrijk (bijvoorbeeld
alle actoren in kaart brengen).
Opmerkingen ten aanzien van aanbeveling 5
 Misschien wel belangrijkste aanbeveling.
 Taalontwikkeling houdt niet op in het mbo maar is een voortdurend proces.
 Opmerkingen uit de discussie: voor wie is welke aanbeveling bedoeld?
10632.01, CINOP Advies BV, Verslag expertmeeting Nederland in het mbo, juli 2005
9
4.3 Uitkomsten discussiegroep 2
Opmerkingen
1) Ketenverantwoordelijkheid van verschillende actoren (OCW/Kenniscentra/ROC).
2) Ieder eigen verantwoordelijkheid.
3) Kenniscentra verantwoordelijk voor benoeming talige competenties ten behoeve van
beroeps- en burgerschapscompetenties. Verantwoordelijkheid voor aansturing en
organisatieproces.
4) ROC verantwoordelijk voor benoeming van curriculumafhankelijke competenties
voor volgen opleiding.
5) Aansturing en organisatie op alle niveaus ROC (CvB, management, team, docent).
6) Afstemmen van onderwijsvernieuwing en taalbeleid.
In de groep is er discussie geweest of de taalcompetenties beter via ROC’s of via de
Kenniscentra moeten worden georganiseerd. Vanwege afstemming op de regionale behoefte
kan dit beter door ROC’s worden aangepakt, anderzijds is het iets voor de Kenniscentra
vanwege de inpassing in de brede competenties.
De groep is niet echt duidelijk tot een conclusie gekomen, maar toch was er de volgende
suggestie: Taalprofiel (algemene taalcompetenties) opstellen in samenhang met
burgerschapscompetenties.
Taalcompetenties moeten bij voorkeur tot stand komen door feitelijk onderzoek aan
behoeften bij betrokken medewerkers, en eventueel daarbij nog via informatie die
aangeleverd wordt door bedrijfsleiders. Kenniscentra zijn verantwoordelijk voor de
organisatie, maar zullen dat (deels) moeten uitbesteden aan deskundigen. Het algemene
profiel zal aangepast moeten worden binnen regio’s.
De burgerschapscompetenties hangen samen met de behoeften en vaardigheden voor het
volgen van onderwijs. Scholen moeten dat zelf doen, waarbij opleidingscoördinatoren
verantwoordelijk zijn voor de organisatie van het opstellen van competenties. Hierbij is ook
van belang dat burgerschapscompetenties (en deels ook taalcompetenties) samenhangen met
de keuze van pedagogisch-didactische aanpak van het onderwijs. Daarvoor is nodig dat
vanuit een daarmee samenhangend taalbeleid naar die competenties wordt gekeken.
Kortom, taalbeleid hangt samen met de pedagogisch-didactische aanpak. Daaruit kan de
behoefte aan taal- en burgerschapscompetenties die nodig is binnen de school (en levenslang
leren) worden opgesteld. Deels kan het worden gezien als een individuele
verantwoordelijkheid van elke docent om dit in de gaten te houden, maar dan wel vanuit een
gemeenschappelijk onderschreven taalbeleid binnen de sector of het team.
De vraag is ook hier: wat betekent een en ander voor de diverse individuele actoren, met
andere woorden wie moet waarmee aan de slag? Dit is nog niet echt duidelijk.
Voorts is er gepraat over de noodzaak van taalbeleid en deskundigheidsbevordering van
docenten. De meeste mensen waren het erover eens dat de deskundigheid van vakdocenten,
taaldocenten en overige docenten in teams zouden moeten worden gebundeld. Dit betekent
dat er binnen (opleidings)teams moet worden samengewerkt. Sommigen betwijfelen of er
binnen ROC’s behoefte is aan een dergelijke samenwerking.
Belangrijk is echter dat eerst het management zich bewust wordt van het “talige” probleem.
Pas dan is te verwachten dat coördinatie en taalbeleid ook krachtig worden gestimuleerd.
De vraag is: hoe krijg je het voor elkaar dat management en opleidingscoördinatoren zich
bewust worden van problematiek?
10632.01, CINOP Advies BV, Verslag expertmeeting Nederland in het mbo, juli 2005
10
Suggesties
 Inzicht geven in mate van uitval door taalproblemen.
 Voorkomen moet echter worden dat dit leidt tot selectie aan de poort (taalzwakke
cursisten buiten de deur houden). Daarom moeten instellingen zich ook ervoor
uitspreken dat alle niveaus toegelaten worden. Een goed taalbeleid is daarbij
onontbeerlijk. Een van de problemen daarbij is dat er veelal geen goede aansluiting is
tussen vmbo en mbo. Bovendien gaat het om een heterogene groep van leerlingen met
grote onderlinge niveauverschillen. Een bijkomend probleem is dat er op dit gebied
nauwelijks overleg plaatsvindt tussen vmbo en mbo.
 Aansluiten bij vernieuwingsslag naar competentiegericht leren (staat wel op agenda
management).
 Rekening houden met individuele verschillen en individuele behoeften aan
competentieontwikkeling. Dit hangt samen met vorige punt. Dit betekent dat gekeken
moet worden naar samenhang tussen competentiegericht onderwijs/leren en taalbeleid.
Gebeurt nu niet of veel te weinig, waardoor soms eisen worden gesteld aan cursisten
(van met name lagere niveaus) die niet realistisch zijn. Ondersteuningsinstellingen
hebben daar ook te weinig oog voor.
 Het is belangrijk om een soort beschrijvingskader te hebben voor de didactiek van het
aanleren van taalvaardigheid.
 De scholen moeten verantwoordelijk zijn voor de kwaliteit van het onderwijs en daarmee
ook voor de deskundigheid van docenten.
4.4 Plenaire bespreking van de uitkomsten discussiegroepen
Aanvullende punten
 Veel met ROC’s regelen.
 Hoe kunnen we docenten bereiken en helpen?
 Speelt ook in het VO.
 Samenwerking tussen ROC’s.
 Taal in nieuwe kwalificatiestructuur is geregeld.
 Bewustzijn rond taal bij docenten ontwikkelen.
 Vervolgtraject > iets centraals, een focuspunt waarbij je aan kunt haken > actieplan
Nederlands > ook voor PR.
 De sector moet bij zichzelf te raden gaan, taak ligt bij Bve Raad niet bij OCW.
 Aansluiten bij het Platform Taalgericht Vakonderwijs.
 Taal moet onderdeel zijn van de kwaliteitszorg van de instellingen.
 Taalbeleid moet gekoppeld worden aan de vernieuwingsslag richting competentiegericht
onderwijs.
 Het bestuur van de Bve Raad moet door de leden op het belang van aandacht voor
taalvaardigheid Nederlands gewezen worden. De leden (CvB’ers van de ROC’s) moeten
het dus belangrijk vinden.
 CINOP: publicaties over taalvaardigheid Nederlands opsturen naar de CvB’s en de
BTG’s.
 ROC’s: Zorgen dat de CvB’s naar de Bve Raad gaan.
 Ook de onderwijsadviseurs die ondersteunen bij de invoering van competentiegericht
onderwijs moeten zich realiseren dat taal belangrijk is.
 We zouden voorlichting moeten geven over talen aan het middenkader van de ROC’s via
de verschillende BTG’s. We zouden daarvoor samen een goede presentatie in elkaar
moeten zetten die iedereen kan gebruiken.
 De ondersteuningsinstellingen, het Platform Taalbeleid en het Platform Taalgericht
Vakonderwijs gaan aan de slag met bovenstaande punten.
10632.01, CINOP Advies BV, Verslag expertmeeting Nederland in het mbo, juli 2005
11
5 Common European Framework en moedertaal
5.1 Presentatie John de Jong, Language Testing Service
Het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor Talen (CEF) is bruikbaar voor
moedertaal omdat het CEF taal beschrijft vanuit een functioneel, gebruikersperspectief. Het
doet er niet toe hoe je de taal geleerd hebt, maar wat je ermee kunt. Dit wordt ook
aangegeven in de naam: het is een referentiekader voor talen, talen in het algemeen.
Vanuit functioneel perspectief is het onderscheid tussen moedertaal, tweede taal en vreemde
taal irrelevant. In het ‘Programme for International Student Assessment’(PISA) hebben we
de taal waarin leesvaardigheid getoetst wordt daarom benoemd als de ‘instructietaal’, dat wil
zeggen de taal waarin het onderwijs wordt aangeboden. Leerlingen moeten immers voor alle
vakken die taal met begrip kunnen lezen. Dat is ook waar we met het vak Nederlands op het
mbo worden geconfronteerd. Nederlands is niet ‘de’ moedertaal voor alle deelnemers.
Nederlands is de taal die voor het geven van onderwijs wordt gebruikt, het is de
instructietaal.
Veel mensen kennen het CEF alleen als een niveau-indeling. Het CEF is echter veel meer
dan een set beschrijvende schalen. Het CEF biedt een beschrijvingskader, een
gemeenschappelijke basis voor de bespreking van alle aspecten aan het onderwijsleerproces
bij talen, inclusief de toetsing. Het CEF kiest hierbij voor actiegeoriënteerde benadering van
taal: met taal kunnen we bepaalde taken vervullen teneinde bepaalde doelen te bereiken. Dit
mondt uit in een functionele beschrijving van taal en taalbeheersing. Om genoemde taken
met gebruikmaking van taal te kunnen vervullen, hebben we bepaalde competenties nodig.
Die competenties kunnen we beschrijven in termen van hoeveel (kwantiteit) en hoe goed
(kwaliteit) iemand die in huis heeft voor een bepaalde taal.
Die beschrijving van de mate van taalbeheersing wordt in de publicatie van het CEF voor
een aantal competenties en deelcompetenties uitgewerkt in de vorm van voorbeeldschalen
(illustrative scales) gepresenteerd. Door te spreken van ‘voorbeeldschalen’ geeft de Raad
van Europa aan, dat het niet alle schalen zijn die men zou kunnen bedenken. Voor veel
onderdelen van het beschrijvende raamwerk ontbreken immers de schalen. Er is bijvoorbeeld
geen enkele schaal voor communicatieve activiteiten op het gebied van bemiddeling
(mediation). Bovendien ontbreken op sommige schalen ook descriptoren voor bepaalde
niveaus. Zij ontbreken omdat alle descriptoren zijn gebaseerd op descriptoren die al vóór de
ontwikkeling van het CEF bestonden. De descriptoren zijn afkomstig van schalen die
gebruikt werden in verschillende landen en in verschillende onderwijssystemen en bij
verschillende beroepstoepassingen.
De descriptoren in het CEF zijn dus een soort van ‘natuurlijke’ verzameling. De descriptoren
die ontbreken zijn descriptoren waar voorheen nog niemand behoefte aan had. Daarmee is
tegelijk gezegd dat wanneer in nieuwe contexten – zoals Nederlands in het mbo - die
behoefte wel ontstaat, het ook mogelijk is de CEF-schalen aan te vullen. Om dezelfde
kwaliteit te garanderen als die van de descriptoren in het CEF zullen nieuwe descriptoren
echter wel net zo zorgvuldig moeten worden gevalideerd en gekalibreerd als dat voor de
reeds opgenomen descriptoren is gedaan.
Wanneer we dus willen gaan onderzoeken hoe we het CEF bijvoorbeeld in het kader van
Nederlands in het mbo kunnen gebruiken, moeten we ons daarom allereerst richten op de
functies en de inhoud en niet als eerste op de niveaus. Eerst moeten we bedenken wat
beschreven moet worden, welke competenties en welke aspecten daaraan. Pas daarna kan
duidelijk worden hoe we de beheersing in termen van kwantiteit en kwaliteit in descriptoren
kunnen vastleggen.
10632.01, CINOP Advies BV, Verslag expertmeeting Nederland in het mbo, juli 2005
12
Wanneer we eenmaal goed begrip hebben van het functionele perspectief van het CEF,
begrijpen we ook dat moedertaalsprekers niet per definitie op alle schalen op het hoogste
niveau zullen uitkomen, ook het hoogste niveau niet hoeven na te streven. Ook de vereiste
hoogte van het niveau is namelijk functioneel. Een vroege definitie van functionele
geletterdheid maakt dit duidelijk:
“A person is functionally literate who can engage in all those activities in which
literacy is required for effective functioning of his/her group and community and also
for enabling him/her to continue to use reading, writing and calculation for his/her own
use and the community’s development’’ (Statement of the International Committee of
Experts on Literacy. Paris: UNESCO, 1962.
Niveaueisen moeten zijn gerelateerd aan wat iemand nodig heeft (for his/her own use) in de
eigen context (of his/her group). Bij het CEF gaat het er ook om niveaus te relateren aan de
behoeften van de gebruiker. Daarom staat bijvoorbeeld bij de schalen met betrekking op
mondelinge interactie:
Users of the Framework may wish to consider and where appropriate state;
• in which kinds of communicative interaction the learner will need/be equipped/be
required to engage;
• which roles the learner will need/be equipped/be required to play in the
interaction.
Wanneer men zich dit onvoldoende realiseert, is men bij het opstellen van curricula en
leerdoelen al gauw geneigd te niveaueisen te hoog te stellen. Wanneer men bijvoorbeeld
vraagt ‘Welk niveau zou een docent TTO (tweetalig onderwijs, docent geeft een vak,
bijvoorbeeld Aardrijkskunde, in een vreemde taal) moeten hebben?’, roept men gauw ‘nearnative’, of, indien bekend met het CEF, ‘C2, of tenminste C2’. In een expertbijeenkomst liet
De Bot1 de experts kiezen uit descriptoren zonder bijbehorende niveau-aanduiding, welke
descriptoren ‘Onnodige’, ‘Wenselijke’ dan wel ‘Noodzakelijke’ eisen vormden voor TTOdocenten. Dit leidde tot een beperking van het aantal vereiste vaardigheden, maar ook tot een
beperking ten aanzien van de hoogte van de niveaueis. Deze kwam gemiddeld over de
descriptoren uit op B2.
Voor veel leerlingen in het mbo is het onderwijs een vorm van TTO, de vakken worden
gegeven in een taal die zij thuis niet spreken, die hun moeder niet spreekt. Wanneer we nu
weten dat docenten TTO gemiddeld met B2 kunnen volstaan, plaatst dat de eisen die we aan
studenten moeten stellen in perspectief.
Samenvattend
 In een vergadering van de Raad van Europa van afgelopen zomer is geconstateerd dat
het beschrijvingskader van het CEF van toepassing is op vreemde taal, tweede taal,
moedertaal en instructietaal.
 Het CEF beschrijft algemene functionele taalbeheersing. We moeten naar de
doelstellingen van het CEF kijken. Functioneel geletterd zijn bijvoorbeeld, is voor
iedereen anders en kan dus voor iedereen op verschillende niveaus uitkomen.
 De lage niveaus zijn onvoldoende gedefinieerd in het CEF.
 Voor het beroepsonderwijs is het nodig om aanvullende descriptoren te maken die
gelden in de beroepscontext. Daarna kunnen de descriptoren geschaald worden naar de
niveaus. De descriptoren zijn maatgevend, de indeling in schalen is een afgeleide. Eerst
moet je descriptoren maken, en daarna kun je ze rangschikken tot een meetlat.
 Ook voor het mbo kunnen we uitgaan van de algemene niveaubeschrijvingen uit het
CEF. De (sub)descriptoren sluiten niet altijd goed aan. We zullen daarom nieuwe
1
De Bot, Kees (1999) Streefbeeld voor de TTO-docent in het Nederlands voortgezet onderwijs:
Verslag van de expertbijeenkomst op 6/7 oktober in Groesbeek. Nijmgen: KUN.
10632.01, CINOP Advies BV, Verslag expertmeeting Nederland in het mbo, juli 2005
13

descriptoren moeten ontwikkelen en vervolgens onderzoek doen om deze descriptoren te
valideren en te kalibreren (zie ook Taalprofielen, Limeberg & Meijer (Red.)
Enschede:NaBmvt, 2004)
Alle leren in ieder vak, op ieder terrein betekent tegelijkertijd het uitbreiden van je taal.
5.2 Plenaire discussie over CEF en moedertaal
Moderator: Hilde den Exter
Punten in discussie:
Persoon 1
Wijst op publicatie “Laaggeletterdheid in de Lage Landen”, waarin de diverse
beschrijvingskaders met elkaar zijn vergeleken, en de niveaus aan elkaar gerelateerd zijn.
Aan de onderkant van het mbo (1 en 2) gaat het om alfabetiseringsonderwijs en is wellicht
de blokkendoos bruikbaar.
Persoon 2
Mogelijk zou analoog aan het actieprogramma Kwaliteitsimpuls MVT (met daarin NAB,
OCW, de Bve Raad en SLO en CINOP) van een aantal jaar terug, ook een actieprogramma
Nederlands kunnen worden opgezet.
Persoon 3
Didactiek gaat vaak verder dan alleen taaldidactiek. In de voorbeelden die we bij Annelies
Riteco gezien hebben gaat het ook om informatievaardigheden.
Persoon 4
Diverse landelijke ondersteuninginstellingen zoals het SLO en CINOP zouden hun krachten
moeten bundelen om taalontwikkeling integraal in het CLOP-verhaal op te nemen. Binnen
de ondersteuninginstellingen moet er meer aandacht zijn voor de opname van
taalontwikkeling binnen CLOP. De huidige praktijk leert immers dat bij de invoering van
CLOP, er weinig tot geen aandacht wordt besteed aan Nederlands en taalontwikkeling.
Taalbeleid staat niet op zichzelf, maar moet aansluiten bij andere onderwijsvernieuwingen
waaronder CLOP.
Persoon 5
Het taalgebruik van de leermiddelen sluit vaak niet aan bij het taalniveau van de leerlingen.
We zouden daarom moeten proberen om meer invloed te krijgen bij de totstandkoming van
leermiddelen.
Persoon 6
Op dit moment is er in de BVE-sector een Platform Taalbeleid. In de sector Voortgezet
Onderwijs is er een Platform Taalgericht Vakonderwijs. Met het oog op een goede
aansluiting vmbo-mbo (doorlopende leerlijn) zou samenwerking een goede zaak zijn.
Persoon 7
Het is belangrijk het bedrijfsleven te betrekken bij de oplossing van de problematiek van de
lage taalvaardigheid. De vraag daarbij is hoe we de contacten met het bedrijfsleven goed
kunnen regelen en hoe we de samenwerking met de bedrijven kunnen organiseren.
Persoon 8
Het is belangrijk om realistisch te blijven inzake taalniveaus. Bij NT2 worden de
nagestreefde taalniveaus vaak te hoog gesteld om de opdrachtgever (gemeente) tegemoet te
komen. Slechts een fractie van de cursisten blijkt dan het taalniveau te halen.
10632.01, CINOP Advies BV, Verslag expertmeeting Nederland in het mbo, juli 2005
14
Persoon 9
De ontwikkeling van descriptoren en beschrijvingskader is belangrijk. We willen daar geen
jaren op wachten. Voorlopig gaan we aan de slag met het raamwerk voor NT2.
Persoon 10
Bij het maken van descriptoren, moet uitgegaan worden van de volgende
functioneringsdomeinen:
 school/opleiding;
 werk/beroep;
 opvoeder (privé, familie) en maatschappij (actief burgerschap).
Persoon 11
De volgende instanties en organisaties zouden moeten worden geattendeerd op de
problematiek van de taalvaardigheid:
 KBB’s
 BTG’s
 CvB’s
Het is belangrijk dat de CvB’s geattendeerd worden, zodat de problematiek van het
Nederlands op de agenda van de Bve Raad geplaatst kan worden. Pas als het op de agenda
van de Bve Raad komt, kan actie volgen (bijvoorbeeld de Bve Raad kan vragen om SLOA
middelen voor Nederlands te reserveren).
Het is belangrijk dat het een breed draagvlak heeft, als het op een lobby Nederlands lijkt, dan
heeft het een tegengesteld effect.
Zeer belangrijk is de deskundigheidsontwikkeling van docenten. Er moet een
beschrijvingskader voor een didactiek voor taalontwikkeling ontwikkeld worden, met daarbij
de volgende aandachtspunten:
 aan de onderkant van het mbo (niveau 1 en 2) gaat het ook om een didactiek
alfabetisering;
 vanwege tweede en derde generatie gaat het ook om kennis van
taalverwervingsprocessen.
Bij traditionele docenten Nederlands schiet de deskundigheid vaak tekort.
Afsluiting door Hilde den Exter
Een van de belangrijkste conclusies van de dag luidt dat de problematiek van het lage
taalniveau snel moet worden aangepakt. De invoering van taalbeleid is niet iets wat “los op
zichzelf staat”, maar de invoering van taalbeleid moet juist aansluiten bij de andere
onderwijsvernieuwingen, zoals de invoering van Competentiegericht Leren en Opleiden
(CLOP). Het is belangrijk om het belang van taalbeleid onder de aandacht te krijgen van
onder meer de Kenniscentra en de CvB’s van ROC's. Zij zullen onder meer het CINOPonderzoek ‘Nederlands in het mbo’ toegestuurd moeten krijgen.
CINOP, SLO en de Bve Raad zullen binnenkort met elkaar contact zoeken voor een
gezamenlijke vervolgactiviteit op de expertmeeting. De andere deelnemers willen graag
meedenken en betrokken worden bij de vervolgactiviteiten. Dit geldt onder meer voor
Annelies Riteco (Lectoraat Lesgeven in de Multiculturele School, Hogeschool van Utrecht),
en de leden van het Platform Taalbeleid.
Bij de vervolgactiviteiten zal het vooral gaan om onderzoeks- en ontwikkelwerk rondom het
Europese Raamwerk voor Moderne Talen. Verder gaan Profiel en CINOP in gesprek over
een conferentie taalbeleid in het voorjaar van 2005.
10632.01, CINOP Advies BV, Verslag expertmeeting Nederland in het mbo, juli 2005
15
Hilde concludeert dat we op een geslaagde dag kunnen terugzien, wat door alle aanwezigen
wordt beaamd. Hilde bedankt iedereen voor de positieve medewerking en nodigt allen uit
voor een borrel.
10632.01, CINOP Advies BV, Verslag expertmeeting Nederland in het mbo, juli 2005
16
6 Lijst van aanwezigen
Naam
De heer K. Corbet
Mevrouw J. van ’t Hof
Mevrouw J. Prins
Mevrouw E. Bohnenn
Mevrouw M. Huigen
Mevrouw M. Tijssen
De heer J. Neuvel
Mevrouw H. den Exter
De heer T. Bersee
Mevrouw N. Klinkenberg
Mevrouw A. Riteco
Mevrouw M. Hajer
De heer J. Tesselaar
De heer K. Jaspaert
De heer J. de Jong
Mevrouw E. Liemberg
De heer P. van IJsselmuiden
Mevrouw T. Hovens
Mevrouw M. Hermsen
Naam
De heer L. Sanou
Mevrouw M. van Huijstee
Mevrouw H. Rutten
Mevrouw A. Kappers
De heer S. Iske
Mevrouw C. de Vries
Mevrouw E. Leenders
De heer T. Meestringa
Organisatie
Albeda College
Albeda College
Baronie College
Bohnenn Opleidingsadvies Bve
Bve Raad
CINOP
CINOP
CINOP
CINOP
ECABO
Lectoraat Lesgeven in de Multiculturele School,
Hogeschool van Utrecht, Faculteit Educatieve Opleidingen
Lectoraat Lesgeven in de Multiculturele School,
Hogeschool van Utrecht, Faculteit Educatieve Opleidingen
Horizon College
Katholieke Universiteit Leuven
Language Testing Services
Liemberg Taaladvies BV
Ministerie van OCW, directie BVE
Mondriaan Onderwijsgroep
NOVA College
Organisatie
Profiel Vakblad
Rijn IJssel College
ROC Midden Nederland
ROC van Amsterdam
ROC Zadkine
ROC Zadkine
SLO
SLO
10632.01, CINOP Advies BV, Verslag expertmeeting Nederland in het mbo, juli 2005
17
7 Bijlage(n)
Handouts ‘Nederlands in het Beroepsonderwijs’ presentatie Jan Neuvel, CINOP
10632.01, CINOP Advies BV, Verslag expertmeeting Nederland in het mbo, juli 2005
18
Download